Regeling vervallen per 01-12-2023

Beleidsregels terug- en invordering en verhaal Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Mook en Middelaar 2018

Geldend van 01-07-2018 t/m 30-11-2023

Intitulé

Beleidsregels terug- en invordering en verhaal Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Mook en Middelaar 2018

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Mook en Middelaar,

gelet op:

artikelen 54, § 6.4 en § 6.5 van de Participatiewet;

hoofdstuk II, § 5 van de IOAW;

hoofdstuk II, § 5 van de IOAZ;

titel 4.3 en titel 4.4 van de Awb,

gelezen het advies van de Adviesraad Sociaal Domein van 23 mei 2018,

besluit vast te stellen:

Beleidsregels terug- en invordering en verhaal Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Mook en Middelaar 2018.

Hoofdstuk 1 Algemeen

Artikel 1. Begrippen

  • 1.

    Alle begrippen die in deze beleidsregels worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet, de IOAW, de IOAZ en de Awb.

  • 2.

    In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

    • a.

      Awb: Algemene wet bestuursrecht;

    • b.

      bruteren: het verhogen van de vordering met de loonbelasting en premies volksverzekeringen waarvoor de gemeente die de uitkering verstrekt krachtens de Wet op de loonbelasting 1964 inhoudingsplichtig is, voor zover deze belasting en premies niet verrekend kunnen worden met de door het college af te dragen loonbelasting en premies volksverzekeringen;

    • c.

      college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Mook en Middelaar;

    • d.

      fraudevordering: vordering in verband met ten onrechte of tot een te hoog bedrag verleende uitkering als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht;

    • e.

      inlichtingenplicht: verplichting genoemd in artikel 17, eerste lid van de Participatiewet, artikel 13, eerste lid van de IOAW, artikel 13, eerste lid van de IOAZ en artikel 30c, tweede en derde lid van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen;

    • f.

      IOAW: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijke arbeidsongeschikte werkloze werknemers;

    • g.

      IOAZ: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

    • h.

      LBIO: Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen;

    • i.

      uitkering: de door het college verleende bijstand op grond van de Participatiewet en de uitkering op grond van de IOAW en de IOAZ.

Artikel 2. Bevoegdheid

Het college:

  • a.

    maakt gebruik van de bevoegdheid tot opschorting, herziening of intrekking van een uitkering ingevolge artikel 54 van de Participatiewet of artikel 17 van de IOAW en de IOAZ, indien de uitkering ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend;

  • b.

    maakt gebruik van de bevoegdheid tot terugvordering van een uitkering zoals deze op grond van artikel 58 en artikel 59 van de Participatiewet alsmede artikel 25 en artikel 26 van de IOAW en de IOAZ aan het college toekomt;

  • c.

    bruteert de vordering, die is ontstaan door gebruik te maken van de bevoegdheid zoals onder b is vermeld.

Artikel 3. Uitzonderingen voortvloeiende uit jurisprudentie

  • 1.

    In afwijking van het bepaalde in artikel 2 vordert het college een uitkering niet terug ter zake van betalingen die gedaan zijn, meer dan zes maanden na de ontvangst van een signaal waaruit het college had moeten afleiden dat ten onrechte of te veel wordt betaald.

  • 2.

    Onder een signaal als genoemd in het eerste lid wordt verstaan: informatie waaruit het college kan afleiden dat er sprake is van een fout, waardoor ten onrechte of te veel uitkering wordt betaald.

  • 3.

    Indien sprake is van intrekking van het recht op bijstand omdat belanghebbende beschikte over in aanmerking te nemen vermogen, dan wordt, in afwijking van het bepaalde in artikel 2, het bedrag teruggevorderd waarmee de vermogensgrens is overschreden.

  • 4.

