Regeling vervallen per 04-03-2020

Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Neder-Betuwe houdende regels omtrent maatschappelijke ondersteuning Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Neder-Betuwe 2019

Geldend van 01-05-2019 t/m 03-03-2020

Intitulé

Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Neder-Betuwe houdende regels omtrent maatschappelijke ondersteuning Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Neder-Betuwe 2019

De raad van de gemeente Neder-Betuwe,

Overwegende dat de Verordening Maatschappelijke Ondersteuning gemeente Neder-Betuwe 2018 aanpassing behoeft;

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders;

gelet op de artikelen 2.1.3, 2.1.4, eerste, tweede, derde en zevende lid, 2.1.5, eerste lid, 2.1.6, 2.3.6, vierde lid, en 2.6.6, eerste lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;

besluit:

vast te stellen de:

Verordening Maatschappelijke Ondersteuning gemeente Neder-Betuwe 2019

HOOFDSTUK 1 Algemene Bepalingen

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a. algemeen gebruikelijke voorziening: voorziening die, voor de persoon van aanvrager, niet speciaal is bedoeld voor mensen met een beperking en die algemeen verkrijgbaar is en niet of niet veel duurder is dan vergelijkbare producten;

  • b. andere voorziening: voorziening anders dan in het kader van de wet;

  • c. nadere regels: nadere regels maatschappelijke ondersteuning gemeente Neder-Betuwe;

  • d. bijdrage in de kosten: bijdrage als bedoeld in artikel 2.1.4, eerste lid, van de wet;

  • e. gesprek: gesprek in het kader van het onderzoek als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet;

  • f. hulpvraag: behoefte aan maatschappelijke ondersteuning als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet;

  • g. ingezetene: cliënt die hoofdverblijf heeft in de gemeente Neder-Betuwe;

  • h. melding: kenbaar maken van de hulpvraag aan het college als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid van de wet;

  • i. onverwijld: zo spoedig mogelijk, doch in ieder geval binnen drie werkdagen;

  • j. persoonlijk plan: plan waarin de cliënt de omstandigheden, bedoeld in artikel 2.3.2, vierde lid, onderdelen a tot en met g van de wet, beschrijft en aangeeft welke maatschappelijke ondersteuning naar zijn mening het meest is aangewezen;

  • k. pgb: persoonsgebonden budget als bedoeld in artikel 1.1.1 van de wet;

  • l. Uitvoeringsbesluit: Uitvoeringsbesluit Wmo 2015;

  • m. wet: Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;

  • n. kosten en kostprijs: Behalve de aanschafkosten kunnen hier ook verzekering en onderhoud onder vallen;

  • o. aanbieder: de rechtspersoon die bedrijfsmatig maatschappelijke ondersteuning verleent of doet verlenen;

  • p. Zzp’er :een ondernemer die geen personeel in dienst heeft, waarbij voor de vaststelling of er sprake is van een ondernemer de volgende criteria gelden:

    • o

      • zelfstandigheid bij de inrichting van de eigen werkzaamheden en het uitvoeren daarvan;

    • o

      • het voor eigen rekening en risico verrichten van werkzaamheden;

    • o

      • het gericht zijn op en het perspectief hebben van het maken van winst;

    • o

      • bekendmaking van het ondernemerschap;

    • o

      • het streven naar meerdere opdrachtgevers.

HOOFDSTUK 2 Melding, Onderzoek en Aanvraag

Artikel 2. Melding

  • 1. Een melding van een ondersteuningsbehoefte kan door of namens een cliënt schriftelijk, elektronisch, mondeling of telefonisch bij het college worden gedaan.

  • 2. Het college bevestigt schriftelijk of elektronisch de ontvangst van de melding en maakt binnen twee werkdagen een afspraak voor een gesprek. Desgevraagd kan degene die de melding heeft gedaan aangeven dat deze ontvangstbevestiging achterwege kan blijven.

