Regeling vervallen per 01-01-2015

Re-integratieverordening Wet werk en bijstand

Geldend van 25-09-2013 t/m 31-12-2014

Intitulé

Re-integratieverordening Wet werk en bijstand

De raad der gemeente Mook en Middelaar;

Gelezen het voorstel van het College van burgemeester en wethouders d.d. 20-11-2011;

Gelet op het advies van de raadscommissie d.d. 10-01-2012;

Gelet op de Wet werk en bijstand (WWB), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (Ioaw) en de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (Ioaz);

Gelet op de EG-verordening Werkgelegenheidssteun (nr. 2204/2202) en de EG-verordening de minimissteun (nr. 69/2001), alsmede de Beleidsaanbeveling in het kader van de Wet werk en bijstand (bijlage bij de verzamelbrief van het Ministerie SZW van 7 april 2004);

Overwegende dat op grond van artikel 8, eerste lid onder a WWB, artikel 35 Ioaw en artikel 35 Ioaz de gemeenteraad bij verordening regels stelt met betrekking tot het ex artikel 7 WWB, artikel 34 Ioaw en artikel 34 Ioaz bieden van ondersteuning bij arbeidsinschakeling en het aanbieden van voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling,

Besluit :

vast te stellen de volgende 'Re-integratieverordening Wet werk en bijstand'.

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1. Begripsbepalingen

  • 1. Alle begrippen die in deze verordening gebruikt worden en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand (WWB) en de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

  • 2. Deze verordening verstaat onder

    • a

      de wet: de Wet werk en bijstand (Staatsblad 2003, nummer 375), zoals deze nadien is of wordt gewijzigd;

    • b

      Ioaw: de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers;

    • c

      Ioaz: de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte zelfstandigen;

    • d

      uitkeringsgerechtigde: degene die een periodieke uitkering voor levensonderhoud ontvangt op grond van de wet, de Ioaw of de Ioaz;

    • e

      Anw-er: persoon die een uitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet ontvangt en die als werkloze werkzoekende staat ingeschreven bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen;

    • f

      niet-uitkeringsgerechtigde (nugger): een persoon als bedoeld in artikel 6 lid 1 onder a van de wet die als werkloos werkzoekende staat ingeschreven bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.

    • g

      belanghebbende: een persoon die behoort tot de doelgroep en die aanspraak maakt op ondersteuning of aan wie ondersteuning wordt geboden;

    • h

      werknemer in gesubsidieerde arbeid: werknemer als bedoeld in artikel 10, lid 2 van de wet;

    • i

      doelgroep: de personen aan wie op grond van artikel 7, lid 1 onder a. van de wet door het college ondersteuning kan worden geboden;

    • j

      voorzieningen: voorzieningen bedoeld in artikel 7, lid 1 onder a van de wet; een instrument binnen een traject dat ingezet wordt om belemmeringen bij aanvaarding van algemeen geaccepteerde arbeid weg te nemen;

    • k

      arbeidsovereenkomst: een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht. Met een arbeidsovereenkomst wordt gelijkgesteld een aanstelling op grond van het ambtenarenrecht;

    • l

      vrijwilligerswerk: het verrichten van onbetaalde maatschappelijk nuttige activiteiten gericht op arbeidsinschakeling of zelfstandige maatschappelijke participatie;

    • m

      traject: een met de belanghebbende overeengekomen, dan wel door het college aan hem opgelegd geheel van activiteiten gericht op het verkrijgen en behouden van betaalde arbeid;

    • n

      wettelijk minimumloon: het wettelijk minimumloon dat van toepassing is op de werknemer, exclusief werkgeverslasten;

    • o

      jongere: belanghebbende tot 27 jaar.

Artikel 2. Opdracht college

  • 1. Het college biedt ondersteuning aan belanghebbenden woonachtig in de gemeente Mook en Middelaar. Dit geldt niet voor jongeren die uit ’s Rijks kas bekostigd onderwijs kunnen volgen of voor jongeren die zich hebben gemeld om bijstand aan te vragen gedurende de vier weken na melding als bedoeld in artikel 41, vierde lid onder a of b juncto artikel 44 van de wet of voor personen aan wie het UWV een uitkering verstrekt.

  • 2. Het college biedt zorgt voor een voldoende gevarieerd aanbod van voorzieningen. Het college houdt daarbij rekening met de aard en omvang van door het college te bepalen doelgroepen en de voorzieningen die het meest geschikt zijn voor de leden van die doelgroepen.

  • 3. Het college kan bij het bepalen van het aanbod aan voorzieningen prioriteiten stellen in verband met de financiële mogelijkheden en met maatschappelijke, economische en conjuncturele ontwikkelingen.

  • 4. Het college bevordert de beschikbaarheid van voorzieningen voor de opvang van kinderen jonger dan 12 jaar voor belanghebbende, voor zover die opvang nodig is voor het volgen van een traject of voor deelname aan een voorziening, of voor het bereiken van het doel van een traject of een voorziening.

  • 5. Uitvoering van dit artikel vindt plaats binnen de daarvoor door de gemeenteraad beschikbaar gestelde middelen.

Hoofdstuk 2. Doel en doelgroep

Artikel 3. Doel van de ondersteuning

Het college kan aan een belanghebbende ondersteuning bieden bij het vinden van algemeen geaccepteerde arbeid, of als dat doel niet bereikbaar is, bij zelfstandige maatschappelijke participatie.

Artikel 4. Vorm van de ondersteuning

  • 1. Ondersteuning kan worden geboden door het aanbieden een traject, waarbij zonodig voorzieningen kunnen worden ingezet, of door het bieden van praktische hulp, advies of doorverwijzing naar andere instanties.

