Regeling vervallen per 01-07-2016

Verordening Jeugdhulp gemeente Neder-Betuwe 2015

Geldend van 01-07-2016 t/m 30-06-2016

Intitulé

Verordening Jeugdhulp gemeente Neder-Betuwe 2015

De raad van de gemeente Neder-Betuwe;

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 17 februari 2015

gelet op de artikelen 2.9, 2.10, 2.12 van de Jeugdwet;

gelet op artikel 156 van de Gemeentewet;

overwegende dat de Jeugdwet de verantwoordelijkheid voor het organiseren van goede en toegankelijke jeugdhulp bij de gemeente heeft belegd, waarbij het uitgangspunt is dat de verantwoordelijkheid voor het gezond en veilig opgroeien van jeugdigen allereerst bij de ouders en de jeugdige zelf ligt;

en dat het noodzakelijk is om regels vast te stellen over de door het college te verlenen individuele voorzieningen en overige voorzieningen, met betrekking tot de voorwaarden voor toekenning en de wijze van beoordeling van, en de afwegingsfactoren bij een individuele voorziening, over de wijze waarop de toegang tot en de toekenning van een individuele voorziening wordt afgestemd met andere voorzieningen, de wijze waarop de hoogte van een persoonsgebonden budget wordt vastgesteld, voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een individuele voorziening of een persoonsgebonden budget alsmede misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet, en regels ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van jeugdhulp of de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit daarvan;

overwegende dat het voorts wenselijk is te bepalen onder welke voorwaarden degene aan wie een persoonsgebonden budget wordt verstrekt, de jeugdhulp kan betrekken van een persoon die behoort tot diens sociale netwerk;

besluit:

vast te stellen de:

Verordening Jeugdhulp gemeente Neder-Betuwe 2015.

HOOFDSTUK 1 Algemene bepalingen

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • a.

    andere voorziening: voorziening anders dan in het kader van de Jeugdwet, op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning of werk en inkomen;

  • b.

    bele i dsrege l s: nadere regels jeugdhulp gemeente Neder- Betuwe 2015 Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Neder-Betuwe;

  • c.

    beschikking: een door de rechter of gemeente genomen besluit;

  • d.

    Kernpunt : het samenwerkingsverband in opdracht van de gemeente die de toegang vormt naar jeugdhulp;

  • e.

    gesprek: gesprek als bedoeld in artikel 6;

  • f.

    gezinsplan: gezamenlijke inventarisatie van de hulpvraag van de jeugdige en/of het gezin. Op basis van het gezinsplan bepaalt de gemeente welke hulp er geboden moet worden en wat ieders aandeel in die hulp is;

  • g.

    hulpvraag: behoefte van een jeugdige of zijn ouders aan jeugdhulp in verband met opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen, als bedoeld in artikel 2.3, eerste lid, van de wet;

  • h.

    individuele voorziening: op de jeugdige of zijn ouders toegesneden voorziening als bedoeld in artikel 2, tweede lid;

  • i.

    ingezete n e: cliënt die hoofdverblijf heeft in de gemeente Neder-Betuwe;

  • j.

    melding: melding van een hulpvraag als bedoeld in artikel 4, eerste lid;

  • k.

    overige voorziening: aanbod van diensten of activiteiten dat, zonder voorafgaand onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de gebruikers, toegankelijk is;

  • l.

    pgb: persoonsgebonden budget als bedoeld in artikel 8.1.1 van de wet, zijnde een door het college verstrekt budget aan een jeugdige of zijn ouders, dat hen in staat stelt de jeugdhulp die tot de individuele voorziening behoort van derden te betrekken;

  • m.

    verwijzing: een schriftelijke verwijzing, gedaan door het Kernpunt, de huisarts of de jeugdarts, met als doel het realiseren van hulpverlening;

  • n.

    voorliggende voorziening: algemene voorziening of andere voorziening waarmee aan de hulpvraag wordt tegemoetgekomen;

  • o.

    wet: Jeugdwet

  • p.