  • 3. De schriftelijke of elektronische bevestiging van de melding blijft eveneens achterwege als door of namens de cliënt wordt aangegeven, op basis van de verstrekte informatie naar aanleiding van de melding, geen behoefte meer te hebben aan een verdere behandeling van zijn melding.

Artikel 3. Vooronderzoek

  • 1. Het college verzamelt alle voor het onderzoek, bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet, van belang zijnde en toegankelijke gegevens over de cliënt en zijn situatie en maakt zo spoedig mogelijk met hem een afspraak voor een gesprek.

  • 2. Voor of tijdens het gesprek verschaft de cliënt het college alle overige gegevens en bescheiden die naar het oordeel van het college hiervoor nodig zijn en waarover de cliënt op dat moment redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.

Artikel 4. Verslag

  • 1. Het college zorgt voor schriftelijke verslaglegging van het onderzoek. Hierbij geeft hij de bevindingen weer van zowel het college als de cliënt, alsmede het eventuele ondersteuningsplan.

  • 2. Binnen 10 werkdagen na het gesprek verstrekt het college aan de cliënt het verslag van de uitkomsten van het onderzoek.

  • 3. De cliënt ondertekent het verslag voor gezien of akkoord en stuurt een ondertekend exemplaar naar het college.

  • 4. Als de cliënt tekent voor gezien, kan hij daarbij tevens aangeven wat de reden is waarom hij niet akkoord is.

  • 5. Als de cliënt in aanmerking wil komen voor een maatwerkvoorziening, kan hij dit aangeven op het door hem ondertekende verslag.

Artikel 5. Aanvraag

  • 1. Een aanvraag voor een maatwerkvoorziening kan door of namens een cliënt schriftelijk of elektronisch bij het college worden ingediend.

  • 2. Het college kan het ondertekend verslag van het gesprek aanmerken als aanvraag als de cliënt dat op het verslag heeft aangegeven of dat achteraf nog bevestigt.

Artikel 6. Advisering

Het college kan een door hem daartoe aangewezen adviesinstantie om advies vragen als het dit van belang acht voor het onderzoek tijdens de meldingsfase en/of de beoordeling van de aanvraag om een maatwerkvoorziening.

HOOFDSTUK 3 Maatwerkvoorziening

Artikel 7. Criteria voor maatwerkvoorziening

  • 1. Het college neemt het verslag als bedoeld in artikel 4 als uitgangspunt voor de beoordeling van een aanvraag om een maatwerkvoorziening.

  • 2. Als een maatwerkvoorziening noodzakelijk is ter vervanging van een eerder door het college verstrekte voorziening, wordt deze slechts verstrekt als de eerder verstrekte voorziening technisch is afgeschreven, tenzij;

    • o

      a. de eerder verstrekte voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de cliënt zijn toe te rekenen;

    • o

      b. de cliënt geheel of gedeeltelijk tegemoet komt in de veroorzaakte kosten, of;

    • o

      c. de eerder verstrekte voorziening niet langer een oplossing biedt voor de behoefte van de cliënt aan maatschappelijke ondersteuning.

  • 3. Als een maatwerkvoorziening noodzakelijk is, verstrekt het college de goedkoopst adequate voorziening.

Artikel 8. Voorwaarden en weigeringsgronden

  • 1. Geen maatwerkvoorziening wordt verstrekt indien het een voorziening betreft die de cliënt na de melding en vóór datum van besluit heeft gerealiseerd of geaccepteerd, tenzij het college daarvoor schriftelijk toestemming heeft verleend of de noodzaak achteraf nog kan worden vastgesteld;

  • 2. Geen woonvoorziening wordt verstrekt:

    • o

      a. voor zover de beperkingen voortvloeien uit de aard van de in de woning gebruikte materialen;