  • 2. Bij de inzet van voorzieningen wordt gekozen voor die voorziening die beschikbaar is en die adequaat en toereikend is voor het doel dat beoogd wordt.

  • 3. Onder een voorziening wordt tevens verstaan

    • a.

      Vergoeding van noodzakelijke reiskosten voor deelname aan een voorziening, volgens het goedkoopste openbaar vervoer tarief, voor zover de enkele reisafstand van woonadres tot het adres waar aan de voorziening dient te worden deelgenomen, meer bedraagt dan 10 kilometer enkele reis

    • b.

      Kosten van noodzakelijke kinderopvang gedurende deelname aan een voorziening en de hiermee samenhangende reistijd, voor zover de Wet kinderopvang hier niet in voorziet.

    • c.

      De kosten onder a. en b. worden niet vergoed indien de voorziening bestaat uit een detacheringsbaan zoals bedoeld in artikel 12 of een loonkostensubsidie zoals bedoeld in artikel 13 van deze verordening.

  • 4. Voorzieningen die gericht zijn op de arbeidsinschakeling worden alleen ingezet als zonder die inzet het verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid niet mogelijk is.

  • 5. Het college kan een voorziening beëindigen:

    • a.

      indien de persoon die aan de voorziening deelneemt zijn verplichting als bedoeld in artikel 9 van de wet niet nakomt;

    • b.

      indien de persoon die deelneemt niet meer behoort tot de doelgroep van de wet;

    • c.

      indien de persoon algemeen geaccepteerde arbeid aanvaardt, waarbij geen gebruik wordt gemaakt van een voorziening;

    • d.

      indien naar het oordeel van het college de voorziening onvoldoende bijdraagt aan een snelle arbeidsinschakeling.

Artikel 5. Onderzoek

Het college kan voordat besloten wordt tot een traject en/ of tot de inzet van voorzieningen een onderzoek (laten) doen naar de mogelijkheden van de belanghebbende en naar de geschiktheid voor hem van de voorzieningen of andere vormen van begeleiding.

Artikel 6. Verplichtingen

Onverminderd de verplichtingen die gelden op grond van de wet of van andere wetten gelden voor de belanghebbende de volgende verplichtingen:

  • a.

    verstrekken van de inlichtingen aan het college die nodig zijn voor het bepalen van een geschikt traject en/ of een geschikte voorziening;

  • b.

    verlenen van medewerking aan een onderzoek als bedoeld in artikel 5;

  • c.

    mee te werken aan het opstellen, uitvoeren en evalueren van een plan van aanpak als bedoeld in artikel 44a van de wet en artikel 9a, zevende lid van de wet;

  • d.

    medewerking te verlenen aan begeleiding en controle van ziekteverzuim;

  • e.

    het naar vermogen deelnemen aan de verschillende onderdelen van het traject;

  • f.

    na te laten hetgeen de realisatie van het doel van het traject of van de voorzieningen belemmert;

  • g.

    anderszins het slagen van een traject te bevorderen.

Artikel 7. Beperking

Geen recht op ondersteuning bestaat indien sprake is van een voorliggende voorziening welke naar mening van het college in voldoende mate bijdraagt aan de Re-integratie van de aanvrager.

Hoofdstuk 3. Werken als instrument voor Re-integratie.

Afdeling 1. Vrijwilligerswerk en werken met behoud van uitkering

Artikel 8. Sociale activering (vrijwilligerswerk)

  • 1. Het college kan aan een uitkeringsgerechtigde als onderdeel van een traject activiteiten in het kader van sociale activering en/ of vrijwilligerswerk aanbieden gericht op arbeidsinschakeling of, als dat nog niet mogelijk is, gericht op maatschappelijke participatie en het voorkomen van sociaal isolement.

  • 2. Activiteiten als bedoeld in lid 1 hebben als doel de uitkeringsgerechtigde, met behoud van uitkering, werkritme op te laten doen en/ of behouden.

  • 3. Vrijwilligerswerk wordt alleen verricht bij organisaties zonder winstoogmerk. In afwijking daarvan kan vrijwilligerswerk ook verricht worden bij een organisatie die ten behoeve van de gemeente Re-integratieactiviteiten verricht als bedoeld in deze verordening.

  • 4. Dit instrument kan ingezet worden wanneer door het college aan de hand van een onderzoek is vastgesteld dat de belanghebbende op (middel-)lange termijn een reëel perspectief heeft op regulier werk, dan wel dat dit perspectief onduidelijk is en dat inzet van het instrument wenselijk is.

Artikel 9. Leerwerkstages

  • 1. Het college kan aan een uitkeringsgerechtigde als onderdeel van een traject een werkstage aanbieden, gericht op arbeidsinschakeling.

  • 2. De leerwerkstage heeft als doel de belanghebbende, met behoud van een bijstandsuitkering, door middel van een stage werkervaring en vaardigheden op te laten doen in een bepaald vakgebied.

  • 3. Dit instrument kan ingezet worden wanneer door burgemeester en wethouders aan de hand van een onderzoek is vastgesteld dat de belanghebbende op korte of (middel-) lange termijn een reëel perspectief heeft op regulier werk en een leerwerkstage geïndiceerd is.

  • 4. In een schriftelijke overeenkomst worden tenminste vastgelegd het doel van de werkstage, alsmede de wijze waarop de begeleiding plaatsvindt.

  • 5. De leerwerkstage duurt maximaal 6 maanden.

  • 6. Het college plaatst de persoon alleen indien door zijn plaatsing de concurrentieverhoudingen niet onverantwoord worden beïnvloed en indien door zijn plaatsing geen verdringing plaatsvindt.

