Regeling vervallen per 01-01-2015

Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Moerdijk

Geldend van 01-04-2013 t/m 31-12-2014

Intitulé

Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Moerdijk

De raad van de gemeente Moerdijk, in zijn vergadering van 14 maart 2013,

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 29 januari 2013,

gelet op artikelen 147 en 149 van de Gemeentewet en artikel 5 van de Wet maatschappelijke ondersteuning,

BESLUIT

vast te stellen de volgende verordening:

VERORDENING VOORZIENINGEN MAATSCHAPPELIJKE ONDERSTEUNING GEMEENTE MOERDIJK

Hoofdstuk 1. Begripsomschrijvingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze verordening en de daarop gebaseerde nadere regelgeving wordt verstaan onder:

  • a.

    Wet: Wet maatschappelijke ondersteuning;

  • b.

    College: het college van burgemeester en wethouders;

  • c.

    Belanghebbende: de ondersteuningsvrager te weten een persoon met een beperking en/of een chronisch psychisch probleem en/of een psychosociaal probleem, die behoefte heeft aan compensatie ten behoeve van het bevorderen van zijn deelname aan het maatschappelijk verkeer en het zelfstandig functioneren als bedoeld in artikel 1, eerste lid onder g, onder 5 en 6 van de Wet, die een aanmelding of een aanvraag doet of laat doen en zijn hoofdverblijf heeft of zal hebben in de gemeente Moerdijk;

  • d.

    Aanmelding: de mededeling van of namens een belanghebbende aan het College dat hij beperkingen ondervindt bij zijn deelname aan het maatschappelijk verkeer en/of zelfstandig functioneren en op grond waarvan hij verzoekt of namens hem wordt verzocht een afspraak te maken voor een gesprek;

  • e.

    Compensatieplicht: de plicht van het College aan belanghebbenden voorzieningen te bieden ter compensatie van hun beperkingen op het gebied van zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie teneinde hen in staat te stellen een huishouden te voeren, zich te verplaatsen in en om de woning, zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel en medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan. Daarbij legt artikel 4 van de Wet het College de plicht op om een resultaat te bereiken dat als compensatie mag gelden en dat in het individuele geval maatwerk is.

  • f.

    Psychosociaal probleem: een situatie van verlies van zelfstandigheid en, met name, een gebrek aan mogelijkheden tot deelname aan het maatschappelijk verkeer, veroorzaakt door belemmeringen die iemand ondervindt in zijn relatie met anderen, met zijn sociale omgeving;

  • g.

    Mantelzorger: een persoon die mantelzorg in de zin van artikel 1, lid 1 onder b van de Wet biedt;

  • h.

    Hoofdverblijf: de woning, bestemd en geschikt voor permanente bewoning, waar de belanghebbende zijn vaste woon- en verblijfplaats heeft of zal hebben en op welk adres de belanghebbende in de gemeentelijke basisadministratie staat ingeschreven of zal staan ingeschreven dan wel het feitelijke woonadres indien belanghebbende met een briefadres in de gemeentelijke basisadministratie is ingeschreven;

  • i.

    ICF-classificatie: International Classification of Functions, Disabilities and Impairments: een uniform begrippenkader dat als grondslag moet dienen om de behoefte aan voorzieningen in individuele gevallen vast te stellen. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in stoornis, beperking of participatieprobleem;

  • j.

    Stoornis: een afwijking in of verlies van functie of anatomische eigenschap, zijnde de positie, aanwezigheid, vorm en continuïteit van onderdelen van het menselijk lichaam;

  • k.

    Beperking: moeilijkheden die een persoon heeft met het uitvoeren van activiteiten, zijnde onderdelen van iemands handelen;

  • l.

    Maatschappelijke participatie: normale deelname aan het maatschappelijk verkeer te weten het voeren van een huishouding, het normale gebruik van de woning, zich verplaatsen in en om de woning, zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel en het ontmoeten van andere mensen en het op basis daarvan aangaan en onderhouden van sociale verbanden om op die manier deel te nemen aan het lokale maatschappelijke leven;

  • m.

    Lokaal verplaatsen per vervoermiddel: het zich zodanig verplaatsen dat aansluiting wordt gevonden bij (boven)regionale en landelijke vervoerssystemen;

  • n.

    Zelfredzaamheid: de lichamelijke, verstandelijke, psychische of financiële capaciteit om zelf voorzieningen te treffen die normale deelname aan het maatschappelijk verkeer en/of het zelfstandig functioneren mogelijk maken;

  • o.

    Gesprek: het keukentafelgesprek, het eerste contact na een aanmelding waarin met de belanghebbende een beeld wordt verkregen van zijn situatie, zijn beperkingen en mogelijkheden, zijn zelfredzaamheid en zijn participatieprobleem, de te bereiken resultaten en de te kiezen oplossingen waarbij de verantwoordelijkheidsladder leidend is;

  • p.

    Verantwoordelijkheidsladder: een maatstaf waarbij achtervolgend gekeken wordt naar:

    • a.

      wat kan de belanghebbende op eigen kracht?

    • b.

      wat kan het sociaal netwerk van belanghebbende?

    • c.

      wat kan met een algemene/ voorliggende voorziening?

    • d.

      wat kan met individuele Wmo-voorziening die collectief georganiseerd is?

    • e.

      wat kan met een individuele Wmo-voorziening die individueel georganiseerd is?

  • q.

    Aanvraag: het verzoek van een belanghebbende of diens wettelijke vertegenwoordiger om in aanmerking te komen voor een individuele Wmo voorziening;

  • r.

    Algemene voorziening: een voorziening die wordt geleverd op basis van directe beschikbaarheid, een beperkte toegangsbeoordeling en die een snelle, regelarme en adequate oplossing biedt voor de beperkingen van de belanghebbende;

  • s.

    Voorliggende voorziening: een verzamelnaam voor alle voorzieningen buiten deze verordening, wettelijk dan wel niet wettelijk, waarop de belanghebbende aanspraak zou kunnen maken om het resultaat geheel of gedeeltelijk te bereiken;

  • t.

    Algemeen gebruikelijke voorziening: een voorziening die niet speciaal bedoeld is voor mensen met een beperking, dus ook door anderen gebruikt wordt, algemeen verkrijgbaar is en niet- aanzienlijk- duurder is dan vergelijkbare producten;

  • u.

    Individuele Wmo-voorziening: een voorziening die individueel wordt verstrekt op basis van artikel 4 Wmo, indien de eigen kracht en het eigen netwerk van de belanghebbende dan wel een voorliggende, algemene voorziening geen adequate oplossing biedt. Binnen de individuele Wmo voorzieningen kunnen de collectieve voorzieningen worden onderscheiden. Dit zijn voorzieningen die individueel worden verstrekt maar door meerdere personen tegelijk worden gebruikt (collectief georganiseerd);

  • v.

    Voorziening in natura: een voorziening, in te zetten om het resultaat te bereiken, in de vorm van goederen in (bruik)leen of in eigendom, of als persoonlijke dienstverlening;

  • w.

    Persoonsgebonden budget: een geldbedrag om te gebruiken voor het te bereiken resultaat, als alternatief voor een voorziening in natura;

  • x.

    Financiële tegemoetkoming: een geldbedrag, al dan niet forfaitair of gemaximeerd, bedoeld om een voorziening mee aan te schaffen voor het te bereiken resultaat;

  • y.

    Gebruikelijke zorg: de zorg die op het gebied van het voeren van een huishouden voor alle meerderjarige leden van een leefeenheid als algemeen aanvaardbaar wordt beschouwd.

  • z.

    Eigen bijdrage of eigen aandeel in de kosten: een door het College vast te stellen bijdrage, die bij respectievelijk de verstrekking van een voorziening in natura, een persoonsgebonden budget (een eigen bijdrage) of een financiële tegemoetkoming (een eigen aandeel) betaald moet worden en waarop de regels van het Financieel besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Moerdijk van toepassing zijn.

Hoofdstuk 2. Resultaatgerichte compensatie

Artikel 2 De te bereiken resultaten

De op basis van artikel 4 lid 1 van de Wet via compenserende maatregelen te bereiken resultaten voor belanghebbende zijn:

  • a.

    een schoon en leefbaar huis;

  • b.

    beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften;

  • c.

    beschikken over schone en draagbare kleding;

  • d.

    het thuis kunnen zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren;

  • e.

    wonen in een geschikte woning;

  • f.

    zich verplaatsen in en om de woning;

  • g.

    zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel;

  • h.

    het ontmoeten van medemensen en het aangaan van sociale verbanden.

Hoofdstuk 3. Hoe te komen tot de te bereiken resultaten

Artikel 3 Scheiding aanmelding en aanvraag

  • 1. Alvorens een belanghebbende een aanvraag individuele voorzieningen indient, meldt hij zich met zijn ondersteuningsvraag bij het College.

  • 2. Het College doet, na melding van de ondersteuningsvraag, in samenspraak met de belanghebbende een integrale uitvraag om duidelijk te krijgen welke resultaten bereikt moeten worden en of een aanvraag voor een individuele voorziening noodzakelijk is.

  • 3. Het College kan de integrale uitvraag achterwege laten indien:

    • a.

      er al eerder een integrale uitvraag heeft plaatsgevonden en er geen sprake is van gewijzigde omstandigheden of gewijzigde te bereiken resultaten; of

    • b.

      de situatie van de belanghebbende hiertoe geen aanleiding geeft.

Artikel 4 Aanmelding voor een gesprek

  • 1. Een aanmelding voor een gesprek kan schriftelijk, digitaal, mondeling of telefonisch worden gedaan door of namens de belanghebbende.

  • 2. De aanmelding voor een gesprek wordt per ommegaande schriftelijk bevestigd.

Artikel 5 Het gesprek

  • 1. Bij het voeren van het gesprek zal de International Classification of Functions, Disabilities en Health als basis voor het begrippenkader worden gehanteerd.

  • 2. Het College houdt bij het te bereiken resultaat rekening met de behoefte en persoonskenmerken van de belanghebbende.

  • 3. Het College doet onderzoek naar de noodzaak en mogelijkheid tot het leveren van maatwerk ten aanzien van het te bereiken resultaat.

  • 4. Bij het bereiken van het resultaat wordt gewerkt met de verantwoordelijkheidsladder. Elk onderdeel van de ondersteuningsvraag wordt naast deze ladder gehouden om de goedkoopst compenserende oplossing voor het te bereiken resultaat te vinden.

  • 5. Als de belanghebbende een mantelzorger heeft kan met de mantelzorger worden geïnventariseerd op welke wijze de mantelzorger zijn taken kan (blijven) vervullen.

  • 6. Als uit het gesprek blijkt dat een aanvraag voor een individuele voorziening niet aan de orde is, wordt aan belanghebbende een kort verslag toegestuurd van het gesprek.

Artikel 6 De aanvraag van een individuele Wmo-voorziening

Na het voeren van het gesprek kan de belanghebbende of diens wettelijke vertegenwoordiger schriftelijk een aanvraag indienen voor een individuele Wmo-voorziening.

Hoofdstuk 4. De te bereiken resultaten

Artikel 7 Het voeren van een huishouden

  • 1. Het voor de belanghebbende te bereiken resultaat ten aanzien van het voeren van een huishouden bestaat uit:

  • a. het kunnen wonen in een huis dat schoon is.

  • b. het voorzien zijn van de dagelijks benodigde hoeveelheid voedsel evenals toiletartikelen en schoonmaakartikelen.

  • c. het aanwezig zijn van kleding in gewassen staat en zo nodig gestreken, opgevouwen of opgehangen.

  • d. Ondersteuning in het thuis kinderen verzorgen die tot het gezin behoren. Het betreft hier de dagelijkse verzorging voor de in het huishouden aanwezige kinderen.

  • 2. Met het oog op het voeren van een huishouden wordt eerst beoordeeld of de huisgeno(ot(en) van belanghebbende beschikbaar en in staat zijn werkzaamheden over te nemen in het kader van gebruikelijke zorg. Het College stelt hiertoe een 'wegingskader hulp bij het huishouden Moerdijk' vast.

Artikel 8 Wonen in een geschikte woning

  • 1. Het te bereiken resultaat ten aanzien van het wonen in een geschikt huis bestaat uit het normaal gebruik kunnen maken van de woning die als hoofdverblijf dient.

  • 2. Met het oog op het normale gebruik van de woning kan het College een individuele voorziening treffen ten aanzien van de bereikbaarheid, toegankelijkheid en bruikbaarheid van de woning.

  • 3. Voor zover de belanghebbende kan verhuizen naar een geschikte woning of een gemakkelijker geschikt te maken woning welke verhuizing kan leiden tot het te bereiken resultaat zal deze mogelijkheid eerst beoordeeld worden.

Artikel 9 Zich verplaatsen in en om de woning

Het te bereiken resultaat ten aanzien van het zich verplaatsen in en om de woning bestaat uit het in staat zijn de woonkamer, het slaapvertrek en/of de slaapvertrekken, het toilet, de douche, de berging, de tuin of het balkon kunnen bereiken en er zich zodanig kunnen redden dat belanghebbende zelfredzaam is.

Artikel 10 Zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel

Het te bereiken resultaat ten aanzien van het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel bestaat uit het kunnen doen van dagelijkse boodschappen, het kunnen bezoeken van familie, kennissen en het doen van gewenste activiteiten, alles binnen de directe woon- en leefomgeving.

Artikel 11 Het ontmoeten van medemensen en het aangaan van sociale verbanden

Het voor de belanghebbende te bereiken resultaat van het ontmoeten van medemensen en het aangaan van sociale verbanden houdt in: in staat zijn de mogelijkheid te gebruiken om medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale contacten aan te gaan.

Hoofdstuk 5. Verstrekkingsvormen voorzieningen

Artikel 12 Mogelijke verstrekkingswijzen

De te treffen voorzieningen kunnen als voorziening in natura, of persoonsgebonden budget danwel als financiële tegemoetkoming worden verstrekt.

