Beleidsregels re-integratie gemeente Nederweert 2015

Geldend van 27-08-2015 t/m heden

Intitulé

Beleidsregels re-integratie gemeente Nederweert 2015

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nederweert;

overwegende dat conform de Re-integratieverordening Participatiewet gemeenteNederweert 2015 beleidsregels dienen te worden vastgesteld ten aanzien van de criteria voor ontheffing van de arbeidsverplichting, de doelgroep en de voorzieningen;

gelet op de Re-integratieverordening Participatiewet gemeente Nederweert 2015 en de Algemene wet bestuursrecht:

besluit vast te stellen de “Beleidsregels re-integratie gemeente Nederweert 2015”

Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen

  • 1.

    Alle begrippen die in deze beleidsregels worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in Participatiewet (PW), de Re-integratieverordening Participatiewet gemeente Nederweert 2015, de Algemene wet bestuursrecht en boek 7 van het Burgerlijk Wetboek.

  • 2.

    In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

a.arbeidsverplichting:

de verplichting als bedoeld in artikel 9, lid 1, aanhef onder a PW, artikel 37, lid 1, aanhef onder a t/m c Wet Inkomensvoorziening voor Oudere en gedeeltelijk Arbeidsongeschikte Werknemers/De Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen.

b.aanvrager:

een persoon die een uitkering aanvraagt op grond van de PW en IOAW/IOAZ;

c.dienstbetrekking:

arbeidsrelatie die is gebaseerd op een overeenkomst tussen een werkgever en een werknemer;

d.inkomstenvrijlating:

de inkomstenvrijlating als bedoeld in artikel 31, lid 2, aanhef en onder n PW, artikel 8, lid 2 IOAW en artikel 8, lid 3 IOAZ;

e.inkomstenvrijlating alleenstaande ouders:

de inkomstenvrijlating als bedoeld in artikel 31, lid 2, aanhef en onder r, PW, artikel 8, lid 5 IOAW en artikel 8, lid 9 IOAZ;

f.inkomstenvrijlating medisch urenbeperkten:

de inkomstenvrijlating als bedoeld in artikel 31, lid 2, sub aanhef en onder z PW, artikel 8, lid 7 IOAW en artikel 8, lid 11 IOAZ;

g.inlener:

het bedrijf of de instelling waarvoor de uitkeringsgerechtigde of de jongere werkzaamheden verricht ten behoeve van de participatieplaats, de proefplaatsing of de detachering;

h.jongere:

i.Nugger:

de uitkeringsgerechtigde of Nugger jonger dan 27 jaar;

niet-uitkeringserechtigden;

j.ontheffing:

een ontheffing als bedoeld in artikel 9, lid 2 PW, artikel 9a, lid 1 PW, artikel 37a, lid 1 IOAW/IOAZ, artikel 38, lid 1 IOAW/IOAZ;

k.participatieplaatsen:

onbeloonde additionele werkzaamheden als bedoeld in artikel 10a, lid 1 PW, artikel 38a IOAW en artikel 38a IOAZ;

l.plan van aanpak:

het plan van aanpak als bedoeld in artikel 9a en 44a PW;

m.re-integratieverplichting:

n.startkwalificatie:

de verplichting als bedoeld in artikel 9, lid 1 aanhef onder b PW, artikel 37 lid 1 aanhef onder d en e IOAW/IOAZ;

een startkwalificatie als bedoeld in art. 6d PW;

o.verordening:

de Re-integratieverordening Participatiewet gemeente Nederweert 2015;

p.Wko:

de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen;

q.zoekperiode/

inspanningsperiode:

vier weken zoektijd bij jongeren als bedoeld in artikel 41, lid 4 PW en de periode van vier weken na datum melding voor een aanvraag om een bijstandsuitkering, waarin de persoon van 27 jaar of ouder moet zoeken naar werk.

HOOFDSTUK 2. ZOEKPERIODE/INSPANNINGSPERIODE VAN VIER WEKEN

In de Participatiewet is geregeld dat personen jonger dan 27 jaar een zoekperiode van vier weken krijgen. Gedurende de zoekperiode dient de aanvrager zelf actief te zoeken naar werk of een opleiding en deel te nemen aan de workshops voordat aanspraak op een uitkering en op ondersteuning richting werk kan ontstaan.

Artikel 2.1 Zoekperiode van vier weken

  • 1.

    De zoekperiode/inspanningsperiode van vier weken geldt voor de personen jonger dan 27 jaar en start vanaf datum melding voor een uitkering.

  • 2.

    De inspanningsverplichtingen tijdens de zoekperiode worden door het college tijdens het meldingsgesprek schriftelijk aan de bijstandsaanvrager kenbaar gemaakt.

Artikel 2.2 Uitzonderingsgronden op de inspanningsplicht

  • 1.

    Het college kan een uitzondering op de inspanningsplicht maken, wanneer dit in redelijkheid en billijkheid (nog) niet van de bijstandsaanvrager kan worden gevergd.

  • 2.

    Uitzondering is mogelijk, indien de bijstandsaanvrager naar het oordeel van het college:

    • a.

      een volgens een deskundige vastgesteld medisch en/of psychisch probleem heeft, waardoor de inspanningsverplichting niet gevergd kan worden;

    • b.

      een volgens een deskundige vastgesteld sociaal probleem heeft of te maken heeft met andere persoonlijke omstandigheden, waardoor de inspanningsverplichting niet gevergd kan worden;

    • c.

      in een op verpleging of verzorging gerichte instelling verblijft.