Artikel 10. Proefplaatsingen

  • 1. Het college kan aan een uitkeringsgerechtigde een proefplaatsing aanbieden als onderdeel van een traject gericht op arbeidsinschakeling.

  • 2. De proefplaatsing heeft als doel de belanghebbende, met behoud van uitkering, te laten wennen aan aspecten die samenhangen met het verrichten van betaalde arbeid.

  • 3. Deze voorziening kan ingezet worden wanneer door burgemeester en wethouders aan de hand van een onderzoek is vastgesteld dat de belanghebbende op korte of (middel)lange termijn een reëel perspectief heeft op regulier werk en een proefplaatsing geïndiceerd is.

  • 4. De proefplaatsing duurt maximaal zes maanden.

  • 5. Het college plaatst de persoon alleen indien door zijn plaatsing de concurrentieverhoudingen niet onverantwoord worden beïnvloed en indien door zijn plaatsing geen verdringing plaatsvindt.

  • 6. Voor een proefplaatsing kan van de instelling of het bedrijf een vergoeding worden gevraagd.

Artikel 11 Participatieplaats

  • 1. Het college kan aan uitkeringsgerechtigden van 27 jaar en ouder een participatieplaats als bedoeld in artikel 10a van de wet aanbieden.

  • 2. Het doel van een participatieplaats is uitkeringsgerechtigden die vooralsnog niet bemiddelbaar zijn middels het aanbieden van additioneel werk een stap richting arbeidsinschakeling te laten zetten.

  • 3. Ter uitvoering van het bepaalde in lid 1 gaat de uitkeringgerechtigde onder verantwoordelijkheid van de gemeente additionele werkzaamheden verrichten.

  • 4. Het college draagt er zorg voor dat de participatieplaats wordt vastgelegd in een schriftelijke overeenkomst die door het college, de organisatie en de belanghebbende getekend wordt.

  • 5. Er kan door het college na een periode van drie maanden een vergoeding in rekening worden gebracht.

  • 6. Het college beoordeelt in ieder geval na een periode van zes maanden of de uitkeringsgerechtigde scholing aangeboden krijgt als bedoeld in artikel 13 van deze verordening.

Afdeling 2. Betaald werk

Artikel 12. Detacheringsbanen

  • 1. Het college kan aan een uitkeringsgerechtigde een detacheringsbaan aanbieden als een onderdeel van een traject gericht op arbeidsinschakeling.

  • 2. Het college draagt de uitvoering van artikel 11 op aan een private rechtspersoon.

  • 3. Plaatsing in een baan heeft ten doel om de belanghebbende vaardigheden te laten opdoen die nodig zijn om betaalde arbeid te verrichten.

  • 4. Een werknemer wordt alleen geplaatst indien door zijn plaatsing de concurrentieverhoudingen niet onverantwoord worden beïnvloed en indien door zijn plaatsing geen verdringing plaatsvindt.

  • 5. De belanghebbende wordt een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd aangeboden. De duur van de arbeidsovereenkomst bedraagt maximaal een jaar met een loon van 100% van het wettelijk minimumloon (WML).

  • 6. De private rechtspersoon als bedoeld in lid 2 van dit artikel heft een inleentarief per gedetacheerde werknemer.

Artikel 13. Loonkostensubsidie gericht op re-integratie

  • 1. Het college kan ten behoeve van een uitkeringsgerechtigde een loonkostensubsidie aan een werkgever verstrekken om daarmee het opdoen van werkervaring of de overgang naar een reguliere functie bij betreffende werkgever voor een belanghebbende mogelijk te maken.

  • 2. De loonkostensubsidie wordt slechts uitbetaald voor zover de arbeidsovereenkomst daadwerkelijk van kracht is en naar rato van een voltijds dienstverband.

  • 3. De duur van de subsidie bedraagt minimaal een periode van zes maanden en maximaal 1 jaar.

  • 4. De hoogte van de subsidie bedraagt in principe maximaal 50% van het voor belanghebbende geldende wettelijk minimum loon. In individuele gevallen kan de subsidie verhoogd worden tot maximaal 80% van het voor belanghebbende geldende wettelijk minimum loon.

  • 5. De duur en hoogte van de subsidie worden met inachtneming van het bepaalde in dit artikel door burgemeester en wethouders vastgesteld op basis van een individuele afweging ten aanzien van de betreffende belanghebbende.

  • 6. De subsidie wordt alleen verstrekt indien hierdoor de concurrentieverhoudingen niet onverantwoord worden beïnvloed en er geen verdringing plaatsvindt

Artikel 14. Aanvullende voorwaarde

Aan de loonkostensubsidie wordt de voorwaarde verbonden dat een trajectplan door werkgever enbelanghebbende wordt opgesteld waarin de voorgenomen ontwikkeling van de belanghebbende wordt vastgelegd. De werkgever en belanghebbende kunnen bij het opstellen van het traject door het college worden ondersteund. Het trajectplan moet door het college worden goedgekeurd.

Artikel 15. Samenloop van subsidies

Geen subsidie wordt verstrekt voor kosten waarvoor, al dan niet door de gemeente, reeds een andere subsidie wordt verstrekt.

Artikel 16. Aanvraag subsidie

  • 1. De subsidie dient te worden aangevraagd bij het college voor de datum waarop de arbeidsovereenkomst van kracht wordt.

  • 2. Het college kan nadere regels stellen met betrekking tot de wijze van indiening van de aanvraag.

Artikel 17. Definitieve vaststelling

  • 1. Het subsidie wordt na afloop van de subsidieperiode definitief vastgesteld door het college.

