Regeling vervallen per 17-05-2018

Erfgoedverordening gemeente Neder-Betuwe 2010

Geldend van 01-10-2010 t/m 16-05-2018

Intitulé

.

De raad van de gemeente Neder-Betuwe;

 

gezien het voorstel van het college van 4 mei 2010;

 

overwegende dat het gewenst is regels te stellen voor de bescherming en instandhouding van rijks- en gemeentelijke monumenten, te beschermen dorpsgezichten en archeologisch belangrijke plaatsen;

 

dat de beleidsregel Modernisering Monumentenzorg (MoMo) 2009 noodzaakt tot een heroriëntering op de Monumentenzorg;

 

gelet op artikel 149 van de Gemeentewet en de artikelen 12, 14, 15 en 38 van de Monumentenwet 1988;

 

Besluit vast te stellen de volgende verordening:

 

ERFGOEDVERORDENING gemeente Neder-Betuwe 2010

Hoofdstuk I Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

Deze verordening verstaat onder:

a. Monument:

1. zaak die van algemeen belang is wegens zijn schoonheid, betekenis voor de wetenschap of cultuur¬historische waarde;

2. terrein dat van algemeen belang is wegens daar aanwezige zaken als bedoeld onder 1;

b. Gemeentelijk archeologisch monument:

monument, als bedoeld in lid a, onder 2;

c. Beschermd gemeentelijk monument:

onroerend monument, dat overeenkomstig de bepalingen van deze verordening als beschermd gemeente¬lijk monument is aangewezen;

d. Gemeentelijke monumentenlijst: de lijst waarop zijn geregistreerd de overeenkomstig deze

verordening als beschermd gemeentelijk dorpsgezicht aangewezen zaken;

e. Beschermd rijksmonument:

onroerend monument, dat is ingeschreven in de ingevolge de Monumentenwet 1988 vastgestelde

registers;

f. Dorpsgezicht:

groep van onroerende zaken die van algemeen belang is wegens haar schoonheid, de onderlinge ruimtelijke of structurele samenhang dan wel haar wetenschappelijke of cultuurhistorische waarde;

g. Beschermd gemeentelijk dorpsgezicht:

dorpsgezicht dat overeenkomstig de bepalingen van deze verordening als beschermd dorpsgezicht is aangewezen;

h. Lijst van beschermde dorpsgezichten:

de lijst waarop vermeld zijn de overeenkomstig deze verordening beschermde dorpsgezichten;

i. Monumentencommissie:

de op basis van artikel 15, lid 1 Monumentenwet 1988 ingestelde commissie met als taak het

college op verzoek of uit eigen beweging te adviseren over de toe¬passing van de Monumentenwet 1988 en de Erfgoedverordening. Onderscheid wordt gemaakt tussen de monumenten-beleidscommissie (‘commissie Erfgoed’) en de geïntegreerde monumenten- en welstandscommissie.

De geïntegreerde Monumenten- en welstandscommissie behandelt alleen planwijzigingen, hiervoor wordt Gelders Genootschap te Arnhem ingeschakeld. Gelders Genootschap is daarmee formeel de monumentencommissie voor wijzigingsplannen.

j. Archeologisch waardevol gebied en archeologisch waardevol verwachtingsgebied:

zaken en terreinen waarvan het algemeen belang wegens hun betekenis voor de archeologische

monumentenzorg vast staat of vermoed wordt op grond van historische gegevens en/of door

archeologische vondsten en onderzoek;

k. Gemeentelijke archeologische waardekaart:

de kaart en lijst waarop zijn geregistreerd de overeenkomstig deze verordening aangewezen

gemeentelijke archeologisch waardevolle gebieden en archeologisch waardevolle

verwachtingsgebieden;

l. Bouwhistorisch onderzoek:

in schriftelijke rapportage vastgelegd onderzoek naar de bouwgeschiedenis en de bouwhistorische kwaliteit van een monument;

m. Bevoegd gezag:

bestuursorgaan als bedoeld in artikel 1.1 van de Wet algemene bepalingen

omgevingsrecht;

n. Vergunning:

een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, of artikel 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

o. Wabo:

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

Hoofdstuk II Bescherming gemeentelijke monumenten

Artikel 2 Het gebruik van het monument

Bij de toepassing van deze verordening wordt rekening gehouden met het gebruik van het monument.