Artikel 2.3 Arbeidsverplichtingen tijdens dezoekperiode/inspanningsperiode

De bijstandsaanvrager dient tijdens de zoekperiode/inspanningsperiode van vier weken:

  • a.

    deel te nemen aan de door de gemeente aangeboden workshops;

  • b.

    aanwezigheid en sollicitaties te registeren;

  • c.

    zijn Curriculum Vitae (CV) actueel te maken en te houden;

  • d.

    zijn CV op www.werk.nl open te zetten en zich aan te melden voor het ontvangen van vacatures via de e-mail;

  • e.

    zich in te schrijven bij het UWV als werkzoekende;

  • f.

    iedere week minimaal drie sollicitaties te doen op vacatures waar hij redelijkerwijs op aangenomen zou kunnen worden;

  • g.

    zich in te schrijven bij tenminste 5 uitzendbureaus;

  • h.

    in zo breed mogelijke zin de media na te gaan op vacatures, waaronder begrepen het actief raadplegen van de vacaturebank van het UWV;

  • i.

    gegevens en bewijsstukken aangaande de voorgenoemde activiteiten te bewaren en deze te overleggen bij de indiening van de aanvraag.

  • j.

    het aanvaarden of het behouden van algemeen geaccepteerde arbeid;

  • k.

    het naar vermogen verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid in een anderedan de gemeente van inwoning, alvorens naar die andere gemeente te verhuizen;

  • l.

    bereid zijn om te reizen over een afstand met een totale reisduur van 3 uur perdag, indien dat noodzakelijk is voor het naar vermogen verkrijgen, hetaanvaarden of het behouden van algemeen geaccepteerde arbeid;

  • m.

    bereid zijn om te verhuizen, indien het college is gebleken dat er geen anderemogelijkheid is voor het naar vermogen verkrijgen, het aanvaarden of hetbehouden van algemeen geaccepteerde arbeid, en de belanghebbende eenarbeidsovereenkomst met een duur van tenminste een jaar en een netto beloningdie ten minste gelijk is aan de voor de belanghebbende geldende bijstandsnorm,kan aangaan;

  • n.

    het verkrijgen en behouden van kennis en vaardigheden, noodzakelijk voor het naar vermogen verkrijgen, het aanvaarden of het behouden van algemeen geaccepteerde arbeid;

  • o.

    het naar vermogen verkrijgen, het aanvaarden of het behouden van algemeengeaccepteerde arbeid niet belemmeren door kleding, gebrek aan persoonlijkeverzorging of gedrag;

  • p.

    het gebruik maken van door het college aangeboden voorzieningen, waaronderbegrepen sociale activering, gericht op arbeidsinschakeling en mee te werken aanonderzoek naar zijn of haar mogelijkheden tot arbeidsinschakeling.

Artikel 2.4 Inlichtingen arbeidsverplichtingen

  • 1.

    De bijstandsaanvrager verstrekt gegevens en bewijsstukken die het college kunnen helpen bij de beoordeling of hij heeft voldaan aan de arbeidsverplichtingen tijdens de zoekperiode.

  • 2.

    Deze documenten betreffen in ieder geval:

    • a.

      bewijsstukken van deelname aan workshops;

    • b.

      bewijsstukken van ten miste twaalf (drie per week) gerichte sollicitaties;

    • c.

      bewijzen van inschrijvingen bij tenminste 5 uitzendbureaus;

    • d.

      bewijsstukken/reacties van de wervende organisaties op de sollicitaties;

    • e.

      een actueel CV.

Artikel 2.5 Scholingsplicht kwalificatieplichtigejongeren

  • 1.

    Het college verplicht de kwalificatieplichtige jongere zich te melden bij het Regionaal Meld- en Coördinatiecentrum (RMC) om te komen tot een advies aangaande scholing.

  • 2.

    Indien de kwalificatieplichtige jongere zich niet meldt bij het RMC, dient hij op een andere manier, dan bedoeld in lid 1, te komen tot een scholingsadvies.

  • 3.

    De jongere verstrekt documenten waaruit moet blijken dat er vanwege onvoldoende capaciteiten en/of belemmeringen geen scholingsmogelijkheden zijn binnen het uit 's Rijks kas bekostigd onderwijs.

Artikel 2.6 Uitzonderingsgronden op de scholingsplicht jongeren

  • 1.

    Het college kan een uitzondering op de scholingsplicht maken, wanneer een jongere geobjectiveerd aantoont dat hij geen regulier onderwijs kan volgen of wanneer dit in redelijkheid (nog) niet van hem gevergd kan worden. Deze uitzondering is mogelijk, indien de jongere naar het oordeel van het college:

    • a.

      een volgens een deskundige vastgesteld cognitief probleem heeft;

    • b.

      een volgens een deskundige vastgesteld medisch en/of psychisch probleem heeft;

    • c.

      een volgens een deskundige vastgesteld sociaal probleem heeft;

    • d.

      te maken heeft met andere persoonlijke omstandigheden, waardoor het verplicht volgen van onderwijs niet gevergd kan worden.

  • 2.

    Een uitzondering op de scholingsplicht wordt in ieder geval gemaakt als de jongere:

    • a.

      onder de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen (WSNP) valt;

    • b.

      (nog) geen aanspraak kan maken op studiefinanciering, bijvoorbeeld doordat de jongere moet wachten tot het eerstvolgende instroommoment;

    • c.

      verblijft in een op verpleging of verzorging gerichte instelling;

    • d.

      inburgeraar is en (nog) niet beschikt over het taalniveau A2.

De plicht tot arbeidsinschakeling

De wetgever legt in beginsel aan iedere uitkeringsgerechtigde van 18 jaar tot de pensioengerechtigde leeftijd de plicht tot arbeidsinschakeling op. De plicht tot arbeidsinschakeling bestaat uit een arbeidsplicht (sollicitatieplicht) en een re-integratieplicht.