  • 2. Het college stelt nadere regels met betrekking tot de bescheiden welke voor de definitieve vaststelling van het subsidie moeten worden overgelegd.

Artikel 18. Voorschotten

  • 1. Het college kan voorschotten verstrekken als aan de andere voorwaarden voor subsidie is voldaan.

  • 2. Voorschotten worden verrekend met de definitief vastgestelde subsidie.

Hoofdstuk 4 Scholing

Artikel 19. Scholing

  • 1. Het college kan een vorm van scholing aanbieden gericht op arbeidsinschakeling.

  • 2. De in het eerste lid bedoelde scholing kan worden aangeboden in de vorm van subsidie.

  • 3. Voor de scholing die wordt aangeboden of waarvoor subsidie wordt verleend gelden de navolgende voorwaarden:

    • a.

      De scholing dient te zijn gericht op het behalen van een startkwalificatie arbeidsmarkt;

    • b.

      Andere scholing dient kortdurend te zijn en gericht op snelle arbeidsinschakeling;

    • c.

      De goedkoopste scholingsmogelijkheid moet worden benut;

    • d.

      Uitgesloten zijn scholingen die gericht zijn op het zelfstandig ondernemen tenzij het een beginnende zelfstandige betreft zoals bedoeld in artikel 2 lid 1 sub b van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004.

  • 4. Voor niet-uitkeringsgerechtigden en Anw-ers geldt daarnaast de aanvullende voorwaarden dat belanghebbende zich beschikbaar dient te stellen voor de arbeidsmarkt voor tenminste 16 uur per week.

Artikel 20. Specifieke kosten in verband met scholing

  • 1. Voor de scholing die met toepassing van artikel 18 wordt gevolgd komen de volgende kostensoorten voor vergoeding in aanmerking:

    • a.

      Opleidingskosten en cursusbijdragen;

    • b.

      Boeken en leermiddelen die door het opleidingsinstituut verplicht zijn gesteld;

  • 2. Voor niet-uitkeringsgerechtigden en Anw-ers gelden daarnaast de volgende aanvullende voorwaarden:

    • a.

      de kosten als bedoeld in lid 1, onder b en artikel 4, lid 3, onder a komen enkel voor vergoeding in aanmerking indien het traject geresulteerd heeft in werkaanvaarding;

    • b.

      kosten van kinderopvang komen niet voor vergoeding in aanmerking.

      Afdeling 3. Inkomensvrijlating en premies

Artikel 21. Inkomensvrijlating

[vervallen]

Artikel 22. Premies

  • 1. Het college kan aan een uitkeringsgerechtigde een activeringspremie toekennen.

  • 2. Deze premie wordt verstrekt in de volgende gevallen:

    • a.

      De uitkeringsgerechtigde die minimaal één jaar aaneengesloten een uitkering heeft ontvangen en die algemeen geaccepteerde arbeid aanvaardt of zelfstandige activiteiten ontplooit waardoor het inkomen meer bedraagt dan de bijstandsnorm wordt een eenmalige premie verstrekt ter hoogte van tweemaal het toepasselijke normbedrag genoemd in de ‘verordening Langdurigheidstoeslag Mook en Middelaar 2012’ nadat hij heeft voldaan aan de eis voor het recht op uitkering zoals bedoeld in artikel 17 Werkloosheidswet;

    • b.

      De persoon die blijvend is aangewezen op deeltijdwerk en werkzaam is in een dienstbetrekking met een omvang van tenminste 16 uur per week, komt in aanmerking voor een eenmalige premie ter hoogte van het toepasselijke normbedrag genoemd in de ‘verordening Langdurigheidstoeslag Mook en Middelaar 2012’. Indien als gevolg van in de persoon gelegen beperkingen een dienstbetrekking met een omvang van tenminste 16 uur per week niet mogelijk is, kan het college besluiten om in afwijking van het voorgaande de in dit lid bedoelde premie toe te kennen.

    • c.

      De alleenstaande ouder van wie het jongste kind jonger is dan 12 jaar en die werkzaam is in een dienstbetrekking met een omvang van tenminste 16 uur per week, komt in aanmerking voor een eenmalige premie ter hoogte van het toepasselijke normbedrag genoemd in de ‘verordening Langdurigheidstoeslag Mook en Middelaar 2012’.

      Indien als gevolg van in de persoon gelegen beperkingen een dienstbetrekking met een omvang van tenminste 16 uur per week niet mogelijk is, kan het college besluiten om in afwijking van het voorgaande de in dit lid bedoelde premie toe te kennen.

    • d.

      Voor de premie als bedoeld in lid twee onder a kan men maximaal eens in de 3 jaar in aanmerking komen.

    • e.

      Voor de premie als bedoeld in dit artikel onder a. dient men een aanvraag te doen. De premies onder b. en c. kunnen ook ambtshalve worden toegekend

Hoofdstuk 5. Verplichtingen

Artikel 23. Gevolgen niet nakomen verplichtingen

Het aanbod van een Re-integratievoorziening ten behoeve van anderen dan in het eerste lid bedoelde belanghebbenden geschiedt in de vorm van een overeenkomst, waarbij wordt vastgelegd dat belanghebbende de kosten van de re-integratievoorziening geheel of gedeeltelijk moet terugbetalen ingeval verwijtbaar niet of niet naar behoren gebruik wordt gemaakt van de aangeboden voorziening.

Hoofdstuk 6. Slotbepalingen

Artikel 24. Beleid

Het college kan ten behoeve van de uitvoering van deze verordening nadere beleidsregels vaststellen

Artikel 25. Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen in deze verordening, indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 26. Inwerkingtreding

  • 1. Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2012.