    In afwijking van het bepaalde in artikel 2 ziet het college af van brutering indien:

    • a.

      belanghebbende geen verwijt kan worden gemaakt van het ontstaan van een vordering omdat hij volledig aan de inlichtingenplicht heeft voldaan; of

    • b.

      belanghebbende geen verwijt kan worden gemaakt dat hij de vordering niet binnen het kalenderjaar heeft voldaan, waaronder de situatie dat ter zake van de terugvordering een betalingsregeling is getroffen waaraan belanghebbende zich houdt; of

    • c.

      de reden voor terugvordering in de loop van het kalenderjaar is ontstaan en het college heeft nagelaten belanghebbende hiervan tijdig in kennis te stellen, waardoor deze niet meer in staat is de vordering binnen het kalenderjaar terug te betalen.

Hoofdstuk 2 Geheel of gedeeltelijk afzien van terugvordering

Artikel 4. Reikwijdte

Dit hoofdstuk is niet van toepassing op fraudevorderingen.

Artikel 5. Afzien van verdere terugvordering

  • 1.

    In afwijking van artikel 2 onder b ziet het college af van verdere terugvordering van uitkering indien de belanghebbende:

    • a.

      gedurende drie jaar volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan; of

    • b.

      gedurende drie jaar gedeeltelijk niet aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan, maar het achterstallige bedrag over die periode alsnog heeft betaald; of

    • c.

      gedurende drie jaar zonder dwanginvordering geen betalingen heeft verricht en het naar het oordeel van het college niet aannemelijk is dat hij deze op enig moment zal gaan verrichten; of

    • d.

      een bedrag, overeenkomend met de helft van de vordering in één keer aflost; of

    • e.

      de restsom in één keer aflost met een bedrag, dat samen met de eerder aflossingen, de helft van de vordering bedraagt.

  • 2.

    Een besluit als bedoeld in het eerste lid wordt ambtshalve genomen.

Artikel 6. Uitzondering

Artikel 5 is niet van toepassing ten aanzien van vorderingen die door pand- of hypotheekrecht op een goed of goederen zijn gedekt, behoudens indien en voor zover zij niet op die goederen verhaald kunnen worden.

Artikel 7. Afzien van terugvordering bij kruimelbedragen

In afwijking van het bepaalde in artikel 2, onderdeel b, ziet het college af van terugvordering indien de terug te vorderen netto uitkering het bedrag genoemd in artikel 31 tweede lid sub n van de Participatiewet niet te boven gaat.

Artikel 8. Afzien van terugvordering bij schuldregeling

  • 1.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 60c van de Participatiewet en artikel 29a van de IOAW en de IOAZ, verleent het college medewerking aan een schuldregeling indien:

    • a.

      redelijkerwijs te voorzien is dat de belanghebbende zijn schulden niet zal kunnen betalen; en

    • b.

      redelijkerwijs te voorzien is dat een schuldregeling met betrekking tot alle vorderingen van de overige schuldeisers zonder een zodanig besluit niet tot stand zal komen; en

    • c.

      de vordering van de gemeente in gelijke mate zal worden voldaan als de vorderingen van de schuldeisers van gelijke rang.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing indien de vordering wordt gedekt door pand- of hypotheekrecht op een goed of goederen, behoudens indien en voor zover de vordering niet op die goederen verhaald kan worden.

  • 3.

    Het besluit om medewerking te verlenen aan een schuldregeling wordt ingetrokken indien:

    • a.

      door toedoen van belanghebbende niet binnen twaalf maanden nadat dat besluit is bekend gemaakt een schuldregeling tot stand is gekomen;

    • b.

      de belanghebbende de aan de schuldregeling verbonden verplichtingen herhaaldelijk schendt;

    • c.

      belanghebbende onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een ander besluit zou hebben geleid.

Hoofdstuk 3 Invordering

Artikel 9. Algemene bepalingen invordering

  • 1.

    Het college start de invordering gelijktijdig met de afgifte van het besluit tot terugvordering en hanteert daarbij de in artikel 4:87 van de Awb genoemde betalingstermijn van zes weken.

  • 2.