Artikel 3 De aanwijzing tot gemeentelijk monument

1. Burgemeester en wethouders kunnen, al dan niet op aanvraag van een belanghebbende, een onroerend monument aanwijzen als beschermd gemeentelijk monument.

2. Voordat burgemeester en wethouders over de aanwijzing een besluit nemen, vragen zij advies aan de Monumentencommissie. In spoedeisende gevallen kan het vragen van dit advies achterwege blijven.

3. Burgemeester en wethouders kunnen ten behoeve van de aanwijzing van een gemeentelijk monument bepalen dat bouwhistorisch onderzoek wordt verricht.

4. Burgemeester en wethouders brengen de raad in kennis van het besluit over de aanwijzing van een gemeentelijk monument.

5. De aanwijzing kan geen monument betreffen dat is aangewezen op grond van artikel 3 van de Monumentenwet 1988 of dat is aangewezen op grond van de monumenten-verordening van de provincie Gelderland.

6. Met ingang van de datum waarop de eigenaar van een monument de kennisgeving van het voornemen tot aanwijzing als beschermd gemeentelijk monument ontvangt tot het moment dat de registratie als bedoeld in artikel 6 plaatsvindt, dan wel vaststaat dat het monument niet wordt geregistreerd, zijn de artikelen 9 tot en met 12 van overeenkomstige toepassing.

Artikel 4 Termijnen advies en aanwijzingsbesluit

1. De Monumentencommissie adviseert schriftelijk binnen acht weken na ontvangst van het verzoek van burgemeester en wethouders;

2. Burgemeester en wethouders beslissen binnen twaalf weken na ontvangst van het advies van de Monumentencommissie, maar in ieder geval binnen 20 weken na de adviesaanvraag.

Artikel 5 Mededeling aanwijzingsbesluit

De aanwijzing als bedoeld in artikel 3, eerste lid, wordt mede gedeeld aan degenen die als zakelijk gerechtigden in de kadastrale legger bekend staan en aan de ingeschreven hypothecaire schuldeisers.

Artikel 6 Registratie op de gemeentelijke monumentenlijst

1. Burgemeester en wethouders registreren het gemeentelijke monument op de gemeentelijke monumentenlijst.

2. De gemeentelijke monumentenlijst bevat de plaatselijke aanduiding, de datum van de aanwijzing, de kadastrale aanduiding, de tenaamstelling en een beschrijving van het beschermde gemeentelijke monument.

Artikel 7 Wijzigen van de aanwijzing

1. Burgemeester en wethouders kunnen de aanwijzing ambtshalve, of op aanvraag van een belanghebbende, wijzigen.

2. Artikel 3, tweede tot en met het vierde lid, alsmede artikel 4, eerste en tweede lid, zijn van overeenkomstige toepassing op de wijziging.

3. Indien de wijziging naar het oordeel van burgemeester en wethouders van ondergeschikte betekenis is, blijft overeenkomstige toepassing van artikel 3, tweede, derde en vierde lid, alsmede artikel 4, eerste lid, achterwege.

4. De inhoud en de datum van de wijziging worden op de gemeentelijke monumentenlijst aangetekend.

Artikel 8 Intrekken van de aanwijzing

1. Indien het college de aanwijzing intrekt, zijn artikel 3, tweede, vierde en vijfde lid, en artikel 4 van overeenkomstige toepassing op de intrekking of wijziging.

2. De aanwijzing wordt geacht ingetrokken te zijn, indien toepassing wordt gegeven aan artikel 3 van de Monumentenwet 1988.

3. De intrekking wordt op de gemeentelijke monumentenlijst aangetekend.

Hoofdstuk III Vergunningverlening voor gemeentelijke monumenten

Artikel 9 Instandhoudingsbepaling

1. Het is verboden een beschermd gemeentelijk monument te beschadigen of te vernielen.

2. Het is verboden zonder vergunning van het bevoegd gezag of in strijd met bij zodanige vergunning gestelde voorschriften:

a. een beschermd gemeentelijk monument af te breken, te verstoren, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigen;

b. een beschermd gemeentelijk monument te herstellen, te gebruiken of te laten gebruiken op een dusdanige wijze, dat het wordt ontsierd of in gevaar gebracht;

3. Het verbod en de vergunningplicht, als bedoeld in het tweede lid, gelden niet indien het college

nadere regels stelt met betrekking tot de wijze waarop werkzaamheden dienen te worden uitgevoerd.