  • 2. De “Re-integratieverordening Wet werk en bijstand gemeente Mook en Middelaar – 2006“ vastgesteld op 29 juni 2006 is per 1 januari 2012 ingetrokken.

Artikel 27.

Deze verordening kan worden aangehaald als “Re-integratieverordening Wet werk en bijstand  gemeente Mook en Middelaar - 2012”.

Ondertekening

Aldus besloten in zijn openbare vergadering d.d. 26-01-2012
De raad voornoemd,
Ondertekeningkiezer
De griffier, De voorzitter,
W.A.H.M. Vos drs. R.J. Persoon

Toelichting op de Re-integratieverordening WWB

Algemeen

 

Deze verordening regelt de ondersteuning die het college biedt bij de arbeidsinschakeling van werklozen die horen tot de doelgroep. De opdracht om die ondersteuning te bieden is geregeld in artikel 7 van de Wet werk en bijstand (WWB). Het voorschrift om een verordening vast te stellen waarin deze ondersteuning nader vorm wordt gegeven volgt uit artikel 8 WWB.

 

 

Artikelsgewijze toelichting

 

Artikel 2. Opdracht college

De WWB geeft aan het college de verantwoordelijkheid voor het bieden van ondersteuning. Via de verwijzing naar artikel 40 lid 1 wordt aangegeven dat alleen inwoners van de gemeente Mook en Middelaar tot de doelgroep behoren. Hoewel belanghebbenden aanspraak kunnen maken op ondersteuning, is er geen afdwingbaar recht op ondersteuning op de manier zoals de belanghebbende dat mogelijk het liefst zou zien. Het is aan het college om zorg te dragen voor een voldoende aanbod van voorzieningen, waarbij zij te maken hebben met beperkte financiële middelen, terwijl de vraag naar ondersteuning afhankelijk is van een veelheid aan sociaal-economische factoren. Conform de Wet Werk en Bijstand hebben twee groepen geen recht op ondersteuning:

- jongeren die uit ’s Rijks kas bekostigd onderwijs kunnen volgen en

- jongeren die zich hebben gemeld en een beroep doen op bijstand doen. Gedurende de eerste vier weken na melding hebben zij op grond van in artikel 41, vierde lid onder a of b juncto artikel 44 van de wet of voor personen aan wie het UWV een uitkering verstrekt, geen recht op ondersteuning.

 

Artikel 3. Doel van de ondersteuning

Het doel van de ondersteuning zoals in allerlei vormen is vastgelegd in deze verordening, is het vinden van algemeen geaccepteerde arbeid of als dat doel niet bereikbaar is, zelfstandige maatschappelijke participatie. Bij dit laatste valt te denken aan vrijwilligerswerk, mantelzorg of deelname aan activiteiten in wijk of buurt.

 

Artikel 4. Vorm van de ondersteuning

Ondersteuning hoeft niet altijd te bestaan uit een door derden uitgevoerde diagnose, gevolgd door een vastgesteld traject met één of meerdere voorzieningen. Als dat kan, kan worden volstaan met advies of doorverwijzing naar andere instanties. Voorzieningen worden alleen ingezet als zonder die inzet het vinden van algemeen geaccepteerde arbeid niet mogelijk is. Bovendien worden de voorzieningen alleen ingezet als aan de hand van onderzoek is gebleken dat door de inzet van die voorzieningen het vinden van algemeen geaccepteerde arbeid binnen afzienbare tijd mogelijk wordt. Gesubsidieerde arbeid wordt op grond van de WWB gezien als vorm van algemeen geaccepteerde arbeid, met dien verstande dat gesubsidieerde arbeid in beginsel geen einddoel kan zijn.

Re-integratie moet bovendien de kortste weg naar arbeid zijn. Daarmee wordt niet alleen de tijd tussen de inzet van het instrument en de werkaanvaarding bedoeld, maar ook de inspanningen die het kost om dat doel te bereiken.

Alleen als arbeidsinschakeling binnen afzienbare termijn niet tot de mogelijkheden behoort, kan zelfstandige maatschappelijke participatie een doel van de inzet van voorzieningen zijn. Ook in dat geval geldt dat de voorziening beschikbaar moet zijn en dat het adequaat en toereikend moet zijn voor het beoogde doel.

De uiteindelijke verantwoordelijkheid voor de inhoud van het traject ligt bij het college, die immers ook verantwoordelijk zijn voor de effectieve en doelgerichte inzet van schaarse middelen. Binnen de grenzen van die verantwoordelijkheid wordt rekening gehouden met de wensen van de belanghebbende. Voor het slagen van het traject is de motivatie van de belanghebbende belangrijk. Bovendien wordt, voordat tot het traject wordt besloten, de inhoud van het traject besproken met de belanghebbende, waarna het trajectplan door beide partijen ondertekend wordt.

Ook vergoeding van noodzakelijke reiskosten en kosten van kinderopvang worden aangemerkt als voorziening. Ingeval van een loonkostensubsidie is er sprake van een arbeidsovereenkomst met een werkgever en ligt de verantwoordelijkheid voor het al dan niet vergoeden van deze kosten bij de werkgever. Dit is voortzetting van bestaand beleid.

 

Artikel 5. Onderzoek

In de meeste gevallen zal voordat tot de inzet van voorzieningen wordt besloten een advies worden gevraagd van een bedrijf dat gespecialiseerd is in diagnoses met betrekking tot re-integratie. Niet uitgesloten is dat het onderzoek door het college wordt verricht. Eventueel kan na zo'n onderzoek besloten worden alsnog advies van derden in te winnen. Ook is denkbaar dat uit het eigen onderzoek al blijkt dat een diagnose door derden en/of de inzet van voorzieningen niet nodig is.

