Regeling vervallen per 29-11-2012

Reintegratieverordening Wet werk en bijstand

Geldend van 29-11-2012 t/m 28-11-2012

Intitulé

Reïntegratieverordening Wet werk en bijstand 2009

De raad van de gemeente Neder-Betuwe,

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 7 juli 2009

gelet op artikel 147, eerste lid van de Gemeentewet, de artikelen 7 en 8 en 10 tweede lid van de Wet werk en bijstand, de artikelen 34, 35 en 36 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk ar-beidsongeschikte werknemers en de artikelen 34, 35 en 36 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen,

gelet op de wet STAP van 29 december 2008 Staatsblad 590,

en de wet Verbetering Arbeidsmarktpositie Alleenstaande Ouders van 29 december 2008, staatsblad 595,

gelet op de EG-verordening Werkgelegenheidssteun (nr. 2204/2002, Pb EG 2002, L 337/3) en de EG-verordening de minimissteun (nr. 69/2001, Pb EG 2001, L 10/30), evenals de Beleidsaanbeveling van belang voor het opstellen van de gemeentelijke reïntegratieverordeningen in het kader van de Wet Werk en Bijstand (Verzamelcirculaire SZW, april 2004),

 

b e s l u i t

vast te stellen de Reïntegratieverordening Wet werk en bijstand 2009

 

Hoofdstuk 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1 Begripsomschrijving

1. Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand en de Algemene wet bestuursrecht.

2. In deze verordening wordt verstaan onder: a. de wet: de Wet werk en bijstand (WWB);

b. IOAW: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeids-ongeschikte werkloze werknemers;

c. IOAZ: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeids-ongeschikte gewezen zelfstandigen;

d. Awb: de Algemene wet bestuursrecht;

e. uitkeringsgerechtigde: de persoon met een uitkering ingevolge de wet, de IOAW of de IOAZ;

f. Anw-er: de persoon met een uitkering ingevolgde de Algemene na-bestaandenwet die als niet-werkende werkzoekende inge-schreven staat bij het Uitvoeringsinstituut Werknemersver-zekeringen (UWV);

g. Nugger: de niet-uitkeringsgerechtigde zoals omschreven in artikel 6, onder a, van de wet;

h. WSW: de Wet sociale werkvoorziening;

i. ondersteuning: het bieden van 0ndersteuning bij arbeidsinschakeling van personen als bedoeld in artikel 7 eerste lid, onder a van de wet;

j. voorziening: een voorziening als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onder a, van de wet; een instrument binnen een reïntegratietraject dat ingezet wordt om belemmeringen bij aanvaarding van algemeen geaccepteerde arbeid weg te nemen;

k. algemeen geaccepteerde

arbeid: iedere vorm van betaalde arbeid niet zijnde werk in het kader van de WSW, met uitzondering van illegale arbeid en arbeid tegen een lager loon dan het wettelijk minimum en rekening houdend met gewetensbezwaren zodanig dat deze strikt per-soonlijke omstandigheden zwaarwegend zijn en een onvermijdelijk conflict opleveren met het te verrichten werk;

l. gesubsidieerde arbeid werk, waarbij de werknemer over het algemeen wel in staat is om productieve arbeid te verrichten, maar waarbij een verschil bestaat met de loonkosten van de werkgever en de mate waarin een gemiddelde werknemer deze productieve arbeid verricht;

m. werknemer in

gesubsidieerde arbeid: de werknemer als bedoeld in artikel 10, tweede lid, van de wet.

n. het college: het college van burgemeester en wethouders van de ge-meente Neder-Betuwe;

o. de raad: de gemeenteraad van de gemeente Neder-Betuwe;

 

Hoofdstuk 2 BELEID EN FINANCIEN

Artikel 2 Opdracht College

1. Het college biedt aan de uitkeringsgerechtigde tot 65 jaar, de Nugger en de Anw-er alsmede de werknemer in gesubsidieerde arbeid, ondersteuning bij de arbeidsinschakeling en voor zover het college dat noodzakelijk acht, een voorziening gericht op die arbeidsinschakeling.

Artikel 40, eerste lid, van de wet is overeenkomstig van toepassing.