De arbeidsplicht bestaat uit de volgende onderdelen:

  • a.

    de plicht om naar vermogen algemeen geaccepteerd werk te verkrijgen, te accepteren en te behouden.

  • b.

    de plicht om ingeschreven te staan als werkzoekende bij het UWV;

  • c.

    de verplichtingen als bedoeld in art. 18 lid 4 Participatiewet.

De re-integratieplicht bestaat uit de volgende onderdelen:

  • a.

    de plicht om gebruik te maken van een door het college aangeboden voorziening, waaronder

    begrepen sociale activering, gericht op arbeidsinschakeling;

  • b.

    de plicht om mee te werken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling;

  • c.

    mee te werken aan het opstellen, uitvoeren en evalueren van een plan van aanpak als bedoeld in artikel 44a Participatiewet.

Artikel 3.1 Ontheffing van de arbeidsplicht

  • 1.

    Het college maakt gebruik van de bevoegdheid om bij dringende redenen een tijdelijke ontheffing te verlenen van de arbeidsverplichting. De re-integratieplicht blijft echter van toepassing.

  • 2.

    De ontheffing gaat in beginsel en indien dit mogelijk vergezeld van een verplichting om de omstandigheden, die maken dat een ontheffing noodzakelijk is, teniet te doen.

  • 3.

    In de volgende situaties is onder anderen een ontheffing van de arbeidsplicht mogelijk:

    • a.

      bij een alleenstaande ouder met zorgtaken voor een ten laste komend kind tot 12 jaar, voor zover hiermee geen rekening kan worden gehouden door middel van een voorziening;

    • b.

      bij een belanghebbende met medische beperkingen, voor zover deze beperkingen de arbeidsinschakeling in zijn geheel nog niet toelaten;

    • c.

      bij een belanghebbende die op sociale gronden verminderd belastbaar is, voor zover er sprake is van zodanige belemmeringen dat redelijkerwijs niet gevergd kan worden dat belanghebbende geheel of gedeeltelijk aan de verplichtingen voldoet.

  • 4.

    Het college kan bij de beoordeling van de ontheffing gebruik maken van adviezen van onafhankelijke externe deskundigen.

  • 5.

    Het college kan besluiten een eerder verleende ontheffing in te trekken indien de gronden waarop de eerder verleende ontheffing wijzigen of zijn vervallen.

  • 6.

    De verplichtingen, bedoeld in art. 9, eerste lid, onderdelen a, b en c PW zijn niet vantoepassing op de belanghebbende die volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is, alsbedoeld in artikel 4 van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen.

Artikel 3.2 Medewerkingsplicht door belanghebbende

Het college hanteert voor de medewerkingsplicht als bedoeld in artikel 17, lid 2 PW de volgende regels:

  • a.

    De uitnodiging voor een gesprek in verband met het aanbieden van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling of een onderzoek naar de voortgang van een aangeboden voorziening wordt tenminste een week voor de dag van de afspraak verstuurd.

  • b.

    Het gesprek kan plaatsvinden in het gemeentehuis, bij een door het college ingeschakeld re-integratiebedrijf Werk. Kom) of bij de belanghebbende thuis.

  • c.

    De belanghebbende kan – behoudens bijzondere situaties de afspraak met een gegronde reden afzeggen. De nieuwe afspraak geldt als een eerste afspraak.

  • d.

    Indien de belanghebbende niet op de uitnodiging reageert, dan verstuurt het college een opschortingsbesluit met daarin de tweede uitnodiging voor een afspraak. Dit is tevens de hersteltermijn.

  • e.

    Komt de belanghebbende op de tweede afspraak met een gegronde reden m.b.t. het niet verschijnen op de eerste afspraak dan wordt de opschorting ongedaan gemaakt en de uitkering weer betaalbaar gesteld, nadat het gesprek heeft plaatsgevonden.

  • f.

    Komt de belanghebbende niet op de afspraak dan wordt het recht op uitkering vanaf de datum van de opschorting ingetrokken.

Artikel 3.3 Nadere verplichtingen

  • 1.

    Het college kan gebruik maken van de bevoegdheid om nadere verplichtingen op te leggen aan de belanghebbenden, waaronder begrepen een verplichting om, op advies van een arts, zich te onderwerpen aan een noodzakelijke behandeling van medische aard.

  • 2.

    Onder de nadere verplichtingen van het eerste lid wordt ook begrepen het opvolgen van de adviezen door de belanghebbende van de door het college ingeschakelde bedrijfsarts.

  • 3.

    Het college legt eveneens de verplichting aan belanghebbende op indien zich op verschillende leefdomeinen problemen voordoen en, die een belemmering zijn voor re-integratie, volledige medewerking te verlenen aan het oplossen van de aanwezige problemen.

Ondersteuning op het gebied van re-integratie is het geheel van activiteiten dat leidt tot arbeidsinschakeling. Deze ondersteuning kan worden gegeven door het aanbieden van een traject, waarbij zo nodig re-integratievoorzieningen kunnen worden ingezet of door het bieden van praktische hulp, advies of doorverwijzing naar andere instanties.

Artikel 4.1 Aanbod voorzieningen

  • 1.

    De in deze beleidsregels genoemde voorzieningen kunnen in principe worden ingezet voor zover in de verordening is bepaald dat deze voor de betreffende doelgroep kunnen worden ingezet.

  • 2.

    Ter voorbereiding van een zorgvuldige besluitvorming over de aan te bieden voorzieningen, kan het college diagnostische instrumenten inzetten. Daarmee kunnen de lichamelijke en mentale capaciteiten van de belanghebbende worden gemeten.