    Woonplaatsbeginsel: woonplaats zoals beschreven staat in artikel 1.1 van de Jeugdwet

Artikel 2. Vormen van jeugdhulp

  • 1. De volgende vormen van overige voorzieningen zijn beschikbaar:

    • Welzijnswerk/sociaal cultureel werk jeugd;

    • Schoolmaatschappelijk werk;

    • Opvoedondersteuning en opvoedadvies;

  • 2. De volgende vormen van individuele voorzieningen zijn beschikbaar:

    • Dagbesteding, dagbehandeling, kortdurend verblijf jeugd inclusief vervoer

    • Ambulante trajecten jeugd –begeleiding en jeugd- en opvoedhulp;

    • Ambulante trajecten jeugd –behandeling (basis en specialistische jeugd GGZ);

    • Ambulante trajecten jeugd –observatie en diagnostiek;

    • Pleegzorg;

    • (Semi-) residentiële jeugdhulp

  • 3. Het college stelt bij nadere regeling vast welke overige en individuele voorzieningen op

basis van het eerste en tweede lid beschikbaar zijn.

HOOFDSTUK 2 Melding, onderzoek en aanvraag

Artikel 3. Toegang jeugdhulp via de huisarts, medisch specialist of jeugdarts

  • 1. Het college draagt zorg voor de inzet van jeugdhulp na een verwijzing door de huisarts, medisch specialist en jeugdarts naar een jeugdhulpaanbieder, als en voor zover genoemde jeugdhulpaanbieder van oordeel is dat inzet van jeugdhulp nodig is.

  • 2. Het college legt de te verlenen individuele voorzieningen, dan wel afwijzen daarvan, vast in een beschikking als bedoeld in artikel 10.

Artikel 4. Toegang jeugdhulp via de gemeente, melding hulpvraag

  • 1. Jeugdigen en ouders kunnen een hulpvraag schriftelijk, elektronisch, mondeling of telefonisch melden bij het college, of een andere daartoe door het college aangewezen organisatie, verder te noemen andere organisatie.

  • 3. Het college, of andere organisatie, bevestigt schriftelijk of electronisch de ontvangst van de melding en maakt binnen twee werkdagen een afspraak voor een gesprek.

  • 4. De bevestiging van de melding kan achterwege blijven als door of namens de cliënt wordt aangegeven op basis van de verstrekte informatie naar aanleiding van de melding geen behoefte meer te hebben aan een verdere behandeling van zijn melding.

  • 5. In spoedeisende gevallen treft het college, of andere organisatie, zo spoedig mogelijk een passende tijdelijke maatregel of vraagt het college een machtiging gesloten jeugdhulp als bedoeld in hoofdstuk 6 van de wet.

  • 6. Jeugdigen en ouders kunnen zich rechtstreeks wenden tot een overige voorziening.

Artikel 5. Informatie en identificatie

  • 1. Het college, of andere organisatie, verzamelt alle voor het onderzoek, bedoeld in artikel 6, van belang zijnde en toegankelijke gegevens over de jeugdige en zijn situatie en maakt vervolgens zo spoedig mogelijk met hem een afspraak voor een gesprek.

  • 2. Voor het gesprek verschaffen de jeugdige of zijn ouders aan het college, of andere organisatie, alle overige gegevens en bescheiden die naar het oordeel van het college voor het onderzoek nodig zijn en waarover zij redelijkerwijs de beschikking kunnen krijgen.

  • 3. De jeugdige of zijn ouders verstrekken in ieder geval een identificatiedocument als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage.

  • 4. Het college, of andere organisatie, kan in overleg met de jeugdige of zijn ouders afzien van een vooronderzoek als bedoeld in het eerste en tweede lid.

