Regeling vervallen per 10-04-2015

Fraudeverordening Wet Werk en Bijstand 2004

Geldend van 01-01-2005 t/m 09-04-2015

Intitulé

Fraudeverordening Wet Werk en Bijstand 2004

De raad van de gemeente Nieuwegein;

gelezen het voorstel van de fractie van Stadspartij PGN d.d. 5 oktober 2004;

gelet op artikel 8a van de Wet Werk en Bijstand (WWB);

overwegende dat de WWB vereist dat de gemeente bij verordening regels stelt voor bestrijding van het ten onrechte ontvangen van bijstand, alsmede van misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet en dat die verordening uiterlijk per 1 januari 2005 inwerking dient te treden;

b e s l u i t :

Fraudeverordening Wet Werk en Bijstand 2004

  • 1.

    vast te stellen de Fraudeverordening Wet Werk en Bijstand 2004;

  • 2.

    de Fraudeverordening Wet Werk en Bijstand 2004 onverwijld, doch uiterlijk op 11 november 2004, te publiceren;

  • 3.

    de Fraudeverordening Wet Werk en Bijstand 2004 in werking te laten treden op 1 januari 2005 nadat deze, op grond van de Tijdelijke Referendumwet, na publicatie zes weken ter inzage heeft gelegen.

Ondertekening

aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 4 november 2004

de voorzitter
de griffier

Fraudeverordening Wet Werk en Bijstand 2004

HOOFDSTUK 1. ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1. Begrippen.

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    het college: het college van burgermeester en wethouders van de gemeente Nieuwegein;

  • b.

    de wet: Wet Werk en Bijstand;

  • c.

    bijstand: de bijstand genoemd onder artikel 5 onder b van de Wet Werk en Bijstand;

  • d.

    bijzondere bijstand: de bijstand, bedoeld in artikel 35 eerste lid van de Wet Werk en Bijstand;

  • e.

    alleenstaande: de persoon vernoemd in artikel 4 onder a van de Wet Werk en Bijstand;

  • f.

    alleenstaande ouder: de persoon genoemd in artikel 4 onder b van de Wet Werk en Bijstand;

  • g.

    gezin: de personen genoemd in artikel 4 onder c van de Wet Werk en Bijstand;

  • h.

    recidive: het binnen een periode van 5 jaar wederom verwijtbaar niet nakomen van de inlichtingenplicht;

  • i.

    benadelingbedrag: de brutokosten aan bijstand dat ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend, kosten omtrent terugvordering en wettelijke rente;

  • j.

    inlichtingenplicht: de verplichting in artikel 17 lid 1,2, en 4 van de Wet Werk en Bijstand en de artikelen 28 lid 2 en 29 lid 1 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen;

  • k.

    afstemmingsverordening: de verordening gebaseerd op artikel 8 lid 1 onder b van de Wet Werk en Bijstand.

HOOFDSTUK 2. FRAUDEPREVENTIE

Artikel 2. Voorlichting, communicatie en controle bij aanvraag.

Het college stelt een beleidsplan van de Gemeentelijke Sociale Dienst vast, waarin onder meer aandacht wordt besteed aan fraudepreventie. Onderdeel daarvan is de wijze waarop het College belanghebbende informeert over de rechten en plichten die aan het ontvangen van bijstand zijn verbonden, en over de consequenties van misbruik en oneigenlijk gebruik. Daarnaast beschrijft het College in het beleidsplan ten minste de wijze van controle bij de aanvraag, de handelwijze bij in consistences in de aanvraag.

Artikel 3. Validering van gegevens

Het College voert bij de aanvraag bestandsvergelijking uit waarbij actuele gegevens worden gecontroleerd. Op grand hiervan kunnen bijstandsuitkeringen, na verificatie aan veranderde omstandigheden worden aangepast.

HOOFDSTUK 3. TERUGVORDERING EN VERHAAL.

Artikel 4. Terugvordering

  • 1.

    Het college vordert die kosten van bijstand boven een nader door het College vast te stellen bedrag terug in de gevallen die in artikelen 58 en 59 van de Wet Werk en Bijstand zijn aangegeven, voor zover zich daar geen andere wettelijke regeling tegen verzet;

  • 2.

    De kosten van bijstand onder het in het eerste lid bedoelde bedrag worden wel teruggevorderd indien de inlichtingenplicht als bedoeld in artikel 17 eerste lid van de Wet Werk en Bijstand binnen een periode van twaalf maanden meer dan een keer niet is nagekomen;

  • 3.