  • 3.

    Het college kan onder meer de volgende voorzieningen aanbieden:

    • a.

      werkstage

    • b.

      proefplaatsing

    • c.

      arbeidsontwikkeltraject

    • d.

      sociale activering

    • e.

      scholing

    • f.

      participatieplaats

    • g.

      scholing gedurende een participatieplaats

    • h.

      detachering

    • i.

      beschut werk

    • j.

      no-riskpolis

    • k.

      loonkostentegemoetkoming gericht op re-integratie

    • l.

      persoonlijke ondersteuning (jobcoach)

    • m.

      bemiddeling (jobhunting)

    • n.

      ondersteuning bij leer-werktrajecten

    • o.

      taalonderwijs

    • p.

      nazorg bij arbeidsinschakeling

    • q.

      voorbereidingstrajecten richting zelfstandig ondernemerschap

    • r.

      voorzieningen gericht op zelfstandigheid/zelfredzaamheid/ontplooiing van weerbaarheid, budgetbeheer of administratie.

    • s.

      ondersteunende instrumenten, waaronder schuldhulpverlening en kinderopvang

    • t.

      maatschappelijk/psychosociale hulpverlening

  • 4.

    Bij de inzet van voorzieningen wordt gekozen voor de voorziening die adequaat en toereikend is voor de arbeidsinschakeling.

  • 5.

    Het college kan gebruik maken van de mogelijkheid tot het instellen van:

    • a.

      budgetplafonds voor de verschillende voorzieningen binnen het door de raad gegeven kader zoals bedoeld in artikel 4, lid 1 van de verordening; en

    • b.

      een maximum aantal personen dat in aanmerking komt voor een specifieke voorziening.

Artikel 4.2 Indeling van klanten in categorieën

  • 1.

    Bij de invulling van de nadere regels met betrekking tot inzetten van ondersteuning en/of voorziening als bedoeld in artikel 2, lid 3 van de verordening maakt het college onderscheid tussen drie doelgroepen:

    • a.

      doelgroep 1: personen met een volledige verdiencapaciteit;

    • b.

      doelgroep 2: personen met een verminderde verdiencapaciteit;

    • c.

      doelgroep 3: personen met een maatschappelijke verdiencapaciteit.

  • 2.

    In bijlage I behorende bij deze beleidsregel is opgenomen welke voorzieningen voor welke doelgroepen worden ingezet.

Artikel 5.1 Werkstage

  • 1.

    Het college kan een voorziening in de vorm van een werkstage aanbieden.

  • 2.

    Door de inzet van de werkstage mogen concurrentieverhoudingen niet onverantwoord worden beïnvloed en mag geen verdringing van regulier werk plaatsvinden.

  • 3.

    De voorziening werkstage wordt ingezet voor belanghebbenden die vanwege onvoldoende startkwalificatie of ontbrekende werkervaring niet direct de stap naar een reguliere baan kunnen maken.

  • 4.

    Aan de werkstage zijn de volgende voorwaarden verbonden:

    • a.

      werken met behoud van uitkering;

    • b.

      werken bij een publiek of privaat bedrijf of instelling;

    • c.

      er worden geen loonkostensubsidie ingezet;

    • d.

      er is geen sprake van arbeidsovereenkomst;

    • e.

      maximale duur 3 maanden.

  • 5.

    Bij de werkstage kunnen de volgende aanvullende voorzieningen worden ingezet:

    • a.

      kosten ten behoeve van de persoonlijke ondersteuning (jobcoach) van de belanghebbende;

    • b.

      vergoeding van scholingskosten;

    • c.

      aanvullende dienstverlening ter ondersteuning van de werkgever dan wel de belanghebbende, voor zover dit noodzakelijk geacht wordt voor een succesvol traject gericht op duurzame arbeidsinschakeling.

Artikel 5.2 Proefplaatsing

  • 1.

    Het college kan een voorziening in de vorm van een proefplaatsing inzetten om de werkgever te stimuleren de belanghebbende een arbeidsovereenkomst aan te bieden.

  • 2.

    Bij proefplaatsing verricht de belanghebbende onbeloonde werkzaamheden met behoud van uitkering.

  • 3.

    De voorwaarden voor proefplaatsing zijn:

    • a.

      de belanghebbende inde proefplaatsing verricht minimaal 12 uur per week onbeloonde werkzaamheden;

    • b.

      de werkgever spreekt vooraf een schriftelijke intentie uit om de belanghebbende ná de periode van proefplaatsing een arbeidsovereenkomst aan te bieden voor minimaal 12 uur per week en met een minimale duur van zes maanden;

    • c.

      de werkgever voert tijdens de proefplaatsing goed werkgeverschap en draagt zorg voor het afsluiten van een WA-verzekering voor de belanghebbende en een werkplek die voldoet aan de eisen die de Arbeidsomstandighedenwet aan de werkgever stelt.

  • 4.

    In de overeenkomst wordt de duur en het aantal uren dat de belanghebbende arbeid dient te verrichten vastgelegd.

  • 5.

    Het college kan, onverminderd artikel 17 van de verordening de proefplaatsing onmiddellijk beëindigen indien het college constateert dat aan de voorwaarden als bedoeld in artikel 5.2 niet voldaan is of wordt.

Artikel 5.3 Arbeidsontwikkeltraject

  • 1.

    Het college kan een arbeidsontwikkeltraject aanbieden ter bevordering van werknemersvaardigheden ter voorbereiding op een regulier dienstverband met of zonder loonkostensubsidie.

  • 2.

    Een arbeidsontwikkeltraject is gericht op het verkleinen van de afstand tot de arbeidsmarkt door middel van het opdoen van werkervaring en het aanleren van werknemersvaardigheden.