    • o

      b. indien de noodzaak tot het treffen van deze voorziening het gevolg is van achterstallig onderhoud, dan wel slechts strekt ter renovatie van de woning of deze in overeenstemming te brengen met de eisen die redelijkerwijs aan de woning mogen worden gesteld;

    • o

      c. indien de noodzaak het gevolg is van een verhuizing waarvoor geen aanleiding bestaat op grond van beperkingen bij de zelfredzaamheid of participatie en er geen belangrijke reden voor verhuizing aanwezig is;

    • o

      d. indien de cliënt niet is verhuisd naar de voor zijn of haar beperkingen op dat moment meest geschikte woning, tenzij daarvoor vooraf schriftelijk toestemming is verleend door het college.

Artikel 9. Beschikking

  • 1. In de beschikking tot verstrekking van een maatwerkvoorziening, wordt in ieder geval aangegeven of deze als voorziening in natura of als pgb wordt verstrekt.

  • 2. Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in natura wordt in de beschikking in ieder geval vastgelegd:

    • o

      a. welke de te verstrekken maatwerkvoorziening is en wat het beoogde resultaat daarvan is;

    • o

      b. wat de ingangsdatum en duur van de verstrekking is;

    • o

      c. hoe de voorziening wordt verstrekt, en indien van toepassing

    • o

      d. welke andere voorzieningen relevant zijn of kunnen zijn.

  • 3. Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb wordt in de beschikking in ieder geval vastgelegd:

    • o

      a .voor welk resultaat het pgb moet worden aangewend;

    • o

      b. welke kwaliteitseisen gelden voor de besteding van het pgb;

    • o

      c. wat de hoogte van het pgb is en hoe dit tot stand is gekomen;

    • o

      d. wat de duur is van de verstrekking waarvoor het pgb is bedoeld;

    • o

      e. de wijze van verantwoording van de besteding van het pgb.

  • 4. Als sprake is van een te betalen bijdrage wordt de cliënt hierover in de beschikking geïnformeerd.

Artikel 10. Persoonsgebonden budget

  • 1. Onverminderd artikel 2.3.6, tweede en vijfde lid, van de wet verstrekt het college geen pgb voor zover de aanvraag betrekking heeft op kosten die de belanghebbende voorafgaand aan de indiening van de aanvraag heeft gemaakt en niet meer is na te gaan of de ingekochte voorziening noodzakelijk was.

  • 2. De hoogte van een pgb:

    • a.

      wordt vastgesteld aan de hand van een door de cliënt opgesteld plan over hoe hij het pgb gaat besteden;

    • b.

      wordt berekend op basis van een prijs of tarief waarmee redelijkerwijs is verzekerd dat het pgb toereikend is om veilige, doeltreffende en kwalitatief goede diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren, van derden te betrekken, wordt indien nodig aangevuld met een vergoeding voor onderhoud en verzekering, en bedraagt niet meer dan de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate in de gemeente beschikbare maatwerkvoorziening in natura.

  • 3. Het college stelt in de nadere regels bepalingen vast met betrekking tot de controle op de besteding.

Artikel 11. Pgb voor een hulpmiddel of woningaanpassing

  • 1. De hoogte van een pgb voor een hulpmiddel of woningaanpassing wordt bepaald op ten hoogste de kostprijs van het hulpmiddel of de woningaanpassing die de aanvrager op dat moment zou hebben ontvangen als deze in natura zou zijn verstrekt.

  • 2. De tegemoetkoming voor verhuiskosten en inrichtingskosten is maximaal het bedrag genoemd in de Regeling minimumbijdrage verhuis- en inrichtingskosten bij renovatie.

  • 3. Een door het college geaccepteerde offerte is het uitgangspunt:

    • o

      a. betreft de naturaverstrekking een nieuwe voorziening, dan wordt het pgb vastgesteld tot ten hoogste de kostprijs van deze nieuwe voorziening, rekening houdend met een eventueel door de gemeente te ontvangen korting en rekening houdend met onderhoud en verzekering.