    Het terugvorderingsbesluit omvat het volgende:

    • a.

      de hoogte van de vordering;

    • b.

      de betalingsverplichting om de vordering ineens in zijn geheel te voldoen;

    • c.

      de datum waarop de betalingsverplichting in gaat;

    • d.

      de mogelijkheid voor belanghebbende om binnen 6 weken na verzenddatum van de beschikking als bedoeld in artikel 4:87 van de Awb een betalingsregeling te treffen;

    • e.

      de rechtsgevolgen bij niet-nakoming van de betalingsverplichting als beschreven in afdeling 4.4.2 Awb en afdeling 4.4.4 Awb;

    • f.

      de vermelding dat het aangaan van nieuwe schuldverplichtingen niet leidt tot een nieuwe vaststelling van de opgelegde betalingsverplichtingen.

Artikel 10. Verrekening

Als bij de beëindiging van de uitkering een terugvordering ontstaat, gaat het college bij het besluit tot terugvordering over tot verrekening van de vordering met een recht op uitkering, inclusief verrekening van het recht op vakantietoeslag of vakantie-uitkering, onverminderd het bepaalde in artikel 60, vierde lid van de Participatiewet en artikel 28, tweede lid van de IOAW en de IOAZ en ongeacht de in artikel 9 genoemde betalingstermijn.

Artikel 11. Uitstel van betaling

  • 1.

    Het college verleent uitstel van betaling indien haar ambtshalve dan wel op basis van een gemotiveerd verzoek van belanghebbende duidelijk is dat belanghebbende geen mogelijkheid heeft om binnen de gestelde betalingstermijn tot aflossing van de vordering over te gaan.

  • 2.

    Het uitstel wordt ingetrokken indien de gronden voor verlening van het uitstel zijn komen te vervallen.

Artikel 12. Vaststelling hoogte maandelijkse aflossingscapaciteit bij belanghebbenden met uitkering

  • 1.

    Indien belanghebbende een uitkering ontvangt, bedraagt de aflossingscapaciteit 10% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm per maand inclusief vakantietoeslag, dan wel de van toepassing zijnde netto grondslag als bedoeld in artikel 5 van de IOAW en IOAZ per maand inclusief vakantie-uitkering, maar niet meer dan het bedrag dat ingevolge het tweede boek, de tweede titel, van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering voor beslag in aanmerking zou komen.

  • 2.

    In afwijking van het eerste bedraagt de aflossingscapaciteit 6% als het géén fraudevordering betreft.

  • 3.

    In geval van beslaglegging door een andere schuldeiser dan het college, wordt de aflossingscapaciteit ingevolge het tweede lid voor alle vorderingen van de debiteur bepaald op de volledige beslagruimte zoals aangegeven in het tweede boek, de tweede titel, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

Artikel 13. Vaststelling duur en de hoogte maandelijkse aflossingscapaciteit bij belanghebbenden zonder uitkering

  • 1.

    De hoogte van de maandelijkse aflossingscapaciteit na beëindiging of intrekking van de uitkering wordt gedurende 12 maanden na de datum van het besluit tot beëindiging of intrekking, gesteld op het bedrag dat belanghebbende maandelijks al afloste tijdens de uitkeringsperiode.

  • 2.

    Na afloop van de in het eerste lid genoemde termijn, wordt de hoogte van de maandelijkse aflossingscapaciteit vastgesteld op:

    • a.

      indien het een fraudevordering betreft: het bedrag als bedoeld in artikel 12, eerste lid, vermeerderd met 50% van het bedrag waarmee het inkomen inclusief vakantiegeld meer bedraagt dan de van toepassing zijnde bijstandsnorm inclusief vakantietoeslag.

    • b.

      indien het geen fraudevordering betreft: het bedrag als bedoeld in artikel 12, tweede lid, vermeerderd met 35% van het bedrag waarmee het inkomen inclusief vakantiegeld meer bedraagt dan de van toepassing zijnde bijstandsnorm inclusief vakantietoeslag.

  • 3.

    Het bedrag van de maandelijkse aflossingscapaciteit is niet meer dan het bedrag dat ingevolge het bepaalde in het tweede boek, de tweede titel, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering voor beslag in aanmerking komt.