2. Bij de keuze van de mogelijkheden van ondersteuning en het aanbieden van voorzieningen wordt door het college een afweging gemaakt, waarbij gekeken wordt of de ondersteuning of de voorziening, gelet op de mogelijkheden en capaciteiten van de belanghebbenden, het meest doelmatig is met het oog op inschakeling in de arbeid en/of maatschappelijke participatie.

3. Het college draagt zorg voor voldoende diversiteit in het aanbod aan ondersteuning en voorzieningen en zorgt voor een evenwichtige aanpak binnen de verschillende doelgroepen.

4. Het college kan bij het bepalen van het aanbod van voorzieningen prioriteiten stellen in verband met de financiële mogelijkheden en maatschappelijke-, economische- en conjuncturele ontwikkelingen.

5. Het college bevordert de beschikbaarheid van flankerende voorzieningen die belemmeringen voor toetreding tot de arbeidsmarkt kunnen opheffen.

6. Het college kan, in overeenstemming met het UWV en gelet op artikel 7 lid 3 van de WWB, de voorzieningen als bedoeld in deze verordening aanbieden aan personen aan wie het UWV een uitkering verstrekt.

 

Artikel 3 Aanspraak op ondersteuning

1. De volgende personen hebben aanspraak op ondersteuning bij arbeidsinschakeling en op de naar het oordeel van het college noodzakelijk geachte voorziening gericht op arbeidsinschakeling:

a. de uitkeringsgerechtigde;

b. de Anw-er;

c. de Nugger;

d. de werknemer in de gesubsidieerde arbeid.

2. Voor de Nugger en Anw-er geldt, dat slechts eenmalig aanspraak op ondersteuning en een noodza-kelijk geachte voorziening bestaat, voor zover het partner inkomen niet meer bedraagt dan 130% van het netto Wettelijk Minimum Loon als bedoeld in artikel 37 Wwb.

3. Het college doet een aanbod dat past binnen de criteria die gesteld zijn in deze verordening, de beleidsregels en de uitvoeringsbesluiten.

4. Geen aanspraak op ondersteuning bestaat indien er sprake is van een voorliggende voorziening welke naar mening van het college in voldoende mate bijdraagt aan de reïntegratie van de belanghebbende.

 

Artikel 4 Verplichtingen van belanghebbende

1. Een persoon die door het college een voorziening wordt aangeboden is verplicht hiervan gebruik te maken.

2. De persoon die deelneemt aan een voorziening is gehouden aan de verplichtingen die voortvloeien uit de wet, deze verordening, alsmede aan de verplichtingen die het college aan de aangeboden voor-ziening heeft verbonden.

3. Indien een uitkeringsgerechtigde die deelneemt aan een voorziening, niet voldoet aan het gestelde in het tweede lid, dan kan het college de uitkering verlagen conform hetgeen hierover is bepaald in de maatregelenverordening en conform hetgeen hierover is bepaald in artikel 20 van de IOAW en artikel 20 van de IOAZ.

4. Een persoon die deelneemt aan een voorziening is verplicht tot het verstrekken van inlichtingen aan het college die nodig zijn voor het bepalen van een geschikt traject en/of een geschikt reïntegratie-instrument.

Artikel 5 Criteria ontheffing arbeidsverplichting

1. Het college kan met inachtneming van artikel 9, tweede lid en artikel 9a, van de wet, onderschei-denlijk artikel 37a en 38 van de IOAW en artikel 37a en 38 van de IOAZ bepalen dat aan belang-hebbende tijdelijk, geheel of gedeeltelijk, ontheffing wordt verleend van de in artikel 4, eerste lid en tweede lid, van deze verordening genoemde verplichtingen, indien:

 

a. het betreft een alleenstaande ouder die de volledige zorg heeft voor een tot zijn last komend kind tot 5 jaar en die daartoe een verzoek indient en voldoet aan de bepalingen welke daarvoor zijn opgenomen in de WWB, IOAW of IOAZ.

b. belanghebbende om medische of dringende redenen niet in staat is om te werken.

 

2. Ontheffing van de arbeidsplicht wordt slechts verleend voor een door het college vast te stellen periode.

3. Op basis van een herbeoordeling kan het college besluiten een ontheffing na afloop van de vastge-stelde periode te verlengen.