    • o

      b. Als de naturaverstrekking een tweedehands voorziening betreft, wordt het pgb vastgesteld tot ten hoogste de kostprijs van deze tweedehands voorziening, met een looptijd gelijk aan de verkorte termijn waarop de zaak technisch is afgeschreven, rekening houdend met onderhoud en verzekering.

Artikel 12. Pgb voor dienstverlening

  • 1. De hoogte van een pgb-tarief voor dienstverlening, niet zijnde hulp bij het huishouden, wordt bepaald op basis van de dienstverlening die anders als zorg in natura zou zijn geleverd. Hierin onderscheidt het college de volgende onderverdeling:

    • o

      a. Als de dienstverlening wordt uitgevoerd door een aanbieder betreft het tarief per uur of per resultaat maximaal 100% van het laagste tarief per uur of per resultaat van een door de gemeente gecontracteerde aanbieder die een vergelijkbare vorm van dienstverlening biedt.

    • o

      b. Als de dienstverlening wordt uitgevoerd door een zzp’er betreft het tarief per uur of per resultaat maximaal 85% van het laagste tarief per uur of per resultaat van een door de gemeente gecontracteerde instelling die een vergelijkbare vorm van dienstverlening biedt;

    • o

      c. De hoogte van het pgb voor dienstverlening uit het sociaal netwerk is gelijk aan:

      • 50% van het laagste tarief per uur of per resultaat van een door de gemeente gecontracteerde instelling die een vergelijkbare vorm van dienstverlening biedt tot een maximum van € 20,- per uur of;

      • de maximale hoogte van de tegemoetkoming per kalendermaand voor een hulp uit het sociaal netwerk zoals opgenomen in artikel 2ab van de Uitvoeringsregeling Wmo 2015, tenzij op basis van het budgetplan van de cliënt kan worden volstaan met een lagere tegemoetkoming of;

      • de tegemoetkoming per kalendermaand voor schoonmaakmiddelen, levensmiddelen, kleding of reiskosten zoals bedoeld in artikel 2ab van de Uitvoeringsregeling Wmo 2015. De tegemoetkoming wordt berekend aan de hand van de door het college vastgestelde vergoedingenlijst die waar mogelijk gebaseerd is op richtbedragen van het Nibud.

    • o

      Indien het op basis van lid 1a, b of c het vastgestelde pgb in een individueel geval onvoldoende is om de aangewezen voorziening te kunnen inkopen, wordt het tarief zodanig aangepast dat de hulp hiermee bij tenminste één aanbieder kan worden ingekocht.

    • o

      Het college kan nadere regels stellen over de wijze waarop de hoogte van een pgb wordt vastgesteld.

    • 2. De hoogte van een pgb-tarief voor hulp bij het huishouden wordt bepaald op basis van het geldende producttarief hulp bij het huishouden, die anders als zorg in natura zou zijn geleverd. Hierin onderscheidt het college de volgende onderverdeling:

      • o

        Als de dienst wordt uitgevoerd door een aanbieder betreft het tarief maximaal 80% van het producttarief;

      • o

        Als de dienst wordt uitgevoerd anders dan door een aanbieder betreft het tarief maximaal 70% van het producttarief.

Artikel 13. Vrij besteedbaar bedrag

In het pgb is een vrij besteedbaar bedrag opgenomen van 2% van het totale pgb op jaarbasis met een minimum van € 50,- en een maximum van € 500,-.

Artikel 14. Persoonlijk plan bij pgb aanvraag

  • 1. Een cliënt die een aanvraag doet voor een pgb heeft de mogelijkheid een pgb-plan in te dienen bij de aanvraag. Het pgb-plan wordt, onverminderd het bepaalde in artikel 2.3.6 lid 2 van de wet, gebruikt bij de beoordeling of de cliënt in aanmerking komt voor een pgb.