Artikel 13 Verstrekking in natura

  • 1. Bij het treffen van een voorziening in natura wordt in de beschikking vastgelegd:

  • a. welke de te treffen voorziening is;

  • b. wat de duur van de verstrekking is;

  • c. hoe de voorziening in natura verstrekt wordt;

  • 2. Bij de verstrekking van een voorziening in natura is de verkrijger gehouden de voorwaarden in acht te nemen, die gelden op grond van de beschikking en op grond van de bruikleenovereenkomst of huurovereenkomst of dienstverleningsovereenkomst die is gesloten tussen de leverancier en de aanvrager respectievelijk de gemeente en de aanvrager.

  • 3. Als er sprake is van een te betalen eigen bijdrage wordt dit in de beschikking opgenomen.

Artikel 14 Verstrekking als persoonsgebonden budget

  • 1. Het College stelt vast in het Financieel besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Moerdijk in welke situaties er sprake is van overwegende bezwaren zodat er geen persoonsgebonden budget (PGB) verstrekt wordt.

  • 2. Bij het treffen van een voorziening in de vorm van een PGB wordt in de beschikking vastgelegd: a. voor welk te bereiken resultaat het PGB gebruikt moet worden, eventueel aangevuld met een programma van eisen waaraan bij de besteding voldaan moet worden; b wat de hoogte van het PGB is en hoe deze hoogte tot stand is gekomen; c wat de duur is van de verstrekking waarvoor het PGB bedoeld is; d welke regels gelden ten aanzien van de verantwoording van het PGB.

  • 3. Als er sprake is van een te betalen eigen bijdrage wordt dit in de beschikking opgenomen.

Artikel 15 Verstrekking als financiële tegemoetkoming

  • 1. Bij het treffen van een voorziening in de vorm van een financiële tegemoetkoming wordt in de beschikking vastgelegd:

    • a.

      voor welk te bereiken resultaat de financiële tegemoetkoming bestemd is;

    • b.

      wat de duur van de verstrekking is;

    • c.

      of er sprake is van een overeenkomst waarin deze verstrekking is geregeld;

    • d.

      wat de hoogte van de financiële tegemoetkoming is.

  • 2. Als er sprake is van een te betalen eigen aandeel wordt dit in de beschikking opgenomen.

Hoofdstuk 6. Hoogte PGB tarieven, financiële tegemoetkoming, eigen bijdragen, eigen aandeel

Artikel 16 Hoogte PGB tarieven

  • 1. Het College legt in het Financieel besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Moerdijk de hoogte van de PGB tarieven vast.

  • 2. De omvang van het PGB is maximaal de tegenwaarde van de in de betreffende situatie adequaat goedkoopste voorziening in natura en toereikend voor de aanschaf daarvan indien nodig aangevuld met een vergoeding voor instandhoudingskosten.

Artikel 17 Hoogte financiële tegemoetkoming

  • 1. Het College legt in het Financieel besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Moerdijk de hoogte van de financiële tegemoetkoming voor woningaanpassingen vast.

  • 2. De financiële tegemoetkoming als bedoeld in het eerste lid wordt uitbetaald aan de eigenaar van de aan te passen woning.

  • 3. Het College legt in het Financieel besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Moerdijk de hoogte vast van de financiële tegemoetkomingen voor:

    • a.

      tijdelijke huisvesting;

    • b.

      woningsanering;

    • c.

      huurderving;

    • d.

      verhuiskosten;

    • e.

      het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel;

    • f.

      de sportvoorziening.

Artikel 18 Eigen bijdragen en eigen aandeel

  • 1. Bij het verstrekken van een voorziening is een eigen bijdrage of een eigen aandeel verschuldigd ten aanzien van de volgende resultaten:

  • a. het voeren van een huishouden;

  • b. het wonen in een geschikt huis;

  • c. zich verplaatsen in, om en nabij de woning;

  • d. zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel;

  • e. de mogelijkheid om contacten te hebben met medemensen en deel te nemen aan recreatieve, maatschappelijke of religieuze activiteiten.

  • 2. In afwijking van lid 1 is geen eigen bijdrage of eigen aandeel verschuldigd voor:

    • a.

      rolstoelvoorzieningen;

    • b.

      collectief vervoer;

    • c.

      woningaanpassingen m.b.t. gemeenschappelijke ruimten;

    • d.

      forfaitaire financiële tegemoetkomingen;

    • e.

      een voorziening voor een kind jonger dan 18 jaar.

  • 3. Het College legt in het Financieel besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Moerdijk de hoogte en duur van de eigen bijdrage en het eigen aandeel vast met inachtneming van het Besluit maatschappelijke ondersteuning (Algemene Maatregel van Bestuur)

Hoofdstuk 7, Procedurele bepalingen rond onderzoek, advies en besluitvorming, intrekking en terugvordering

Artikel 19 Beperkingen en weigeringsgronden

  • 1. Een voorziening wordt slechts toegekend voor zover:

    • a.

      De noodzaak van een voorziening voor het te bereiken resultaat langdurig is, tenzij kortdurende hulp bij het huishouden leidt tot het te bereiken resultaat;

    • b.

      de te verstrekken voorziening, na toepassing van de verantwoordelijkheidsladder, als bedoeld in artikel 5, lid 4 van deze verordening, als de goedkoopst compenserende voorziening aan te merken is;

    • c.

      deze in overwegende mate op het individu gericht is.

  • 2. Geen voorziening wordt toegekend:

  • a. Indien een voorziening voor de persoon als aanvrager algemeen gebruikelijk is;

  • b. indien de belanghebbende niet zijn hoofdverblijf heeft in de gemeente Moerdijk;

  • c. voor zover de aanvraag betrekking heeft op kosten die de belanghebbende voorafgaand aan het moment van aanvraag heeft gemaakt en niet meer is na te gaan of deze voorziening noodzakelijk was en als goedkoopst-compenserend aan te merken valt;

  • d. voor zover een voorziening als die waarop de aanvraag betrekking heeft reeds eerder in het kader van enige wettelijke bepaling of regeling is verstrekt en de voorziening nog niet technisch is afgeschreven, tenzij de eerder vergoede of verstrekte voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan belanghebbende zijn toe te rekenen;

  • e. voor zover de ondervonden problemen bij het normale gebruik van de woning voortvloeien uit de aard van de in de woning gebruikte materialen;

  • f. de noodzaak tot het treffen van een voorziening het gevolg is van een verhuizing waartoe op grond van belemmeringen bij het normale gebruik van de woning ten gevolge van ziekte of gebrek geen aanleiding bestond en geen andere belangrijke reden aanwezig was;

  • g. de belanghebbende niet verhuisd is naar de voor zijn of haar beperkingen op dat moment beschikbare meest geschikte woning, tenzij er voorafgaand aan de verhuizing schriftelijk toestemming is verleend door het College;

  • h. indien de woonvoorziening betrekking heeft op voorzieningen met betrekking tot gemeenschappelijke ruimten, behoudens de verstrekkingen die vermeld zijn in de Beleidsregels voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Moerdijk;

  • i. indien de woonvoorziening in de vorm van een verhuiskostenvergoeding wordt aangevraagd op een moment dat op basis van leeftijd, gezinssituatie of woonsituatie te voorzien was dat deze voorziening noodzakelijk zou zijn en/of er geen sprake is van onverwacht optredende oorzaak;

  • j. Indien de aanvrager verhuisd is vanuit of naar een woonruimte die niet bestemd en/of geschikt is het hele jaar door bewoond te worden, verhuisd is naar een AWBZ instelling of een andere instelling gericht op het verstrekken van zorg of er in de verlaten woonruimte geen problemen met het normale gebruik van de woning zijn ondervonden;

  • k. voor dat deel van de aanvraagde voorzieningen dat betrekking heeft op een hoger niveau dan het uitrustingsniveau voor sociale woningbouw;

  • l. voor zover het een woonvoorziening betreft in specifiek op ouderen of mensen met beperkingen gerichte woongebouwen. Het betreft voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten dan wel een voorziening die bij nieuwbouw of renovatie zowel in gemeenschappelijke ruimten als in de wooneenheden zonder noemenswaardige meerkosten meegenomen kunnen worden of hadden kunnen worden.

Artikel 20 Advisering

Het College is bevoegd om, voor zover dit van belang kan zijn voor de beoordeling van het recht op de aangevraagde voorziening, degene door wie een aanvraag is ingediend of indien van toepassing diens relevante huisgenoten:

  • a.

    Op te roepen in persoon te verschijnen op een door het College te bepalen plaats en tijdstip en hem te bevragen;

  • b.

    op een door het College te bepalen plaats en tijdstip door een of meer daartoe aangewezen externe deskundigen te doen bevragen en/of onderzoeken;

  • c.

    als belanghebbende geen medewerking verleent aan het onder a en/of onder b bedoelde onderzoek dan wel als belanghebbende zich tijdens dit onderzoek misdraagt kan het College de aanvraag buiten behandeling stellen.

Artikel 21 Wijziging situatie

Degene aan wie krachtens deze verordening een voorziening is verstrekt, is verplicht aan het College mededeling te doen van feiten en omstandigheden, waarvan redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze van invloed kunnen zijn op het recht op een voorziening.

Artikel 22 Intrekking

Het College kan een besluit, genomen op grond van deze verordening, geheel of gedeeltelijk intrekken indien:

  • a.

    niet of niet langer wordt voldaan aan de verplichtingen gesteld bij of krachtens deze verordening;

  • b.

    op grond van gegevens beschikt is en gebleken is dat de gegevens zodanig onjuist waren dat, waren de juiste gegevens bekend geweest, een andere beslissing zou zijn genomen;

  • c.

    de belanghebbende tekortschietend besef van verantwoordelijkheid heeft getoond;

  • d.

    indien blijkt dat gedurende een periode van meer dan zes maanden geen gebruik is gemaakt van de verstrekte voorziening;

  • e.

    de belanghebbende zich misdraagt bij de dienstverlening die gekoppeld is aan de betreffende voorziening.

Artikel 23 Terugvordering

  • 1. Ingeval een voorziening is ingetrokken kan op basis daarvan een reeds uitbetaalde financiële tegemoetkoming of persoonsgebonden budget worden teruggevorderd.

  • 2. In geval het recht op een in bruikleen of eigendom verstrekte voorziening is ingetrokken kan deze voorziening worden teruggevorderd.

Hoofdstuk 8. Slot- en overige bepalingen

Artikel 24 Hardheidsclausule

Het College kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen van deze verordening indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 25 Gevallen waarin deze verordening niet voorziet

In gevallen waarin deze verordening niet voorziet beslist het College.

Artikel 26 Indexering

Het College kan jaarlijks per 1 januari de in het kader van deze verordening en het op deze verordening berustende Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Moerdijk geldende bedragen verhogen of verlagen op basis van de prijsindex voor de gezinsconsumptie zoals bepaald in artikel 4.5, lid 1 Besluit maatschappelijke ondersteuning (Stb. 2006,450)

Artikel 27 Inwerkingtreding

  • 1. Deze verordening treedt in werking op 1 april 2013.

  • 2. De verordening wordt met inachtneming van de bepalingen in de Gemeentewet bekendgemaakt in huis aan huis blad de Moerdijkse Bode.

  • 3. De Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Moerdijk, zoals vastgesteld door de gemeenteraad op 29 mei 2008 wordt ingetrokken op het moment van inwerkingtreding van deze verordening zoals bedoeld in het eerste lid.

  • 4. De beleidsregels voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Moerdijk zoals vastgesteld door de gemeenteraad op 29 mei 2008 en het Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning zoals vastgesteld door de gemeenteraad op 10 december 2009 worden ingetrokken per 1 april 2013.

Artikel 28 Overgangsrecht

  • 1. In navolging van artikel 18 van deze verordening geldt de volgende overgangsbepaling: personen aan wie voor de inwerkingtreding van deze verordening een scootmobiel in bruikleen en/of een aangepaste fiets in bruikleen is verstrekt en die geen eigen bijdrage / eigen aandeel verschuldigd waren zijn in afwijking van artikel 18, lid 1 Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Moerdijk een eigen bijdrage verschuldigd vanaf 9 september 2013.

  • 2. Voor alle overige individuele Wmo-voorzieningen die voor 1 april 2013 zijn verstrekt en waarvoor belanghebbende geen eigen bijdrage / eigen aandeel verschuldigd was, blijft de belanghebbende ook na inwerkingtreding van deze verordening geen eigen bijdrage verschuldigd.

  • 3. Bij verhuizing naar een andere gemeente vervalt de aanspraak op het in lid 1 bedoelde overgangsrecht.

Artikel 29 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als 'Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Moerdijk'.

Vastgesteld in de vergadering van de raad d.d. 14 maart 2013,

de griffier, de voorzitter,

H.D. Tiekstra J.P.M Klijs

Artikelsgewijze toelichting verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Moerdijk

Achtergrond

De Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) is op 1 januari 2007 van kracht geworden. De uitvoering van deze nieuwe wet is aanvankelijk wat betreft de individuele voorzieningen van prestatieveld 6 “beleidsarm” ingezet. Dat wil zeggen dat de bestaande regelgeving van de aan de Wmo voorafgaande Wet voorzieningen gehandicapten (Wvg) en de functie Huishoudelijke Verzorging (HV) uit de AWBZ zo veel mogelijk ongewijzigd in de nieuwe verordening werden opgenomen.

Deze beleidsarme invoering heeft veel reacties opgeroepen. Allereerst van de gebruikers. Hun koepels, de Chronisch zieken en gehandicapten raad Nederland en de gezamenlijke Ouderenbonden, hebben direct gereageerd, maar hadden ook begrip voor de onmogelijkheid om in zeer korte tijd een geheel nieuw beleid te ontwikkelen. Ook Kamerleden reageerden teleurgesteld, maar toonden ook weer begrip. Toen de Wmo eenmaal ingevoerd was reageerden ook de rechters. Zij reageerden zonder terughoudendheid, omdat zij de regelgeving als uitgangspunt namen. Daardoor ontstond een steeds grotere discrepantie tussen het door de gemeenten te hanteren beleid en de verordeningen die zij hanteerden.

De afgelopen jaren is in Nederland gewerkt aan “De Kanteling” van de Wmo: een proces om de Wmo te doen kantelen naar een wijze van uitvoeren die recht doet aan de bedoeling van de wetgever, met name ten aanzien van het nieuwe begrip “compensatieplicht”.