4. In aansluiting op het gestelde in het eerste tot met het derde lid, kan aan een uitkeringsgerechtigde van 57½ jaar en ouder voor de resterende uitkeringsduur ontheffing van de arbeidsplicht worden verleend, indien is beoordeeld dat de afstand tot de arbeidsmarkt nauwelijks meer valt te overbrug-gen.

 

Artikel 6 Sluitende aanpak

1. Elke persoon die op grond van artikel 3 aanspraak kan maken op ondersteuning zal, voor zover dit door het college noodzakelijk wordt geacht, een aanbod voor een voorziening worden gedaan gericht op inschakeling in algemeen geaccepteerde arbeid.

2. Ten behoeve van de uitvoering kan de gemeente een nadere prioriteit toekennen aan bepaalde doelgroepen.

3. Het eerste lid is niet van toepassing indien het college heeft bepaald dat voor deze persoon een volledige ontheffing van de arbeidsverplichting geldt.

4. Het college kan in individuele gevallen afwijken van het gestelde in het eerste lid.

 

Artikel 7 Budget- en subsidieplafond

1. Het college kan bij uitvoeringsbesluit één of meer subsidie- of budgetplafonds vaststellen voor door hen aan te wijzen specifieke voorzieningen. Een door het college ingesteld subsidie- of budgetplafond vormt een weigeringsgrond bij de aanspraak op een specifieke voorziening.

2. Het college kan een plafond instellen voor het aantal personen dat in aanmerking komt voor een specifieke voorziening.

 

Hoofdstuk 3 VOORZIENINGEN

Artikel 8 Algemene bepalingen over voorziening

1. Het college bepaalt welke voorzieningen in elk geval kunnen worden aangeboden, alsmede de voorwaarden die daarbij gelden voor zover daarover in deze verordening geen nadere bepalingen zijn opgenomen.

2. Het college kan, in aanvulling op de verplichtingen die voortvloeien uit de wet en deze verordening, aan een voorziening nadere verplichtingen verbinden.

3. Het college kan een voorziening beëindigen:

 

a. indien de persoon die aan de voorziening deelneemt zijn verplichting als bedoeld in de artikelen 9 en 17 van de wet niet nakomt;

b. indien de persoon die deelneemt niet meer behoort tot de doelgroep van deze verordening;

c. indien de persoon algemeen geaccepteerde arbeid aanvaardt, waarbij geen gebruik wordt ge-maakt van deze voorziening;

d. indien naar het oordeel van het college de voorziening onvoldoende bijdraagt aan arbeidsin-schakeling.

 

4. Bij uitvoeringsbesluit kan het college ten aanzien van het reïntegratiebeleid en de voorzieningen, als bedoeld in dit artikel, nadere regels stellen. Deze regels kunnen betrekking hebben op:

 

a. het aanbod van voorzieningen;

b. het aanbod van scholing of opleiding als bedoeld in artikel 9 lid 8 en 9 en artikel 10a lid 5 van de wet;

c. de voorwaarden waaronder een voorziening wordt aangeboden;

d. de weigeringsgronden bij het aanbieden van voorzieningen;

e. de intrekking of wijziging van de subsidieverlening of -vaststelling;

f. de aanvraag van- en de besluitvorming over subsidies;

g. de betaling van subsidies en het verlenen van voorschotten;

h. overige criteria voor het aanbieden van voorzieningen en het verstrekken van subsidies.

i. de hoogte van het premiebedrag als bedoeld in artikel 10a lid 6 van de wet.

 

Hoofdstuk 4 SLOTBEPALINGEN

Artikel 9 Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen in deze verordening, indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 10 Nadere regels

Het college is bevoegd om nadere regels te stellen met betrekking tot de uitvoering van deze verordening.

Artikel 11 Uitvoering

De uitvoering van deze verordening berust bij het college.

Artikel 12 Verantwoording

Het college brengt eenmaal per jaar verslag uit aan de raad over de doeltreffendheid en de effecten van het beleid. Dit verslag sluit aan bij het verslag als bedoeld in artikel 77 van de wet.

Artikel 13 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt, na de bekendmaking, in werking met terugwerkende kracht vanaf 1 april 2009.

Artikel 14 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: “Reïntegratieverordening WWB 2009”.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 17 september 2009.
 