  • 3.

    Een arbeidsontwikkeltraject heeft een maximale duur van 12 maanden.

  • 4.

    Deze termijn kan één maal met 12 maanden worden verlengd.

Artikel 5.4 Sociale activering

  • 1.

    Het college kan sociale activering aanbieden ter bevordering van arbeidsparticipatie gericht op maatschappelijke participatie.

  • 2.

    Sociale activering heeft een maximale duur van 12 maanden.

  • 3.

    Deze termijn kan telkens met 12 maanden worden verlengd.

Artikel 5.5 Scholing alleenstaande ouders met kinderen tot 5 jaar

  • 1.

    Het college dient aan de alleenstaande ouder met een ontheffing van de arbeidsplicht, als bedoeld in artikel 9a, lid 1 Participatiewet, scholing aan te bieden. Scholing kan ook omscholing of re-integratieactiviteiten inhouden.

  • 2.

    Voor de alleenstaande ouder zonder startkwalificatie is de aangeboden scholing bedoeld in lid 1 minimaal op het niveau van een startkwalificatie.

  • 3.

    Voor de alleenstaande ouder die reeds in het bezit is van een startkwalificatie kunnen ook kortdurende opleidingen, stages of vrijwilligerswerk als instrument worden ingezet om de aansluiting met een eerder afgeronde opleiding of met een eerdere baan te behouden.

Artikel 5.6 Participatieplaats

  • 1.

    Het college maakt gebruik van de bevoegdheid om, aan uitkeringsgerechtigden van 27 jaar of ouder, participatieplaatsen aan te bieden.

  • 2.

    De participatieplaats dient aan de volgende voorwaarden te voldoen:

    • a.

      de uitkeringsgerechtigde verricht minimaal 12 uur per week onbeloonde additionele werkzaamheden;

    • b.

      de inlener voert goed werkgeverschap en draagt zorg voor het afsluiten van een WA-verzekering voor de uitkeringsgerechtigde.

  • 3.

    Het college beoordeelt:

    • a.

      of de participatieplaats bijdraagt aan het vergroten van de kans op arbeidsinschakeling van de uitkeringsgerechtigde; en

    • b.

      of voortzetting van de participatieplaats, met het oog op in de persoon gelegen factoren, zijn kans op arbeidsinschakeling aanmerkelijk verbetert.

  • 4.

    Na negen maanden na aanvang van de participatieplaats, oordeelt het college conform lid drie van dit artikel over voortzetting van de participatieplaats.

  • 5.

    Het college verlengt de participatieplaats tot maximaal 24 maanden, indien het college, bij uitvoering van het tweede lid van dit artikel, van oordeel is dat de participatieplaats de arbeidsmarktkansen van de uitkeringsgerechtigde vergroot.

Artikel 5.7 Detachering

  • 1.

    Het college kan een voorziening in de vorm van detachering inzetten om de werkervaring van de uitkeringsgerechtigde of de jongere te vergroten, met als doel uitstroom naar reguliere arbeid te bevorderen.

  • 2.

    Bij detachering is de kandidaat in dienst van de uitvoerende organisatie en verricht werkzaamheden tegen een inleenvergoeding.

Artikel 5.7a Hoogte en duur van de vergoeding voor detachering

  • 1.

    Het college betaalt de uitvoerende organisatie een vergoeding voor de detachering, mits voldaan is aan de voorwaarden zoals benoemd in artikel 5.7b.

  • 2.

    De vergoeding van de detachering, als benoemd in het eerste lid, is de brutoloonsom.

  • 3.

    De duur van de vergoeding voor detachering is maximaal een jaar en niet langer dan de duur van de arbeidsovereenkomst.

  • 4.

    De uitvoerende organisatie dient hiervoor een gemotiveerde aanvraag voor verlenging van de vergoeding van detachering, minimaal 2 maanden voor het einde van de arbeidsovereenkomst met de kandidaat, in bij het college.

  • 5.

    Het college kan de duur van de vergoeding met maximaal 12 maanden verlengen.

Artikel 5.7b Voorwaarden van de vergoeding voor detachering

  • 1.

    De uitvoerende organisatie en de werknemer gaan een arbeidsovereenkomst aan met een minimale duur van zes maanden.

  • 2.

    De uitvoerende organisatie betaalt het geldende minimumloon aan de werknemer.

  • 3.

    De uitvoerende organisatie sluit een inleenovereenkomst voor de individuele werknemer met een inlenende organisatie waarin het aantal uren en de duur van de arbeidsovereenkomst opgenomen zijn.

  • 4.

    De inlenende werkgever betaalt een inleenvergoeding van minimaal 30% van het minimumloon.

Artikel 5.8 Beschut werk

(Gereserveerd voor nadere uitwerking vóór 1-7-2015)

Artikel 5.9 No-riskpolis

  • 1.

    Het college kan aan een werkgever een no-riskpolis aanbieden als hiermee de uitstroom van een uitkeringsgerechtigde of een jongere kan worden vergroot.

  • 2.

    De no-riskpolis wordt uitsluitend ingezet om de risico’s van loonschade bij verzuim door belanghebbende op een reguliere functie bij de werkgever te minimaliseren.

  • 3.

    Door het vooraf afdekken van het risico van mogelijke uitval is er een grotere kans op een (duurzame) arbeidsrelatie.

  • 4.

    De no-riskpolis is individueel maatwerk en wordt bepaald door het profiel van de uitkeringsgerechtigde of de jongere.

  • 5.

    De no- riskpolis kan worden ingezet in combinatie met loonkostensubsidie of in aansluiting op een ander instrument (bijvoorbeeld na proefplaatsing).