Artikel 14. Wijziging van de aflossingscapaciteit

  • 1.

    Belanghebbende kan een schriftelijk verzoek doen, onder bijvoeging van zijn financiële en andere relevante gegevens met bijbehorende afschriften van bewijsstukken, tot wijziging van de eerder vastgestelde aflossingscapaciteit.

  • 2.

    Het verzoek tot wijziging van de aflossingscapaciteit schort de lopende verplichting niet op.

  • 3.

    Het aangaan van nieuwe verplichtingen is geen reden tot inwilliging van het verzoek als bedoeld in het eerste lid.

  • 4.

    Een besluit tot wijziging van de aflossingscapaciteit kan ook ambtshalve worden genomen.

Artikel 15. Niet (meer) voldoen aan betalingsverplichting

Indien de belanghebbende een opgelegde betalingsverplichting niet meer nakomt, wordt het terugvorderingsbesluit ten uitvoer gelegd door middel van beslag in de zin van het tweede boek van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering op basis van de executoriale titel die is verbonden aan een dwangbevel, als bedoeld in artikel 4:114 Awb, nadat de betalings- en aanmaningsprocedure is doorlopen als bedoeld in artikel 4:112 Awb.

Hoofdstuk 4 Verhaal van bijstand

Artikel 16 Gebruik bevoegdheid verhaal bij onderhoudsplicht

  • 1.

    Het college maakt gebruik van de bevoegdheid tot verhaal van bijstand op de onderhoudsplichtige volgens de regels van paragraaf 6.5 van de Participatiewet.

  • 2.

    In afwijking van het eerst lid maakt het college geen gebruik van de bevoegdheid tot verhaal op een ex-partner indien een gerechtelijke uitspraak, waarmee een onderhoudsbijdrage is vastgesteld, ontbreekt.

  • 3.

    Voordat het college gebruik maakt van de bevoegdheid zoals bedoeld in het eerste lid, legt het college ingevolge artikel 55 van de Participatiewet de verplichting aan de bijstandsgerechtigde op om een onderhoudsbijdrage van de onderhoudsplichtige te vorderen voor zichzelf en voor de minderjarige kinderen die in de bijstand zijn begrepen, door middel van een verzoekschrift aan de rechter.

  • 4.

    Indien een onderhoudsbijdrage die is vastgesteld door middel van een gerechtelijke uitspraak niet door de onderhoudsplichtige wordt betaald, legt het college aan de bijstandsgerechtigde de verplichting op om uitbetaling af te dwingen, zo nodig door inschakeling van derden, zoals het LBIO of een deurwaarder.

Artikel 17. Gebruik bevoegdheid verhaal bij schenking en nalatenschap

Het college maakt gebruik van de bevoegdheid tot het toepassen van verhaal zoals bedoeld in artikel 62f van de Participatiewet in geval van schenking en nalatenschap.

Hoofdstuk 5 Slotbepalingen

Artikel 18. Dringende redenen

Het college kan wegens dringende redenen afwijken van deze beleidsregels.

Artikel 19. Citeertitel

Deze beleidsregels worden aangehaald als Beleidsregels terug- en invordering en verhaal Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Mook en Middelaar 2018.

Artikel 20. Inwerkingtreding en intrekking

  • 1.

    Deze beleidsregels treden in werking met ingang van 1 juli 2018.

  • 2.

    De Beleidsregels Terug- en invordering, boete en verhaal Mook en Middelaar 2013 worden ingetrokken.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de vergadering van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Mook en Middelaar op 19 juni 2018.

Het college van burgemeester en wethouders van Mook en Middelaar,

De secretaris,

J.M.G. Smits – de Kinkelder

De burgemeester,

mr. drs. W. Gradisen

BIJLAGE Algemene toelichting

1. Terugvordering

Artikel 58 van de Participatiewet en artikel 25 en artikel 26 van de IOAW en de IOAZ geven de basis voor het terugvorderen van een uitkering. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen de verplichting tot terugvordering en de bevoegdheid tot terugvordering.

