Regeling vervallen per 01-01-2017

Erfgoedverordening gemeente Moerdijk 2014

Geldend van 01-01-2015 t/m 31-12-2016

Intitulé

Erfgoedverordening gemeente Moerdijk 2014

De raad van de gemeente Moerdijk, in zijn vergadering 18 december 2014

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 4 november 2014

gelet op artikel 149 van de Gemeentewet en de artikelen 12, 14, 15 en 38 van de Monumentenwet en de artikelen 2.1 en 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht,

BESLUIT

vast te stellen de volgende verordening:

ERFGOEDVERORDENING GEMEENTE MOERDIJK 2014

Hoofdstuk 1 Algemeen

Artikel 1 Begripsbepalingen

Deze verordening verstaat onder:

  • a.

    Monument:

    • 1.

      vervaardigde zaak die van algemeen belang is wegens zijn schoonheid, betekenis voor de wetenschap of cultuurhistorische waarde (Monumentenwet, artikel 1 lid b);

    • 2.

      terrein dat van algemeen belang is wegens een daar aanwezige zaak als bedoeld onder 1.1 (Monumentenwet, artikel 1 lid b).

  • b.

    Archeologische b eleidskaart van de gemeente Moerdijk : door de gemeenteraad vastgestelde topografische kaart van het gemeentelijk grondgebied waarop de aanwezige archeologische waarden en verwachting op archeologische waarden in zones inzichtelijk maakt en hier beleidsregels aan verbindt.

  • c.

    Cultuurhistorische beleidskaart van de gemeente Moerdijk : topografische kaart van het gemeentelijk grondgebied die het aanwezige historische bouwkunst, historische stedenbouw, historische geografie, historisch groen en historische zichtrelaties in de gemeente Moerdijk inzichtelijk maakt en hier beleidsregels aan verbindt.

  • d.

    KNA : Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie.

  • e.

    Deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg : de door het college van Burgemeester en Wethouders aangewezen deskundige op het gebied van de gemeentelijke archeologische monumentenzorg die als taak heeft het college van Burgemeester en Wethouders op verzoek of uit eigen beweging te adviseren over de toepassing van de Monumentenwet, de Wet op de Archeologische Monumentenzorg 2007, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, deze verordening en beleidsterreinen met betrekking tot archeologische waarden.

  • f.

    Opgravingsbevoegdheid: bevoegdheid, erkend door het Centraal College van Deskundigen (CCvD), om archeologische werkzaamheden te mogen verrichten conform de vigerende Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie.

  • g.

    Beschermd rijksmonument: onroerend monument dat is ingeschreven in de ingevolge de Monumentenwet vastgestelde registers.

  • h.

    Gemeentelijk monument / g emeentelijk monumentale zaken : onroerend monument, dat overeenkomstig deze verordening als beschermd gemeentelijk monument is aangewezen.

  • i.

    Gemeentelijke monumentenlijst : lijst waarop de, overeenkomstig deze verordening, als gemeentelijk monument aangewezen zaken of terreinen zijn geregistreerd.

  • j.

    Monumentencommissie: de op basis van artikel 15 Monumentenwet 1988 ingestelde commissie die als taak heeft het college op verzoek of uit eigen beweging te adviseren over de toepassing van de Monumentenwet, de verordening en het monumentenbeleid.

  • k.

    Eigenaren en zakelijk gerechtigden: degenen die in het kadastrale register als eigenaren en zakelijke gerechtigden van een monument zijn ingeschreven.

  • l.

    Bouwhistorisch onderzoek : onderzoek, in een schriftelijke rapportage vastgelegd, naar de bouwgeschiedenis, de bouwhistorische kwaliteit en de monumentale waarde van een monument zoals aangegeven in de leidraad voor praktijkgericht bouwhistorisch onderzoek, opgesteld door de Rijksdienst voor Monumentenzorg (nu genaamd Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed).

  • m.

    Plan van aanpak: plan dat weergeeft hoe een archeologische uitvoerder de vragen zoals omschreven in het programma van eisen, denkt te gaan beantwoorden.

  • n.

    Programma van eisen: een door de bevoegde overheid opgesteld of bekrachtigd document dat voldoet aan de eisen zoals geformuleerd in de vigerende KNA dat de probleem- en doelstelling van de te verrichten werkzaamheden ten behoeve van het veiligstellen van de archeologische vindplaats weergeeft en de daaruit af te leiden eisen formuleert met betrekking tot het uit te voeren werk.

  • o.