 

Artikel 6. Verplichtingen

Deelname aan re-integratie is niet vrijblijvend. Bijstandsgerechtigden zijn reeds door het ontvangen van een uitkering aan bepaalde verplichtingen gehouden. Voor diegenen zonder uitkering moeten voorwaarden aan het re-integratietraject gekoppeld worden. Deze gelden vanzelfsprekend ook voor de bijstandsgerechtigden. Het niet nakomen van de verplichtingen geeft de mogelijkheid om een traject af te breken of gevraagde ondersteuning te weigeren, bijvoorbeeld als iemand niet mee wil werken aan een onderzoek. Ook is denkbaar dat gemaakte kosten van de belanghebbende worden terug gevorderd, als door verwijtbaar handelen een traject niet tot het gewenste resultaat leidt. Om die mogelijkheid open te houden is het wenselijk dat de belangrijkste voorwaarden voor het behalen van succes als verplichting zijn opgenomen.

Natuurlijk heeft de belanghebbende ook rechten. Deze rechten zijn meestal elders in wet- of regelgeving ondergebracht. Tegen beslissingen op grond van deze verordening staat bezwaar en beroep open op grond van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het recht op inzage in gegevens en zonodig correctie daarvan is geregeld in de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp).

 

Artikel 7. Beperking

Indien gebruik gemaakt kan worden van een voorliggende voorziening (bijvoorbeeld studie- financiering) vindt geen ondersteuning op basis van deze wet plaats.

Bij de voorbereiding van deze verordening is overwogen om de inzet van ondersteuning voor de doelgroep nuggers en Anw-ers inkomensafhankelijk te maken en te beperken tot de doelgroep met een laag inkomen. Dit levert echter een arbeidsintensieve en fraudegevoelige regeling op, reden waarom hiervan is afgezien. De ondersteuning voor de doelgroep nuggers en Anw-ers wordt in deze verordening beperkt tot diegenen die niet over een startkwalificatie voor de arbeidsmarkt[1] beschikken, dan wel van wie de kwalificatie dusdanig is verouderd dat actualisering noodzakelijk is voor duurzame arbeidsinschakeling, waarbij tevens het in de wet vastgelegde uitgangspunt van de kortste weg naar werk blijft gelden.

 

Artikel 8. Sociale activering (vrijwilligerswerk)

Activiteiten in het kader van sociale activering en vrijwilligerswerk met behoud van uitkering kunnen een nuttig instrument zijn om werkritme op te doen of te laten behouden. Zij kunnen worden ingezet als uitstroom naar algemeen geaccepteerde arbeid pas op middellange of lange termijn te realiseren is, of als nog onduidelijk is of er perspectief is op regulier werk. Er is bewust voor gekozen om geen exacte termijnen te noemen voor dit arbeidsperspectief. Niet alleen zou dat ten onrechte de suggestie wekken dat dit altijd vooraf exact vast te stellen is, het arbeidsperspectief is ook niet alleen afhankelijk van in de persoon gelegen omstandigheden. Ook een veranderende arbeidsmarkt maakt dat de het arbeidsperspectief wijzigt. Als indicatie kan worden aangehouden:

  • -

    Korte termijn: binnen anderhalf jaar;

  • -

    Middellange termijn: tussen anderhalf en tweeënhalf jaar;

  • -

    Lange termijn: niet binnen tweeënhalf jaar.

Vrijwilligerswerk wordt alleen verricht bij organisaties die geen winstoogmerk hebben. Uit de definitie van vrijwilligerswerk in artikel 1 onder l. volgt bovendien dat het moet gaan om maatschappelijk nuttige activiteiten.

Er is van afgezien om voor sociale activering en vrijwilligerswerk een maximale duur vast te stellen, om ervoor te zorgen dat het instrument ingezet kan worden voor degenen voor wie uitstroom naar betaald werk nog niet mogelijk is, en voor wie het vrijwilligerswerk zelfstandige maatschappelijke participatie als doel heeft. Als vrijwilligerswerk een onderdeel van een traject naar betaald werk is, wordt de duur beperkt doordat een traject van beperkte duur is.

 

Artikel 9. Leerwerkstages

De leerwerkstage heeft als belangrijkste doel het opdoen van vaardigheden in een vakgebied, waardoor uitstroom naar betaald werk mogelijk wordt gemaakt. De leerwerkstage is bedoeld voor belanghebbenden die op korte termijn perspectief op betaald werk hebben. Wat die termijnen inhouden is nader uitgewerkt in de toelichting op artikel 8. Voor de leerwerkstage geldt dat niet alleen het arbeidsperspectief bepalend is voor de inzet van de voorziening.

Anders dan bij vrijwilligerswerk geldt hier wel een duurbeperking. De reden daarvan is dat de leerwerkstage niet kan worden ingezet met als (voorlopig) einddoel zelfstandige maatschappelijke participatie, zodat een duurbeperking hier geen ongewenste beperkingen aan de inzet ervan geeft.

 

Artikel 10. Proefplaatsingen

Bij de proefplaatsing is het doel vooral het wennen aan aspecten die samenhangen met betaald werk. Net als de leerwerkstage kan het instrument worden ingezet voor leden van de doelgroep met een perspectief op betaald werk op korte termijn. Wat die termijnen inhouden is nader uitgewerkt in de toelichting op artikel 8. Voor de proefplaatsing geldt net als voor vrijwilligerswerk dat niet alleen het arbeidsperspectief bepalend is voor de inzet van het instrument. De proefplaatsing duurt maximaal zes maanden. De verordening laat toe dat in incidenteel voorkomende gevallen na een leerwerkstage van maximaal 6 maanden nog een proefplaatsing van maximaal 6 maanden plaatsvindt. Uiteindelijk doel is uitstroom naar betaald werk.