  • 2. De cliënt geeft - al dan niet tezamen met zijn sociaal netwerk - in het pgb-plan zo mogelijk de volgende onderdelen aan:

    • o

      • Wat de motivatie is om een aanvraag voor een pgb in te dienen;

    • o

      • Hoe hij de aan een pgb verbonden taken op verantwoorde wijze uit gaat voeren;

    • o

      • Welke ondersteuning hij zou willen inkopen met het budget en door wie de ondersteuning wordt geleverd;

    • o

      • Op welke manier deze ondersteuning bijdraagt aan zijn participatie en zelfredzaamheid;

    • o

      • Hoe de kwaliteit van de ondersteuning is gewaarborgd;

    • o

      • Hoe eventuele meerkosten van de ondersteuning worden bekostigd;

HOOFDSTUK 4 – BIJDRAGE IN DE KOSTEN

Artikel 15. Bijdrage in de kosten

  • 1. Een cliënt kan een bijdrage in de kosten verschuldigd zijn:

    • o

      a. voor het gebruik van een algemene voorziening, niet zijnde cliëntondersteuning;

    • o

      b. voor een maatwerkvoorziening in natura dan wel een pgb.

  • 2. De bijdrage in de kosten overstijgt niet de kostprijs van de voorziening.

  • 3. De kostprijs van een maatwerkvoorziening in natura wordt bepaald:

    • o

      a. door een aanbesteding;

    • o

      b. na een consultatie in de markt, of

    • o

      c. in overleg met de aanbieder.

  • 4. De kostprijs van een pgb is gelijk aan het verstrekte bedrag.

  • 5. De bedragen en percentages die gelden voor een bijdrage in de kosten zijn gelijk aan de bedragen en percentages opgenomen in het financieel besluit.

  • 6. In de gevallen, bedoeld in artikel 2.1.4, zevende lid, van de wet, worden de bijdrage voor een maatwerkvoorziening of pgb vastgesteld en geïnd door de opvangorganisatie.

  • 7. Als een maatwerkvoorziening in natura of een pgb wordt verstrekt ten behoeve van een woningaanpassing voor een minderjarige cliënt is de bijdrage in de kosten verschuldigd door:

    • o

      a. de onderhoudsplichtige ouders, daaronder begrepen degene tegen wie een op artikel 1:394 van het Burgerlijk Wetboek gegrond verzoek is toegewezen, en

    • o

      b. degene die anders dan als ouder samen met de ouder het gezag uitoefent over een cliënt.

  • 8. In afwijking van het vorige lid is in ieder geval geen bijdrage verschuldigd indien de ouders van het gezag over de cliënt zijn ontheven of ontzet.

  • 9. Voor de bepaling van de hoogte van de eigen bijdragen en inkomensgrenzen wordt aangesloten bij het uitvoeringsbesluit Wmo 2015;

  • 10. De periode waarover de eigen bijdrage geldt, is gelijk aan de looptijd van de voorziening. Uitzondering hierop zijn de bouwkundige woningaanpassingen.

  • 11. De duur van de eigen bijdrage voor een bouwkundige aanpassing is gelijk aan de afschrijvingstermijn van de voorziening, mits de aankoopprijs niet is overschreden.

  • 12. Er geldt geen eigen bijdrage voor woningaanpassingen en roerende- en losse woonvoorzieningen onder de € 500,-.

HOOFDSTUK 5 Kwaliteit en Veiligheid

Artikel 16. Kwaliteitseisen maatschappelijke ondersteuning

  • 1.Aanbieders zorgen voor een goede kwaliteit van voorzieningen, waaronder voldoende deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen, door:

    • o

      a. het afstemmen van voorzieningen op de persoonlijke situatie van de cliënt;

    • o

      b. het afstemmen van voorzieningen op andere vormen van zorg;

    • o

      c. erop toe te zien dat beroepskrachten tijdens hun werkzaamheden in het kader van het leveren van voorzieningen handelen in overeenstemming met de professionele standaard.