    Van terugvordering kan worden afgezien indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn van immateriële aard;

  • 4.

    Het College stelt nadere regels vast omtrent de terugvordering van brutokosten van bijstand, kosten invordering en wettelijke rente.

Artikel 5. Verhaal

  • 1.

    Het College verhaalt de kosten van bijstand boven een nader door het College vast te stellen bedrag tot het tijdstip waarop de artikelen 56, 61 en 62 van de Wet Werk en Bijstand in werking treden in de gevallen en overeenkomstig de regels aangegeven in de artikelen 92, tweede en derde lid, t/m 105 en 141 van de Algemene bijstandswet, voorzover zich daar geen andere regeling tegen verzet;

  • 2.

    Van verhaal kan worden afgezien indien daarvoor redenen aanwezig zijn van immateriële aard;

  • 3.

    Bij nader door het College vast te stellen regels kan voor de vaststelling van de hoogte van de verhaalbijdrage naast de bestaande maatstaven een nader vast te stellen systematiek worden gehanteerd.

Artikel 6. Invordering en kwijtschefding

  • 1.

    Het College stelt zich tot doel om de teruggevorderde en de op derde verhaalde bijstand optimaal in te vorderen, zover zich daar geen andere wettelijk regeling tegen verzet;

  • 2.

    Het College kan besluiten van gehele of gedeeltelijke (verdere) invordering af te zien indien de belanghebbende;

    • a.

      een minnelijke schikking regeling in het kader van, of analoog aan, de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen heeft getroffen, dan wel na het doorlopen van het gerechtelijk traject is toegelaten tot de Schuldsanering Natuurlijke Personen;

    • b.

      een voor het College acceptabel voorstel tot afkoop doet;

    • c.

      een beroep doet op de aanwezigheid van dringende redenen en dit beroep door het College is gehonoreerd

  • 3.

    Het College stelt voorwaarden die aan de kwijtschelding, zoals bedoeld in het tweede lid onder a t/m c zijn verbonden. Deze voorwaarden worden in beleidsregels nader uitgewerkt;

  • 4.

    Het College ziet niet af van (verdere) invordering indien de terugvordering meer dan één keer het gevolg is van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting bedoeld in artikel 17 eerste lid van de Wet Werk en Bijstand;

  • 5.

    Het tweede lid is niet van toepassing indien een opgelegde periodieke onderhoudsverplichting nog niet is geëindigd;

  • 6.

    Het College stelt door middel van het jaarlijkse beleidsplan van de Gemeentelijke Sociale Dienst criteria vast voor categorieën van vorderingen, personen en termijnen voor het verrichten van heronderzoek op vorderingen.

HOOFDSTUK 4. CONTROLE

Artikel 7. Controle tijdens en na beeindiging van de bijstand

Het College voert heronderzoeken uit om rechtmatigheid van de uitkering te controleren, alsmede onderzoeken naar de reden van beëindiging van de uitkering, binnen door het College nader te bepalen termijnen en neemt op basis daarvan besluiten met betrekking tot de rechtmatigheid van de uitkering en de wederzijds tussen College en de belanghebbende resterende verplichtingen en de afhandeling daarvan.

Artikel 8. Controlemiddelen

  • 1.

    In het beleidsplan van de Gemeentelijke Sociale Dienst beschrijft het College tenminste de wijze van controle, de handelwijze bij inconsistenties alsmede de beoordeling van inlichtingen die door belanghebbende zijn verstrekt;

  • 2.

    Het College maakt ter controle voorts gebruik van bestandsvergelijkingen met actuele gegevens en van de samenloop signalen die daaruit voorkomen;

  • 3.

    Het College onderzoekt overige signalen en tips die relevant zijn voor het recht op bijstand.

HOOFDSTUK 5. GEVOLGEN BIJ FRAUDE

Artikel 9. Verlaging van de uitkering

Indien belanghebbende onjuiste, of in het geheel geen inlichtingen verstrekt die van belang zijn of kunnen zijn voor de hoogte, de duur of de voortzetting van de bijstand, verlaagt het College de bijstand, conform hetgeen hierover in de afstemmingsverordening Wet Werk en Bijstand, onverminderd de mogelijkheid tot terugvordering van de eventueel ten onrechte ontvangen bijstand.

