Regeling vervallen per 29-12-2014

Afstemmingsverordening

Geldend van 01-11-2010 t/m 28-12-2014

Intitulé

Afstemmingsverordening

De raad van de gemeente Nieuwegein;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 14 september 2010;

gelet op de bepalingen van de Wet werk en bijstand, Wet inkomensvoorziening ouderen en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers, Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen, de Gemeentewet en de Algemene wet bestuursrecht;

besluit vast te stellen de verordening Afstemmingsverordening”

Hoofdstuk 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

  • 1. In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      het college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nieuwegein;

    • b.

      de wet: WWB, IOAW en IOAZ;

    • c.

      WWB: Wet werk en bijstand;

    • d.

      IOAW: Wet inkomensvoorziening ouderen en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers;

    • e.

      IOAZ: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

    • f.

      belanghebbende: iemand die een uitkering ontvangt op grond van de WWB, IOAW en IOAZ;

    • g.

      algemene bijstand: een uitkering verstrekt voor de algemeen noodzakelijke kosten van levensonderhoud op grond van de WWB, IOAW en IOAZ;

    • h.

      bijzondere bijstand: de bijstand bedoeld in artikel 35 en 36 WWB;

    • i.

      bijstand: algemene en bijzondere bijstand;

    • j.

      bijstandsnorm: de op belanghebbende van toepassing zijnde uitkeringsnorm op grond van de wet inclusief de eventuele toegekende verhoging of verlaging op grond van de Verordening gemeentelijke bijstandsnormen;

    • k.

      afstemming: het verlagen van de bijstand op deze verordening.

  • 2. Voor zover niet anders is bepaald worden begrippen in deze verordening gebruikt in dezelfde betekenis als in de wet.

Artikel 2 Het afstemmen van bijstand

  • 1. Als de belanghebbende naar het oordeel van het college tekortschietend besef van verantwoordelijkheid betoont voor de voorziening in het bestaan dan wel de uit de wet of de artikelen 28, tweede lid, of artikel 29, eerste lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen voortvloeiende verplichtingen niet of onvoldoende nakomt, waaronder begrepen het zich tegenover het college zeer ernstig misdragen, wordt overeenkomstig deze verordening de bijstand verlaagd.

  • 2. De verlaging van de bijstand wordt afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate waarin de belanghebbende de gedraging kan worden verweten en de omstandigheden waarin hij verkeert.

Hoofdstuk 2 AFSTEMMEN

Artikel 3 Berekeningsgrondslag

  • 1. De verlaging wordt toegepast op de bijstandsnorm.

  • 2. In afwijking van het eerste lid kan de verlaging ook worden toegepast op de bijzondere bijstand indien:

    • a.

      aan belanghebbende bijzondere bijstand wordt verleend met toepassing van artikel 12 van de WWB; of

    • b.

      de verwijtbare gedraging van belanghebbende, in relatie met zijn recht op bijzondere bijstand daartoe aanleiding geeft.

Artikel 4 Besluit tot afstemming

In het besluit tot afstemming van de bijstand worden in ieder geval vermeld: de reden van verlaging, de duur van de verlaging, het percentage waarmee wordt verlaagd en, indien van toepassing, de reden om af te wijken van een standaardverlaging.

Artikel 5 Het horen van belanghebbende

  • 1. Voordat een verlaging wordt toegepast, wordt de belanghebbende in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen.

  • 2. Het horen van belanghebbende kan achterwege worden gelaten indien:

    • a.

      onverwijlde spoed dat vereist;

    • b.

      de belanghebbende al eerder in de gelegenheid is gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen en zich sindsdien geen nieuwe feiten of omstandigheden hebben voorgedaan;

    • c.

      de belanghebbende niet heeft voldaan aan een verzoek van het college of van een derde aan wie het college met toepassing van artikel 7 WWB, artikel 34 IOAW of artikel 34 IOAZ werkzaamheden heeft uitbesteed, om binnen een gestelde termijn inlichtingen te verstrekken als bedoeld in artikel 17 WWB, artikel 13 IOAW of artikel 13 IOAZ; of

    • d.

      het college het horen niet nodig acht voor het vaststellen van de ernst van de gedraging of de mate van verwijtbaarheid.