Verplichting

De verplichting tot terugvordering is aan de orde als er sprake is van schending van de inlichtingenplicht. In dat geval spreken we van een fraudevordering. De Participatiewet en de IOAW/IOAZ schrijven dan opschorting, herziening en/of intrekking voor en daarbij nog de verplichting om een boete op te leggen. Het college heeft in die gevallen vrijwel geen beleidsvrijheid en dient de wet uit te voeren. Enkele bepalingen van deze beleidsregels hebben dus betrekking op vorderingen die voortkomen uit de verplichting tot terugvordering. De verplichting tot terugvordering brengt ook nog het volgende met zich mee:

  • a.

    een verplichting tot verrekening van de vordering (en de boete) met een eventueel recht op algemene bijstand, een uitkering in het kader van de IOAW of IOAZ; en

  • b.

    een wettelijk verbod om medewerking te verlenen aan een schuldregeling indien de vordering is ontstaan door het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenverplichting.

De verplichting tot terugvordering geldt alleen voor vorderingen die zijn ontstaan na inwerkingtreding van de wijzigingen van de Participatiewet en de IOAW en IOAZ per 1 januari 2013. Dat geldt ook voor de hierboven onder a. en b. genoemde verplichtingen.

Bevoegdheid

De bevoegdheid tot terugvordering is geregeld in het tweede lid van artikel 58 van de Participatiewet. Gelijksoortige bepalingen staan in artikel 25 en artikel 26 van de IOAW en de IOAZ. Deze bevoegdheid is verder uitgewerkt in deze beleidsregels. In die gevallen is er dus geen sprake van schending van de inlichtingenplicht. Het college is in die gevallen ook bevoegd tot opschorting, herziening en/of intrekking.

Verder gelden de volgende bevoegdheden

  • de bevoegdheid tot brutering van de vordering;

  • de bevoegdheid om gebruik te maken van de in titel 4.4 van de Algemene wet bestuursrecht genoemde mogelijkheden tot invordering van een schuld.

Geen strafmaatregel

Hoewel dat door de belanghebbende vaak wel zo wordt ervaren, is het terugvorderen van te veel of ten onrechte ontvangen uitkering geen strafmaatregel of sanctie. Het terugvorderen is gericht op het herstellen van de rechtmatigheid. Dat wil zeggen dat na ontvangst van de vordering er geen sprake meer is van ten onrechte of te veel ontvangen uitkering. Voor een sanctie in de vorm van verlaging van de uitkering of een boete zijn artikel 18 en artikel 18a van de Participatiewet van toepassing en artikel 20 en 20a van de IOAW en de IOAZ.

2. Verhaal

IOAW en IOAZ kennen geen bepalingen over verhaal en het verhalen van kosten van uitkering is dus alleen mogelijk op grond van de Participatiewet. Bij het verhalen van bijstand is er altijd sprake van een derde partij die geen bijstand heeft ontvangen. Daarom spreekt de wet ook van het verhalen van kosten van bijstand.

B evoegdheid

Artikel 61 van de Participatiewet biedt aan het college de bevoegdheid om kosten van bijstand te verhalen. In deze beleidsregels stelt het college vast dat er van die bevoegdheid gebruik wordt gemaakt en op welke wijze dat gebeurt. Om geen misverstand te laten bestaan over wanneer bijstand moet worden verhaald, is de hoofdregel dwingend geformuleerd: Het college maakt gebruik van de bevoegdheid om bijstand te verhalen.

Uitzondering

Het college maakt een uitzondering ten aanzien van verhaal op de onderhoudsplichtige ten behoeve van de ex-partner indien er geen gerechtelijke uitspraak is. Bij verhaal op grond van artikel 62 van de Participatiewet op de ex-partner ontstaat rechtsongelijkheid tussen gehuwden en ongehuwd samenwonenden. Verhaal op de ex-partner bij verlating is namelijk niet mogelijk als betrokkenen niet gehuwd zijn (geweest). Voorts is het uitvoeren van deze vorm van verhaal zeer bewerkelijk en staat de opbrengst over het algemeen niet in verhouding tot de kosten. Verder levert dit onderdeel van verhaal geen voordeel op voor de uitkeringsgerechtigde zelf en het verhoogt evenmin zijn kans op uitstroom uit de bijstand.