In deze Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Moerdijk vinden bovenstaande ontwikkelingen hun weerslag. We nemen afscheid van de beleidsarme en niet gekantelde verordening die sinds de invoering van de Wmo in Moerdijk gehanteerd wordt.

De opbouw van de verordening is anders dan die van de Wmo-verordening die tot voor kort van kracht was.

In de verordening die u nu voor u hebt ligt het zwaartepunt op de te behalen resultaten in plaats van op voorzieningen. Het zwaartepunt ligt op het keukentafelgesprek, een open gesprek waarin samen met de persoon die compensatie behoeft een zo volledig mogelijke inventarisatie gemaakt wordt van zijn situatie, zijn mogelijkheden en onmogelijkheden, zijn wensen en individuele specifieke kenmerken en de problemen die om een oplossing vragen. Leidend hierbij is het te bereiken resultaat. Op basis hiervan kan bekeken worden welke mogelijkheden er zijn om dit resultaat te bereiken met oplossingen die al voorhanden zijn, zoals eigen mogelijkheden, (wettelijk) voorliggende voorzieningen, algemene voorzieningen, algemeen gebruikelijke voorzieningen of collectieve voorzieningen. Daarna wordt duidelijk op welke punten nog individuele voorzieningen nodig zijn. Na het gesprek volgt eventueel een aanvraag voor individuele voorzieningen.

Door deze wijze van werken wordt het proces om te komen tot oplossingen in twee delen gesplitst: een inventarisatiefase, gekarakteriseerd door het “gesprek” en een fase van aanvraag, beoordeling en toekenning van individuele voorzieningen.

Na de begripsomschrijvingen ligt de focus op de te bereiken resultaten. Daarin zal per onderdeel van de Wmo, zoals geschetst in artikel 4, lid 1 van de Wet (een huishouden voeren, zich verplaatsen in en om de woning, zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel en medemensen ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aangaan) uitgewerkt worden wat daarbij als resultaat bereikt moet worden. Daarna wordt ingegaan op het Gesprek en vervolgens op de procedure na dat gesprek als het komt tot een individuele aanvraag. Pas daarna zal besloten worden met een aantal algemene soms procedurele regels.

De VNG modelverordening is als de basis gebruikt voor de Moerdijkse Wmo-verordening maar deze is op aantal onderdelen aangevuld of er is door ons van afgeweken.

Zo heeft de Moerdijkse uitvoeringspraktijk een plek gekregen in de Verordening.

Daarnaast dateert de VNG modelverordening van 2010, daarom is deze niet overal meer actueel. Actuele jurisprudentie (onder andere over de delegatie van bevoegdheden naar het College) is nog niet verwerkt in de modelverordening. In de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Moerdijk is deze actuele jurisprudentie wel verwerkt.

De grondgedachte van de Kanteling, die tot uiting komt in de verantwoordelijkheidsladder, is in de jaren volgend op de publicatie van de modelverordening verder uitgewerkt en ingeburgerd. In deze Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Moerdijk is de werkwijze van de verantwoordelijkheidsladder in de begripsbepalingen vastgelegd en is deze leidend in de wijze waarop we tot resultaatgerichte compensatie komen.

We zien dat door wijzigingen in het rijksbeleid met name op het terrein van de AWBZ (denk aan bezuinigingen op het AWBZ vervoer of het scheiden van wonen en zorg) burgers zich met ondersteuningsvragen tot de Wmo gaan wenden waarvoor wij als gemeente op grond van de Wmo niet verantwoordelijk (kunnen) zijn. In de modelverordening van de VNG is hier nog geen aandacht aan besteed. In de artikelsgewijze toelichting op de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Moerdijk besteden we aandacht aan deze ontwikkelingen.

In deze artikelsgewijze toelichting wordt bij de artikelen aangegeven waar van de modelverordening VNG is afgeweken dan wel waar deze is aangevuld.

Hoofdstuk 1. Begripsomschrijvingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

a. Wet

Waar staat Wet wordt bedoeld de Wet maatschappelijke ondersteuning.

b. College

Waar staat College wordt bedoeld: College van burgemeester en wethouders.

c. Belanghebbende

In de toelichting op de VNG modelverordening wordt zowel over mantelzorgers als over de betrokkene zelf gesproken in de toelichting bij belanghebbende. Deze tekst zorgt voor onduidelijkheid. Degene die de maatschappelijke ondersteuning ontvangt is degene die wordt aangeslagen voor de eigen bijdrage / het eigen aandeel. De mantelzorger is nooit degene die de eigen bijdrage / het eigen aandeel betaalt. Daarom is er in Moerdijk voor gekozen om voor belanghebbende en mantelzorger aparte begripsomschrijvingen te hanteren. Met de belanghebbende wordt in het kader van de Wmo de ondersteuningsvrager bedoeld. Op grond van artikel 1:2 lid 1 Algemene wet bestuursrecht wordt als belanghebbende aangemerkt degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. In de Awb is het begrip belanghebbende breder gedefinieerd dan op grond van de Wmo.

d. Aanmelding

In het kader van het gesprek wordt niet gesproken van een aanvraag maar van een aanmelding. Een aanmelding mag door iedereen gedaan worden, bijvoorbeeld ook door iemand van de thuiszorg. Naar aanleiding van de aanmelding wordt contact opgenomen met de belanghebbende voor een gesprek. Het gesprek heeft verschillende aspecten. Allereerst is het gesprek niet het onderzoek naar een te verstrekken voorziening, maar het onderzoek naar de situatie van betrokkene, zijn behoeften, de te bereiken resultaten enz. Dit is dan uitgangspunt voor de beoordeling welke resultaten bereikt kunnen worden met welke treden van de verantwoordelijkheidsladder. Dit traject kan uiteindelijk ook leiden tot een aanvraag voor een individuele voorziening. Het gesprek is evenwel geen vrijblijvende zaak: het gesprek is mede de basis voor de eventuele aanvraag voor een individuele voorziening.

In Moerdijk wordt een kort verslag van het gesprek aan belanghebbende toegezonden als het gesprek niet leidt tot de aanvraag van een individuele voorziening.

e. Compensatieplicht

De begripsomschrijving van het cruciale begrip “compensatieplicht” is ontleend aan de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 10 december 2008. In deze uitspraak wordt voor het eerst een fundamenteel standpunt gegeven over de Wmo. Het letterlijke citaat luidt:

“4.2.2. Artikel 4 van de Wmo verplicht het College aan de in dat artikel genoemde personen voorzie ningen te bieden ter compensatie van hun beperkingen op het gebied van zelfredzaamheid en maat schappelijke participatie teneinde hen in staat te stellen een huishouden te voeren, zich te verplaat sen in en om de woning, zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel en medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan. Di t artikel brengt mee dat de zelfredzaamheid en de maatschappelijke participatie van deze personen de doeleinden zijn waarop de compensatieplicht van het College gericht moet zijn. Het is - gelet op de artikelen 3 en 5 van de Wmo - in beginsel aan de gemeen teraad en - gelet op artikel 4 van de Wmo - aan het College om te bepalen op welke wijze invulling wordt gegeven aan de in artikel 4 van de Wmo bedoelde compensatieplicht. De rechter dient de keuze(n) die de gemeenteraad en het College daarbij hebben gemaa kt in beginsel te respecteren, onverminderd de rechtsplicht van het College om in elk concreet geval een voorziening te treffen die zich kwalificeert als compensatie van beperkingen op het gebied van zelfredzaamheid en maat schap pelijke participatie. Arti kel 4 van de Wmo legt het College, wat dat aangaat, de plicht op om een resultaat te bereiken dat als compensatie mag gelden. De Raad heeft noch in de wet, noch in de wets geschiedenis aanknopingspunten gevonden voor een terughoudende beoordeling van een t er uitvoering van artikel 4 van de Wmo genomen besluit. Wel heeft hij daarin aanknopingspunten ge vonden voor het oordeel dat een dergelijk besluit in het individuele geval maatwerk dient te zijn. Onder omstandigheden kan dit leiden tot het oordeel dat alg emene keuzen die de gemeenteraad en het College bij de uitvoering van de artikelen 3, 4, 5 en 6 van de Wmo hebben gemaakt in het con crete, individuele geval niet kunnen worden toegepast wegens strijd met de in artikel 4 van de Wmo bedoelde compensatieplic ht. De Raad vindt hiervoor steun in de parlementaire geschiedenis, meer in het bijzonder in het verslag van het wetgevingsoverleg (Tweede Kamer 2005-2006, 30 131, nr. 98, p. 58 en 61), de brief van de staatssecretaris van 30 oktober 2006 (Tweede Kamer 2006 -2007, 30 131, nr. 122, p. 6), de memorie van antwoord (Eerste Kamer 2005-2006, 30131, C, p. 7, 9, 10 en 57), de nadere memorie van antwoord (Eerste Kamer 2005-2006, 30 131, E, p. 19 en 25) en de Handelingen (Eerste Kamer 27 juni 2006, p. 34-1645).”

Uit dit citaat zijn de belangrijkste bestanddelen samengevoegd tot de volgende begripsomschrijving:

Compensatieplicht: De plicht van het College van burgemeester en wethouders aan personen met een beperking, een chronisch psychisch of een psychosociaal problee m, voorzieningen te bieden ter compensatie van hun beperkingen op het gebied van zelfredzaamheid en maatschappelijke partic ipatie teneinde hen in staat te stellen een huishouden te voeren, zich te verplaatsen in en om de woning, zich lokaal te verplaatse n per vervoermiddel en medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan (met als doeleinden de zelfredzaamheid en de maatschap pelijke participatie van deze personen). Daarbij legt artikel 4 van de Wmo het College de plicht op om e en resultaat te bereiken dat als compensatie mag gelden en dat in het individuele geval maatwerk is”

De compensatieplicht houdt een plicht in voor het College. Die plicht geldt in ieder geval ten aanzien van personen met een beperking, een chronisch psychisch of een psychosociaal probleem. Daarbij moet het gaan om ondervonden beperkingen op het gebied van de zelfredzaamheid en de maatschappelijke participatie. Doel is betrokkenen in staat te stellen een huishouden te voeren, zich te verplaatsen in en om de woning, zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel en medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan.

Bij wat het College ook besluit geldt: het moet gaan om maatwerk. Uitgegaan moet worden van de persoonskenmerken en behoeften van de aanvrager. Dat legt een beperking op aan de mogelijkheid algemene maatregelen te treffen, zoals het hanteren van primaten. Dat is toegestaan, mits in het individuele geval steeds wordt nagegaan of die algemene maatregel wel leidt tot maatwerk. Of zoals de Centrale Raad het zegt: “Onder omstandigheden kan dit (maatwerk) leiden tot het oordeel dat algemene keuzen die de gemeenteraad en het College bij de uitvoering van de artikelen 3, 4, 5 en 6 van de Wmo hebben gemaakt in het concrete, individuele geval niet kunnen worden toegepast wegens strijd met de in artikel 4 van de Wmo bedoelde compensatieplicht.”

f. Psychosociaal probleem

Het begrip psychosociaal probleem is vanuit de AWBZ in de Wmo opgenomen, maar inmiddels als “grondslag” uit de AWBZ geschrapt. Dit is gebeurd omdat gebleken is dat deze grondslag in de AWBZ financieel moeilijk te beheersen was. In de Wmo heeft – volgens de parlementaire behandeling - dit begrip een heel specifieke betekenis. Deze betekenis wordt hier als begripsomschrijving gehanteerd en is overgenomen uit een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB 29-04-2009. LJN: BI6832). Het betreft met name verlies van zelfstandigheid of deelname aan het maatschappelijk verkeer, de kerndoelstelling van de Wmo.

g. Mantelzorger

Dit geeft een begripsomschrijving van de mantelzorger. Daarvoor is aansluiting gezocht bij de begripsomschrijving van mantelzorg zoals de Wet die geeft in artikel 1 lid 1 onder b. In aanvulling op de modelverordening Wmo schrijven wij de begripsomschrijving hier volledig uit: Mantelzorger is iemand uit de directe omgeving van een hulpbehoevende die langdurige zorg nodig heeft en die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden. Deze zorgverlening vloeit rechtstreeks voort uit de sociale relatie en overstijgt de gebruikelijke zorg.

h. Hoofdverblijf

Het begrip hoofdverblijf biedt nogal eens problemen. Het begrip is omschreven naar het aantal nachten dat men doorbrengt. Bij twijfel kan de plaats waar per jaar de meeste nachten worden doorgebracht, beschouwd worden als de plaats waar iemand zijn hoofdverblijf heeft. Dit kan een rol spelen als iemand meerdere plaatsen heeft waar een groot deel van het jaar wordt doorgebracht, zoals personen die het jaar deels in het buitenland doorbrengen, personen die deels in een AWBZ-instelling verblijven en deels elders, enz.