Artikel 10. Aangifte bij het Openbaar Ministerie

  • 1.

    Indien een gedraging van belanghebbende als bedoeld in artikel 9 leidt tot benadeling van de Gemeente, doet het College, onverminderd de mogelijkheid de bijstand te verlagen en de ten onrechte ontvangen bijstand terug te vorderen, aangifte bij het Openbaar Ministerie, in overeenstemming met de door het Openbaar Ministerie op dit punt gehanteerde uitgangspunten;

  • 2.

    Indien het benadelingsbedrag de € 6000,00 overschrijdt wordt door of namens het College Proces-verbaal opgemaakt en aangifte gedaan bij het Openbaar Ministerie;

  • 3.

    Jaarlijks maakt het College afspraken met het Openbaar Ministerie over het aantal aan te leveren Processen-verbaal.

HOOFDSTUK 6. VERANTWOORDING COLLEGE

Artikel 11. Verantwoording College

  • 1.

    De Raad bepaald jaarlijks de onderwerpen waarover het College dient te rapporteren;

  • 2.

    In ieder geval rapporteert het College aan de Raad over:

    • a.

      het aantal gevallen waarin is vastgesteld dat bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend;

    • b.

      in hoeveel gevallen hierbij sprake is geweest van leeffraude inclusief het aantal verrichte huisbezoeken;

    • c.

      of en zo ja in hoeveel gevallen tot terugvordering is besloten onderscheidenlijk in hoeveel gevallen, met redenen omkleed, is afgezien van terugvordering;

    • d.

      of, en zo ja in hoeveel gevallen is ingevorderd en tot welk bedrag;

    • e.

      in hoeveel gevallen toepassing is gegeven aan het gestelde in artikel 12 van deze verordening;

    • f.

      in hoeveel gevallen aangifte heeft plaatsgevonden.

HOOFDSTUK 7. SLOTBEPALINGEN

Artikel 12. Onvoorziene omstandigheden en hardheidsclausule

  • 1.

    In alle gevallen waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college;

  • 2.

    Het College kan in bijzondere gevallen afwijken van de bepalingen in deze verordening, als toepassing daarvan tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 13. Inwerkingtreding

Na vaststelling de verordening publiceren en in het kader van de Tijdelijke Referendumwet zes weken ter inzage leggen. Hierna treedt de verordening in werking.

Artikel 14. Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als fraudeverordening Wet Werk en Bijstand 2004.

Aldus besloten in de openbare vergadering van de raad d.d. 4 november 2004,

de griffier, de voorzitter,

TOELICHTING

Algemeen

In de Wet Werk en Bijstand (WWB) is de verplichting tot handhaving van regels, zoals die gelden in de huidige algemene bijstandswet (Abw). Losgelaten en omgezet in een "kanbepaling". Hiermee krijgt de gemeente de bevoegdheid om haar eigen regels te bepalen omtrent handhaving. De raad stelt op hoofdlijnen het beleid rond handhaving vast door middel van de fraudeverordening Wet Werk en Bijstand en geeft daarmee de gelegenheid om nadere invulling te geven aan de verordening in de vorm van beleidsregels.

De verordening sluit zoveel mogelijk aan op de huidige wet en gemeentelijk beleid. Bij het bepalen van de beleidsregels en in het beleidsplan van de gemeentelijke Sociale Dienst zal een verdieping plaatsvinden van de verordening, die zal zijn toegespitst op een sluitende aanpak van fraude.

In deze toelichting wordt per hoofdstuk nader ingegaan op de fraudeverordening Wet Werk en Bijstand.

Hoofdstuk 2 gaat over fraudepreventie. Het bestrijden van fraude verlegt zich meer en meer naar het moment waarop de potentiële klant een beroep doet op bijstand. Een goede controle op de aanvraag voorkomt dat klanten ten onrechte in de bijstand komen. De controle wordt voorafgegaan door voorlichting en heldere communicatie over het fraudebeleid van de dienst. Controle op de aanvraag wordt onder andere vorm gegeven door huisbezoeken en het gebruik van het Structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen (Suwi)net, waarin actuele gegevens staan van potentiële klanten met betrekking tot inkomen uit loon of uitkering.