Artikel 6. Onderzoek

  • 1. Het college, of andere organisatie, onderzoekt in een gesprek tussen deskundigen en de jeugdige of zijn ouders, zo spoedig mogelijk en voor zover nodig:

    • a.

      de behoeften, persoonskenmerken, voorkeuren, veiligheid, ontwikkeling en gezinssituatie van de jeugdige en het probleem of de hulpvraag;

    • b.

      het gewenste resultaat van het verzoek om jeugdhulp;

    • c.

      het vermogen van de jeugdige of zijn ouders om zelf of met ondersteuning van de naaste omgeving een oplossing voor de hulpvraag te vinden;

    • d.

      de mogelijkheden om gebruik te maken van een andere voorziening;

    • e.

      de mogelijkheden om jeugdhulp te verlenen met gebruikmaking van een overige voorziening;

    • f.

      de mogelijkheden om een individuele voorziening te verstrekken;

    • g.

      de wijze waarop een mogelijk toe te kennen individuele voorziening wordt afgestemd met andere voorzieningen op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning, of werk en inkomen;

    • h.

      hoe rekening zal worden gehouden met de godsdienstige gezindheid, de levensovertuiging en de culturele achtergrond van de jeugdige en zijn ouders, en

    • i.

      de mogelijkheden om te kiezen voor de verstrekking van een pgb, waarbij de jeugdige of zijn ouders in begrijpelijke bewoordingen worden ingelicht over de gevolgen van die keuze.

  • 2. In de gevallen bedoeld in artikel 8.2.1 van de wet informeert het college, of andere organisatie, de ouders dat een ouderbijdrage is verschuldigd en hoe deze bijdrage wordt geïnd.

  • 3. Het college, of andere organisatie, informeert de jeugdige of zijn ouders over de gang van zaken bij het gesprek, hun rechten en plichten en de vervolgprocedure en vraagt hen toestemming om hun persoonsgegevens te verwerken.

  • 4. Het college, of andere organisatie, kan in overleg met de jeugdige of zijn ouders afzien van een gesprek. In dat geval draagt het college, of andere organisatie, er zorg voor dat de jeugdige of zijn ouders expliciet gevraagd worden om toestemming als bedoeld in het derde lid.

Artikel 7. Verslag

  • 1. Het college, of andere organisatie, zorgt voor schriftelijke verslaglegging van het onderzoek. Hierbij geeft het de bevindingen weer van zowel de medewerker als de cliënt, alsmede het gezamenlijk opgestelde gezinsplan.

  • 2. Binnen 10 werkdagen na het gesprek verstrekt het college, of andere organisatie, aan de jeugdige of zijn ouders het verslag van de uitkomsten van het onderzoek.

  • 3. De jeugdige of zijn ouders ondertekent het verslag voor gezien of akkoord en stuurt een ondertekend exemplaar naar het college, of andere organisatie.

  • 4. Als de jeugdige of zijn ouders tekent voor gezien, kan hij daarbij tevens aangeven wat de reden is waarom hij niet akkoord is.

  • 5. Als de jeugdige of zijn ouders in aanmerking wil komen voor een individuele voorziening, kan hij dit aangeven op het door hem ondertekende verslag.

Artikel 8. Aanvraag

  • 1. Jeugdigen en ouders kunnen een aanvraag om een individuele voorziening schriftelijk of elektronisch indienen bij het college.

  • 2. Het college kan het ondertekend verslag van het gesprek aanmerken als aanvraag als de jeugdige of zijn ouders dat op het verslag heeft aangegeven.

  • 3. Binnen 8 weken na ontvangst na ontvangst geeft het college een beschikking af.

  • 4. Een aanvraag om een individuele voorziening wordt niet ingediend voordat een gsprek als bedoeld in artikel 6 heeft plaatsgevonden, tenzij het college toessing heeft gegeven aan artikel 6, vierde lid.