 
 
de voorzitter                                                                              de griffie

Nota-toelichting

Algemene toelichting:

De Wet werk en bijstand (WWB) geeft burgemeester en wethouders de opdracht om zorg te dragen voor de reïntegratie van bijstandsgerechtigden, Nuggers en Anw-ers. De WWB draagt aan de gemeenteraad op om een verordening vast te stellen waarin het beleid van de gemeente ten aanzien van haar reïntegratietaak wordt neergelegd. Tevens wordt hierin de aanspraak van burgers op ondersteuning bij reïntegratie geregeld.

De basis voor de verordening is neergelegd in artikel 8, eerste lid, onder a, en tweede lid en artikel 10, eerste en tweede lid, van de WWB.

Naast deze wettelijke basis valt uit de memorie van toelichting af te leiden welke zaken in of via de veror-dening geregeld moeten of kunnen worden. Deze zaken zijn:

- de aanspraak van de doelgroepen op ondersteuning door de gemeente;

- het beleid ten aanzien van de diverse doelgroepen en subdoelgroepen;

- het beleid ten aanzien van de combinatie van werk en zorgtaken;

- de beschikbaarheid van financiële middelen.

In de gemeente Neder-Betuwe wordt het beleid op een aantal niveaus geregeld:

1. In de verordening zelf.

Gekozen is voor een procedurele vorm. Uitgangspunt hierbij is dat de contouren van het beleid voor langere tijd kan worden vastgelegd. Een procedureel ingerichte verordening heeft als voordeel flexibiliteit. Beleid kan verder ontwikkeld of bijgesteld worden nadat de verordening is vastgesteld zonder dat deze steeds moet worden aangepast.

2. In beleidsregels/uitvoeringsbesluiten.

Deze geven aan burgemeester en wethouders de mogelijkheid om ten behoeve van een adequate uit-voering van het reïntegratiebeleid flexibel te kunnen handelen.

In deze verordening wordt onder andere vastgelegd: de verhouding tussen raad en college alsmede enkele algemene artikelen over de opdracht aan het college, de aanspraak op ondersteuning, de verplichtingen van belanghebbende, de sluitende aanpak en de inzet van voorzieningen.

Staatssteun

Ondanks het feit dat gemeenten beleidsvrijheid hebben met betrekking tot de inrichting van het reïnte-gratiebeleid, worden zij toch gebonden aan de regels die de Europese Unie stelt. Dit betreft onder meer het onderwerp staatssteun, wat is neergelegd in de Verordening Werkgelegenheidssteun (Nr. 2204/2002) en de Verordening de minimissteun (Verordening (EG) Nr. 69/2001).

De Europese regelgeving over staatssteun kan een beperking van de mogelijkheden voor het gemeentelijke reïntegratiebeleid opleveren. Van belang is om na gaan, in hoeverre de gemeentelijke verordening voldoet aan de voorwaarden uit de Europese verordeningen. Indien in de gemeentelijke verordening sprake is van een generieke regeling, dan worden de subsidies niet aangemerkt als staatssteun. De bepalingen uit de EG-verordeningen zijn dan niet van toepassing. Generiek wil zeggen, dat niet op voorhand bepaalde bedrijven of groepen van bedrijven of sectoren expliciet in de verordening worden uitgesloten van subsidiëring. Naast de inhoudelijke regels vragen de EG-verordeningen om uitgebreide informatiestromen richting

Europese Commissie. Deze informatieverplichtingen worden beperkt door afspraken van het Ministerie van SZW met de Europese Unie, die hun weerslag hebben gevonden in het document “Subsidiëring ar-beidsplaatsen in het kader van reïntegratie werkzoekenden – beleidsaanbeveling van belang voor het opstellen van de gemeentelijke reïntegratieverordeningen in het kader van de Wet Werk en Bijstand.”

De beperking van de informatieverplichtingen wordt alleen effectief, als gemeenten een expliciete verwijzing naar deze beleidsaanbeveling opnemen in hun reïntegratieverordening. In deze verordening is ervoor gekozen deze verwijzing op te nemen in de aanhef van de verordening (gelet op …).

Hiermee wordt aangegeven dat alle bepalingen uit de verordening in overeenstemming zijn met deze beleidsaanbeveling. Overigens wordt er in de beleidsaanbeveling van uitgegaan dat de gemeentelijke verordening voldoet aan de EG-verordeningen ter zake. Daarom is er in deze verordening voor gekozen om ook deze EG-verordeningen in de aanhef op te nemen.