Middelen verwerven

De Participatiewet heeft als principe dat de belanghebbende zo veel als mogelijk zelf middelen verwerft. De Participatiewet vult die middelen aan als die ontoereikend zijn om in de noodzakelijke kosten van bestaan te voorzien. Dan is het vanzelfsprekend dat het college aan de belanghebbende de verplichting oplegt om zo veel als mogelijk zelf middelen te verwerven. Daarvoor maakt het college gebruik van de mogelijkheid om de belanghebbende te verplichten middelen te verwerven in de vorm van een onderhoudsbijdrage (alimentatie) voor zichzelf en voor eventuele kinderen. Dat geschiedt door het indienen van een verzoek bij de rechtbank. Het opleggen van deze verplichting prevaleert boven het verhalen in verband met onderhoudsplicht.

Toekenning van een onderhoudsbijdrage door de rechtbank leidt ertoe dat de belanghebbende middelen verwerft, waardoor de gemeente minder bijstand hoeft te verstrekken en daarmee de uitgaven voor bijstand reduceert. Bijkomend voordeel is dat, na beëindiging van de uitkering, de belanghebbende kan blijven beschikken over de onderhoudsbijdrage/ alimentatie als aanvulling op een eigen inkomen.

2. Invordering

Bij de invordering volgt het college de procedure zoals die is beschreven in titel 4.4 van de Awb. Omdat die volledig in de Awb is opgenomen is er in deze beleidsregels geen uitgebreide beschrijving over de invordering verwerkt. In hoofdstuk 3 zijn nog wel enkele bijzondere bepalingen opgenomen.

Artikelsgewijze toelichting

Hoofdstuk 1 Algemeen

Artikel 1. Begrippen

De begrippen die al zijn omschreven in de Participatiewet, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ) en de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zijn niet gedefinieerd. Dit voorkomt dat in geval van wijziging van deze definities in de betreffende wetten ook de beleidsregels moeten worden gewijzigd.

Artikel 2. Bevoegdheid

In dit artikel stelt het college vast dat het college in principe gebruik maakt van de bevoegdheid tot opschorting, herziening of intrekking, de bevoegdheid tot terugvordering en de bevoegdheid tot brutering. Dit wordt als uitgangspunt gekozen.

Artikel 3. Uitzonderingen voortvloeiende uit jurisprudentie

Dit artikel bevat afwijkende bepalingen die voortkomen uit jurisprudentie (uitspraken van de Centrale Raad van Beroep). Het eerste lid gaat in op wat men noemt de ‘zes maanden jurisprudentie’. Als het college een signaal ontvangt en daar niet of niet tijdig op reageert, dan leidt dat tot beperking van het bedrag en de periode waarover terug kan worden gevorderd. Het tweede lid geeft een definitie van het begrip signaal. In het derde lid wordt uitgewerkt hoe het college handelt als de bijstand wordt teruggevorderd indien er sprak is van in aanmerking te nemen vermogen. Bij de terugvordering wordt het vrij te laten vermogen gerespecteerd. In het vierde lid wordt aangegeven in welke gevallen het college afziet van brutering van de vordering.

Hoofdstuk 2 Geheel of gedeeltelijk afzien van terugvordering

Artikel 4. Reikwijdte

In dit artikel wordt benadrukt dat hoofdstuk 2 niet van toepassing is op fraudevordering. Alle artikelen in dit hoofdstuk hebben betrekking op de bevoegdheid tot terugvordering. Op grond daarvan kan het college zelf het beleid bepalen.