  • 2. Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van deze eisen door periodieke overleggen met de aanbieders, een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek en het zo nodig in overleg met de cliënt ter plaatse controleren van de geleverde voorzieningen.

Artikel 17. Verhouding prijs en kwaliteit levering voorziening door derden

  • 1. Ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van een dienst door een derde als bedoeld in artikel 2.6.4 van de wet en de eisen die gesteld worden aan de kwaliteit van de dienst stelt het college vast:

    • a.

      een vaste prijs, die geldt voor een inschrijving als bedoeld in de Aanbestedingswet 2012 en het aangaan overeenkomst met derde; of

    • b.

      een reële prijs die geldt als ondergrens voor:

      • 1°.

        een inschrijving en het aangaan overeenkomst met de derde, en

      • 2°.

        de vaste prijs, bedoeld in onderdeel a.

  • 2. Het college stelt de prijzen, bedoeld in het eerste lid, vast:

    • a.

      overeenkomstig de eisen aan de kwaliteit van die dienst, waaronder de eisen aan de deskundigheid van de beroepskracht, bedoeld in artikel 2.1.3, tweede lid, onderdeel c, van de wet, en

    • b.

      rekening houdend met de continuïteit in de hulpverlening, bedoeld in artikel 2.6.5, tweede lid, van de wet, tussen degenen aan wie de dienst wordt verstrekt en de betrokken hulpverleners.

  • 3. Het college baseert de vaste prijs of de reële prijs op de volgende kostprijselementen:

    • a.

      de kosten van de beroepskracht;

    • b.

      redelijke overheadkosten;

    • c.

      kosten voor niet productieve uren van de beroepskrachten als gevolg van verlof, ziekte, scholing, werkoverleg;

    • d.

      reis en opleidingskosten;

    • e.

      indexatie van de reële prijs voor het leveren van een dienst;

    • f.

      overige kosten als gevolg van door de gemeente gestelde verplichtingen voor aanbieders waaronder rapportageverplichtingen en administratieve verplichtingen, en

    • g.

      verplichte deelname in bepaalde samenwerkingsverbanden.

Artikel 18. Meldingsregeling calamiteiten en geweld

  • 1. Het college treft een regeling voor het melden van calamiteiten en geweldsincidenten bij de levering van een voorziening door een aanbieder en wijst een toezichthoudend ambtenaar aan.

  • 2. Aanbieders melden iedere calamiteit en ieder geweldsincident dat zich heeft voorgedaan bij de verstrekking van een voorziening onverwijld aan de toezichthoudend ambtenaar.

  • 3. De toezichthoudend ambtenaar, bedoeld in artikel 6.1, van de wet, doet onderzoek naar de calamiteiten en geweldsincidenten en adviseert het college over het voorkomen van verdere calamiteiten en het bestrijden van geweld.

  • 4. Het college kan bij nadere regeling bepalen welke verdere eisen gelden voor het melden van calamiteiten en geweld bij de verstrekking van een voorziening.

HOOFDSTUK 6: Waardering mantelzorgers

Artikel 19. Jaarlijkse waardering mantelzorgers

  • 1. Een mantelzorgcompliment bestaat, naar keuze van de mantelzorger, uit een jaarlijks te verstrekken cadeaubon of een geldbedrag ter waarde van € 50,--.

  • 2. De mantelzorger ontvangt voor zijn diensten ten behoeve van de zorgvrager geen betaling uit het persoonsgebonden budget dat deze ontvangt.

  • 3. De zorgvrager ten behoeve van wie mantelzorg wordt verleend voert een zelfstandige huishouding.

  • 4. Een zorgvrager kan elk kalenderjaar maximaal één mantelzorgcompliment aanvragen.

  • 5. De mantelzorger voor wie een mantelzorgcompliment wordt aangevraagd verleent aantoonbaar voor minimaal 8 uur per week mantelzorg.