Relatie met de maatregelverordening:

De op grond van de WWB opgestelde maatregelenverordening regelt het samenspel van de rechten en plichten van de cliënt.

De reïntegratieverordening en de maatregelenverordening zijn nauw met elkaar verbonden. Immers, aan de plicht tot meewerken aan een traject kunnen sancties worden verbonden die gevolgen hebben voor de hoogte van de uitkering. Dit sanctiebeleid wordt geregeld in de maatregelenverordening.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1 Begripsbepalingen

In dit artikel worden een aantal begrippen omschreven, die meer dan eens voorkomen en waarvan het van belang is dat er telkens hetzelfde onder wordt verstaan. Er wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de begripsbepalingen uit de WWB.

Onder college en raad worden verstaan de betreffende organen van de gemeente Neder-Betuwe. Hiermee wordt tot uitdrukking gebracht dat de verordening alleen op de gemeente Neder-Betuwe van toepassing is.

Artikel 2 Opdracht college

De WWB geeft aan burgemeester en wethouders de verantwoordelijkheid voor het bieden van ondersteu-ning. Hoewel cliënten aanspraak kunnen maken op ondersteuning, is er geen afdwingbaar recht op on-dersteuning op de manier zoals de cliënt dat mogelijk het liefst zou zien. Het is aan burgemeester en wethouders om zorg te dragen voor voldoende aanbod van voorzieningen, waarbij zij te maken hebben met beperkte financiële middelen. De vraag naar ondersteuning zal afhankelijk zijn van een veelheid aan sociaal-economische factoren.

Zoals ook in de algemene toelichting is gesteld, geeft de WWB aan de gemeenteraad de opdracht om het reïntegratiebeleid vast te leggen in een verordening. In Neder-Betuwe wordt gekozen voor een systematiek om de verordening meer procedureel te houden en voor verdere uitwerking gebruik te maken van beleids-uitvoeringvoorschriften (besluiten)

Artikel 3 Aanspraak op ondersteuning

Ondersteuning hoeft niet altijd te bestaan uit een door derden uitgevoerde diagnose, gevolgd door een vastgesteld traject met één of meerdere voorzieningen. Als dat kan, kan worden volstaan met advies of doorverwijzing naar andere instanties. Voorzieningen worden alleen ingezet als zonder die inzet het vinden van algemeen geaccepteerde arbeid en/of maatschappelijke participatie niet mogelijk is. Bovendien worden de voorzieningen alleen ingezet als aan de hand van onderzoek is gebleken dat door de inzet van die voorziening het vinden van algemeen geaccepteerde arbeid binnen afzienbare tijd mogelijk wordt. Reïntegratie moet bovendien de kortste weg naar (duurzame) arbeid zijn. Daarmee wordt niet alleen de tijd tussen de inzet van het instrument en de werkaanvaarding en/of participatie bedoeld, maar ook de inspanningen die het kost omdat doel te bereiken.

De uiteindelijke verantwoordelijkheid voor de inhoud van het traject ligt bij burgemeester en wethouders, die immers ook verantwoordelijk zijn voor de effectieve en doelmatige inzet van de middelen. Binnen de grenzen van die verantwoordelijkheid wordt rekening gehouden met de wensen van de cliënt. Voor het slagen van het traject is de motivatie van de cliënt belangrijk. Voordat tot het inzetten van het traject wordt besloten, wordt de inhoud hiervan met cliënt besproken, waarna het trajectplan door alle partijen wordt ondertekend.

In het tweede lid zijn bepalingen opgenomen om het recht op ondersteuning te beperken voor Nuggers en Anw-ers, waarmede een relatie wordt gelegd naar de eigen verantwoordelijkheid en eigen (financiële) mogelijkheden. Het partner inkomen is als uitgangspunt genomen omdat het beoogde beleid zich richt op gezinnen met een zwakke economische positie.

Voorts beoordeelt het college of en welke voorziening noodzakelijk is. Overigens kan ook de hardheids-clausule van artikel 9 worden overwogen als daar aanleiding toe is.

In het derde lid wordt expliciet de koppeling gelegd tussen de algemene aanspraak van de cliënt en de criteria die gehanteerd worden bij het aanbieden van voorzieningen. Daarbij wordt verwezen naar de do-cumenten waarin de criteria worden verwoord.