Artikel 6 Afzien van afstemming

  • 1. Het college ziet af van afstemming indien:

    • a.

      elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt; of

    • b.

      dringende redenen daarvoor aanwezig acht.

  • 2. Indien het college afziet van het afstemmen op grond van de redenen genoemd in het eerste lid, wordt de belanghebbende daarvan schriftelijk mededeling gedaan.

Artikel 7 Ingangsdatum en tijdvak

  • 1. De afstemming van de bijstand start met ingang van de eerst volgende kalendermaand volgend op de datum waarop het besluit tot de afstemming is bekendgemaakt. Daarbij wordt uitgegaan van de voor die maand geldende bijstandsnorm.

  • 2. In afwijking van het eerste lid kan de afstemming met terugwerkende kracht worden opgelegd, voor zover de bijstand nog niet is uitbetaald.

  • 3. Wanneer de duur van de opgelegde maatregel langer is dan 3 maanden heroverweegt het college de maatregel uiterlijk in de laatste week van de derde maand.

Artikel 8 Samenloop van gedragingen

  • 1. Indien sprake is van een gedraging die schending oplevert van meerdere in de wet genoemde verplichtingen, wordt één maatregel opgelegd. Indien voor schending van die verplichtingen maatregelen van verschillende hoogten gelden, wordt de hoogste maatregel opgelegd.

  • 2. Indien sprake is van meerdere gedragingen die schending opleveren van één of meerdere in de wet genoemde verplichtingen, wordt voor iedere gedraging een afzonderlijke maatregel opgelegd. Deze maatregelen worden gelijktijdig opgelegd, tenzij dit gelet op artikel 2, tweede lid, niet verantwoord is. Het totaal aan maatregelen kan dan over meerdere maanden verdeeld worden.

Artikel 9 Recidive

Indien een belanghebbende zich binnen een periode van één jaar na de vorige als verwijtbaar aangemerkte gedraging opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging uit dezelfde of een hogere categorie volgt, volgt een verlenging van de duur van de verlaging.

Artikel 10 Schriftelijke waarschuwing

Indien het niet tijdig nakomen van de verplichtingen niet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand, kunnen burgemeester en wethouders afzien van het opleggen van een verlaging van de uitkering en volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing ter zake van het niet tijdig nakomen van de verplichting, tenzij het niet tijdig nakomen van de verplichting plaatsvindt binnen een periode van twee jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de belanghebbende een zodanige waarschuwing is gegeven.

Hoofdstuk 3 GEDRAGINGEN

Artikel 11 Het niet nakomen van de informatieverplichting

  • 1. De gedragingen in het niet nakomen van de informatieverplichting waarop afstemming kan volgen, worden onderscheiden in:

    • a.

      het niet terstond een identiteitsbewijs ter inzage tonen;

    • b.

      verplichting tot melding van verrichten vrijwilligerswerk;

    • c.

      het niet binnen de door burgemeester en wethouders daartoe gestelde termijn verstrekken van informatie die van belang is voor de verlening van bijstand of de voortzetting daarvan.

  • 2. De verlaging voor een gedraging genoemd in lid 1 is 5% gedurende één maand.

Artikel 12 Het niet nakomen van de medewerkingsverplichting

  • 1. De gedragingen in het niet nakomen van de medewerkingsverplichting waarop afstemming kan volgen, worden onderscheiden in:

    • a.

      het zich niet als werkzoekende doen inschrijven bij het UWV/Werkplein, dan wel de inschrijving niet of niet tijdig doen verlengen;

    • b.

      het zich niet als werkzoekende doen inschrijven bij vijf uitzendbureau´s en deze inschrijving steeds tijdig doen verlengen;

    • c.

      het niet ondertekenen of het niet aan burgemeester en wethouders verstrekken van een exemplaar van de bijlage bij het besluit tot toekenning of voortzetting van de bijstand.

    • d.

      De verlaging voor een gedraging genoemd in lid 1 is 5% gedurende drie maanden.

  • 2. De verlaging voor een gedraging genoemd in lid 1 is 10% gedurende drie maanden.

  • 3. Bij een te snelle intering op het eigen vermogen is de verlaging 20% voor de duur van het aantal maanden dat te snel is ingeteerd.