Aanvullend op de modelverordening Wmo: uit de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep blijkt dat waar het hoofdverblijf is, vastgesteld dient te worden aan de hand van de feitelijke omstandigheden. Vandaar dat gekeken kan worden naar waar belanghebbende de meeste nachten per jaar verblijft. Bijvoorbeeld wanneer belanghebbende staat ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie van de gemeente waar de ouderlijke woning staat en hij verblijft om het weekend, tijdens de schoolvakanties en de feestdagen bij zijn ouders. Dan is de rechtbank van oordeel dat belanghebbende, die door de weeks verblijft in een AWBZ-instelling, aldaar zijn hoofdverblijf heeft. Hij verblijft daar immers het merendeel van zijn tijd (CrvB 22-09-2010, nr. 09/1743 WMO).

i. ICF-classificatie

De ICF-classificatie is in de Wet genoemd als mogelijkheid om de cliëntsituatie te omschrijven. Het is een classificatie van het menselijk functioneren geordend in gezondheidsdomeinen. In Moerdijk wordt de ICF-classificatie aangevuld met niet gezondheid-gerelateerde vragen om een totaalbeeld van de situatie van de belanghebbende te krijgen teneinde tot een maatwerkoplossing voor de ondersteuningsvraag te komen.

j. en k. Stoornis en beperking

De begrippen stoornis en beperking komen uit de ICF classificatie.

l. Maatschappelijke participatie

In de modelverordening van de VNG wordt dit begrip niet in de begrippenlijst genoemd. Aangezien maatschappelijke participatie de hoofddoelstelling van de Wet is hebben wij het begrip maatschappelijke participatie in de Moerdijkse verordening wel opgenomen. Deze term is nauw verwant aan het compensatiebeginsel uit de Wet. Maatschappelijke participatie wordt gerelateerd aan de 5 resultaatsgebieden die in het compensatiebeginsel staan vermeld.

m. Lokaal verplaatsen per vervoermiddel

In deze begripsomschrijving wordt de reikwijdte aangegeven van het compensatie-element lokaal verplaatsen per vervoermiddel. In de VNG modelverordening is deze reikwijdte bij de begripsomschrijvingen niet opgenomen.

n. Zelfredzaamheid

De verstrekking van voorzieningen in het kader van deze Verordening zijn erop gericht de zelfredzaamheid van burgers te behouden dan wel te bevorderen. Zelfredzaamheid is een van de doelstellingen van de Wet, vandaar dat in de verordening van Moerdijk deze begripsomschrijving is opgenomen (in aanvulling op de modelverordening van de VNG)

o. Gesprek

Onder "het gesprek" wordt de situatie verstaan waarbij degene die problemen ondervindt op het terrein waar de compensatieplicht van toepassing is, zich aanmeldt en na die aanmelding in gesprek komt met een vertegenwoordiger van het College, die samen met betrokkene en eventueel aanwezige mantelzorger(s) inventariseert waar betrokkene en zijn mantelzorger(s) problemen ondervinden, wat betrokkene nog zelf kan, wat de te bereiken resultaten zijn in de ogen van betrokkene, wat de behoeften daarbij zijn, wat zijn sociale netwerk kan bijdragen aan deze resultaten (aanvulling op VNG modelverordening) welke oplossingen er in de maatschappij beschikbaar zijn via algemene voorzieningen, algemeen gebruikelijke voorzieningen, voorliggende voorzieningen en collectieve voorzieningen, zodat een basis ontstaat voor het zoeken naar oplossingen voor de problemen. Met die oplossingen wordt het te bereiken resultaat gerealiseerd. Voor zover die resultaten niet in dat gesprek al te behalen zijn, zal een vervolg noodzakelijk zijn in de vorm van een aanvraag die leidt tot een beschikking. Het gesprek zal de basis zijn voor de aanvraag en is de basis om maatwerk te kunnen leveren.

Het gesprek wordt in hoofdstuk 3 uitgewerkt.

p. Verantwoordelijkheidsladder

De verantwoordelijkheidsladder is de leidraad voor het gesprek. De VNG modelverordening dateert van 2010. Het begrip verantwoordelijkheidsladder is daar nog niet in uitgewerkt. Van 2010 tot nu, in de lokale uitvoeringspraktijk van de Wmo, heeft het begrip verantwoordelijkheidsladder vorm en invulling gekregen. In de Verordening van Moerdijk is de verantwoordelijkheidsladder als basis voor het gesprek opgenomen.

De verantwoordelijkheidsladder geeft aan dat de primaire verantwoordelijkheid voor participatie niet bij de overheid ligt maar bij de burger zelf (eigen kracht) en bij hun sociale omgeving. Als belanghebbende het op eigen kracht en met zijn sociale omgeving niet redt kan gebruik gemaakt worden van algemene voorziening. Pas als ook deze geen uitkomst bieden komen collectieve en individuele voorzieningen in beeld. In de praktijk kan er ook een mix van diverse ondersteuningsvormen ontstaan die tezamen de belanghebbende compenseren.

Hieronder is per trede van de verantwoordelijkheidsladder een voorbeeld van een compenserende oplossing gegeven. Deze voorbeelden zijn niet uitputtend en uitsluitend.

a.Wat kan belanghebbende op eigen kracht?

Bijvoorbeeld: Iemand rijdt nog auto waardoor hij zelf in zijn vervoersbehoefte voorziet.

b.Wat kan het sociaal netwerk van belanghebbende?

Bijvoorbeeld: een buurvrouw geeft aan bij haar wekelijkse boodschappen ook voor de belanghebbende de boodschappen mee te willen nemen.

c.Wat kan met een algemene/ voorliggende voorziening?

Bijvoorbeeld: iemand gaat bij het eetpunt in het verzorgingshuis eten omdat hij de boodschappen voor het avondeten niet meer zelf kan doen.

d.Wat kan met een individuele Wmo voorziening die collectief georganiseerd is?

Bijvoorbeeld: het collectief vervoer waar meerdere personen tegelijk gebruik maken van de taxibus.

e.Wat kan met een individuele Wmo-voorziening die individueel georganiseerd is?

Bijvoorbeeld: een traplift om gebruik te kunnen blijven maken van de slaapkamer en badkamer boven.

q. Aanvraag

De aanvraag voor een individuele voorziening in het kader van de Wmo volgt in principe op het gesprek. De aanvraag wordt gedaan door de belanghebbende of diens wettelijke vertegenwoordiger. Het moge duidelijk zijn dat het gesprek achterwege kan blijven als de situatie van betrokkene volstrekt helder is en betrokkene goed bekend is bij de gemeente. Hiervan kan sprake zijn bij bijvoorbeeld vervanging van voorzieningen wegens het bereiken van de afschrijvingstermijn. De belanghebbende in Moerdijk dient schriftelijk zijn aanvraag in.

r. Algemene voorziening

Dit zijn voorzieningen, met name diensten of een combinatie van dienst en product, die weliswaar niet bestemd zijn voor, noch te gebruiken zijn door alle inwoners; anderzijds zijn ze door iedereen waarvoor ze wel bedoeld zijn op eenvoudige wijze, zonder een ingewikkelde aanvraagprocedure, te verkrijgen of te gebruiken . Voorbeelden zijn:

De dagrecreatie voor ouderen

De sociale alarmering

De boodschappenbus, de supermarktservice, de vrijwillige boodschaphulp

De maaltijdservice en het eetcafé

Klusjesdiensten om kleine woningaanpassingen te realiseren zoals de buurtconciërge, klussendienst, 55+service, thuiszorgservice

De (ramen)wasservice

De rolstoel-pools en scootmobiel-pools voor incidentele situaties

De kort durende huishoudelijke hulp

Kinderopvang in al zijn verschijningsvormen

Een algemene voorziening is dus per definitie geen individuele voorziening en de Wmo-regels rond eigen bijdragen/eigen aandeel gelden niet.

s. Voorliggende voorziening

De wettelijk voorliggende voorzieningen zijn die voorzieningen in wetgeving en in regelgeving vastgelegd, die op basis van artikel 2 van de Wet voorgaan op de Wmo. Te denken valt hierbij aan onder meer de Zorgverzekeringswet, de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten, de Wet op de kinderopvang, de verschillende arbeidsongeschiktheidswetten.

Als een wettelijk voorliggende voorziening het probleem kan oplossen is er geen aanspraak op maatschappelijke ondersteuning op grond van de Wmo , zo is in artikel 2 Wmo bepaald.

Voorliggend kunnen ook zijn algemeen gebruikelijke voorzieningen, algemene voorzieningen of collectieve voorzieningen. Bij deze voorzieningen is de plaats op de verantwoordelijkheidsladder bepalend: zij gaan voor individuele voorzieningen.

t. Algemeen gebruikelijke voorziening

Volgens de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep is een voorziening, met name producten, algemeen gebruikelijk als het gaat om een voorziening die niet speciaal bedoeld is voor mensen met een handicap, zodat de voorziening ook op grote schaal door niet-gehandicapten wordt gebruikt, die gewoon in een normale winkel te koop is en niet speciaal in de revalidatie-vakhandel of soortgelijke winkels en die qua prijs niet (aanzienlijk) duurder is dan vergelijkbare. Wat in een concrete situatie als algemeen gebruikelijk te beschouwen is, hangt af van de geldende maatschappelijke normen van het moment van de aanvraag en de individuele situatie van de aanvrager.

De Centrale Raad heeft aangegeven dat bij de vraag of een voorziening algemeen gebruikelijk is gekeken moet worden naar het individuele geval. Iedere aanvraag moet beoordeeld worden aan de hand van de concrete omstandigheden van de aanvrager (zie bijvoorbeeld CRvB 17-11-2009, nr.08/3352 Wmo).

In een recente uitspraak heeft de Rechtbank Arnhem aangegeven dat het inkomen geen rol mag spelen bij de vraag of een voorziening algemeen gebruikelijk is (Rechtbank Arnhem, 16-08-2012, nr. AWB 11/5564). Door rekening te houden met het inkomen wordt een financiele voorwaarde verbonden aan de toekenning van een voorziening. De Rechtbank acht dit niet toegestaan op grond van artikel 15 en 19 Wmo.

Het beleid waarin gemeenten een uitzondering maken op het algemeen gebruikelijk zijn van een voorziening wanneer het inkomen van de belanghebbende, mede ten gevolge van aantoonbare kosten ten gevolge van zijn beperking, onder het in diens situatie geldende bijstandsniveau dreigt te komen, mag wel gehanteerd worden. Dit is begunstigend beleid voor belanghebbenden.

u. Individuele Wmo-voorziening

In dit lid wordt de individuele voorziening gedefinieerd. Deze is niet voor iedereen beschikbaar, maar uitsluitend voor diegenen die onder artikel 4 van de Wet vallen. Er wordt individueel onderzoek gedaan naar de noodzaak van deze voorziening, de voorziening wordt bij beschikking toegekend en er staat bezwaar en beroep open. Verder zijn alle regels van de Wmo van toepassing, zoals die rond eigen bijdragen en eigen aandeel.

Binnen de individuele Wmo-voorzieningen kunnen de ‘collectieve voorzieningen’ nog worden onderscheiden. Deze worden individueel verstrekt maar worden collectief georganiseerd. Meerdere personen maken er tegelijk gebruik van. Bijvoorbeeld het Collectief Vervoer (KCV). Voor deze voorzieningen geldt een primaat als deze voor de belanghebbende goedkoopst compenserend zijn. De belanghebbende krijgt voor een individuele Wmo-voorziening die collectief georganiseerd is een beschikking.

v.Voorziening in natura

Omschreven is in dit lid wat een voorziening in natura is.

w.Persoonsgebonden budget

Dit lid beschrijft het persoonsgebonden budget als een geldbedrag bedoeld om het te bereiken resultaat te bereiken.

x.Financiële tegemoetkoming

Vervolgens wordt omschreven wat een financiële tegemoetkoming is. Daarbij wordt gesproken over een forfaitair bedrag, een bedrag waarbij geen rekening is gehouden met het inkomen of met de werkelijke kosten.

y.Gebruikelijke zorg

Als in een leefeenheid meerdere meerderjarige personen wonen hebben zij gezamenlijk de taak al het zich voordoende huishoudelijke werk te verrichten. Zij zijn zelf verantwoordelijk voor de verdeling en dit uitgangspunt heeft een verplichtend karakter.

z.Eigen bijdrage of eigen aandeel in de kosten

De bevoegdheid voor het vragen van een eigen bijdrage of eigen aandeel in de kosten van een voorziening vloeit voort uit artikel 15, eerste lid van de Wet. Deze kan op het inkomen worden afgestemd, zij het dat daarvoor op basis van artikel 15, eerste lid van de Wet bij Algemene Maatregel van Bestuur nadere regels kunnen worden gesteld. Van deze bevoegdheid wordt gebruik gemaakt door middel van het vaststellen van het Financieel besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Moerdijk. De hoogte van de eigen bijdrage of het eigen aandeel wordt op dezelfde manier berekend. Het verschil zit erin dat de eigen bijdrage van toepassing is bij het verlenen van voorzieningen in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget. Het eigen aandeel wordt toegepast bij een financiële tegemoetkoming (bijvoorbeeld voor een woningaanpassing).

Hoofdstuk 2. Resultaatgerichte compensatie

Algemeen

Hoofdstuk 2 en hoofdstuk 3 zijn het hart van de verordening. Hoofdstuk 2 betreft de te bereiken resultaten, die afgeleid zijn uit de in artikel 4 van de Wet genoemde doelstellingen van de compensatieplicht. Er zijn hieruit 8 te bereiken resultaten afgeleid (artikel 2 verordening):

  • a.

    een schoon en leefbaar huis;

  • b.

    beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften;

  • c.

    beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding;

  • d.

    het thuis kunnen zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren;

  • e.

    wonen in een geschikt huis;

  • f.

    zich verplaatsen in en om de woning;

  • g.

    zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel en

  • h.

    het ontmoeten van medemensen en het aangaan van sociale verbanden.

Op deze 8 terreinen heeft het College een resultaatverplichting: door de te nemen algemene of individuele maatregelen moet het gestelde resultaat bereikt kunnen worden.

In hoofdstuk 3 wordt uitgewerkt hoe te komen tot deze te bereiken resultaten.

Hoofdstuk 3. Hoe te komen tot de te bereiken resultaten

Artikel 3 Scheiding aanmelding en aanvraag

Dit artikel bepaalt dat er een scheiding wordt aangebracht tussen een aanmelding en een aanvraag. In Moerdijk is leidend dat een aanvraag pas gedaan kan worden als op basis van een oriënterend huisbezoek (het gesprek) een uitgebreide inventarisatie heeft plaatsgevonden en alle mogelijke oplossingen voor de ondersteuningsvraag conform de verantwoordelijkheidsladder zijn beoordeeld. Dat betekent dat het voor de gemeente duidelijk moet zijn dat er geen andere oplossingen zijn dan een individuele oplossing en dat de te bereiken resultaten en de manier waarop die resultaten bereikt kunnen worden vastgelegd zijn en beoordeeld als vallend onder de Wmo.

Overigens kan de belanghebbende na het gesprek altijd een aanvraag indienen als hij daarop staat.

In lid 3 wordt aangegeven dat in sommige situaties het gesprek achterwege kan blijven. Wie door eerdere aanvragen en een eerder gesprek al bekend is kan wellicht de fase van het gesprek overslaan. Dit zal niet altijd het geval zijn. Na een gewijzigde situatie kan het van belang zijn een nieuw of een aanvullend gesprek te houden.