Artikel 5. Afzien van verdere terugvordering

Dit artikel bevat de uitwerking van de bevoegdheid om af te zien van verdere terugvordering. Het college acht het niet wenselijk om een persoon voor zeer lange tijd te belasten met een aflossingsverplichting. Dat zou tot extra financiële problemen kunnen leiden en dat mag, naar de mening van het college, niet het gevolg van terugvordering zijn. Anderzijds is het van belang om de rechtmatigheid te herstellen door terug te vorderen. Daarom is gezocht naar redelijke termijnen waarbij het belang van de persoon en van de gemeente wordt gediend. Er is aansluiting gezocht bij de termijnen die worden gehanteerd op grond van de Wet schuldsanering natuurlijke personen (WSNP) en de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening (WGS). Op grond van de WSNP zal de rechter over het algemeen een regeling afdwingen van 36 maanden. Ook een minnelijke regeling op grond van de WGS loopt gewoonlijk gedurende 36 maanden. Bij terugvordering hanteert het college daarom in principe een terugbetalingstermijn van 36 maanden. Onder sub d en sub e is een afkoopregeling opgenomen. De belanghebbende kan de vordering ‘afkopen’ door ineens 50% te betalen. Dit geeft direct duidelijkheid en zekerheid voor de belanghebbende en voor de gemeente. Voor de belanghebbende betekent het een financiële lastenverlichting en ook voor de gemeente. De afkoopregeling is ook mogelijk als de belanghebbende al een periode heeft afgelost. Hij kan dan ineens een bedrag betalen waarmee hij per saldo 50% van de vordering terugbetaalt en daarmee de vordering afkoopt. De belanghebbende hoeft geen verzoek in te dienen. Het college neemt ambtshalve besluiten als de termijnen worden bereikt of een afkoopsom wordt betaald.

Artikel 6. Uitzondering

In dit artikel wordt een uitzondering gemaakt op artikel 5 voor vorderingen die door pand- of hypotheekrecht op een goed of goederen zijn gedekt. Die rechten zijn immers gevestigd om preferentie te verwerven en de rechten uit te kunnen winnen. Die uitwinning geschiedt eerst, daarna kan eventueel alsnog toepassing worden gegeven aan artikel 5.

Artikel 7. Afzien van terugvordering bij kruimelbedragen

Er wordt afgezien van terugvordering bij een gering bedrag; een kruimelbedrag. Bij geringe vorderingen staan de uitvoeringskosten niet in redelijke verhouding tot de vordering zelf. Voor het bepalen van het kruimelbedrag is aansluiting gezocht bij het maximale bedrag van vrijlating van inkomsten uit arbeid zoals dat is opgenomen in artikel 31 tweede lid sub n Participatiewet. Per 1 januari 2018 is dat €202. Voordeel daarvan is dat dit bedrag van rechtswege wordt bijgesteld, tegelijkertijd met de bijstandsnormen zodat een indexeringsbepaling niet nodig is.

Artikel 8. Geheel of gedeeltelijk afzien van terugvordering bij schuldregeling

Volgens de ‘Gedragscode Schuldregeling Nederlandse Vereniging voor Volkskrediet’ zullen schuldhulpverlenende instellingen slechts meewerken indien de gehele schuldenlast kan worden gesaneerd en dan stemt het college in met een sanering, maar alleen als alle schuldeisers meewerken. De gemeente die bijstand terugvordert wordt als preferente schuldeiser aangemerkt. Om akkoord te kunnen gaan met een voorstel, dient de schuldhulpverlenende instantie met deze preferentie rekening te houden. Voor het overige behoeft dit artikel geen toelichting. Bij fraudevordering kan overigens op grond van artikel 60c Participatiewet en 29a IOAW/Z geen medewerking worden verleend aan een schuldregeling.

Hoofdstuk 3 Invordering

Artikel 9. Algemene bepalingen invordering

In dit artikel is de betalingstermijn van 6 weken geregeld. Verder is hier geregeld welke elementen de beschikking tot terugvordering moet bevatten. Daarbij wordt verwezen naar relevante bepalingen van de Awb.