  • 6.

    De werkgever ontvangt van de gemeente een brief en de benodigde formulieren om de no-riskpolis te activeren.

Artikel 5.10 Loonkostentegemoetkoming gericht op re-integratie

  • 1.

    Het college kan een loonkostentegemoetkoming verstrekken aan een werkgever om daarmee het opdoen van werkervaring of de overgang naar een reguliere functie bij betreffende werkgever of een andere werkgever voor belanghebbende mogelijk te maken.

  • 2.

    De loonkostentegemoetkoming wordt slechts verstrekt als de werkgever een arbeidsovereenkomst heeft gesloten met de kwetsbare uitkeringsgerechtigde of de jongere voor de duur van tenminste zes maanden en vanaf de ingangsdatum van deze overeenkomst.

Artikel 5.10a Hoogte van de loonkostentegemoetkoming

De hoogte van de loonkostentegemoetkoming bedraagt:

  • a.

    maximaal € 500, - per maand voor een dienstbetrekking van minimaal 36 uur per week, waarbij de totale loonkostentegemoetkoming per uitkeringsgerechtigde of jongere per werkgever maximaal € 3.000, - kan bedragen;

  • b.

    maximaal € 400, - per maand voor een dienstbetrekking van 28 tot 36 uur per week, waarbij de totale loonkostentegemoetkoming per uitkeringsgerechtigde of jongere per werkgever maximaal € 2.400, - kan bedragen;

  • c.

    maximaal € 300, - per maand voor een dienstbetrekking van 20 tot 28 uur per week, waarbij de totale loonkostentegemoetkoming per uitkeringsgerechtigde of jongere per werkgever maximaal € 1.800, - kan bedragen;

  • d.

    maximaal € 150, - per maand voor een dienstbetrekking van 12 tot 20 uur per week, waarbij de totale loonkostentegemoetkoming per uitkeringsgerechtigde of jongere per werkgever maximaal € 900, - kan bedragen.

Artikel 5.10b Duur van de loonkostentegemoetkoming

  • 1.

    De loonkostentegemoetkoming wordt niet langer dan voor de duur van de arbeidsovereenkomst toegekend met een maximum van zes maanden.

  • 2.

    De loonkostentegemoetkoming wordt maandelijks toegekend aan de werkgever door het college.

Artikel 5.10c Aanvraag loonkostentegemoetkoming

  • 1.

    De loonkostentegemoetkoming kan verstrekt worden aan alle bedrijven en instellingen zonder dat hierbij een beperking geldt ten aanzien van gemeente- en provinciegrenzen.

  • 2.

    De aanvraag van de loonkostentegemoetkoming wordt schriftelijk ingediend door de werkgever door middel van het “aanvraagformulier loonkostentegemoetkoming” uiterlijk binnen een maand na aanvang van de arbeidsovereenkomst.

  • 3.

    De aanvraag als bedoeld in lid 2 wordt vergezeld van een door de uitkeringsgerechtigde of de jongere en werkgever ondertekende arbeidsovereenkomst.

Artikel 5.10d Vaststelling en betaling loonkostentegemoetkoming

  • 1.

    Het college stelt de loonkostentegemoetkoming vast nadat de afgesproken periode waarover loonkostentegemoetkoming wordt verstrekt, is verstreken.

  • 2.

    Het definitieve recht wordt vastgesteld op basis van het feitelijk aantal gewerkte uren door de uitkeringsgerechtigde of de jongere. Het feitelijk aantal gewerkte uren wordt bepaald aan de hand van de loonspecificaties van de uitkeringsgerechtigde of de jongere.

  • 3.

    Binnen een maand na vaststelling, zoals genoemd in lid 1, wordt de loonkostentegemoetkoming uitbetaald aan de werkgever.

  • 4.

    Het college verstrekt op verzoek van de werkgever maandelijks of per kwartaal een voorschot op de loonkostentegemoetkoming.

Artikel 5.11 Persoonlijke ondersteuning (jobcoach)

  • 1.

    Het college kan aan een uitkeringsgerechtigde dan wel aan de persoon die direct voorafgaande aan zijn dienstverband uitkeringsgerechtigde was, of aan een jongere, persoonlijke ondersteuning aanbieden als uitvoering van de taken door belanghebbende zonder deze ondersteuning niet haalbaar zou zijn.

  • 2.

    De jobcoach ondersteunt met een persoonlijk trainings- of inwerkprogramma en/of verzorgt de begeleiding/nazorg op de werkvloer.

  • 3.

    De jobcoach begeleidt ook de werkgever.

Artikel 5.12 Ondersteuning bij een leer-werktraject

  • 1.

    Het college kan ondersteuning bij leer-werktraject aanbieden aan personen van:

    • a.

      16 of 17 jaar van wie de leerplicht of de kwalificatieplicht nog niet is geëindigd; of

    • b.

      18 tot 27 jaar die nog geen startkwalificatie heeft behaald; en

    • c.

      voor zover deze ondersteuning, naar het oordeel van het college, nodig is voor het volgen van een leer-werktraject.

  • 2.

    De ondersteuning als bedoeld in lid 1 kan worden geboden in de vorm van:

    • a.

      assessment of onderzoek t.a.v. werknemersvaardigheden;

    • b.

      onderzoek in welke sector, branche, beroepsrichting een leerwerktraject mogelijk is;

    • c.

      plan van aanpak met doelstelling t.a.v. ontwikkelen van werknemersvaardigheden, beroepsvaardigheden en uitstroom;

    • d.

      inzet branche gerichte opleiding; of

    • e.

      een financiële bijdrage voor begeleiding op de werkplek door de werkgever.

  • 3.