Een voorbeeld waarbij het gesprek achterwege kan blijven, is het vervangen van een hulpmiddel bij een belanghebbende wiens beperking, woon-en gezinssituatie niet gewijzigd is.

Artikel 4 Aanmelding voor een gesprek

Artikel 4 bepaalt dat een gesprek aangevraagd wordt middels een aanmelding. Het gesprek leidt niet tot een beschikking, dus er is geen sprake van een aanvraag die de regels van de Algemene wet bestuursrecht dient te volgen. Daarom kan een aanmelding ook mondeling (telefonisch of op een andere manier) worden gedaan. Niet alleen de belanghebbende kan deze aanmelding doen, dit kan ook iemand namens hem doen, denk aan een familielid.

Als een aanmelding is gedaan wordt in Moerdijk direct een afspraak voor een oriënterend huisbezoek gemaakt en wordt deze afspraak per ommegaande schriftelijk aan de belanghebbende bevestigd.

Artikel 5 Het gesprek

In de modelverordening van de VNG staat de wijze waarop het gesprek wordt gevoerd beperkt uitgewerkt. Het keukentafelgesprek is in Moerdijk de basis van de gekantelde Wmo praktijk, vandaar dat in artikel 5, in afwijking van de modelverordening, meer is vastgelegd over de wijze waarop wij het gesprek voeren.

Het gesprek is voor iedereen die een beroep doet op de compensatieplicht in het kader van de Wmo de logische start. Het gesprek staat op zich los van een aanvraag voor een individuele voorziening in het kader van prestatieveld 6 van de Wmo (artikel 1, lid 1 onder g sub 6 Wmo). Dit is van groot belang om te voorkomen dat er een claimgerichte invulling van de Wmo plaatsvindt, welke invulling in strijd is met de doelstelling van de Wmo. Dat heeft consequenties. Wanneer iemand met een claimgerichte aanvraag komt en die uitsluitend claimgericht behandeld wil zien kan dit betekenen dat een gemeente moeilijk maatwerk kan leveren.

In lid 1 wordt aangegeven dat bij het gesprek het begrippenkader van de ICF, de International Classification of Functions, Disabilities and Health, uitgangspunt zal zijn. Het is de wens van de wetgever geweest dat dit plaats zou vinden.

In lid 2 en lid 3 wordt vorm gegeven aan het uitgangspunt dat de oplossing die voor de ondersteuningsvraag van de belanghebbende wordt gekozen maatwerk moet zijn. Dit maatwerk kan alleen bereikt worden als rekening wordt gehouden met de behoefte en persoonskenmerken van de belanghebbende. Tijdens het gesprek wordt een complete inventarisatie gemaakt van de situatie van de belanghebbende. Het is belangrijk eerst een algemeen beeld van de belanghebbende te krijgen. Dit gebeurt in een gesprek samen met de belanghebbende. Deze inventarisatie die in het gesprek plaatsvindt heeft nadrukkelijk het startpunt bij de belanghebbende en inventariseert:

De beperking, het chronisch psychisch probleem of het psychosociaal probleem dat basis is van de behoefte aan compensatie.

De mogelijkheden die de belanghebbende ondanks dit probleem heeft.

De onmogelijkheden die de belanghebbende ondervindt als gevolg van het ondervonden probleem of de ondervonden problemen.

De resultaten die belanghebbende wil bereiken op de verschillende in deze verordening weergegeven terreinen.

Hetgeen belanghebbende inmiddels zelf heeft gedaan om bestaande belemmeringen op te lossen.

De mogelijkheden die belanghebbende heeft om deze resultaten via eigen oplossingen (eigen kracht en sociaal netwerk), via algemene voorzieningen, via algemeen gebruikelijke voorzieningen of via collectieve voorzieningen te bereiken.

De mogelijkheden die de gemeente in principe biedt om de problemen via een individuele voorziening op te lossen.

Lid 4 geeft aan dat om te bepalen hoe het resultaat bereikt kan worden het beginsel van de verantwoordelijkheidsladder leidend is. Dit betekent dat alle mogelijkheden van de belanghebbende zelf, zijn sociale netwerk, algemene en collectieve voorzieningen worden beoordeeld alvorens een individuele voorziening wordt ingezet. Tevens wordt bekeken wat de goedkoopst compenserende oplossing is die bruikbaar en inzetbaar is.

Het compenserend zijn van de oplossing staat voorop. Jurisprudentie van de CRvB zegt hierover:

“De begrippen ‘goedkoopst’ en ‘compenserend’ moeten in onderlinge samenhang worden bezien. De volgorde waarin deze begrippen zijn geplaatst, betekent niet dat bij de afweging die wordt gemaakt, de hoogte van de kosten van de voorziening voorop staat en pas in tweede instantie wordt gekeken of de voorziening als compensatie kan worden aangemerkt. ‘Goedkoopst compenserend’ betekent dat een voorziening altijd compenserend moet zijn. Pas als er meerdere compenserende voorzieningen zijn, kan de goedkoopste compenserende voorziening worden gekozen.” (bron: LJN: BK3321, Centrale Raad van Beroep, 28 oktober 2009, 08/1600 Wmo)

Lid 5. geeft het belang aan van mantelzorgers bij de ondersteuning van belanghebbenden. Door de mantelzorger bij het gesprek te vragen kan samen met hem / haar worden bezien wat er nodig is om hem/haar zo lang mogelijk in staat te stellen de belanghebbende te ondersteunen.

Lid 6. Als uit het gesprek blijkt dat de ondersteuningsvraag van de belanghebbende met andere oplossingen dan een individuele voorziening gecompenseerd kan worden dan is een aanvraag voor een individuele voorziening niet aan de orde. De belanghebbende krijgt een kort verslag toegestuurd van het gesprek zodat hij overzicht heeft van wat is besproken en hoe belanghebbende en gemeente samen tot de oplossing zijn gekomen.

Als uit het gesprek blijkt dat de ondersteuningsvraag van de belanghebbende met een individuele Wmo voorzieningen gecompenseerd kan worden dan zal belanghebbende een aanvraag moeten indienen. De rapportage die door de gemeente naar aanleiding van het gesprek wordt gemaakt wordt door de gemeente bij deze aanvraag gevoegd. Op verzoek kan deze rapportage aan belanghebbende worden verstrekt.

Artikel 6 De aanvraag van een individuele Wmo-voorziening

  • Om voor een individuele Wmo voorziening in aanmerking te komen dient de belanghebbende of diens wettelijke vertegenwoordiger een schriftelijke aanvraag te doen. Dit is een verplichting op grond van artikel 4:1 van de Algemene wet bestuursrecht dat bepaalt dat, tenzij bij wettelijk voorschrift anders bepaald, een aanvraag tot het geven van een beschikking schriftelijk moet worden ingediend.

Hoofdstuk 4. De te bereiken resultaten

Algemeen

In de modelverordening van de VNG is in hoofdstuk 4 per resultaatsgebied uitgewerkt welke afweging gemaakt wordt om te komen tot het resultaat. Hierin zien we in feite de verantwoordelijkheidsladder terug. Zoals al eerder aangegeven dateert de modelverordening van 2010 en is in de jaren daaropvolgend het begrip verantwoordelijkheidsladder verder uitgewerkt en ingeburgerd. In deze Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Moerdijk is de werkwijze van de verantwoordelijkheidsladder in de begripsbepalingen en in hoofdstuk 3 vastgelegd. Het is daardoor niet nodig om deze in hoofdstuk 4 nogmaals als leidend principe uit te werken. Wij volstaan daarom in de artikelen 7 tot en met 11 van deze verordening met het definiëren van de te bereiken resultaten. Artikel 7 Het voeren van een huishouden

In lid 1 onder a wordt geschetst wat het te bereiken resultaat is ten aanzien van een schoon en leefbaar huis. Dit houdt in dat iedereen moet kunnen wonen in een huis dat schoon is. Leidend hierbij is dat vervuiling moet worden voorkomen.

Er zijn ook beperkingen ten aanzien van de omvang van de woning, zoals het aantal kamers, de oppervlakte van de kamers, waarbij uitgangspunt is de omvang van een nieuwe woning binnen de sociale woningbouw. Een aanvrager kan met een (sterk) afwijkende vraag ten aanzien van het onderdeel omvang sociale woningbouw geen compensatie afdwingen voor het meerdere boven het niveau sociale woningbouw. Dit is in de verordening in artikel 19, lid 2, onder k vastgelegd.

Dit uitgangspunt is niet star: er zijn altijd mogelijkheden bij te stellen naar boven of naar beneden (maatwerk).

De ruimten die onder dit principe vallen zijn de ruimten die dagelijks in gebruik zijn bijvoorbeeld de woonkamer, de aanwezige en in gebruik zijnde slaapvertrekken, de keuken en de sanitaire ruimten.

Lid 1, onder b beschrijft wat verstaan wordt onder het beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften. Het gaat om het beschikbaar zijn van de dagelijks benodigde hoeveelheid voedsel. Hetzelfde geldt voor toiletartikelen en schoonmaakmiddelen. Deze dagelijkse benodigdheden kunnen op vele manieren in huis komen. Compensatie houdt niet per definitie in dat de aanvrager zelf de boodschappen moet kunnen doen. Er zal in redelijkheid gezocht worden naar een oplossing waarmee het resultaat bereikt wordt. Te denken valt aan een boodschappenservice, waarbij wel opgelet wordt dat de supermarkt qua prijsniveau past bij het bestedingspatroon van de aanvrager.

Het gaat niet alleen om de ingrediënten maar ook om de maaltijden zelf. Compensatie betekent dat de belanghebbende beschikt over de verschillende maaltijden door de dag heen. Daarbij dient rekening te worden met medische geïndiceerde diëten. Het te bereiken resultaat kan behaald worden via een maaltijdservice, via het gebruik maken van gezamenlijke maaltijden of via het – met behulp van een vrijwilliger of anderszins – zelf bereiden van maaltijden.

Onder c wordt beschreven wat verstaan wordt onder het beschikken over schone en draagbare kleding. Dit onderdeel is beperkt tot het verzorgen van kleding die iemand in zijn bezit heeft. Begeleiding bij het kopen van kleding valt niet onder afdwingbare compensatie.

Het moge duidelijk zijn dat het hier gaat om de verzorging van de dagelijkse kleding en niet om exceptionele kleding zoals bijvoorbeeld speciale gelegenheidskleding.

Schone en draagbare kleding betekent dat er gewassen en zonodig gestreken, gevouwen of opgehangen moet worden, alles voor zover de belanghebbende daartoe niet in staat is. Voor zover het noodzakelijk is bovenkleding te strijken kan dit ook onder te compenseren problemen vallen. Daarbij is weer uitgangspunt wat in de maatschappij algemeen gangbaar is.

Lid 1, d spreekt over het thuis verzorgen van kinderen die tot het gezin behoren. Dit kan onder de compensatieplicht behoren als een ouder met beperkingen dat zelf niet kan en het gaat om een onvoorziene situatie.

Compensatie is dan bedoeld als ondersteuning en is van tijdelijke aard. Het zal nooit gaan om volledige overname. Soms zal tijdelijke compensatie van belang zijn om de ouder(s) de gelegenheid te geven een definitieve oplossing te zoeken. Bij situaties waar vooraf te voorzien is dat de ouder door zijn beperkingen (tijdelijk) de kinderen niet kan verzorgen, zoals herstel na een geplande ziekenhuisopname, is compensatie doorgaans niet aan de orde omdat belanghebbende reeds tijd heeft gehad om een oplossing voor zijn ondersteuningsvraag te vinden.

Voorliggende voorzieningen spelen een grote rol bij het zoeken van een definitieve oplossing. Te denken valt aan kinderopvang en voor-, tussen- en naschoolse opvang, gastouders, oppasgrootouders enz.

Het ondersteunen bij de opvoeding in een ontregeld gezin valt onder de Wet op de jeugdzorg. Intensieve zorg voor gehandicapte kinderen, die de gebruikelijke zorg overstijgt, valt onder de AWBZ.

Artikel 7 lid 2 gaat in op het onderdeel gebruikelijke zorg. Gebruikelijke zorg maakt onderdeel uit van het ‘Wegingskader Hulp bij het huishouden Moerdijk’ dat door het College wordt vastgesteld.

Er wordt rekening gehouden met huisgenoten uit de leefeenheid vanaf 18 jaar. Ook aanwezige personen jonger dan 18 jaar, zoals thuiswonende kinderen, worden geacht hun bijdrage aan het huishouden te leveren door hun kamer bij te houden en hand- en spandiensten te verrichten. Van kinderen tot 5 jaar wordt geen bijdrage aan de huishouding verwacht. Kinderen tussen 5 en 12 jaar worden naar hun eigen mogelijkheden betrokken bij lichte huishoudelijke taken zoals opruimen, tafel dekken/afruimen, afwassen/ afdrogen, boodschap doen, kleding in de wasmand gooien. Van kinderen vanaf 13 jaar wordt verwacht dat zij, naast de hierboven genoemde lichte huishoudelijke taken, hun eigen kamer op orde houden, d.w.z. rommel opruimen, stofzuigen, bed verschonen.

Alle huisgenoten vanaf 18 jaar zijn met elkaar verantwoordelijk voor het voeren van een huishouden. Wanneer deze huisgenoten in staat zijn huishoudelijke werkzaamheden die onder de compensatieplicht vallen over te nemen zal allereerst gekeken moeten worden of dit niet een voorliggende voorziening is. Dat betekent dat wanneer één van de huisgenoten die het huishoudelijk werk doet, uitvalt, via een herverdeling de andere huisgenoten deze taken zullen moeten overnemen. Ook de bijdrage die personen jonger dan 18 jaar aan het huishouden kunnen leveren, wordt in de weging meegenomen.