Artikel 13 Het tonen van onvoldoende besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan

  • 1.

    • De gedragingen in het tonen van onvoldoende besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan waarop afstemming kan volgen, worden onderscheiden in:

      • a.

        De verplichting tot het instellen van een alimentatievordering;

      • b.

        Het niet voldoen aan verplichtingen strekkende tot vermindering of beëindiging van bijstand, bijvoorbeeld de verplichting om over te gaan tot boedelscheiding.

      • c.

        De verlaging voor een gedraging genoemd in lid 1 is 10% gedurende drie maanden.

      • d.

        Bij een te snelle intering op het eigen vermogen is de verlaging 20% voor de duur van het aantal maanden dat te snel is ingeteerd.

  • 2. De verlaging voor een gedraging genoemd in lid 1 is 10% gedurende drie maanden.

  • 3. Bij een te snelle intering op het eigen vermogen is de verlaging 20% voor de duur van het aantal maanden dat te snel is ingeteerd.

Artikel 14 Het geen of onvoldoende medewerking verlenen aan het verkrijgen of behouden van algemeen geaccepteerde arbeid is verdeeld in de volgende categorieën

  • 1. Eerste categorie:

    • a.

      het niet naar vermogen trachten arbeid in dienstbetrekking te verkrijgen;

    • b.

      het niet dan wel in onvoldoende mate meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot inschakeling in de arbeid, dan wel aan een onderzoek naar de geschiktheid voor scholing op opleiding.

      De verlaging voor een gedraging genoemd onder a en b van dit lid is 10% gedurende drie maanden.

  • 2. Tweede categorie:

    • a.

      gedragingen die de inschakeling in de arbeid belemmeren;

    • b.

      het niet dan wel niet tijdig voldoen aan een oproep om, in verband met de inschakeling in de arbeid, op een aangegeven plaats en tijd te verschijnen;

    • c.

      het niet dan wel in onvoldoende mate meewerken aan een voor de inschakeling in de arbeid noodzakelijk geachte scholing of opleiding, dan wel aan andere aangewezen activiteiten die de zelfstandige bestaansvoorziening bevorderen.

      De verlaging voor een gedraging genoemd onder a, b en c van dit lid is 20% bij het eerste verzuim, bij herhaling treedt een verdubbeling op van de verlaging, die uiteindelijk kan oplopen tot 100%.

  • 3. Derde categorie:

    • a.

      het niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid;

    • b.

      het door eigen toedoen niet behouden van arbeid in dienstbetrekking

      De verlaging voor een gedraging genoemd onder a en b van dit lid is 100% gedurende één maand.

Artikel 15 Indien een belanghebbende zich ernstig misdraagt tegenover het college of zijn ambtenaren, volgt een afstemming van de bijstand. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen de volgende categorieën

  • 1. Eeste categorie:

    Verbaal geweld (mondelinge en schriftelijke uitlatingen)

    De verlaging is maximaal 10% gedurende drie maanden

  • 2. Tweede categorie:

    Fysiek geweld

    De verlaging is maximaal 30% gedurende drie maanden

  • 3. Derde categorie:

    Vernielingen

    De verlaging is maximaal 30% gedurende drie maanden

Artikel 16 Niet nakomen van de inlichtingplicht

  • 1.

    • De verlaging is tien procent van het benadelingsbedrag waarbij het benadelingsbedrag niet hoger mag zijn dan de aangiftegrens vermeld in de aangifterichtlijn Sociale zekerheid. De verlaging van 10% per maand op de bijstandsnorm wordt toegepast totdat het bedrag (dus 10% van het benadelingsbedrag) geheel is ingelost.

  • 2. Wanneer de uitkering is beëindigd, en niet de gehele uitkering wordt teruggevorderd, kan het college afstemmen met terugwerkende kracht. Er ontstaat een extra terugvordering.

  • 3. Wanneer de uitkering is beëindigd en de gehele uitkering wordt teruggevorderd, kan het college bij herinstroom binnen 1 jaar alsnog afstemmen op de nieuw toe te kennen uitkering.

Hoofdstuk 4 Slotbepalingen

Artikel 17 Intrekking oude regeling

De Verordening afstemming bijstand Nieuwegein (2005-171 en 2009-362) wordt ingetrokken.