Hoofdstuk 3 bepaalt onder andere dat de gemeente de ten onrechte verstrekte bijstand terugvordert boven een nader vast te stellen bedrag. Hier wijzigt niets ten opzichte van de huidige situatie. De toevoeging bij artikel 4, eerste lid, is opgenomen omdat het principe om, daar waar mogelijk, tot terugvordering over te gaan, niet absoluut is. Om te verkomen dat teruggevorderd zou moeten worden in die gevallen waar een wettelijke regeling zich verzet tegen dat besluit, is de desbetreffende nuance opgenomen. Te denken valt aan de bepalingen omtrent verjaring in het Burgerlijk Wetboek (BW) of de bepalingen rond het wettelijke traject van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen (WSNP). Deze opsomming is echter niet limitatief en aangezien toekomstige wetswijzigingen nog bepalingen kunnen toevoegen, is gekozen voor een algemene formulering.

Verhaal vindt plaats in drie situaties

  • 1.

    Verhaal onderhoudsplichtigen. Hierin wijzigt niets ten opzichte van het huidige beleid, echter totdat de nieuwe alimentatiewetgeving van kracht wordt. Dan zal de taak voor de gemeente op het gebied van verhaal op onderhoudsplichtigen beperkter zijn. De verwachting is dat deze wet nog enige tijd op zich zal laten wachten, reden waarom in 2004 zal worden bezien of verhaalbijdragen forfaitair kunnen worden vastgesteld, conform de methode die ook bij de rechtelijke macht wordt gehanteerd.

  • 2.

    Verhaal op schenkingen. Als een klant een schenking doet aan een derde en met deze middelen rekening zou zijn gehouden bij het besluit op de bijstandsaanvraag wordt de schenking verhaald op degene die deze heeft ontvangen. Ook dit is staand beleid.

  • 3.

    Verhaal op nalatenschappen. Er vindt verhaal plaats op de nalatenschap van de persoon indien aan de persoon ten onrechte bijstand is of blijk te zijn verleend. Dit is eveneens staand beleid.

De zogenaamde dringende reden om af te zien van terugvordering en verhaal is gelegen in de immateriële omstandigheden van de debiteur, bijvoorbeeld als terugvordering of verhaal tot onaanvaardbare consequenties zou hebben, in relatie tot de geestelijke of lichamelijke gezondheid van de belanghebbende. Dit komt ook terug in de beleidsregels van deze verordening.

Dit hoofdstuk regelt ook de wijze van incasso. Regel is dat het optimale wordt gedaan om in te vorderen. In de beleidsregels zal het incassobeleid worden vormgegeven. Onderdeel daarvan is met betrekking tot kwijtschelding van (delen van) vorderingen, dat wordt ingezet om betaalgedrag van de debiteur te stimuleren. Als de debiteur zich houdt aan de afspraken, kan na drie of vijf jaar aflossen, kwijtschelding worden overwogen, Ook een voorstel tot afkoop is onderdeel van het incassobeleid. Dit zal in de regel gelden bij groten bedragen. In de beleidsregels worden de voorwaarden voor kwijtschelding aangegeven.

Dit hoofdstuk bepaald tenslotte de mogelijkheid om kosten die verbonden zijn aan incasso, terug te vorderen, alsook de wettelijke rente waarmee de vordering wordt verhoogd bij wanbetaling. In de beleidsregels zullen kosten en rente worden vastgelegd. Reeds afgedragen belasting over de bijstand en betaalde ziekenfondspremies worden eveneens teruggevorderd. In de beleidsregels wordt hier nader invulling aangegeven.

Hoofdstuk 4 over de controle tijdens de bijstandsuitkering en na beëindiging. In het jaarlijkse beleidsplan van de dienst zullen de termijnen waarbinnen deze onderzoeken moeten worden verricht en de voorwaarden waaronder, worden beschreven.

Verder bepaalt dit hoofdstuk de wijze waarop fraude wordt bestreden tijdens de uitkering. Middelen die hiervoor worden ingezet, zijn de bestandskoppelingen met de belastingen en huisbezoeken. Deze aspecten worden nader in het beleidsplan van de dienst nader uitgewerkt.

Hoofdstuk 5 tenslotte, regelt de verlaging, conform de afstemmingsverordening, als betrokkene niet aan verplichtingen voldoet of ten onrechte bijstand heeft ontvangen. Indien het benadelingsbedrag de € 6000,00 overschrijdt wordt aangifte gedaan bij het Openbaar Ministerie. De voorwaarden voor aangiften worden jaarlijks afgestemd met het Openbaar Ministerie en zullen worden vermeld in het beleidsplan van de dienst.