Alleen als er geen huisgenoten zijn of als de huisgenoten met enige regelmaat langdurig afwezig zijn zal er plicht tot compensatie bestaan. Compensatieplicht bestaat er uiteraard ook als de huisgenoot zelf ook niet in staat is het huishoudelijk werk te verrichten. Hiertoe zal onderzoek gedaan moeten worden om dit vast te stellen. Bijvoorbeeld niet gewend zijn huishoudelijk werk te verrichten maar ook culturele overwegingen zijn geen reden tot compensatie. Alleen dreigende overbelasting of bestaande overbelasting van huisgenoten, waaronder begrepen de kinderen, kan compensatieplicht betekenen. Dit zal veelal kortdurend zijn, gericht op het zelf vinden van een oplossing. Door onderzoek zal deze overbelasting vastgesteld moeten worden.

Artikel 8 Wonen in een geschikte woning

Lid 1 en lid 2. Als het gaat om het wonen in een geschikte woning hebben we het over de woonvoorzieningen, zowel bouwkundig als niet-bouwkundig. Uitgangspunt is daarbij dat men zelf al beschikt of zal beschikken over een woning. Het is niet zo dat een gemeente voor een woning moet zorgen, dat is een eigen verantwoordelijkheid van de aanvrager. De gemeente kan wel ondersteunen of bemiddelen bij het zoeken naar een (geschikte) woning. Daarbij is uitgangspunt dat iedereen altijd zoekt naar een voor hem op dat moment meest geschikte beschikbare woning, uiteraard passend bij het bestedingspatroon.

Heeft iemand een woning, dan zal de compensatieplicht betekenen dat eventuele problemen met het normale gebruik van de woning opgelost worden. Daarbij kan veelal gekozen worden uit meerdere mogelijke oplossingen.

Ook nu gaat het weer om woningen op het niveau sociale woningbouw. Dit is in artikel 19, lid 2, onder k vastgelegd.

Het gaat om de door belanghebbende dagelijks in gebruik zijnde ruimten, bijvoorbeeld de woonkamer, de sanitaire ruimten en/of de keuken.

Onder het normale gebruik van de woning vallen volgens jurisprudentie ook berging, tuin en balkon, maar alleen wat betreft het er kunnen komen. De inrichting van bijvoorbeeld de tuin is eigen verantwoordelijkheid en valt daarom niet onder de compensatieplicht. Zo ook het onderhoud van de tuin. Wanneer er een berging, tuin of balkon aanwezig zijn en deze zijn noodzakelijk in gebruik, valt het er kunnen komen onder de compensatieplicht (deze jurisprudentie is in de modelverordening Wmo niet opgenomen).

Lid 3. Als het gaat om een geschikte woning is er een reeks aan mogelijke wijzen van compensatie. Het kan mogelijk zijn de woning aan te passen, maar ook kan het mogelijk zijn dat er een andere woning beschikbaar is die geschikt is, of een woning die gemakkelijker geschikt te maken is. Aanvullend op het algemene beoordelingskader van de verantwoordelijkheidsladder en goedkoopst compenserend dient bij dit resultaat beoordeeld te worden of belanghebbende kan verhuizen naar een reeds geschikte woning of een woning die gemakkelijk geschikt te maken is. Verhuizing naar een geschikte woning of een gemakkelijker geschikt te maken woning kan een snelle(re) oplossing bieden dan het aanpassen van een woning. Bovendien kan een woning zich niet lenen voor aanpassing. Dat kan betekenen dat er eerst naar alternatieven gekeken zal moeten worden. Daarbij zal zo mogelijk rekening gehouden worden met de behoeften van de aanvrager. Dat wil zeggen dat in een afweging bepaald zal worden hoe die behoeften zich verhouden tot de belangen (met name financiële) van de gemeente. In de Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Moerdijk is het afwegingskader dat hierbij gehanteerd wordt opgenomen.

Ten aanzien van de vraag of de woning aangepast dient te worden of dat het plaatsen van een herplaatsbare woonunit ook een oplossing kan zijn, spelen afwegingen over afschrijving van de voorziening en over de vraag of de voorziening later hergebruikt kan worden een belangrijke rol. Gestreefd wordt aanpassingen die bestaan uit een aanbouw alleen dan te realiseren als vastgelegd kan worden dat deze aanpassing tijdens de gehele looptijd beschikbaar kan blijven voor personen met een beperking. Dit zal over het algemeen uitsluitend te realiseren zijn bij huurwoningen van sociaal verhuurders. In andere situaties (eigen woning) zal doorgaans gekozen worden voor het plaatsen van een losse woonunit.

Als een verhuizing naar een geschikte of gemakkelijker geschikt te maken woning de belanghebbende compenseert dan is aanpassing van de te verlaten woning niet aan de orde.

Artikel 9 Zich verplaatsen in en om de woning

Het te bereiken resultaat betekent dat de aanvrager zich in om en nabij zijn woning moet kunnen verplaatsen en zich daardoor zodanig kan redden dat hij zelfredzaam is. Daarbij dient gedacht te worden aan het verplaatsen in het kader van het wonen, waarbij de woning bij alle verplaatsingen centraal staat. Alle andere verplaatsingen, die verder gaan dan de woning (zoals het gaan posten van een brief, het op bezoek gaan bij een buurman of het maken van een ommetje) horen bij het te bereiken resultaat, zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel. Bij deze verplaatsingen horen wel de verplaatsing naar een centrale hal in een flat, waar veelal de brievenbussen zijn, of het gebruik van een balkon of het gebruik van de tuin. Wat de tuin betreft moet het mogelijk zijn in die tuin te komen, de inrichting van de tuin is een eigen verantwoordelijkheid.

In de woning moeten de normale woonruimten bereikt kunnen worden. Te denken valt daarbij aan de woonkamer, het slaapvertrek, of mogelijk de slaapvertrekken, het toilet en de douche. Als er een berging is, moet ook de berging bereikt kunnen worden, als belanghebbende deze daadwerkelijk gebruikt.

De hulpmiddelen die het te bereiken resultaat kunnen bevorderen kunnen nieuw of gebruikt zijn. Het is niet zo dat de compensatieplicht betekent dat iemand een nieuwe voorziening moet ontvangen, de compensatieplicht betekent dat iemand met de verstrekking het te bereiken resultaat moet kunnen bereiken.

Een hulpmiddel voor verplaatsing in, om en nabij het huis (onder de Wmo valt in veel gevallen de rolstoel) kan in principe verstrekt worden als men een dergelijke voorziening minimaal één keer per week voor zittend verplaatsen nodig heeft.

Vaak zal het gaan om een situatie waarin dagelijks zittend verplaatsen aan de orde is. Aan een dergelijke noodzaak gaat vaak een periode vooraf waarin gebruik wordt gemaakt van andere hulpmiddelen, (ooit) verstrekt op basis van de Zorgverzekeringswet of AWBZ of zelf aangeschaft.

Is een rolstoel nodig voor incidenteel zittend verplaatsen (minder dan één keer per week) dan kan gebruik gemaakt worden van speciaal hiervoor beschikbare uitleendepots, of van rolstoelen die op de plaats van bestemming beschikbaar zijn, zoals in pretparken, dierentuinen en dergelijke.

Artikel 10 Zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel

Als het gaat om het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel is het te bereiken resultaat dat de aanvrager zich met een of ander vervoermiddel binnen zijn eigen woonplaats en het direct daaromheen gelegen gebied (zijn directe woon-en leefomgeving) kan verplaatsen.

Die verplaatsingen moeten passen in het kader van het leven van alledag. Het gaat in de Wmo in beginsel om verplaatsingen die de gemiddelde Nederlander in zijn/ haar eigen woonomgeving maakt. Verplaatsingen nodig voor het doen van boodschappen ( zodat ook op deze wijze het resultaat van het kunnen beschikken over de eerste levensbehoeften wordt bereikt), nodig om op bezoek te gaan, nodig om naar artsen, paramedici, specialisten en voor ziekenhuisonderzoek, voor zover het zogenaamde zittend ziekenvervoer daar geen oplossing voor biedt. In deze situatie kan extra vervoer ter compensatie geboden worden. Ook het vervoer om in de natuur te zijn, al dan niet met familie of vrienden, of het vervoer om een kerk, een sporthal, of een museum te bezoeken valt onder de compensatieplicht.

Het gaat in de Wmo in ieder geval niet om verplaatsingen die te maken hebben met verplaatsingen in het kader van een betaalde baan. Heeft men voor dat soort verplaatsingen een aparte voorziening nodig dan zal deze voorziening niet onder de compensatieplicht vallen maar vergoed dienen te worden vanuit de voorzieningen ten behoeve van werken: zoals de Wia.

Daar waar een voorliggende voorziening op grond van een andere wettelijke regeling aanwezig is, zoals het AWBZ vervoer naar de dagbesteding, bestaat er geen aanspraak op Wmo vervoer (artikel 1, onder p verantwoordelijkheidsladder onder c wat kan met een algemene/ voorliggende voorziening?). De organisatie en bedrijfsvoering van dit vervoer is aan de partij die hiervoor op basis van de betreffende wet (in deze de AWBZ) de verantwoordelijkheid heeft gekregen. Onmogelijkheden in organisatie en /of bedrijfsvoering (bijvoorbeeld door bezuinigingen) mogen niet afgewenteld worden op het Wmo vervoer.

Voor verplaatsingen buiten de directe woon-en leefomgeving wordt door het Ministerie van VWS Valys beschikbaar gesteld. Valys is aanvullend op de door de Wmo te compenseren voorzieningen en valt buiten de verantwoordelijkheid van het College van burgemeester en wethouders. Valys regelt het vervoer wanneer de pashouder een vervoersbehoefte heeft die verder reikt dan 5 OV-zones vanaf het woonadres van de pashouder of wanneer het vertrekadres is gelegen op een afstand van meer dan 5 OV-zones vanaf het woonadres van de pashouder. De gemeente is verantwoordelijk voor de vervoersbehoefte van de pashouder tot en met vijf OV-zones vanaf diens woonadres of wanneer het vertrekadres is gelegen op een afstand tot en met 5 OV-zones vanaf het woonadres van de pashouder.

De omvang van de op grond van de Wmo te bieden compensatie zal over het algemeen liggen tussen 1500 en 2000 kilometer per jaar. Het kan voorkomen dat er een grotere vervoersbehoefte bestaat. Van belang is allereerst vast te stellen of dat een realistische vervoersbehoefte is, gezien de medische, maar ook gezien de financiële situatie van de aanvrager. Immers, met een laag inkomen kan men wel de wens hebben veel verplaatsingen te maken, maar omdat voor iedere Nederlander verplaatsen een prijskaartje heeft zal dat ook voor mensen met een handicap gelden. Daarbij is het van belang vast te stellen of de vervoersbehoefte hiermee spoort.

Artikel 11 Het ontmoeten van medemensen en het aangaan van sociale verbanden

In de modelverordening van de VNG wordt bij dit resultaatsgebied gesproken over deelnemen aan recreatieve, maatschappelijke of religieuze activiteiten. Dit zijn echter niet de enige mogelijkheden om contacten met medemensen te hebben. Daarom volgen wij in Moerdijk de modelverordening niet maar hanteren wij de brede omschrijving van het vierde element van het compensatiebeginsel: medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan.

Ter compensatie van het ontmoeten van medemensen en het aangaan van sociale verbanden wordt bij de integrale uitvraag bekeken wat belanghebbende zelf en zijn netwerk kunnen. Anders vindt compensatie plaats met algemene voorzieningen die in de gemeente Moerdijk aanwezig zijn denk aan activiteiten die georganiseerd worden voor senioren, activiteiten georganiseerd door kerkgemeenschappen, het verenigingsleven, clubs en cursussen. Natuurlijk wordt ook gekeken naar de inzet van informele zorg. Mogelijk is er bij belanghebbende ook een vervoersbehoefte om maatschappelijk te kunnen participeren. Daarvoor zal artikel 10 van deze Verordening over het algemeen een voldoende oplossing kunnen bieden.

Hoofdstuk 5. Verstrekkingsvormen voorzieningen

Artikel 12 Mogelijke verstrekkingswijzen

In dit artikel staat dat een individuele voorziening kan worden verstrekt in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget (PGB). Deze mogelijkheden zijn voorgeschreven in artikel 6 Wmo. Sommige voorzieningen worden aangeboden in de vorm van een financiële tegemoetkoming, al dan niet gemaximeerd.

De in artikel 6 van de Wet genoemde verplichting om bij een aanspraak op een individuele voorziening de keuze te bieden tussen een naturaverstrekking en een PGB is niet absoluut. Er kunnen overwegende bezwaren bestaan om niet over te gaan tot verstrekking van een PGB (artikel 6, eerste lid Wmo). In het Financieel besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Moerdijk worden deze overwegende bezwaren door het College vastgelegd. Zie hiervoor ook artikel 14, lid 1.

Artikel 13 Verstrekking in natura

Lid 1 bepaalt welke aspecten bij het verstrekken van een voorziening in natura in de beschikking vastgelegd moeten worden.

Het gaat er daarbij uiteraard allereerst om welke voorziening(en) aan de orde zijn. Dit uiteraard in relatie tot de te bereiken resultaten. Vervolgens wordt aangegeven wat de duur van de voorziening is, voor hoe lang wordt iets toegekend of hoe lang moet men in principe de bepaalde voorziening kunnen gebruiken. Vervolgens is van belang te vermelden op welke wijze de voorziening in natura verstrekt wordt, of dit in bruikleen is, in eigendom of in de vorm van dienstverlening.

In lid 2 staat de Moerdijkse uitvoeringspraktijk beschreven. De gemeente, of de leverancier namens de gemeente, sluit met de belanghebbende een overeenkomst waarin de voorwaarden voor het gebruik van de voorziening dan wel de te ontvangen dienstverlening zijn vastgelegd.

Uit de beschikking die belanghebbende ontvangt moet duidelijk zijn of er een eigen bijdrage van toepassing is op de voorziening die aan de orde is. Dit is geregeld in lid 3.

Artikel 14 Verstrekking als persoonsgebonden budget

In lid 1 van dit artikel is bepaald dat die situaties waarin op ‘overwegende bezwaren’ (artikel 6 Wmo) geen persoonsgebonden budget verstrekt wordt, door het College opgenomen moeten worden in het financieel besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Moerdijk.