Artikel 10 De aanvraag

Een aanvraag als bedoeld in artikel 4.2. Besluit omgevingsrecht voor een vergunning als bedoeld in artikel 9, tweede lid en de daarbij te overleggen gegevens en bescheiden wordt ingediend bij het bevoegd gezag.

Artikel 11 Termijnen advies en vergunningverlening

1. Burgemeester en wethouders vragen advies aan de Monumentencommissie voordat zij beslissen op de aanvraag op grond van artikel 10.

2. Binnen 6 weken na de adviesaanvraag brengt de Monumentencommissie schriftelijk advies uit aan burgemeester en wethouders.

3. Burgemeester en wethouders beslissen binnen 8 weken na ontvangst van het advies van de Monumentencommissie, maar in ieder geval binnen 14 weken na ontvangst van de aanvraag, op de aanvraag van de vergunning.

4. Indien burgemeester en wethouders niet voldoen aan het derde lid, wordt de vergunning geacht te zijn verleend.

5. Een vergunning ingevolge deze verordening blijft buiten werking gedurende 6 weken na de datum waarop zij is verleend of van rechtswege is verleend. Indien gedurende deze termijn bezwaar wordt gemaakt op grond van de Algemene wet bestuursrecht, blijft de vergunning buiten werking totdat op het bezwaar is beslist.

6. Het bevoegd gezag verbindt aan de vergunning de voorschriften, die nodig zijn met het oog op het belang van de monumentenzorg. De aan de vergunning verbonden voorschriften zijn op elkaar afgestemd.

7. Het college kan aan de vergunning voorschriften verbinden betreffende de uitvoering en materiaaltoepassing.

Artikel 12 Intrekking van de vergunning

1. De vergunning kan door burgemeester en wethouders worden ingetrokken indien:

a. blijkt dat de vergunning ten gevolge van een onjuiste of onvolledige opgave is verleend;

b. blijkt dat de vergunninghouder de voorschriften als bedoeld in artikel 10 niet naleeft;

c. de omstandigheden aan de kant van de vergunninghouder zich zodanig hebben gewijzigd, dat het

belang van het monument zwaarder dient te wegen;

d. niet binnen 26 weken, na verlening van de vergunning, van de vergunning gebruik wordt

gemaakt;

2. Het besluit tot intrekking wordt in afschrift gezonden aan de Monumentencommissie.

Artikel 13 Weigeringsgronden

Een vergunning kan slechts worden verleend indien het belang van de monumentenzorg zich daartegen niet verzet. Bij de beslissing houdt het bevoegd gezag rekening met het gebruik van het monument.

Hoofdstuk IV Gemeentelijk archeologisch waardevol gebied en archeologisch waardevol verwachtingsgebied

Paragraaf 1 De aanwijzing als gemeentelijk archeologisch waardevol gebied (AWG) en archeologisch waardevol verwachtingsgebied (AWV)

Artikel 14 De aanwijzing tot gemeentelijk archeologisch waardevol gebied en archeologisch waardevol verwachtingsgebied

1. Burgemeester en wethouders kunnen, al dan niet op aanvraag van een belanghebbende, een terrein aanwijzen als gemeentelijk AWG en AWV.

2. Artikel 3, tweede, vierde, vijfde en zesde lid, alsmede artikel 4 en 5, zijn van overeenkomstige toepassing op de aanwijzing als bedoeld onder 1.

3. Burgemeester en wethouders geven het aangewezen gemeentelijk AWG het AWV aan op een door het college te vervaardigen archeologische beleidskaart. ( rapport RAAP 1665)

4. Op een, bij de in het derde lid bedoelde kaart, bijgevoegde lijst wordt de plaatselijke aanduiding, de datum van de aanwijzing, de kadastrale aanduiding, de tenaamstelling en een beschrijving van het aangewezen gemeentelijk AWG en AWV gegeven.