HOOFDSTUK 3 Individuele voorziening

Artikel 9. Criteria voor toekenning van een individuele voorziening

  • 1. Het college neemt het verslag als bedoeld in artikel 7 als uitgangspunt voor de beoordeling van een aanvraag voor een individuele voorziening.

  • 2. Het college kan een individuele voorziening toekennen voor zover in het verslag als bedoeld in artikel 7, eerste lid, wordt vastgesteld dat de jeugdige:

    • a.

      Niet op eigen kracht of met zijn ouders of andere personen uit zijn naaste omgeving een oplossing voor zijn ondersteuningsvraag kan vinden;

    • b.

      Geen oplossing kan vinden voor zijn ondersteunignsvraag door, al dan niet gedeeltelijk, gebruik maken van een overige voorziening, of

    • c.

      Geen oplossing kan vinden voor zijn ondersteuningsvraag door, al dan niet gedeeltelijk, gebruik te maken van een andere voorziening;

  • 3. Het college kent een individuele voorziening toe voor zover met betrekking tot de jeugdige een verwijzing zoals bedoeld in artikel 3, eerste lid, is afgegeven en de jeugdhulpaanbieder van oordeel is dat inzet van jeugdhulp nodig is.

  • 4. Het college kent geen individuele voorziening toe wanneer blijkt dat bij het toepassen van het woonplaatsbeginsel de gemeente niet verantwoordelijk is voor het bieden van jeugdhulp.

Artikel 10. Beschikking

  • 1. Bij het verstrekken van een voorziening in natura wordt in de beschikking in ieder geval vastgelegd:

    • a.

      welke de te verstrekken voorziening is en wat het beoogde resultaat daarvan is;

    • b.

      wat de ingangsdatum en duur van de verstrekking is;

    • c.

      hoe de voorziening wordt verstrekt, en indien van toepassing;

    • d.

      welke andere voorzieningen relevant zijn of kunnen zijn.

  • 2. Bij het verstrekken van een voorziening in de vorm van een pgb wordt in de beschikking in ieder geval vastgelegd:

    • a.

      voor welk resultaat het pgb kan worden aangewend;

    • b.

      welke kwaliteitseisen gelden voor de besteding van het pgb;

    • c.

      wat de hoogte van het pgb is en hoe hiertoe is gekomen;

    • d.

      wat de duur is van de verstrekking waarvoor het pgb is bedoeld, en

    • e.

      de wijze van verantwoording van de besteding van het pgb.

  • 3. Als sprake is van een te betalen ouderbijdrage worden de jeugdige of zijn ouders daarover in de beschikking geïnformeerd.

Artikel 11. Persoonsgebonden budget

  • 1. Het college verstrekt een pgb in overeenstemming met artikel 8.1.1 van de wet.

  • 2. Onverminderd artikel 8.1.1 van de wet verstrekt het college geen pgb voor zover de aanvraag betrekking heeft op kosten die belanghebbende voorafgaand aan de indiening van de aanvraag heeft gemaakt en niet meer is na te gaan of de ingekochte voorziening noodzakleijk was.

  • 3. Indien de jeugdige niet de leeftijd van achttien jaar heeft bereikt, wordt hij niet in staat geacht de aan de pgb verbonden taken op een verantwoorde wijze uit te voeren.

  • 4. Het tarief voor een pgb:

    • a.

      is gebaseerd op een door de jeugdige of zijn ouders opgesteld plan over hoe zij het pgb gaan besteden;

    • b.

      is toereikend om effectieve en kwalitatief goede zorg in te kopen, en

    • c.

      bedraagt ten hoogste de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate individuele voorziening in natura.

  • 5. De hoogte van een pgb is opgebouwd uit verschillende kostencomponenten, te weten: salaris, vervanging tijdens vakantie, verzekeringen en reiskosten.

  • 4. De persoon aan wie een pgb wordt verstrekt, kan de jeugdhulp onder voorwaarden betrekken van een persoon die behoort tot het sociale netwerk indien dat aantoonbaar tot betere en efficiëntere ondersteuning leidt en aantoonbaar doelmatiger is.