Dit kan zijn als vast staat dat belanghebbende niet in staat is de gelden te beheren. Ook kan dit een situatie zijn waarin het gaat om zeer kortdurende hulp bij het huishouden en het verstrekken van een persoonsgebonden budget niet praktisch uitvoerbaar is. Ook het collectief vraagafhankelijk vervoer kan als het systeem in gevaar komt als vrijheid tot keuze van een persoonsgebonden budget zou leiden tot leegloop een argument zijn geen keuzevrijheid te bieden. Dit moet onderbouwd kunnen worden en uitzonderingen moeten mogelijk zijn. Zie ook CRvB 12-01-2010, BL4037.

In lid 2 wordt bepaald wat er bij het verstrekken van een persoonsgebonden budget vastgelegd moet worden in de beschikking. Het gaat daarbij allereerst om de formulering van het te bereiken resultaat zodat helder is waarvoor het persoonsgebonden budget gebruikt moet worden. Als er een programma van eisen wordt verstrekt (waar is het geld voor bedoeld, aan welke eisen moet voldaan zijn) wordt dat ook in de beschikking vastgelegd onder bijvoeging van het programma van eisen.

Vervolgens wordt in de beschikking vastgelegd wat de omvang van het persoonsgebonden budget is, met vermelding hoe dat bedrag tot stand is gekomen. Voor welke duur het persoonsgebonden budget bedoeld is wordt ook in de beschikking vastgelegd. Tot slot wordt in de beschikking vasgelegd wat van degene tot wie de beschikking is gericht ten aanzien van de verantwoording van het PGB wordt verwacht.

Uit de beschikking die belanghebbende ontvangt moet duidelijk zijn of er een eigen bijdrage van toepassing is. Dit is geregeld in lid 3.

Artikel 15 Verstrekking als financiële tegemoetkoming

Lid 1 bepaalt ten aanzien van de financiële tegemoetkoming wat in de beschikking vermeld wordt. Het gaat hier allereerst om de vermelding van het te bereiken resultaat waarvoor de financiële tegemoetkoming gebruikt dient te worden. Daarnaast moet vermeld worden voor welke duur, voor welke periode de financiële tegemoetkoming verstrekt wordt en tenslotte dient hier vermeld te worden of er een overeenkomst van toepassing is op deze verstrekking. Uiteraard moet ook de hoogte van de financiële tegemoetkoming vermeld worden.

Lid 2. Bij het verstrekken van een financiële tegemoetkoming bestaat de mogelijkheid een eigen aandeel te vragen. Indien dit van toepassing is dient dit in de beschikking vermeld te worden. De berekening van het eigen aandeel vindt in Moerdijk plaats door het CAK. Zo wordt gewaarborgd dat de regels rond de cumulatie van eigen bijdragen in acht worden genomen.

Hoofdstuk 6. Hoogte PGB tarieven, financiële tegemoetkoming, eigen bijdragen, eigen aandeel

Algemeen

In actuele jurisprudentie is bepaald dat het toegestaan is dat de Gemeenteraad de bevoegdheid voor het bepalen van tarieven, tegemoetkomingen en eigen bijdragen/ eigen aandeel delegeert aan het College. Deze werkwijze van delegatie wordt overigens in Moerdijk al sinds de Wet voorzieningen gehandicapten gehanteerd. In dit hoofdstuk wordt de delegatiebepaling aan het College vastgelegd en wordt bepaald welke uitgangspunten het College hanteert om te komen tot de vast te stellen bedragen. Voor wat betreft de eigen bijdragen zijn deze uitgangspunten landelijk bepaald. De maximale hoogte van de eigen bijdragen is vastgelegd in het Besluit Maatschappelijke Ondersteuning (Algemene Maatregel van Bestuur).

In de modelverordening van de VNG is deze actuele jurisprudentie over delegatie van bevoegdheden aan het College niet opgenomen. De artikelen 16 en 17 van deze verordening zijn een toevoeging op de modelverordening Wmo.

Artikel 16 Hoogte PGB tarieven

In lid 1 is vastgelegd dat het College in het Financieel besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Moerdijk de hoogte van de PGB tarieven vaststelt.

In lid 2 wordt bepaald dat deze hoogte gerelateerd is aan de goedkoopst compenserende voorziening in natura. De gemeente doet onderzoek naar marktconforme tarieven en berekent op basis daarvan de hoogte van het persoonsgebonden budget. Instandhoudingskosten zoals verzekering en onderhoud worden in deze berekening meegenomen.

Artikel 17 Hoogte financiële tegemoetkoming

In lid 1 is vastgelegd dat het College in het Financieel besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Moerdijk de hoogte van de financiële tegemoetkoming voor woningaanpassingen vastlegt. Voor standaard woningaanpassingen wordt door de gemeente onderzoek gedaan naar marktconforme tarieven en wordt op basis hiervan de hoogte van de financiële tegemoetkoming vastgesteld. Voor niet standaard woningaanpassingen geldt dat de hoogte van de financiële tegemoetkoming wordt bepaald aan de hand van door de belanghebbende opgevraagde offertes. De belanghebbende dient twee offertes te overleggen. Het College kan een tegenofferte opvragen.

In lid 2 is bepaald dat de financiële tegemoetkoming voor woningaanpassingen wordt uitbetaald aan de eigenaar van de woning. Als het een huurwoning betreft zal de financiële tegemoetkoming betaald worden aan de eigenaar van deze woning (doorgaans zal dat de verhuurder zijn) die daarmee de aanpassing kan realiseren.

Naast de financiële tegemoetkoming voor woningaanpassingen kennen we nog andere financiële tegemoetkomingen. Het betreft hier veelal forfaitaire bedragen. Dat is een bedrag waarbij geen rekening is gehouden met het inkomen of met de werkelijke kosten.

Het College legt in het Financieel besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Moerdijk de hoogte van deze bedragen vast. Dat is bepaald in lid 3 van dit artikel.

Artikel 18 Eigen bijdragen en eigen aandeel

De gemeente Moerdijk maakt gebruik van haar recht (vastgelegd in artikel 15 van de Wet) om bij de verstrekking van een individuele voorziening een eigen bijdrage of eigen aandeel te vragen aan belanghebbende. Dit is vastgelegd in lid 1 van dit artikel.

In het tweede lid van artikel 18 is vastgelegd in welke gevallen geen eigen bijdrage en eigen aandeel verschuldigd is. Een aantal gevallen zijn wettelijk bepaald, zo mag er wettelijk gezien geen eigen bijdrage voor rolstoelen en voor voorzieningen voor kinderen jonger dan 18 jaar worden gevraagd. Voor forfaitaire financiële tegemoetkomingen is een eigen bijdrage ook niet aan de orde omdat dit bedrag een tegemoetkoming in de kosten is en niet afhankelijk is van de werkelijk gemaakte kosten. Voor het collectief vervoer betaalt de belanghebbende een gebruikersbijdrage (strippen-tarief) waardoor een eigen bijdrage niet aan de orde is. Tot slot de woningaanpassingen in gemeenschappelijke ruimten. Deze komen ten goede aan alle bewoners en niet rechtstreeks aan een enkele belanghebbende.

In artikel 18 lid drie wordt bepaald dat het College de hoogte en de duur van de eigen bijdrage en eigen aandeel vastlegt in het Financieel besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Moerdijk. Dit met inachtneming van de bepalingen in het Besluit Maatschappelijke Ondersteuning (Algemene Maatregel van Bestuur). Hierin is bepaald in welke gevallen een eigen bijdrage en een eigen aandeel opgelegd kan worden en waarmee rekening gehouden moet worden bij de vaststelling van de hoogte daarvan.

In de VNG modelverordening was ruimte gereserveerd voor deze bepaling maar was deze in afwachting van jurisprudentie nog niet uitgewerkt.

Hoofdstuk 7. Procedurele bepalingen rond onderzoek, advies en besluitvorming, intrekking en terugvordering

Artikel 19 Beperkingen en weigeringsgronden

In de modelverordening van de VNG zijn een beperkt aantal beperkingen en weigeringsgronden opgenomen. In Moerdijk hebben ervaringen in de uitvoering ertoe geleid dat de beperkingen en weigeringsgronden in de Moerdijkse Wmo verordening uitgebreider zijn dan in de modelverordening. Dit biedt (vooraf) duidelijkheid voor zowel belanghebbenden als Wmo- consulenten.

In dit artikel is de VNG tekst aangevuld zodat deze aansluit bij de Moerdijkse uitvoeringspraktijk.

In lid 1 van dit artikel wordt een aantal cumulatieve voorwaarden genoemd voor het toekennen van een individuele Wmo voorziening.

Onder a wordt bepaald dat een voorziening langdurig noodzakelijk moet zijn. Op deze regel bestaat een duidelijke uitzondering: hulp bij het huishouden bij een ziekte of na een ziekenhuisopname. Wat langdurig noodzakelijk is hangt geheel af van de situatie, maar ook een te bereiken resultaat voor een belanghebbende die terminaal is dient gerekend te worden tot langdurig noodzakelijk. De voorziening zal immers iemand gehele verdere leven noodzakelijk zijn.

Onder b wordt bepaald dat bij het bepalen welke individuele voorziening wordt ingezet het principe van goedkoopst compenserend leidend is. Goedkoopst compenserend wil zeggen dat, indien meer voorzieningen als compensatie voor de vastgestelde beperkingen kunnen worden aangemerkt, de goedkoopste voorziening wordt verstrekt. Bij de bepaling van de goedkoopst compenserende voorziening wordt gekeken naar de technische en functionele aspecten van de voorziening. Het gaat hierbij om een onderscheid tussen noodzakelijk en wenselijk. Eigenschappen die kostenverhogend werken zonder dat zij de voorziening meer compenserend maken worden niet vergoed.

Lid c geeft aan dat het probleem van het individu op grond van de Wet gecompenseerd moet worden.

In lid 2 van dit artikel worden weigeringsgronden genoemd op basis waarvan geen individuele voorziening wordt toegekend.

Onder a is bepaald dat geen voorziening wordt toegekend indien de voorziening als algemeen gebruikelijk beschouwd dient te worden voor een persoon als de aanvrager. Algemeen gebruikelijke voorzieningen zijn voorzieningen waarover een met een belanghebbende vergelijkbare persoon ook, los van de beperking, zou kunnen beschikking. Deze voorzieningen hoeven niet te worden verstrekt. Dit beginsel wordt al tientallen jaren gehanteerd in de sociale wetgeving (AAW/WAO, voormalige wet-REA, Wvg). De beoordeling of er sprake is van een algemeen gebruikelijke voorziening voor belanghebbende ziet dus op het beantwoorden van de vraag of belanghebbende over de voorziening zou (hebben kunnen) beschikken als hij geen beperking zou hebben gehad. Bij die beoordeling kunnen de volgende criteria een rol spelen:

  • ·

    is de voorziening specifiek voor mensen met een beperking ontworpen (CRvB 25-06-2008, nr. 06/6907 WVG)

  • ·

    is de voorziening gewoon verkrijgbaar in de handel? (CRvB 14-07-2010. nr. 09 / 562 WVG)

  • ·

    is de prijs van de voorziening vergelijkbaar met soortgelijke producten die algemeen gebruikelijk worden geacht ? (CRvB 14-07-2010, nr. 09/562 WVG)

Onder b wordt bepaald dat een voorziening niet wordt toegekend als belanghebbende zijn hoofdverblijf niet heeft in de gemeente Moerdijk. Alleen de belanghebbende die zijn hoofdverblijf heeft of zal hebben in de gemeente Moerdijk kan bij het College van de gemeente Moerdijk terecht met zijn ondersteuningsvraag. Dit blijkt niet uit de Wet en is daarom specifiek opgenomen in de verordening.

Onder c is gesteld dat geen voorziening wordt toegekend als niet meer is na te gaan of de voorziening noodzakelijk was en of wel sprake was van een goedkoopst compenserende voorziening. Uitgangspunt is dat belanghebbende geen aanspraak kan maken op een individuele voorziening als deze reeds zonder toestemming van het College gerealiseerd of aangekocht is. Uitgezonderd zijn de situaties waarbij het College de noodzaak, adequaatheid en passendheid van de voorziening en de gemaakte kosten achteraf alsnog kan beoordelen (CRvB 11-05-2011, nr. 09/ 4037 Wmo)

Lid 2 onder d stelt dat de aanvraag geweigerd kan worden als het gaat om een vergoeding of verstrekking die reeds eerder heeft plaatsgevonden, terwijl het de aanvrager verwijtbaar is dat het middel verloren is gegaan, bijvoorbeeld door roekeloosheid of verwijtbare onachtzaamheid, dus niet indien de aanvrager geen schuld heeft. Indien een ander aansprakelijk is voor het verloren gaan, dient bekeken te worden of het mogelijk is deze derde door de aanvrager hiervoor aansprakelijk te doen stellen om zodoende de kosten te kunnen verhalen. Indien in een woning een verstelbare keuken of een andere dure voorziening is aangebracht heeft dit gevolgen voor de te verzekeren waarde van de opstal. Dit risico dient door belanghebbende in de opstalverzekering gedekt te worden.

Onder e vloeien de aantoonbare beperkingen in het normale gebruik van de woning voort uit de aard van de in de woning gebruikte materialen, dan weigert het College de voorziening. Voorbeelden daarvan zijn: astmatische klachten of allergische reactie door bepaalde vloerbedekking, een houten vloer die doorbuigt of vocht en tocht door achterstallig onderhoud van de woning. In het laatstgenoemde voorbeeld kan ook sprake zijn dat de woning niet voldoet aan de daaraan gestelde eisen (niveau sociale woningbouw). De belanghebbende is verantwoordelijk, zoals ieder ander, om zaken als vocht, tocht en achterstallig onderhoud zelf op te lossen (indien het een eigen woning betreft) of zijn verhuurder hiervoor aansprakelijk te stellen

Onder f wordt de verhuizing naar een inadequate woning genoemd als weigeringsgrond voor een individuele voorziening. Niet de ondervonden beperking maar de verhuizing naar een niet geschikte woning is dan de voornaamste oorzaak van de ondervonden problemen.Deze bepaling heeft voornamelijk betrekking op situaties waarin men gaat verhuizen zonder specifieke reden. Uitzondering op deze bepaling is de zogeheten ‘belangrijke reden’. Daarbij moet gedacht worden aan een verhuizing vanwege samenwoning, huwelijk of het aanvaarden van werk elders.