Artikel 15 Wijziging van de aanwijzing

1. Burgemeester en wethouders kunnen de aanwijzing ambtshalve of op aanvraag van een belanghebbende wijzigen.

2. Artikel 7, tweede en derde lid, zijn van overeenkomstige toepassing op de wijziging.

3. De inhoud en datum van de wijziging worden op de archeologische beleidskaart en bijbehorende lijst aangetekend.

Artikel 16 Intrekken van de aanwijzing

1. Burgemeester en wethouders kunnen de aanwijzing intrekken.

2. Artikel 8, tweede en derde lid zijn van overeenkomstige toepassing op de intrekking.

3. De datum van de intrekking wordt op de archeologische beleidskaart en de bijbehorende lijst aangetekend.

Paragraaf 2 Ontheffing van de voorschriften die gelden voor gemeentelijk archeologisch waardevol gebied (AWG) en archeologisch waardevol verwachtingsgebied (AWV)

Artikel 17 Verbodsbepalingen

1. Het is verboden om in een archeologisch monument, bedoeld in artikel 15 lid 1 en 3 de bodem dieper dan 30 cm onder het maaiveld te verstoren.

2. Het verbod in lid 1 is niet van toepassing indien:

a. het een verstoring betreft van een archeologisch monument of AWV als aangegeven op de gemeentelijke archeologische beleidskaart, en waarbij die verstoring plaatsvindt op het terrein aangemerkt als:

• AWV categorie 3 (gebieden met een zeer hoge archeologische verwachting, waarbij de oppervlakte van de ingreep kleiner is dan 50 m2, of;

• AWV categorie 4 (gebieden met een hoge archeologische verwachting en een meer dan 50 cm dik conserverend dek), waarbij de oppervlakte van de ingreep kleiner is dan 100 m2 (vanwege het conserverende dek is verstoring tot 40 cm minus maaiveld toegestaan), of;

• AWV categorie 5 (gebieden met een hoge archeologische verwachting en een minder dan 50 cm dik conserverend dek), waarbij de oppervlakte van de ingreep kleiner is dan 100 m2, of;

• AWV categorie 6 (gebieden met een middelmatige archeologische verwachting), waarbij de oppervlakte van de ingreep kleiner is dan 100m2, of;

• AWV categorie 7 (gebieden met een lage archeologische verwachting, waarbij de oppervlakte van de ingreep kleiner is dan 2500 m2;

b. In het geldend bestemmingsplan bepalingen zijn opgenomen omtrent archeologische monumentenzorg;

c. sprake is van een activiteit als bedoeld in artikel 2.12, eerste en tweede lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en hierin voorschriften zijn opgenomen omtrent archeologisch monumentenzorg;

d. het college nadere regels stelt met betrekking tot de uitvoering van de werkzaamheden, zoals middels het aanlegvergunningstelsel in bestemmingsplannen, die leiden tot een verstoring als bedoeld in het eerste lid;

e. een rapport is overlegd, waarin de archeologische waarde van het te verstoren terrein naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld en waaruit blijkt dat:

• het behoud van de archeologische waarden in voldoende mate kan worden geborgd; of

• de archeologische waarden door de verstoring niet onevenredig worden geschaad; of

• in het geheel geen archeologische waarden aanwezig zijn.

3. Burgemeester en wethouders verlenen ontheffing van het bepaalde in het eerste lid, indien de belangen waarvoor het terrein als gemeentelijk archeologisch meldingsgebied is aangewezen voldoende zijn beschermd door:

a. de mogelijkheid van toegang van door burgemeester en wethouders aan te wijzen personen op het terrein en;

b. de mogelijkheid van de onder a. genoemde personen om voorafgaand inventariserend archeologisch onderzoek te (doen) verrichten.

4. Bij fruitteeltbedrijven en laanboomkwekerijen zijn dagelijkse bedrijfswerkzaamheden, het rooien van bestaande boomgaarden en vervanging door nieuwe bomen van archeologisch onderzoek vrijgesteld. Voor verstoorde gebieden in combinatie met gebieden met een lage archeologische verwachting, is geen archeologisch onderzoek noodzakelijk.

Artikel 18 Aanvraag om ontheffing

Op het aanvragen en het verlenen van de ontheffing als bedoeld in artikel 17, derde lid is het bepaalde in artikel 9 tot en met 12 van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat voor ‘vergunning’ ontheffing moet worden gelezen.