    De financiële bijdrage voor begeleiding als bedoeld in lid 2 onder e. wordt slechts verstrekt als de werkgever een leer-werkovereenkomst heeft gesloten met de jongere voor de duur van tenminste zes maanden en deze overeenkomst daadwerkelijk van kracht is.

  • 4.

    Het college geeft voorafgaand aan het dienstverband toestemming voor een financiële bijdrage voor begeleiding en besluit binnen zes weken na aanvang van de leer-werkovereenkomst over de hoogte en de duur van de bijdrage.

Artikel 5.12a Duur van de ondersteuning

De ondersteuning bij een leer-werktraject duurt maximaal 6 maanden. In incidentele gevallen kan deze termijn eenmaal worden verlengd.

Artikel 5.13 Vergoedingen

  • 1.

    Het college kan een vergoeding verstrekken voor de kosten die een uitkeringsgerechtigde of een jongere moet maken in het kader van een re-integratietraject, voor zover deze naar het oordeel van het college noodzakelijk is om de kansen op de arbeidsmarkt te vergroten.

  • 2.

    Het college betrekt bij zijn oordeel over de noodzaak:

    • a.

      het belang van de te maken kosten in verband met de re-integratie van de belanghebbende; en

    • b.

      de beschikbaarheid van de voorliggende voorzieningen.

  • 3.

    Voor de volgende vergoedingen kan een uitkeringsgerechtigde of een jongere in aanmerking komen:

    • a.

      reiskosten, indien re-integratie buiten de gemeente Nederweert plaatsvindt en gebruik wordt gemaakt van het goedkoopste openbaar vervoertarief. Indien het openbaar vervoer niet doelmatig wordt geacht dan kan een kilometervergoeding van maximaal € 0,19 per kilometer (op basis van de kortste route in de routeplanner van de ANWB) worden verstrekt.

    • b.

      aanschaf van een vervoermiddel, bijvoorbeeld een fiets. Hierbij geldt een maximum van €100. Deze vergoeding wordt eenmalig verstrekt.

In de Participatiewet is geregeld dat al dan niet gedurende een beperkte periode een deel van de inkomsten uit deeltijdarbeid niet met de bijstand of uitkering verrekend wordt. De wet kent drie inkomstenvrijlatingen: een reguliere inkomstenvrijlating (artikel 31, lid 2, onder n Participatiewet), een aanvullende inkomstenvrijlating voor alleenstaande ouders (artikel 31, lid 2, onder r Participatiewet) en een inkomstenvrijlating voor medisch uren beperkten (artikel 31, lid 2, onder z Participatiewet). De IOAW en de IOAZ kennen dezelfde inkomstenvrijlatingen.

Artikel 6.1 Toepassing reguliere inkomstenvrijlating

  • 1.

    Het college past de inkomstenvrijlating toe bij eerste werkaanvaarding tijdens de uitkeringsperiode.

  • 2.

    Van een eerste werkaanvaarding – genoemd in lid 1 – is eveneens sprake indien de bestaande arbeidsuren uitgebreid worden met minimaal 3 uur per week. De vrijlating geldt dan voor alle inkomsten uit arbeid en niet slechts voor de nieuw gegenereerde inkomsten.

  • 3.

    Toepassing van inkomstenvrijlating geldt zowel voor personen met een uitkering op grond van de Participatiewet, als op grond van de IOAW en IOAZ.

  • 4.

    In afwijking van het eerste en tweede lid, wordt geen inkomstenvrijlating toegepast over inkomsten die door belanghebbende zijn verzwegen en waarbij de te veel of ten onrechte verstrekte uitkering alsnog door het college wordt teruggevorderd of verrekend.

Artikel 6.2 Inkomstenvrijlating alleenstaande ouders

Het college past de inkomstenvrijlating alleenstaande ouders toe indien:

  • a.

    de alleenstaande ouder de volledige zorg heeft voor een ten laste komend kind tot 12 jaar;

  • b.

    de periode van zes aaneengesloten maanden van inkomstenvrijlating, zoals bedoeld in artikel 31, lid 2, onder n Participatiewet is verstreken; en

  • c.

    een volledige uitstroom naar werk (nog) niet haalbaar is.

Artikel 6.3 Toepassing inkomstenvrijlating medisch urenbeperkten

  • 1.

    Het college past de inkomstenvrijlating voor medisch urenbeperkten toe nadat is vastgesteld dat iemand daadwerkelijk medisch urenbeperkt is, zoals bedoeld in artikel 6b van de Participatiewet.

  • 2.

    De beoordeling van de medische urenbeperking wordt uitgevoerd door het UWV.

  • 3.

    De toepassing van deze inkomstenvrijlating heeft een structureel karakter.

  • 4.

    De vrijlatingen genoemd onder artikel 6.1 en 6.2.zijn voorliggend op deze vrijlating.

Artikel 6.4 Eenmalige toekenning inkomstenvrijlating

  • 1.

    De inkomstenvrijlating als bedoeld in artikel 6.1 en artikel 6.2 wordt één maal per uitkeringsperiode toegekend.

  • 2.

    Als dezelfde uitkeringsperiode wordt aangemerkt:

    • a.

      de periode waarin een uitkering aaneengesloten of na een onderbreking die korter is dan 30 dagen wordt voortgezet;

    • b.

      de situatie waarin sprake is van voortzetting van een uitkering die in een andere gemeente reeds werd verstrekt;

    • c.

      de situatie waarin na wijziging van bijvoorbeeld woon- of gezinssituatie de uitkering met een andere norm wordt voortgezet.

Artikel 6.5 De toekenning

  • 1.