    Bevoegd gezag of bevoegde overheid : bestuursorgaan als bedoeld in artikel 1.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

  • p.

    Beschermd stads- en dorpsgezicht: een gebied dat van algemeen belang is door de cultuurhistorische waarde.

  • q.

    Object: een bouwwerk en/of een bouwwerk geen gebouw zijnde.

  • r.

    Redengevende omschrijving:een omschrijving waarin de waardevolle onderdelen van het object zijn opgenomen.

  • s.

    Waarderingscriteria: de in bijlage 1 genoemde criteria, subcriteria, hun maximale en minimale waardering en wegingsfactor.

Hoofdstuk 2 Rijksmonumenten

Artikel 2 De schriftelijke aanvraag

Een aanvraag als bedoeld in artikel 4.2. Besluit omgevingsrecht (Bor) voor een vergunning en de daarbij te overleggen gegevens en bescheiden moeten in 2-voud, bij het college, wordeningediend.

Artikel 3 Vergunning voor beschermd rijksmonument

  • 1. Het bevoegd gezag zendt onmiddellijk een afschrift van de ontvankelijke aanvraag om vergunning voor een beschermd rijksmonument aan de monumentencommissie.

  • 2. De monumentencommissie adviseert het college schriftelijk over de aanvraag binnen 4 weken na de datum van verzending van het afschrift.

Artikel 4 Monumentencommissie

  • 1. Het college van burgemeester en wethouders wijst de leden van de monumentencommissie aan.

  • 2. Binnen de commissie zijn minimaal 2 leden deskundig op het gebied van de monumentenzorg.

  • 3. De commissie bestaat uit maximaal 5 leden.

Artikel 5 Advies inzake bezwaar

  • 1. Het bevoegd gezag zendt onmiddellijk een afschrift van de vergunning en de naar voren gebrachte bezwaren aan de monumentencommissie.

  • 2. De monumentencommissie brengt haar advies uit aan het bevoegd gezag.

Artikel 6 Stellen van voorschriften, vergunning voor bepaalde tijd

  • 1. Het bevoegd gezag kan aan een vergunning voorschriften verbinden in het belang van de monumentenzorg.

  • 2. De vergunning kan voor een bepaalde tijd worden verleend.

Hoofdstuk 3 Aanwijzing gemeentelijke monumenten

Artikel 7 De aanwijzing tot gemeentelijk monument

  • 1. Het college kan, al dan niet op aanvraag van een belanghebbende, een object aanwijzen als gemeentelijk monument.

  • 2. Voordat het college over de aanwijzing een besluit neemt, vraagt het college advies aan de monumentencommissie.

  • 3. Voordat het college over de aanwijzing een besluit neemt, toetst het college aan de in bijlage 1 vastgestelde waarderingscriteria voor gemeentelijke monumenten.

  • 4. Het college kan bepalen, dat ten behoeve van de aanwijzing van een monument als beschermd gemeentelijk monument, een bouwhistorisch onderzoek wordt verricht.

  • 5. Een besluit tot aanwijzing dient gebaseerd te zijn op een redengevende monumentenomschrijving.

  • 6. De aanwijzing kan geen monument betreffen dat is aangewezen op grond van artikel 3 van de Monumentenwet of dat is aangewezen op grond van de monumentenverordening van de provincie Noord-Brabant.

Artikel 8 Voorbescherming

Met ingang van de datum waarop de eigenaar van een monument de kennisgeving van het voornemen tot aanwijzing als beschermd gemeentelijk monument ontvangt, tot het moment dat de aanwijzing en registratie als bedoeld in artikel 11 van deze verordening plaatsvindt, dan wel vaststaat dat het monument niet wordt geregistreerd, zijn de artikelen 14 tot en met 19 van deze verordening van overeenkomstige toepassing.

Artikel 9 Termijnen advies en aanwijzingsbesluit

  • 1. Het college stuurt een aanvraag als bedoeld in artikel 7 lid 1 van deze verordening en de toetsing van deze aanvraag aan de vastgestelde waarderingscriteria voor gemeentelijke monumenten binnen 8 weken naar de monumentencommissie.

  • 2. De monumentencommissie adviseert schriftelijk binnen 8 weken na ontvangst van het verzoek van het college.

  • 3. Het college beslist binnen 8 weken na ontvangst van het advies van de monumentencommissie over de aanvraag.

  • 4. Het college kan, indien daartoe naar hun oordeel gegronde redenen bestaan, de in het derde lid van dit artikel genoemde termijn met ten hoogste 8 weken verlengen, mits zij daarvan de belanghebbenden schriftelijk in kennis heeft gesteld.