Hoofdstuk V Beschermde gemeentelijke dorpsgezichten

Paragraaf 1 De aanwijzing als beschermd gemeentelijk dorpsgezicht en de registratie op de lijst van beschermde gemeentelijke dorpsgezichten

Artikel 19 De aanwijzing tot beschermd gemeentelijk dorpsgezicht

1. Burgemeester en wethouders kunnen een dorpsgezicht aanwijzen als beschermd gemeentelijk dorpsgezicht.

2. Artikel 3, tweede, vierde, vijfde en zesde lid, alsmede artikel 4 en 5, zijn van overeenkomstige toepassing op de aanwijzing als bedoeld onder 1.

3. Burgemeester en wethouders registreren het beschermd gemeentelijk dorpsgezicht op de lijst beschermde gemeentelijke dorpsgezichten.

4. De lijst van beschermde gemeentelijke dorpsgezichten bevat de plaatselijke aanduiding, de datum van de aanwijzing, de kadastrale aanduiding, de tenaamstelling en een beschrijving van de daarin vervatte cultuurhistorische waarden.

Artikel 20 Wijziging van de aanwijzing

1. Burgemeester en wethouders kunnen de aanwijzing ambtshalve of op aanvraag van een belanghebbende wijzigen.

2. Artikel 7, tweede en derde lid, zijn van overeenkomstige toepassing op de wijziging.

3. De inhoud en datum van de wijziging worden op de lijst van beschermde gemeentelijke dorpsgezichten aangetekend.

Artikel 21 Intrekken van de aanwijzing

1. Burgemeester en wethouders kunnen de aanwijzing intrekken.

2. Artikel 8, tweede en derde lid zijn van overeenkomstige toepassing op de intrekking.

3. De datum van de intrekking wordt op de lijst van beschermde gemeentelijke dorpsgezichten aangetekend.

Paragraaf 2 Bescherming middels bestemmingsplan

Artikel 22 Beschermend bestemmingsplan

1. De raad stelt, ter bescherming van een beschermd gemeentelijk dorpsgezicht, een bestemmingsplan vast als bedoeld in de Wet op de Ruimtelijke Ordening.

2. Bij het besluit tot aanwijzing van een beschermd gemeentelijk dorpsgezicht wordt door burgemeester en wethouders bepaald in hoeverre geldende bestemmingsplannen als beschermend plan in de zin van het eerste lid kunnen worden aangemerkt.

3. Alvorens burgemeester en wethouders de raad ter zake een voorstel doet, wordt de monumentencommissie gehoord.

4. De monumentencommissie adviseert binnen veertien weken na de datum van ontvangst van het verzoek van burgemeester en wethouders.

Paragraaf 3 Vergunning tot afbraak van bouwwerken in een beschermd gemeentelijk dorpsgezicht

Artikel 23 Verbodsbepaling

1. In beschermde dorpsgezichten is het verboden een bouwwerk geheel of gedeeltelijk af te breken zonder of in afwijking van een vergunning van burgemeester en wethouders.

2. Geen sloopvergunning is vereist voor het afbreken in gevolge een aanschrijving van burgemeester en wethouders.

3. Op het verlenen van een vergunning als bedoeld in het eerste lid zijn, totdat een beschermend bestemmingsplan onherroepelijk is geworden, de artikelen 10, 11, 12 en 13 van overeenkomstige toepassing.

Hoofdstuk VI Rijksmonumenten

Artikel 24 Verbodsbepaling

Het is verboden zonder vergunning van het college van burgemeester en wethouders of in strijd met bij zodanige vergunning gestelde voorschriften:

a een beschermd rijksmonument af te breken, te verstoren, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigen;

b een beschermd rijksmonument te herstellen, te gebruiken of te laten gebruiken op een dusdanige wijze, dat het wordt ontsierd of in gevaar gebracht.

Artikel 25 Vergunning voor beschermd rijksmonument

1. Burgemeester en wethouders zenden onmiddellijk een afschrift van de aanvraag om vergunning voor een beschermd rijksmonument met de naar voren gebrachte zienswijzen aan de Monumentencommissie.

2. De Monumentencommissie adviseert, voor zover het betreft verbouw- en restauratieplannen van normale aard, schriftelijk over de aanvraag binnen acht weken na de datum van verzending van het afschrift.

3. Bij overschrijding van de in het tweede lid genoemde termijn wordt de Monumentencommissie geacht geadviseerd te hebben.