  • 5. Het college bepaalt bij nadere regeling onder welke voorwaarden een cliënt aan wie een pgb wordt verstrekt de mogelijkheid heeft om diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen te betrekken van een persoon die behoort tot het sociaal netwerk.

  • 6. Een pgb dient door de cliënt binnen zes maanden na toekenning te worden aangewend ten behoeve van het resultaat waarvoor het is verstrekt.

  • 7. Het college bepaalt bij nadere regeling de hoogte van het pgb.

  • 8. Tussenpersonen en belangenbehartigers mogen niet uit het pgb worden betaald.

Artikel 12. Controle

  • 1. Het college onderzoekt uit het oogpunt van kwaliteit van de geleverde zorg, al dan niet steekproefsgewijs, de bestedingen van pgb’s.

  • 2. Het college kan nadere regels stellen met betrekking tot de controle op de besteding.

Artikel 13. Nieuwe feiten en omstandigheden, herziening, intrekking of terugvordering

  • 1. Onverminderd artikel 8.1.2 van de wet doen een jeugdige of zijn ouders op verzoek of onverwijld uit eigen beweging aan het college mededeling van alle feiten en omstandigheden, waarvan hun redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een beslissing aangaande een individuele voorziening.

  • 2. Onverminderd artikel 8.1.4 van de wet kan het college een beslissing aangaande een individuele voorziening herzien dan wel intrekken als het college vaststelt dat:

    • a.

      de jeugdige of zijn ouders onjuiste of onvolledige gegevens hebben verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid;

    • b.

      de jeugdige of zijn ouders niet langer op de individuele voorziening of op het pgb zijn aangewezen;

    • c.

      de individuele voorziening of het pgb niet meer toereikend is te achten;

    • d.

      de jeugdige of zijn ouders niet voldoen aan de voorwaarden van de individuele voorziening of het pgb, of

    • e.

      de jeugdige of zijn ouders de individuele voorziening of het pgb niet of voor een ander doel gebruiken dan waarvoor het is bestemd.

  • 3. Als het college een beslissing op grond van het tweede lid, onder a, heeft ingetrokken en de verstrekking van de onjuiste of onvolledige gegevens opzettelijk heeft plaatsgevonden, kan het college van degene die opzettelijk onjuiste of onvolledige gegevens heeft verschaft geheel of gedeeltelijk de geldswaarde vorderen van de ten onrechte genoten individuele voorziening of het ten onrechte genoten pgb.

  • 4. Een beslissing tot verlening van een pgb kan worden ingetrokken als blijkt dat het pgb binnen zes maanden na uitbetaling niet is aangewend voor de bekostiging van de voorziening waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden.

HOOFDSTUK 4 Kwaliteit en veiligheid

Artikel 14. Kwaliteitseisen jeugdhulp

  • 1. Aanbieders zorgen voor een goede kwaliteit van voorzieningen, waaronder voldoende deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen, door:

    • a.

      het afstemmen van voorzieningen op de persoonlijke situatie van de cliënt;

    • b.

      het afstemmen van voorzieningen op andere vormen van zorg;

    • c.

      erop toe te zien dat beroepskrachten tijdens hun werkzaamheden in het kader van het leveren van voorzieningen handelen in overeenstemming met de professionele standaard.

  • 2. Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van deze eisen door periodieke overleggen met de aanbieders, een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek en het zo nodig in overleg met de cliënt ter plaatse controleren van de geleverde voorzieningen.