De in het vierde lid genoemde voorliggende voorziening kan bijvoorbeeld zijn: de bemiddeling richting arbeidsmarkt door het UWV werkbedrijf of reïntegratieactiviteiten die door het Uitvoeringsorgaan Werk-nemersverzekeringen worden aangeboden.

Artikel 4 Verplichtingen van belanghebbende

In de WWB is al uitgebreid aangegeven welke verplichtingen gelden bij het recht op een uitkering. Uit oogpunt van kenbaarheid en consistentie zijn in het eerste en tweede lid de verplichtingen conform de wet geformuleerd.

Deelname aan reïntegratie is niet vrijblijvend. Bijstandsgerechtigden zijn al door het ontvangen van een uitkering aan bepaalde verplichtingen gehouden.

Voor diegene zonder uitkering moeten daarom in deze verordening voorwaarden aan het reïntegratietraject worden gekoppeld. Deze gelden dan vanzelfsprekend ook voor de bijstandsgerechtigde. Het niet nakomen van de verplichtingen geeft de mogelijkheid om een traject af te breken of gevraagde ondersteuning te weigeren, bijvoorbeeld als iemand niet mee wil werken aan een onderzoek. Het is dan ook van belang dat de belangrijkste voorwaarden voor het behalen van succes als verplichting zijn opgenomen.

Natuurlijk heeft de cliënt ook rechten. Deze rechten zijn elders in wet- of regelgeving ondergebracht. Tegen beslissingen op grond van deze verordening staat bezwaar en beroep open op grond van de Awb. Het recht op inzage in gegevens en zonodig correctie daarvan is geregeld in de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp).

Het derde lid verbindt deze reïntegratieverordening met de maatregelenverordening. Deze verordening regelt het opleggen van een maatregel indien de uitkeringsgerechtigde niet aan zijn verplichtingen voldoet. Deze maatregel bestaat uit het verlagen van de uitkering met een bepaald percentage.

Artikel 5 Criteria ontheffing arbeidsverplichting

De in het eerste lid onder a opgenomen situatie is een verbijzondering van wat in artikel 9 vierde lid van de WWB is opgenomen. Hierin is bepaald dat de verplichting om algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden voor de alleenstaande ouder met kinderen tot 12 jaar slechts geldt nadat het college zich genoegzaam heeft overtuigd van de beschikbaarheid van passende kinderopvang, de toepassing van voldoende scholing en de belastbaarheid van de cliënt. Onder kinderen tot 12 jaar wordt in Neder-Betuwe verstaan kinderen die op een basisschool onderwijs volgen. De belastbaarheid wordt in principe beoordeeld door de consulent/casemanager. Bij vergaand verschil van mening over de mate van belastbaarheid dient gekozen te worden voor een advies van een onafhankelijke externe deskundige.

De toepassing van voldoende scholing en de belastbaarheid van cliënt dient naar individuele omstandig-heden te worden bepaald.

Nu is in het 1e lid onderdeel a opgenomen de mogelijkheid om ontheffing van de arbeidsplicht te vragen zoals bedoeld in de wetgeving van 29 december 2008, staatsblad 595.

De in het 1e lid onder b genoemde situatie wordt bij voorkeur ondersteund door een extern onafhankelijk deskundig advies. Onder deze omschrijving valt overigens ook psychische problematiek.

In artikel 9 lid 2 van de wet is bepaald dat, indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn, een ontheffing slechts tijdelijk kan worden verleend. Het tweede lid van dit artikel sluit hierbij aan.

In het derde lid is bepaald dat het college deze periode kan verlengen nadat een herbeoordeling heeft plaatsgevonden. Dit is aan de orde als na afloop van de ontheffingsperiode de omstandigheden ongewijzigd zijn of er nieuwe zwaarwegende factoren voor een nieuwe ontheffing aanwezig zijn. Bij het bepalen van de periode worden de wettelijke bepalingen, zoals genoemd in artikel 9a Wwb resp. 38 IOAW/IOAZ in acht genomen.

Het vierde lid biedt de mogelijkheid, voor wat betreft het tijdelijk karakter van een ontheffing, een uitzon-dering te maken voor personen van 57½ jaar en ouder, mits na een individuele beoordeling is komen vast te staan dat de afstand tot de arbeidsmarkt nauwelijks valt te overbruggen. In een dergelijke situatie kan voor de resterende uitkeringsduur blijvende ontheffing van de arbeidsplicht worden verleend.