 

Artikel 11 Participatieplaats

Een participatieplaats is bedoeld voor uitkeringsgerechtigden, niet zijnde jongeren, met een grotere afstand tot de arbeidsmarkt. Op een participatieplaats worden additionele werkzaamheden verricht. Niet de te verrichten werkzaamheden staan centraal maar het leren werken dan wel het (opnieuw) wennen aan werken. Aspecten als omgaan met gezag, op tijd komen, werkritme en samenwerking met collega’s zijn allemaal zaken waaraan in een participatieplaats gewerkt kan worden. Ook kan bezien worden of het werkterrein past bij de capaciteiten van de uitkeringsgerechtigde, zodat de uitkeringsgerechtigde bijvoorbeeld een opleiding op het betreffende terrein kan gaan volgen en daarmede voor zichzelf een duurzaam perspectief op arbeid kan realiseren. De duur van de participatieplaats is wettelijk beperkt tot maximaal vier jaar. Na negen maanden wordt beoordeeld door het college of de participatieplaats de kans op arbeidinschakeling heeft vergroot. Zo niet dan wordt de participatieplaats beëindigd. Uiterlijk 24 maanden na aanvang van de participatieplaats wordt opnieuw beoordeeld of de participatieplaats wordt voorgezet. Indien de gemeente concludeert dat de voortzetting van de participatieplaats met het oog op in de persoon gelegen factoren aanmerkelijk bijdraagt tot de arbeidsinschakeling, dan kan de participatieplaats nog één jaar verlengd worden. Echter in dat geval dient een andere werkomgeving geboden te worden. Na 36 maanden vindt opnieuw een dergelijke beoordeling plaats.

 

Artikel 12. Detacheringsbanen

De detacheringsbaan is een gesubsidieerde baan die bedoeld is om de belanghebbende sneller op een reguliere baan geplaatst te krijgen. Gelet op de maximale duur van een detacheringsbaan is deze alleen bedoeld voor mensen die op korte termijn naar regulier werk kunnen uitstromen.

 

Artikel 13 en 14. Doel van de subsidies voor de werkgever en aanvullende voorwaarde

Doel van subsidiering van arbeidsplaatsen is om uitkeringsgerechtigden die door de grotere afstand tot de arbeidsmarkt minder productief zijn, of waarvoor werkgevers door een gebrek aan werkervaring huiverig zijn deze in dienst te nemen vanwege de extra financiële risico's die daaraan verbonden zijn, sneller en makkelijker aan werk te helpen. Door deze subsidiering worden die financiële risico’s tijdelijk gecompenseerd. Uitgangspunt is, dat belanghebbende gedurende de periode dat de loonkostensubsidie wordt verstrekt, aanvullende vaardigheden en werkervaring kan opdoen, zodat de afstand tot de arbeidsmarkt aan het eind van de subsidieperiode is verdwenen. Daarom is in artikel 13 als aanvullende voorwaarde opgenomen dat een trajectplan door werkgever en belanghebbende wordt opgesteld.

 

Artikel 15. Samenloop van subsidies

Dit artikel beoogt dubbele subsidiëring van dezelfde kosten uit verschillende bronnen te voorkomen.

 

Artikel 16. Aanvraag subsidie

Een loonkostensubsidie dient te worden aangevraagd voordat de arbeidsovereenkomst van kracht wordt.

 

Artikel 17. Definitieve vaststelling

Het definitieve recht op subsidie wordt vastgesteld na afloop van de subsidieperiode. Immers, pas op dat moment kan definitief worden bepaald of en gedurende welke periode aan de subsidievoorwaarden is voldaan.

 

Artikel 18. Voorschotten

Voorschotverlening is mogelijk gemaakt omdat de subsidie pas achteraf definitief wordt vastgesteld, en de bedrijfsvoering van werkgevers niet altijd toelaat dat de loonkosten worden betaald zonder dat daar de inkomsten uit de loonkostensubsidie tegenover staat. Als is vastgesteld dat aan de voorwaarden van subsidiering is voldaan, kunnen periodiek voorschotten worden verstrekt ter hoogte van een voorlopige schatting van het uiteindelijk toe te kennen subsidiebedrag. Bij de definitieve vaststelling van de subsidie vindt verrekening van de verstrekte voorschotten plaats.

 

Artikel 19. Scholing

Met dit artikel worden regels gesteld ten aanzien van de noodzakelijkheid en de duur van de scholing, de duur en de maximale kosten.

Het tweede lid geeft aan dat de scholing zowel aangeboden kan worden als voorziening die door de gemeente ingekocht kan worden, als in de vorm van een subsidie. Dit laatste kan van belang zijn indien de cliënt op eigen initiatief met een vorm van scholing komt die door het college als noodzakelijk wordt geacht, maar die niet bestaat binnen het reguliere scholingsaanbod van de gemeente.

Met de in het derde lid bedoelde startkwalificatie wordt bedoeld het succesvol afronden van een beroepsopleiding op niveau 2 in het MBO of met het behalen van een diploma van het HAVO of het VWO. Voor de beoordeling van de vraag of de scholing leidt tot snelle arbeidsinschakeling, wordt gebruik gemaakt van de meest recente RAIL[2]-rapportage/ rayonrapportage. In beginsel wordt enkel scholing ingezet die opleidt naar beroepssectoren, waarnaar volgens deze rapportages op de korte of middellange termijn vraag naar is.