Artikel 15. Verhouding prijs en kwaliteit aanbieders jeugdhulp en uitvoerders kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering

  • 1. Het college houdt in het belang van een goede prijs-kwaliteitverhouding bij de vaststelling van de tarieven die het hanteert voor door derden te leveren jeugdhulp of uit te voeren kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering, rekening met:

    • a.

      de aard en omvang van de te verrichten taken;

    • b.

      de voor de sector toepasselijke CAO-schalen in relatie tot de zwaarte van de functie;

    • c.

      een redelijke toeslag voor overheadkosten;

    • d.

      een voor de sector reële mate van non-productiviteit van het personeel als gevolg van verlof, ziekte, scholing en werkoverleg;

    • e.

      kosten voor bijscholing van het personeel.

Artikel 16. Vertrouwenspersoon

  • 1. Het college zorgt ervoor dat jeugdigen, ouders en pleegouders een beroep kunnen doen op een onafhankelijke vertrouwenspersoon.

  • 2. Het college wijst jeugdigen en ouders erop dat zij zich desgewenst kunnen laten bijstaan door een onafhankelijke vertrouwenspersoon.

HOOFDSTUK 5 Klachten, medezeggenschap en inspraak

Artikel 17. Klachtregeling

De jeugdhulpaanbieder en de gecertificeerde instelling treffen een regeling voor de behandeling van klachten over gedragingen van hen of van voor hen werkzame personen jegens een jeugdige, ouder of pleeg-ouder in het kader van de verlening van jeugdhulp, de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering conform artikelen 4.2.1, 4.2.2 en 4.2.3 van de Jeugdwet.

Artikel 18. Inspraak en medezeggenschap

  • 1. Het college betrekt de ingezetenen van de gemeente bij de voorbereiding van het beleid betreffende jeugdhulp overeenkomstig de krachtens artikel 150 van de Gemeentewet gestelde regels met betrekking tot de wijze waarop inspraak wordt verleend.

  • 2. Het college stelt cliënten en vertegenwoordigers van cliëntgroepen vroegtijdig in de gelegenheid voorstellen voor het beleid betreffende jeugdhulp te doen, advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen betreffende jeugdhulp, en voorziet hen van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen.

  • 3. Het college zorgt ervoor dat ingezetenen kunnen deelnemen aan periodiek overleg, waarbij zij onderwerpen voor de agenda kunnen aanmelden, en dat zij worden voorzien van de voor een adequate deelname aan het overleg benodigde informatie en ondersteuning.

  • 4. Het college kan nadere regels vaststellen ter uitvoering van het tweede en derde lid.

HOOFDSTUK 6 Slotbepalingen

Artikel 19. - Indexering

Het college kan jaarlijks per 1 januari de in het kader van deze verordening en het op deze verordening berustende Besluit jeugdhulp gemeente Neder-Betuwe geldende bedragen verhogen of verlagen aan de hand van de prijsindex voor de gezinsconsumptie, zoals bepaald in artikel 4.5 lid 1 van het Besluit maatschappelijke ondersteuning (Stb. 2006, 450).

Artikel 20. Evaluatie

Het door het gemeentebestuur gevoerde beleid wordt eenmaal per twee jaar geëvalueerd. Het

college zendt hiertoe telkens twee jaar na de inwerkingtreding van de verordening aan de gemeenteraad een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van de verordening in de praktijk.

Artikel 21. Nadere regels en hardheidsclausule

  • 1. In gevallen, de uitvoering van deze verordening betreffend, waarin deze verordening nietvoorziet, beslist het college.

  • 2. Het college kan nadere regels stellen over de uitvoering van deze verordening.

  • 3. Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de cliënt afwijken van de bepalingen van deze verordening indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 22. Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1. Deze verordening treedt in werking op 1 mei 2015.

  • 2. Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening Jeugdhulp gemeente Neder-Betuwe 2015.

  • 3. De verordening jeugdhulp Neder-Betuwe 2015 van 30 oktober 2014 (raadsbesluit INTERN 10339) wordt ingetrokken per 1 mei 2015.

Ondertekening

Vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 16 april 2015.
De voorzitter, De griffier,
ir. C.W. Veerhoek mr. P.M.H. van Ruitenbeek