HOOFDSTUK 7 – KLACHTEN, MEDEZEGGENSCHAP EN INSPRAAK

Artikel 20. Klachtregeling

  • 1. Aanbieders dienen te beschikken over een regeling voor de afhandeling van klachten van cliënten ten aanzien van alle voorzieningen.

  • 2. Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van deze eisen door periodieke overleggen met de aanbieders en een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek.

Artikel 21. Medezeggenschap

  • 1. Aanbieders dienen te beschikken over een regeling voor de medezeggenschap van cliënten over voorgenomen besluiten van de aanbieder die voor de gebruikers van belang zijn ten aanzien van de volgende voorzieningen:

    • o

      a. Hulp bij het huishouden;

    • o

      b. Begeleiding;

    • o

      c. Kortdurend verblijf.

  • 2. Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van deze eisen door periodieke overleggen met de aanbieders en een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek.

Artikel 22. Betrekken van ingezetenen bij het beleid

  • 1. Het college betrekt ingezetenen van de gemeente, waaronder in ieder geval cliënten of hun vertegenwoordigers, bij de voorbereiding van het beleid betreffende maatschappelijke ondersteuning, overeenkomstig de krachtens artikel 150 van de Gemeentewet gestelde regels met betrekking tot de wijze waarop inspraak wordt verleend.

  • 2. Het college stelt ingezetenen vroegtijdig in de gelegenheid voorstellen voor het beleid betreffende maatschappelijke ondersteuning te doen, advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen betreffende maatschappelijke ondersteuning, en voorziet hen van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen.

  • 3. Het college zorgt ervoor dat ingezetenen kunnen deelnemen aan periodiek overleg, waarbij zij onderwerpen voor de agenda kunnen aanmelden, en dat zij worden voorzien van de voor een adequate deelname aan het overleg benodigde informatie en ondersteuning.

  • 4. Het college stelt nadere regels vast ter uitvoering van het tweede en derde lid.

Artikel 23. - Indexering

Het college kan jaarlijks per 1 januari de in het kader van deze verordening en daarbij behorende nadere regels geldende bedragen verhogen of verlagen aan de hand van de prijsindex voor de gezinsconsumptie zoals bepaald in artikel 4.5 lid 1 van het Besluit maatschappelijke ondersteuning (Stb. 2006, 450).

Artikel 24. Evaluatie

Het door het gemeentebestuur gevoerde beleid wordt eenmaal per twee jaar geëvalueerd. Het college zendt hiertoe telkens twee jaar na de inwerkingtreding van de verordening aan de gemeenteraad een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van de verordening in de praktijk.

Artikel 25. Nadere regels en hardheidsclausule

  • 1. In gevallen, de uitvoering van deze verordening betreffend, waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

  • 2. Het college kan nadere regels stellen over de uitvoering van deze verordening.

  • 3. Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de cliënt afwijken van de bepalingen van deze verordening indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 26. Intrekking oude verordening en overgangsrecht

  • 1. De Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Neder-Betuwe 2018 wordt ingetrokken.

  • 2. Een cliënt houdt recht op een lopende voorziening verstrekt op grond van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning juli 2015 gemeente Neder-Betuwe dan wel de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Neder-Betuwe 2018, totdat het college een nieuw besluit heeft genomen.

  • 3. In afwijking van het eerste lid blijft de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Neder-Betuwe 2018 van kracht voor meldingen en aanvragen die zijn ontvangen tot en met de dag voorafgaand aan de dag waarop deze verordening in werking treedt.

  • 4. Van het in lid 3 gestelde kan het college in het voordeel van de cliënt afwijken.

Artikel 27. Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1. Deze verordening treedt in werking op 1 mei 2019.

  • 2. Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Neder-Betuwe 2019.

Ondertekening

Vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 4 april 2019

De griffier

E. van der neut

De voorzitter,

A.J. Kottelenberg