Artikel 10 Mededeling aanwijzingsbesluit

De aanwijzing als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van deze verordening wordt medegedeeld aan degenen die als zakelijk gerechtigden in de kadastrale legger bekend staan.

Artikel 11 Registratie op de gemeentelijke monumentenlijst

  • 1. Het college registreert het gemeentelijke monument op de gemeentelijke monumentenlijst.

  • 2. De gemeentelijke monumentenlijst omvat:

    • ·

      de plaatselijke aanduiding;

    • ·

      de datum van de aanwijzing;

    • ·

      de kadastrale aanduiding;

    • ·

      eventueel de tenaamstelling;

    • ·

      een redengevende monumentenomschrijving van het gemeentelijke monument.

Artikel 12 Wijzigen van de aanwijzing

  • 1. Het college kan, al dan niet op aanvraag van een belanghebbende, de aanwijzing wijzigen.

  • 2. De artikelen 7, 9 en 10 van deze verordening zijn overeenkomstig van toepassing op het wijzigingsbesluit.

  • 3. Indien de wijziging naar het oordeel van het college van ondergeschikte betekenis is, blijft de overeenkomstige toepassing, als bedoeld in lid 2 van dit artikel, achterwege.

  • 4. De inhoud en de datum van de wijziging worden op de gemeentelijke monumentenlijst aangetekend.

Artikel 13 Intrekken van de aanwijzing

  • 1. Het college kan al dan niet op aanvraag van een belanghebbende de aanwijzing intrekken.

  • 2. Indien het college de aanwijzing intrekt, zijn artikel 7, tweede lid, en artikelen 8 en 9 van deze verordening van overeenkomstige toepassing.

  • 3. De aanwijzing wordt geacht ingetrokken te zijn, indien toepassing wordt gegeven aan artikel 3 van de Monumentenwet of de monumentenverordening van de provincie Noord-Brabant.

  • 4. De intrekking wordt op de gemeentelijke monumentenlijst geregistreerd.

Hoofdstuk 4 Instandhouding van gemeentelijke monumentale zaken

Artikel 14 Instandhoudingbepaling

  • 1. Het is verboden gemeentelijke monumenten te beschadigen of te vernielen.

  • 2. Het is verboden zonder vergunning van het bevoegd gezag:

    • a.

      een gemeentelijk monument af te breken, te verstoren, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigen of grondverzet uit te voeren;

    • b.

      een gemeentelijk monument te herstellen, te gebruiken of te laten gebruiken op een dusdanige wijze, dat het wordt ontsierd of in gevaar gebracht.

  • 3. het verbod en de vergunningplicht, als bedoeld in het tweede lid, gelden niet indien voldaan wordt aan de door het college gestelde nadere regels met betrekking tot de wijze waarop werkzaamheden dienen te worden uitgevoerd.

Artikel 15 De schriftelijke aanvraag

Een aanvraag als bedoeld in artikel 4.2. Besluit omgevingsrecht voor een vergunning als bedoeld in artikel 14 van deze verordening, en de daarbij te overleggen gegevens en bescheiden moeten in tweevoud bij het college worden ingediend.

Artikel 16 Vergunning voor gemeentelijk monumentale zaken

  • 1. Het bevoegd gezag zendt onmiddellijk een afschrift van de ontvankelijke aanvraag om vergunning voor gemeentelijk monumentale zaken aan de monumentencommissie voor advies.

  • 2. De monumentencommissie adviseert schriftelijk aan het college over de aanvraag binnen 4 weken na de datum van verzending van het afschrift.

Artikel 17 Advies inzake bezwaar

  • 1. Het bevoegd gezag zendt onmiddellijk een afschrift van de vergunning en de naar voren gebrachte bezwaren aan de monumentencommissie.

  • 2. De monumentencommissie brengt haar advies uit aan het bevoegd gezag.

Artikel 18 Weigeringsgronden, stellen van voorschriften, vergunning voor bepaalde tijd

  • 1. De vergunning kan slechts worden verleend indien het belang van de monumentenzorg zich daartegen niet verzet. Bij de beslissing betrekt het bevoegd gezag het advies van de monumentencommissie.

  • 2. Het bevoegd gezag kan aan een vergunning voorschriften verbinden in het belang van de monumentenzorg.

  • 3. De vergunning kan voor een bepaalde tijd worden verleend.