    Het college besluit ambtshalve dat er recht bestaat op een inkomstenvrijlating, nadat de belanghebbende aan de voorwaarden heeft voldaan.

  • 2.

    De inkomstenvrijlating gaat in op de eerste dag van de maand waaraan de inkomsten moeten worden toegerekend.

Artikel 6.6 Uitsluiting

Geen recht op een inkomstenvrijlating en een inkomstenvrijlating alleenstaande ouders bestaat als een uitkeringsgerechtigde:

  • a.

    inkomsten uit illegale arbeid verworven heeft;

  • b.

    de inlichtingenplicht niet is nagekomen door geen, onjuiste of onvolledige mededeling van inkomsten uit arbeid te doen;

  • c.

    binnen 6 maanden na beëindiging van de uitkering weer een beroep op uitkering doet en in de uitkeringsperiode voorafgaand aan de beëindiging een inkomstenvrijlating is toegepast.

  • d.

    jonger is dan 27 jaar (artikel 31, lid 7 van de Participatiewet).

Artikel 6.7 Beëindiging en terugvordering

  • 1.

    Het college beëindigt de inkomstenvrijlating als bedoeld in artikel 6.1 en artikel 6.2 per direct als de vrijlating is toegepast op grond van door de uitkeringsgerechtigde onjuiste en/of onvolledige verstrekte informatie.

  • 2.

    Het college vordert de ten onrechte verstrekte vrijlating terug indien de inkomstenvrijlating ten onrechte is toegepast.

Artikel 7.1 Tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang

  • 1.

    Het college maakt gebruik van de bevoegdheid om op grond van artikel 1.13 van de Wko een tegemoetkoming te verstekken aan een uitkeringsgerechtigde ouder als aanvulling op de kinderopvangtoeslag van de Belastingdienst.

  • 2.

    Een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang wordt verstrekt indien:

    • a.

      de kinderopvang naar het oordeel van het college noodzakelijk is voor de scholing of re-integratie van de uitkeringsgerechtigde;

    • b.

      de kinderopvang voldoet aan de bepalingen genoemd in de Wko;

    • c.

      de kinderopvang betrekking heeft op een ten laste van de ouder komend kind.

  • 3.

    Het college kan een tegemoetkoming verstrekken aan een alleenstaande ouder, voor de duur van maximaal zes maanden, indien:

    • a.

      de ouder minimaal drie maanden een uitkering op grond van de Participatiewet, IOAW of IOAZ heeft ontvangen; en

    • b.

      is uitgestroomd door het aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid, dan wel het vestigen als zelfstandige ondernemer.

  • 4.

    Een ouder en diens partner worden voor de toepassing van deze beleidsregels geacht gezamenlijk één aanspraak op een tegemoetkoming te hebben.

Artikel 7.2 Hoogte en duur van de tegemoetkoming

  • 1.

    De hoogte van de tegemoetkoming is afhankelijk van de kosten van de kinderopvang per kind die worden bepaald door:

    • a.

      het aantal uren kinderopvang per kind dat naar het oordeel van het college noodzakelijk is;

    • b.

      de voor de kinderopvang te betalen uurprijs;

    • c.

      soort kinderopvang.

  • 2.

    Bij de berekening van de tegemoetkoming wordt gerekend met het maximale uurtarief voor kinderopvang dat jaarlijks door de Belastingdienst wordt vastgesteld.

  • 3.

    In afwijking van het gestelde in lid 2 wordt bij de vaststelling van de hoogte van de tegemoetkoming uitgegaan van de werkelijke kosten als er naar het oordeel van het college geen adequate kinderopvang beschikbaar is tegen een uurtarief zoals bedoeld in lid 2.

  • 4.

    Het college verleent de tegemoetkoming zolang de scholing of het traject gericht op arbeidsinschakeling duurt.

  • 5.

    De kinderopvangtoeslag van de Belastingdienst wordt in mindering gebracht op de berekende kosten van kinderopvang.

Artikel 7.3 Ingangsdatum van de tegemoetkoming

  • 1.

    Het college stelt de ingangsdatum van de tegemoetkoming vast op de dag waarop de scholing of het traject gericht op arbeidsinschakeling begint, of zoveel later als de kinderopvang daadwerkelijk begint.

  • 2.

    In afwijking van lid 1 kan het college de ingangsdatum van de tegemoetkoming vaststellen op een datum, gelegen voor de dag waarop de scholing of het traject gericht op arbeidsinschakeling is begonnen, als dit naar het oordeel van het college noodzakelijk is om tijdige plaatsing bij het kindercentrum of gastouderbureau te realiseren.

Artikel 7.4 Uitbetaling

  • 1.

    De tegemoetkoming wordt in maandelijkse termijnen rechtstreeks uitbetaald aan de kinderopvangorganisatie, op basis van een door de ouder afgegeven machtiging.

  • 2.

    De tegemoetkoming wordt betaald op basis van een factuur.

Artikel 8.1 Citeertitel en inwerkingtreding

  • 1.

    Deze beleidsregels treden per 1-1-2015 in werking.

  • 2.

    Met de inwerkingtreding van deze beleidsregels worden de op 18 december 2012 door het college vastgestelde Besluit nadere regels re-integratieverordening 2012 ingetrokken.

  • 3.

    Deze beleidsregels worden aangehaald als “Beleidsregels Re-integratie gemeente Nederweert 2015”.

Ondertekening

Aldus vastgesteld door Burgemeester en Wethouders van Nederweert d.d. 10 februari 2015.
Burgemeester en wethouders van Nederweert,
De secretaris, De burgemeester,
J.W. van den Waardenberg, l.s. H.F.M. Evers

Bijlage: Behorende bij Beleidsregels Re-integratie

Bijlage