Lid 2, onder g als een persoon met beperkingen verhuist zal deze, in relatie tot die beperkingen, moeten zoeken naar een zo geschikt mogelijke woning. Het is niet de bedoeling dat men zomaar een ongeschikte woning kiest en vervolgens de rekening voor aanpassingen bij de gemeente indient. Met ‘verhuizen’ wordt hier overigens niet alleen gedoeld op de feitelijke verhuizing maar ook op alle onomkeerbare handelingen die normaal gesproken voorafgaan aan een verhuizing, zoals het tekenen van een koop-of huurcontract.

Onder h wordt gesproken over gemeenschappelijke ruimten. In beginsel worden geen voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten van wooncomplexen verstrekt. Als door het weigeren van voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten de woonruimte van degene met een beperking ontoegankelijk blijft kan een uitzondering worden gemaakt. Overigens geldt deze uitzondering niet in gemeenschappelijke ruimten van woongebouwen specifiek voor ouderen of gehandicapten zie artikel 19 lid 2 onder l van deze Verordening.

Onder i wordt gedoeld op de verhuiskostenvergoeding. Veel verhuizingen zijn als algemeen gebruikelijk te beschouwen, ook los van de beperking die men heeft. Elke persoon maakt een aantal keren in zijn leven een verhuisbeweging, van ouderlijk huis naar een zelfstandige woonruimte, verhuizing naar een grotere woning en verhuizing van senioren naar een kleinere woning omdat de eengezinswoning te bewerkelijk is geworden en kinderen reeds zelfstandig wonen. Met een zelfstandige woonruimte wordt bedoeld een woonruimte met een eigen toegang, die door een huishouden kan worden bewoond, zonder dat het huishouden daarbij afhankelijk is van wezenlijke voorzieningen buiten die woonruimte.

Onder j Verhuizingen naar AWBZ- en andere zorginstellingen leiden er toe dat de aanvrager buiten de doelgroep van de Wet valt, deze mensen kunnen immers niet meer zelfstandig participeren en hebben dus geen aanspraak op (woon)voorzieningen. Overigens zal het door het scheiden van wonen en zorg minder vaak (gaan) voorkomen dat mensen met een beperking in een zorginstelling gaan wonen. Zij blijven langer thuis wonen of gaan geclusterd wonen in een meer beschermde omgeving (denk aan aanleunwoningen voor senioren of woongroepen voor mensen met een verstandelijke beperking). In het geval er sprake is van woongebouwen specifiek voor ouderen of gehandicapten dan is onder artikel 19, lid 2 onder l bepaald dat geen woonvoorzieningen worden verstrekt als deze bij nieuwbouw of renovatie zonder noemenswaardige meerkosten meegenomen (hadden) kunnen worden.

Als er in de te verlaten woning geen problemen bij het normale gebruik van de woning werden ervaren, is de verhuizing naar de nieuwe woning kennelijk de oorzaak van de problemen en is men verhuisd naar een inadequate woning. In dergelijke situaties is er geen aanspraak op woonvoorzieningen hetgeen al meerdere malen door de Centrale Raad van Beroep bevestigd is.

Artikel 19, lid 2 onder k bepaalt dat geen voorzieningen worden verstrekt op een hoger niveau dan het uitrustingsniveau sociale woningbouw. Het uitrustingsniveau voor sociale woningbouw is vastgesteld in het Bouwbesluit 2012. Woonvoorzieningen die op dat uitrustingsniveau worden verstrekt zijn in beginsel van voldoende kwaliteit, duurdere of andere voorzieningen hoeven niet te worden verstrekt. Ook worden hiermee de ruimten waarvoor voorzieningen verstrekt moeten worden begrensd. Garages bijvoorbeeld vallen niet onder dit niveau. Ook bij de hulp bij het huishouden speelt deze bepaling een rol. Indien bijvoorbeeld aanzienlijk meer hulp wordt gevraagd vanwege het feit dat men in een veel grotere of meer luxe woning woont, geeft deze bepaling een duidelijke grens aan.

Tot slot wordt onder l bepaald dat geen woonvoorzieningen worden verstrekt met betrekking tot gemeenschappelijke ruimten van woongebouwen voor ouderen of mensen met beperkingen of voorzieningen die in dergelijke gebouwen, ook in de wooneenheden, bij nieuwbouw of renovatie zonder noemenswaardige meerkosten (hadden) kunnen worden meegenomen.

Artikel 20 Advisering

Het kan noodzakelijk zijn voor de beoordeling van de gevraagde voorziening een beroep te doen op een (medisch) adviseur. Geregeld is dat het College twee mogelijkheden heeft, het College kan allereerst iemand oproepen op een bepaalde plaats en tijd te verschijnen en daar die vragen te beantwoorden die nodig zijn om tot een zorgvuldig besluit te komen.

De tweede mogelijkheid is uitgebreider, deze biedt ook de gelegenheid tot onderzoek door een externe deskundige, bijvoorbeeld door een arts. Bij de advisering zal de ICF terminologie gebruikt worden met het oog op de consistentie van verslag, onderzoek en beoordeling.

Het zal duidelijk zijn dat er van deze mogelijkheden alleen maar gebruik kan worden gemaakt als dit noodzakelijk is, dat wil zeggen als zonder dit onderzoek een zorgvuldige besluitvorming niet mogelijk is.

In principe mag van de aanvrager verwacht worden mee te werken. Is de aanvrager niet bereid tot medewerking, dan zal het College moeten beoordelen of zonder deze medewerking een zorgvuldig besluit te nemen is. Is dat niet mogelijk dan zal het College de aanvraag buiten behandeling kunnen stellen. De belanghebbende krijgt hiervan schriftelijk bericht. Dit is geregeld in de Algemene wet bestuursrecht artikel 4:5, lid 1 en lid 4.

Is wel een zorgvuldig besluit mogelijk dan zal dat besluit genomen moeten worden.

In de modelverordening van de VNG zijn situaties omschreven waarin het College een externe instantie om advies vraagt. Omdat de Wmo maatwerk betreft en daarom alleen per individuele situatie bepaald kan worden of een extern advies noodzakelijk is voor een zorgvuldige afweging kiezen wij er in Moerdijk voor de VNG niet te volgen in het benoemen van situaties waarin om een extern advies wordt gevraagd maar alleen de bevoegdheid om externe instanties om advies te vragen vast te leggen.

Artikel 21 Wijziging situatie

Dit artikel voorziet erin dat bij een gewijzigde situatie de plicht bestaat het College hiervan op de hoogte te stellen als men kan vermoeden dat dit invloed kan hebben op de verstrekte voorziening. Zo zal bij overlijden de voorziening stopgezet worden en dienen de erven dit zo snel mogelijk te melden. Uiteraard kan de gemeente in deze situatie ook via het GBA kennis hebben van deze gewijzigde omstandigheid.

Maar andere omstandigheden zijn minder gemakkelijk kenbaar door de gemeente. In die situatie kan men op basis van dit artikel verwachten dat wijzigingen worden doorgegeven. Wij zullen deze bepaling in de beschikking herhalen, hetgeen de kans dat er kennis van genomen wordt aanzienlijk vergroot.

Artikel 22 Intrekking

Een besluit, genomen op basis van deze verordening, kan in bepaalde omstandigheden geheel of gedeeltelijk ingetrokken worden.

Dit zal gebeuren als bij de toekenning voorwaarden gesteld zijn en daar op enig moment niet of niet meer aan is voldaan. In die situatie bestaat ook de mogelijkheid tot terugvordering, indien de voorziening zich daartoe leent. Dat is in artikel 23 van deze Verordening geregeld.

Ook de situatie dat beslist is op onjuist verstrekte gegevens biedt de mogelijkheid een genomen beschikking geheel of ten dele in te trekken. Ook in deze situatie kan terugvordering een mogelijkheid zijn.

Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid kan zorgen voor intrekking van het besluit tot verstrekking van de voorziening. Ook in deze situatie bestaat de mogelijkheid tot terugvordering.

Een voorziening wordt getroffen met als doel dat hier gebruik van wordt gemaakt teneinde de ondervonden beperkingen te compenseren. Indien men langer dan zes maanden geen gebruik maakt van de voorziening gaan wij er van uit dat de beperkingen niet zodanig zijn dat de voorziening noodzakelijk is om deze beperkingen te compenseren. In deze situatie bestaat de mogelijkheid tot terugvordering. De intrekkingsgrond onder d is alleen van toepassing indien er sprake is van een situatie dat niet-gebruik gedurende de vermelde periode niet het gevolg is van ziekte of andere overmachtsituaties. Deze intrekkingsgrond is in de modelverordening van de VNG niet opgenomen. In Moerdijk willen wij de voorzieningen ten goede laten komen aan degenen die deze ook echt nodig hebben om te participeren. Voorzieningen die niet gebruikt worden (denk aan scootmobielen die soms jarenlang ongebruikt in schuurtjes staan) kunnen als ze teruggevorderd worden opnieuw ingezet worden. Dit leidt tot een efficiënt gebruik van de beschikbare middelen en voorzieningen.

In artikel 22 lid1 onder e is (in aanvulling op de modelverordening van de VNG) opgenomen dat een voorziening geheel of gedeeltelijk kan worden ingetrokken als belanghebbende zich misdraagt bij de dienstverlening. Alvorens hiertoe over te gaan, dient grondig onderzocht te worden of het wangedrag past in het ziektebeeld van de persoon. Indien de gedraging past binnen het ziektebeeld van de belanghebbende dan mag hij niet worden uitgesloten van een compenserende voorziening.

Artikel 23 Terugvordering

Indien een besluit is ingetrokken (en ook alleen maar in die situatie) kan eventueel tot terugvordering worden overgegaan. Een voorziening in natura, een financiële tegemoetkoming of een pgb kan worden teruggevorderd. De Wet bevat geen bepalingen omtrent terugvordering van voorzieningen, daarom wordt deze mogelijkheid opgenomen in de Verordening.

In situaties dat wordt teruggevorderd biedt het terugvorderingsbesluit geen executoriale titel, zoals bijvoorbeeld in de Wet werk en bijstand het geval is. Er is wel sprake van een civielrechtelijke vordering op grond van onverschuldigde betaling waarvoor het Burgerlijk Wetboek, boek 6 artikel 203 e.v. de wettelijke basis biedt.

In de modelverordening van de VNG is het verstrekken van valse gegevens als enige terugvorderingsgrond genoemd voor in eigendom en in bruikleen verstrekte voorzieningen. In de Wmo verordening van Moerdijk kan elke situatie waarin een besluit wordt ingetrokken of herzien grond voor terugvordering zijn, we willen dit ook in de gekantelde verordening niet beperken vandaar dat in artikel 23 wordt afgeweken van de tekst van de modelverordening.

Hoofdstuk 8. Slot- en overige bepalingen

Artikel 24 Hardheidsclausule

Juist omdat het in de Wmo om maatwerk gaat zal het College er niet aan ontkomen om, ook al is er een zorgvuldige afweging gemaakt, uiteindelijk toch te beoordelen of deze afweging niet leidt tot onbillijkheden van overwegende aard.

Deze afweging zal minder vaak voorkomen dan in normale omstandigheden te verwachten is, immers, bij de afwegingen gaat het al om een zeer persoonlijke beoordeling. Als desondanks die zeer persoonlijke afweging toch nog sprake is van een niet billijke situatie is de hardheidsclausule een vangnet. Daarbij kan de aanvrager ook een beroep doen op deze clausule.

Wordt de hardheidsclausule vaker voor één onderwerp gebruikt dan kan men zich afvragen of het beleid terzake niet aangepast zou moeten worden.

Artikel 25 Gevallen waarin deze verordening niet voorziet

Er kunnen zich gevallen voordoen waarbij deze verordening niet van toepassing is. In deze gevallen beslist het College.

Artikel 26 Indexering

Bepaalde bedragen zullen jaarlijks aangepast worden zonder dat het College hier iets voor hoeft te doen. Dit geldt voor de eigen bijdrage en het eigen aandeel. Het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport zal deze bedragen jaarlijks aanpassen.

Deze bepaling maakt het mogelijk alle bedragen, genoemd in het op de verordening gebaseerde Financieel besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Moerdijk te indexeren. De verhoging of de verlaging van de bedragen geschiedt conform de ontwikkelingen van de consumenten prijsindex volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek.

Artikel 27 Inwerkingtreding

Dit artikel regelt de inwerkingtreding van deze verordening en het intrekken van de verordening die tot inwerkingtreding van deze verordening van kracht was.

Artikel 28 Overgangsrecht

Dit artikel regelt het overgangsrecht. Het is van belang dat bestaande klanten waarvoor een eigen bijdrage gaat gelden, tijdig op de hoogte worden gesteld dat zij met een eigen bijdrage te maken krijgen. Wij hanteren een termijn van vijf maanden. Vanaf 9 september 2013 (de eerste nieuwe CAK periode na 1 september 2013) is een eigen bijdrage/ eigen aandeel verschuldigd.

Dit artikel voorziet hierin en bepaalt voor welke reeds toegekende voorzieningen een eigen bijdrage gaat gelden te weten scootmobielen in bruikleen en aangepaste fietsen in bruikleen. Bij deze individuele Wmo voorzieningen zijn belanghebbenden door de bruikleenconstructie in de gelegenheid deze eventueel terug te geven.

Voor alle overige individuele Wmo voorzieningen die voor 1 april 2013 zijn verstrekt en waarvoor nog geen eigen bijdrage / eigen aandeel van toepassing was gaat de eigen bijdrage / het eigen aandeel pas verschuldigd zijn op het moment dat een (her)verstrekking aan de orde is (bijvoorbeeld omdat de huidige voorziening technisch afgeschreven is). Er is dan sprake van een (her)aanvraag die onder de werking van artikel 18 van deze verordening valt.

Artikel 29 Citeertitel

Dit artikel regelt tenslotte hoe deze verordening geciteerd kan worden.