Artikel 19 Intrekken van de vergunning

De vergunning kan door het bevoegd gezag worden ingetrokken indien:

  • 1.

    blijkt dat de vergunning ten gevolge van een onjuiste of onvolledige opgave is verleend.

  • 2.

    de omstandigheden aan de kant van de vergunninghouder zich zodanig hebben gewijzigd, dat het belang van het beschermde gemeentelijk monument zwaarder dient te wegen.

Hoofdstuk 5 beschermd stads- en dorpsgezicht

Artikel 20 Procedure

  • 1.

    De monumentencommissie adviseert schriftelijk over iedere aanvraag om vergunning diebetrekking heeft op een locatie die valt binnen een aangewezen beschermd stads- en dorpsgezicht, als bedoeld in artikel 1 lid p van deze verordening.

  • 2.

    De monumentencommissie adviseert schriftelijk binnen 8 weken na de datum van verzending van het afschrift.

Hoofdstuk 6 Instandhouding van archeologische terreinen

Artikel 21 Instandhoudingbepaling

  • 1.

    Conform de gemeentelijke archeologische beleidskaart worden de volgende archeologische beleidsgebieden aangewezen:

    • a.

      Archeologisch beleidsgebied 1 (Archeologische monumenten);

    • b.

      Archeologisch beleidsgebied 2 (Archeologische terreinen);

    • c.

      Archeologisch beleidsgebied 3 (Stadskernen);

    • d.

      Archeologisch beleidsgebied 4 (Dorpskernen);

    • e.

      Archeologisch beleidsgebied 5 (hoge archeologische verwachting);

    • f.

      Archeologisch beleidsgebied 6 (middelhoge archeologische verwachting ONDIEP);

    • g.

      Archeologisch beleidsgebied 7 (middelhoge archeologische verwachting DEKZAND);

    • h.

      Archeologisch beleidsgebied 8 (lage archeologische verwachting);

    • i.

      Archeologisch beleidsgebied 9 (gebied waar geen archeologische verwachting (meer) voor geldt).

  • 2.

    Het is verboden om in een archeologisch beleidsgebied, als bedoeld in lid 1 van dit artikel, zoals aangegeven op de gemeentelijke archeologische beleidskaart van de gemeente Moerdijk, te verstoren, te beschadigen of te vernielen.

  • 3.

    Het verbod in lid 2 is niet van toepassing indien;

    • a.

      het een verstoring betreft van een archeologisch beleidsgebied als aangegeven op de gemeentelijke archeologische beleidskaart van de gemeente Moerdijk, en waarbij die verstoring plaatsvindt in:

      • ·

        Archeologisch beleidsgebied 1 (Archeologische monumenten) en archeologisch beleidsgebied 2 (Archeologische terreinen): bij bodemingrepen die minder diep gaan dan 30 cm onder maaiveld;

      • ·

        Archeologisch beleidsgebied 3 (Stadskernen): bij bodemingrepen die minder diep gaan dan 30 cm onder maaiveld én met een omvang van minder dan 50 m²;

      • ·

        Archeologisch beleidsgebied 4 (Dorpskernen): bij bodemingrepen die minder diep gaan dan 30 cm onder maaiveld én met een omvang van minder dan 90 m²;

      • ·

        Archeologisch beleidsgebied 5 (hoge archeologische verwachting): bij bodemingrepen die minder diep gaan dan 50 cm onder maaiveld én met een omvang van minder dan 100 m²;

      • ·

        Archeologisch beleidsgebied 6 (middelhoge archeologische verwachting ONDIEP): bij bodemingrepen die minder diep gaan dan 50 cm onder maaiveld én met een omvang van minder dan 250 m²;

      • ·

        Archeologisch beleidsgebied 7 (middelhoge archeologische verwachting DEKZAND): bij bodemingrepen die minder diep gaan dan 200 cm onder maaiveld én met een omvang van minder dan 250 m²;

      • ·

        Archeologisch beleidsgebied 8 (lage archeologische verwachting): de bodemingreep niet onder de MER-plicht valt;

      • ·

        Archeologisch beleidsgebied 9 (gebied waar geen archeologische verwachting (meer) voor geldt).

    • b.

      indien een archeologisch onderzoeksrapport conform de vigerende KNA is overlegd waarin de archeologische waarde van het te verstoren terrein naar het oordeel van de bevoegde overheid in voldoende mate is vastgesteld en waaruit blijkt dat:

      • .

        het behoud van de archeologische waarden in voldoende mate kan worden geborgd; of

      • .

        de archeologische waarden door de verstoring niet onevenredig worden geschaad; of

      • .

        in het geheel geen archeologische waarden aanwezig zijn;

    • c.

      indien kan worden aangetoond dat het gebied reeds verstoord is, dieper dan het te verwachte archeologische niveau.