 

Artikel 20. Specifieke kosten in verband met scholing

Met dit artikel worden regels gesteld ten aanzien van de maximale kosten die in verband met scholing voor vergoeding in aanmerking komen.

Voor Nuggers en Anw-ers gelden beperkende voorwaarden. Scholingskosten komen slechts voor vergoeding in aanmerking indien de scholing heeft geresulteerd in werkaanvaarding. Onder werkaanvaarding wordt verstaan het aanvaarden van een dienstverband met een omvang van tenminste 16 uur per week. De vergoeding wordt op declaratiebasis verleend nadat het dienstverband een half jaar heeft voortgeduurd.

De kosten van kinderopvang komen voor Nuggers en Anw-ers niet voor vergoeding in aanmerking omdat voor de ouderbijdrage kinderopvang reeds een inkomensafhankelijke bijdrage geldt.

  Artikel 21. Inkomensvrijlating

Met dit artikel wordt geregeld dat voor wat betreft de inkomensvrijlating maximaal gebruik wordt gemaakt van de mogelijkheid als bedoeld in artikel 31 tweede lid onder n van de WWB. Tevens biedt dit artikel alleenstaande ouders de mogelijkheid om een beroep te doen op de wettelijke vrijlating van 12,5 procent van het inkomen met een maximum van € 120 per maand gedurende een aaneengesloten periode van maximaal 30 maanden.

 

Artikel 22. Premies

Met dit artikel wordt gebruik gemaakt van de in de WWB (artikel 31, lid 2 sub j.) bepaalde mogelijkheid om jaarlijks een activeringspremie te verstrekken.

De premie is onbelast en telt dus ook niet mee bij de toepassing van inkomensafhankelijke regelingen. Dit is alleen het geval als in datzelfde jaar geen onkostenvergoeding voor vrijwilligerswerk is verstrekt.

De premie bij werkaanvaarding wordt niet ambtshalve toegekend. Dit betekent dat degene die hiervoor in aanmerking komt, zowel na een half jaar van werkaanvaarding als na een jaar van werkaanvaarding hierom moet verzoeken.

De premie voor het verrichten van deeltijdwerk wordt eens per kalenderjaar op aanvraag betaalbaar gesteld. De premie wordt achteraf betaalbaar gesteld. Dit betekent dat over de maanden waarover voorafgaande aan de maand van indiening van de aanvraag deeltijdwerk is verricht, naar rato de hoogte van de eenmalige premie wordt bepaald. Heeft men bijvoorbeeld gedurende 7 maanden deeltijdwerk verricht, dan bedraagt de eenmalige premie 7/12 van het toepasselijke normbedrag genoemd in artikel 36, lid 5 van de WWB. De periode waarover op deze wijze met terugwerkende kracht een premie wordt berekend, duurt maximaal een jaar. Deze periode hoeft niet gelijk te zijn aan een kalenderjaar en kan dus bijvoorbeeld de periode van 1 juli tot 1 juli zijn. Indien men in een volgend kalenderjaar wederom op aanvraag voor een eenmalige premie in aanmerking komt, dan wordt voor wat betreft de berekening van de periode waarover men hiervoor in aanmerking komt, aansluiting gezocht bij de periode waarover men reeds een premie heeft ontvangen. Er kan dus geen sprake zijn van overlapping van periodes.

  Artikel 23. Gevolgen niet nakomen verplichtingen

Het eerste lid regelt dat voor een belanghebbende met een uitkering krachtens de WWB, IOAW of IOAZ voor wie de arbeidsverplichting c.q. re-integratieverplichting geldt, wordt deelname aan en gebruik maken van een aangeboden voorziening als verplichting aan het recht op uitkering verbonden.

 

Niet of niet behoorlijk gebruik maken van de aangeboden voorziening kan dan leiden tot een verlaging van de bijstand krachtens de afstemmingsverordening dan wel een maatregel met betrekking tot de IOAW- of IOAZ-uitkering.

 

Voor Anw-ers en nuggers is dit niet van toepassing.

Daarom regelt het tweede lid dat het college met deze groep van belanghebbenden ten aanzien van de aangeboden voorziening een overeenkomst sluit waarin is opgenomen dat belanghebbende de kosten van de voorziening geheel of gedeeltelijk terugbetaalt indien hij er niet naar behoren gebruik van maakt. Er moet immers zuinig worden omgesprongen met re-integratiemiddelen.

 

Artikel 24. Nadere regels

In deze verordening zijn de belangrijkste voorwaarden voor subsidieverlening opgenomen. Desondanks kan het wenselijk zijn dat bepaalde voorwaarden worden aangevuld of aangescherpt, bijvoorbeeld als blijkt dat bestaande regels oneigenlijke subsidiering mogelijk maken. Omgekeerd kan het wenselijk zijn dat ten behoeve van bepaalde categorieën van de doelgroep of van werkgevers in gunstige zin kan worden afgeweken. Om te voorkomen dat telkens in individuele gevallen van de gestelde regels wordt afgeweken, is de mogelijkheid voor het college opgenomen tot vaststelling van algemene nadere regels.

  Artikel 25. Hardheidsclausule

Indien de toepassing van deze verordening tot onbillijkheden leidt, kunnen burgemeester en wethouders ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen. Van deze mogelijkheid dient zeer terughoudend gebruik gemaakt te worden, om het scheppen van precedenten tegen te gaan.

 

 

 

Artikel 26. Inwerkingtreding

 

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

 

Artikel 27. Citeerartikel

 

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.