 

Artikel 6 Sluitende aanpak

In de WWB is de sluitende aanpak niet meer expliciet geregeld. De wetgever gaat ervan uit dat door de systematiek van de wet er in facto een sluitende aanpak ontstaat.

Desondanks kan de gemeente van oordeel zijn dat een sluitende aanpak geregeld dient te worden.

Personen die op grond van artikel 3 aanspraak kunnen maken op een voorziening, doet het college een aanbod voor een voorziening voor zover het college dit noodzakelijk acht.

Hierbij kan prioriteit gegeven worden aan door het college nader te bepalen doelgroepen.

Artikel 7 Budget- en subsidieplafonds

De gemeente kan, om de financiële risico’s te beheersen, een verdeling maken van de middelen over de verschillende voorzieningen. Het uitgeput zijn van begrotingsposten kan echter nooit een reden zijn om aanvragen voor voorzieningen te weigeren. Indien dit in verband met de financiële beheersbaarheid nood-zakelijk wordt geacht, kan het college besluiten met betrekking tot specifiek te benoemen voorzieningen, budget- en subsidieplafonds in te stellen.

De WWB stelt dat het ontbreken van financiële middelen alleen geen reden kan zijn voor de afwijzing van een aanvraag. De gemeente dient dan na te gaan welke andere, goedkopere alternatieven beschikbaar zijn. Dit houdt dus in dat er geen algemeen plafond ingesteld kan worden. Wel kan per voorziening een plafond worden ingebouwd. Dit laat de mogelijkheid open naar andere instrumenten uit te wijken.

Artikel 8 Algemene bepalingen over voorzieningen

Dit artikel is opgenomen om enkele zaken te regelen die te maken hebben met de voorzieningen die in het kader van deze verordening worden bedoeld.

 

Zoals bij de toelichting op artikel 3 al is beschreven gaat het om instrumenten die kunnen worden ingezet om reïntegratie naar algemeen geaccepteerde arbeid te bevorderen, zoals bemiddeling, scholing, activering, leer-werkplekken, activiteiten met behoud van uitkering, gesubsidieerd werk, sociale activering, premies, zorg- en hulpverlening etc.

 

Het tweede lid geeft het college de bevoegdheid om aan een voorziening nadere verplichtingen te verbinden. Dit kunnen verplichtingen van diverse aard zijn.

 

Het derde lid geeft aan dat het college een voorziening kan beëindigen en in welke gevallen zij dit kan doen. Onder beëindigingen wordt hierbij ook verstaan het stopzetten van de subsidie aan de werkgever.

Het vierde lid geeft het college de algemene bevoegdheid om voor het reïntegratiebeleid en de voorzieningen nadere regels te stellen.

Naar aanleiding van de wet STAP en de wet Verbetering arbeidsmarktpositie alleenstaande ouders van 29 december 2008 zijn de onderdelen b en i aan lid 4 toegevoegd. Deze bepalingen bieden het college de mogelijkheid regels te stellen betreffende scholing en een premie.

 

Artikel 9 Hardheidsclausule

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 10 Nadere regels

Voor de juiste uitvoering van de verordening kan het noodzakelijk zijn dat nadere uitvoeringsregels worden vastgesteld. Dit artikel geeft het college de bevoegdheid om dergelijke regels vast te stellen.

Artikel 11 Uitvoering

Evenals de uitvoering van de WWB ligt de uitvoering van deze verordening bij het college.

Artikel 12 Verantwoording

Dit artikel biedt de basis voor de verantwoording van het beleid. De WWB geeft aan dat het college elk jaar een voorlopig en een definitief verslag over de uitvoering (VODU) naar het rijk zendt. Deze verslagen dienen gepaard te gaan van een verklaring van de gemeenteraad. Daarom is ervoor gekozen expliciet op te nemen dat er een verantwoordingsverslag aan de raad moet worden gezonden. Het ligt voor de hand dat bij de vormgeving van het verslag op grond van deze verordening wordt aangesloten bij de inhoud van het VODU.

Artikel 13 Inwerkingtreding

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 14 Citeertitel

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.