  • 4.

    Het verbod in lid 2 is ook niet van toepassing indien:

    wordt gehandeld in overeenstemming met de bepalingen in het geldende bestemmingsplan voor zover de bepalingen die hierin zijn opgenomen omtrent archeologische monumentenzorg in overeenstemming zijn met deze verordening;

  • 5.

    Voor de toepassing van het bepaalde in de vorige leden moet het totaal van de bodemingrepen die plaatsvinden binnen een tijdsbestek van 5 jaar op hetzelfde kadastrale perceel, gerekend worden met het totaal van de bodemingrepen en moet niet iedere ingreep afzonderlijk worden beoordeeld.

Artikel 22 Wijzigen kwalificatie van een locatie

Op grond van een melding ingevolge artikel 53 van de Monumentenwet of op grond van de resultaten van archeologisch onderzoek zijn burgemeester en wethouders bevoegd een terrein of locatie alsnog aan te wijzen als een ander gemeentelijk archeologisch beleidsgebied.

Artikel 23 Ontheffing archeologische beleidsgebieden

  • 1. Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen voor graafwerk en bodemingrepen in de archeologische beleidsgebieden zoals omschreven in artikel 21, lid 1.

  • 2. Een ontheffing kan slechts worden verleend indien vooraf door de aanvrager van de ontheffing door middel van een rapportage van archeologisch vooronderzoek conform de vigerende KNA en het PvE naar het oordeel van het college in voldoende mate is vastgesteld dat bij realisatie van de bodemingrepen de archeologische waarden in voldoende mate zijn zeker gesteld.

  • 3. Burgemeester en wethouders kunnen aan de verlening van de ontheffing de volgende voorschriften verbinden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;

  • b. de verplichting tot het doen van een inventariserend veldonderzoek of een opgraving;

  • c. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een hiervoor vergunninghoudende partij op het terrein van de archeologische monumentenzorg werkend conform de vigerende KNA.

  • 4. De gevraagde ontheffing kan worden geweigerd, indien de archeologische waarden die in het geding zijn naar het oordeel van het college in situ behouden dienen te blijven.

  • 5. Het bepaalde in lid 1 geldt niet voor terreinen/gebieden die in overeenstemming met artikel 3 van de Monumentenwet zijn aangewezen als beschermd archeologisch (rijks)monument (op de archeologische beleidskaart aangegeven als archeologisch waardevolle gebieden; Wettelijk beschermde monumenten).

Artikel 24 Vereisten ontheffing

  • 1. Een aanvraag om ontheffing als bedoeld in artikel 23, lid 1, moet worden ingediend bij burgemeester en wethouders en moet de volgende gegevens bevatten:

  • a. een kadastrale kaart waarop de exacte plangebiedbegrenzing voor de ontwikkeling staat aangegeven;

  • b. de aard van de ontwikkeling: sloop en nieuwbouw, nieuwbouw op onbebouwd terrein of gedeeltelijke sloop en gedeeltelijke nieuwbouw;

  • c. de diepte van de diepste verstoring;

  • d. een rapportage van archeologisch vooronderzoek conform de vigerende KNA;

  • e. een Programma van Eisen (PvE);

  • f. een Plan van Aanpak (PvA);

  • g. informatie over uitgevoerde bodemverstorende activiteiten of mogelijke belemmeringen bekend van het plangebied.

  • 2. Burgemeester en wethouders kunnen ter beoordeling van de aanvraag om ontheffing nadere gegevens van de aanvrager verlangen.

  • 3. Uit de aanvraag om ontheffing moet duidelijk blijken wat de bestaande en de door de aanvrager gewenste situatie is.

  • 4. Burgemeester en wethouders beslissen op de aanvraag om ontheffing binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag.

  • 5. Burgemeester en wethouders kunnen de in het vierde lid genoemde termijn met ten hoogste zes weken verlengen, mits zij de aanvrager daarvan kennis geeft binnen de in het eerste lid genoemde termijn.

  • 6. Bij het niet in behandeling nemen van de aanvraag vanwege onvolledigheid is artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.

  • 7. In geval van een aanvraag om een ontheffing vragen burgemeester en wethouders advies aan de aangewezen deskundige op het gebied van de gemeentelijke archeologische monumentenzorg waar het bodemingrepen betreft.