Artikel 10. Verrekening

In dit artikel is geregeld dat het college gebruik maakt van de bevoegdheid tot verrekening. Dat houdt in dat een restvordering direct wordt verrekend met uitkering (veelal vakantiegeld) die nog betaald moet worden.

Artikel 11. Uitstel van betaling

Naast het verder afzien van terugvordering heeft het college ook de bevoegdheid op grond van artikel 4:94 van de Awb, om uitstel van betaling te verlenen. De belanghebbende kan daar om verzoeken, maar het college kan ook uit eigen beweging besluiten uitstel te verlenen. Daar moeten redenen voor worden aangevoerd. Vervalt de grond om uitstel te verlenen, dan wordt het uitstel natuurlijk ingetrokken.

Artikel 12. Vaststelling hoogte maandelijkse aflossingscapaciteit bij belanghebbenden met uitkering

Dit artikel heeft betrekking op personen die een uitkering ontvangen. Voor fraudevorderingen is het aflossingsbedrag bepaald op 10% van de norm/netto grondslag maar niet meer dan het voor beslag vatbare bedrag. Voor andere vorderingen is dat 6%. Bij beslaglegging door een andere schuldeiser dan het college, wordt de totale aflossingsverplichting bepaald op de volledige beslagruimte.

Artikel 13. Vaststelling duur en de hoogte maandelijkse aflossingscapaciteit bij belanghebbenden zonder uitkering

Dit artikel heeft betrekking op personen die geen uitkering (meer) ontvangen. Het bedrag van de aflossing wordt na de beëindiging of intrekking gedurende 12 maanden gehandhaafd op het bedrag dat tijdens de uitkeringsperiode werd afgelost. Daarna wordt het bedrag verhoogd. Als het om fraudevordering gaat, met 50% van het inkomen boven de norm en anders met 35% van het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de toepasselijke bijstandsnorm. In het laatste lid is aangegeven dat de aflossing niet hoger mag zijn dan het voor beslag vatbare bedrag.

Artikel 14. Wijziging van de aflossingscapaciteit

De belanghebbende kan een verzoek indienen om de aflossingscapaciteit te wijzigen. Dat kan samenhangen met wijziging van zijn inkomen of omstandigheden. Hij moet het verzoek onderbouwen met bewijsstukken. Een dergelijk verzoek schort de lopende verplichtingen niet op, maar de belanghebbende kan daar wel om vragen. Het college kan zelf ook aanleiding zien de aflossingscapaciteiten te wijzigen en neemt dan ambtshalve een besluit.

Artikel 15. Niet (meer) voldoen aan betalingsverplichting

Als de debiteur niet betaalt, dan ontvangt deze eerst een aanmaning conform de procedure in de Awb. Daarna geeft het college een dwangbevel af en op grond daarvan gaat het college over tot beslag op loon of uitkering of eventueel ander inningmaatregelen die de Awb biedt.

Hoofdstuk 4 Verhaal van bijstand

Artikel 16 Gebruik bevoegdheid verhaal bij onderhoudsplicht

In de algemene toelichting is al uitgelegd op welke wijze het college gebruik maakt van verhaal bij onderhoudsplicht. Dat is in dit artikel vastgelegd.

Artikel 17. Gebruik bevoegdheid verhaal bij schenking en nalatenschap

Dit artikel spreekt voor zich en behoeft geen toelichting.

Hoofdstuk 5 Slotbepalingen

Artikel 18. Dringende redenen

Het college is op grond van de Participatiewet, de IOAW en IOAZ bevoegd om bij dringende redenen af te wijken. In deze slotbepaling is dat nog eens herhaald.

Artikel 20. Inwerkingtreding en intrekking

De beleidsregels treden in werking met ingang van 1 juli 2018. Voor nieuwe gevallen gelden deze beleidsregels.

De algemene beginselen van behoorlijk bestuur worden gerespecteerd. Indien belanghebbende daarbij voordeel heeft, dan worden deze beleidsregels toegepast. Heeft hij nadeel bij de toepassing van deze beleidsregels, dan blijven de oude verplichtingen gelden.