4. Wanneer er sprake is van afbraak van een beschermd rijksmonument, het reconstrueren van een beschermd rijksmonument of het geven van een nieuwe bestemming van een beschermd rijksmonument, zullen burgemeester en wethouders advies vragen aan de Minister, oftewel de Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten. Indien de aanvraag een beschermd rijksmonument betreft dat buiten de bebouwde kom ligt, zenden burgemeesters en wethouders onmiddellijk afschrift van de aanvraag om vergunning aan gedeputeerde staten.

5. In de gevallen, bedoeld in het vierde lid, adviseert De Minister schriftelijk over de aanvraag binnen twee maanden na de datum van verzending van het afschrift. Indien Gedeputeerde Staten advies uitbrengen, gebeurt dat schriftelijk binnen twee maanden na de datum van verzending van het afschrift.

Hoofdstuk VII Slot- en overgangsbepalingen

Artikel 26 Schadevergoeding

1. Indien en voor zover blijkt dat een belanghebbende ten gevolge van:

a de weigering van burgemeester en wethouders een vergunning tot wijziging, afbraak of verwijdering van een gemeentelijk monument te verlenen als bedoeld in artikel 10;

b voorschriften door burgemeester en wethouders verbonden aan een vergunning als bedoeld in artikel 10 tot wijziging, afbraak of verwijdering van een gemeentelijk monument;

schade lijdt of zal lijden, die redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven, kent het college hem op zijn aanvraag een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.

2. Voor de behandeling van de aanvragen zijn de bepalingen van de verordening ter regeling van de procedure bij toepassing van artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening van overeenkomstige toepassing.

Artikel 27 Strafbepaling

Hij, die handelt in strijd met artikel 9, 17, 23 en 24 van deze verordening, wordt gestraft met een geldboete van de tweede categorie.

Artikel 28 Opsporingsbevoegdheid

De opsporing van de in artikel 26 strafbaar gestelde feiten is, naast de in artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering genoemde opsporingsambtenaren, opgedragen aan hen die door burgemeester en wethouders met de zorg voor de naleving van deze verordening zijn belast, ieder voor zover het de feiten betreft die in de aanwijzing zijn vermeld.

Artikel 29 Binnentreden

Zo dikwijls de zorg voor de naleving van deze verordening dit vereist, wordt hierbij de machtiging verstrekt al dan niet besloten ruimten en plaatsen, met uitzondering van woningen, desnoods tegen de wil van de rechthebbende, bewoner of gebruiker, te betreden, aan hen die en voor zover zij door het bevoegd gezag belast zijn met het toezicht op de naleving van deze verordening.

Artikel 30 Inwerkingtreding

1. Deze verordening treedt in werking op het tijdstip waarop de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht in werking treedt.

2. De Monumentenverordening 2003, vastgesteld bij besluit van de gemeenteraad d.d. 3 april 2003, voor zover het betreft bepalingen over gemeentelijke monumenten, vervalt op de datum waarop het eerste lid van toepassing vindt.

3. Voor zover deze verordening betrekking heeft op beschermde rijksmonumenten, treedt zij in werking overeenkomstig het bepaalde in artikel 15, tweede lid, van de Monumentenwet 1988.

4. De monumentenverordening, vastgesteld bij besluit van de gemeenteraad d.d. 3 april 2003, voor zover het betreft bepalingen over beschermde rijksmonumenten, vervalt op de datum waarop het derde lid toepassing vindt.

5. De op grond van de ingevolge het tweede lid vervallen verordening geregistreerde beschermde gemeentelijke monumenten worden geacht aangewezen te zijn overeenkomstig de bepalingen van deze verordening.

6. De beschermde gemeentelijke monumenten, geregistreerd op de monumentenlijst van de ingevolge het tweede lid genoemde vervallen verordening, worden geacht geregistreerd te zijn overeenkomstig de bepalingen van deze verordening.

7. Aanvragen om vergunning als bedoeld in de in het tweede lid genoemde vervallen verordening die zijn ingediend vóór de inwerkingtreding van deze verordening worden afgehandeld met inachtneming van de bepalingen van de in het tweede lid genoemde verordeningen.

Artikel 31 Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als Erfgoedverordening gemeente Neder-Betuwe 2010.

Ondertekening

Besloten in de raadsvergadering van 17 juni 2010,
de griffier,
 
de voorzitter,

Bijlage Bijlagen

Toelichting op de Erfgoedverordening 2010