Artikel 25 Opgravingen en begeleiding

  • 1.

    Indien binnen het grondgebied van de gemeente Moerdijk onderzoek wordt uitgevoerd in het kader van het doen van opgravingen in de zin van artikel 1, sub h Monumentenwet, dienen, onverminderd de overige bepalingen van deze wet:

    • a.

      het college dient een programma van eisen vast te stellen als bedoeld in artikel 1 onder n van deze verordening, waarbij nadere regels worden gesteld ten aanzien van het onderzoek.

    • b.

      de verstoorder dient voorafgaande aan het onderzoek, een plan van aanpak als bedoeld in artikel 1 onder m van deze verordening ter goedkeuring aan het bevoegd gezag te overleggen.

  • 2.

    In de nadere regels, zoals onder lid 1, sub a, neemt het college bepalingen op met betrekking tot het toezicht op de feitelijke uitvoering van het plan van aanpak. Tijdens het onderzoek dienen aanwijzingen van het college in acht te worden genomen.

  • 3.

    Om te kunnen beoordelen of het plan van aanpak aan het programma van eisen en eventuele nadere regels voldoet, vraagt het bevoegd gezag advies aan de aangewezen deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg zoals omschreven in de Wet op de Archeologische Monumentenzorg.

  • 4.

    Het is verboden om gravend archeologisch onderzoek te verrichten binnen de gemeente Moerdijk zonder een door burgemeester en wethouders goedgekeurd Programma van Eisen op grond van artikel 38 van de Monumentenwet en zonder een opgravingsbevoegdheid. Dit geldt tevens voor het opsporen van archeologische resten, munitie, wapens of munten met een metaaldetector.

Hoofdstuk 7 Overige bepalingen

Artikel 26 Tegemoetkoming in schade

  • 1.

    Indien en voor zover blijkt dat een belanghebbende schade lijdt of zal lijden, die redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven, kent het bevoegd gezag hem op zijn aanvraag een naar billijkheid te bepalen tegemoetkoming toe, indien de schade in relatie staat tot:

    • a.

      de weigering van het bevoegd gezag een vergunning als bedoeld in artikel 16 te verlenen;

    • b.

      de voorschriften door het bevoegd gezag verbonden aan een vergunning als bedoeld in artikel 16;

    • c.

      de weigering van het bevoegd gezag een ontheffing als bedoeld in artikel 23 te verlenen in het belang van de archeologische monumentenzorg;

    • d.

      de voorschriften die in het belang van de archeologische monumentenzorg door het bevoegd gezag verbonden aan een ontheffing als bedoeld in artikel 23;

    • e.

      de door het college nader te stellen voorschriften die in het belang van de archeologische monumentenzorg aan het desbetreffende besluit zijn verbonden onder a.

    • f.

      een aanwijzing als bedoeld in artikel 21, lid 1 en artikel 27.

  • 2.

    Voor de behandeling van de verzoeken zijn de bepalingen van de verordening ter regeling van de procedure bij toepassing van artikel 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening van overeenkomstige toepassing.

Artikel 27 Strafbepaling

Degene, die handelt in strijd met artikel 14 en 21 van deze verordening, wordt gestraft met een geldboete van de tweede categorie of een hechtenis van ten hoogste drie maanden.

Artikel 28 Toezichthouders

Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belast de personen die zijn aangesteld als Buitengewoon Opsporingsambtenaar van de gemeente Moerdijk. Voorts zijn met toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening belast de bij besluit van het college dan wel de burgemeester aan te wijzen personen.

Hoofdstuk 8 Slotbepalingen

Artikel 29 Inwerkingtreding

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking de dag na publicatie.

  • 2.

    De verordening wordt met inachtneming van de bepalingen in de Gemeentewet bekendgemaakt;

  • 3.

    De Erfgoedverordening gemeente Moerdijk, vastgesteld op 31 mei 2012 wordt ingetrokken op het moment van inwerkingtreding van deze verordening.

Artikel 30 Overgangsrecht

Aanvragen om vergunning die zijn ingediend vóór de inwerkingtreding van deze verordening worden afgehandeld met inachtneming van de in artikel 29 ingetrokken verordening.

Artikel 31 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als Erfgoedverordening gemeente Moerdijk 2014.

Ondertekening

Vastgesteld in de vergadering van de raad d.d. 18 december 2014,
de griffier, de voorzitter,
H.D. Tiekstra J.P.M. Klijs