Artikel 18 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de eerste van de maand volgend op de openbare bekendmaking.

Artikel 19 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Afstemmingsverordening.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 13 oktober 2010.
 
                                                                                     
                    de griffier                                                   de voorzitter
 

Toelichting Afstemmingsverordening

Toelichting Algemeen

Met de Wet bundeling van uitkeringen inkomensvoorziening aan gemeenten (Wet BUIG) worden de gemeentelijke middelen voor de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ), het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (Bbz 2004) voor zover dat betrekking heeft op algemene bijstand aan startende ondernemers, en de Wet werk en inkomen kunstenaars (WWIK) gebundeld met het WWB-inkomensdeel. Met de invoering van deze gebundelde uitkering krijgen gemeenten één budget voor de bekostiging van uitkeringen op grond van de WWB, de IOAW, de IOAZ, het Bbz 2004 en de WWIK. Nieuwegein is geen aangewezen WWIK-gemeente. De WWIK wordt verder niet meer genoemd in deze toelichting.

 

Wijziging financieringssystematiek

Als gevolg van de wet worden de genoemde uitkeringen niet alleen gebundeld, maar wordt ook de financieringssystematiek van de IOAW, de IOAZ en het Bbz 2004 gewijzigd. De IOAW, de IOAZ en het Bbz 2004 kennen op het ogenblik een financieringssystematiek van 75% declaratie en 25% budget; de WWIK een financieringssystematiek van 100% declaratie. Het gecombineerde declaratie- en budgetsysteem voor deze uitkeringskosten wordt vervangen door een systeem van volledige budgetfinanciering, zoals dit nu van toepassing is voor het WWB-inkomensdeel.

 

Van verplichting naar bevoegdheid

Bij een systeem van volledige budgetfinanciering past dat administratieve eisen worden afgeschaft en verplichtingen voor gemeenten worden omgezet in bevoegdheden, bijvoorbeeld ten aanzien van de frequentie van heronderzoeken en de terugvordering van ten onrechte verstrekte uitkeringen. Ook de verplichting voor het college om in het kader van de IOAW en IOAZ bij bepaalde overtredingen een maatregel (in de terminologie van de WWB een verlaging) op te leggen wordt omgezet in een bevoegdheid en de bestuurlijke boete in de IOAW en IOAZ komt te vervallen. Wel wordt in de IOAW en IOAZ de verplichting opgenomen voor de gemeenteraad om bij verordening regels te stellen met betrekking tot de maatregelen (een zogeheten afstemmingsverordening) en voor de bestrijding van fraude.

 

Artikelsgewijze toelichting

HOOFDSTUK I           Algemene Bepalingen

 

Artikel 1     Definities

Om begripsverwarring te voorkomen is in deze verordening gekozen om onder het begrip algemene bijstand de uitkeringen voor levensonderhoud te verstaan op grond van de WWB, IOAW of IOAZ. Overige begrippen die in deze verordening worden gebruikt en niet nader zijn omschreven hebben dezelfde betekenis als in de WWB, IOAW en IOAZ.

 

Artikel 2     Het afstemmen van bijstand

In dit artikel is bepaald dat de bijstand en de daaraan verbonden verplichtingen moeten worden afgestemd op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van de belanghebbende. Het individualiseringsbeginsel staat dus centraal.

 

Wanneer het college constateert dat de belanghebbende zich niet aan de uit de wet voortvloeiende verplichting (inclusief die aan hem door het college in de beschikking zijn opgelegd) houdt of anderszins onvoldoende besef van verantwoordelijkheid toont, kan hij de bijstand verlagen. Dit houdt ook in dat als betrokkene aan het college geen juiste informatie heeft verstrekt die van belang is voor het recht op uitkering, het college de uitkering lager kan vaststellen.

 

De inlichtingenverplichting zoals die wordt neergelegd in artikel 17 WWB, artikel 13 IOAW en artikel 13 IOAZ heeft zowel betrekking op de arbeidsinschakeling als het recht op bijstand. Verstrekt de belanghebbende niet of niet alle gevraagde inlichtingen en bewijsstukken, dan heeft dat gevolgen voor de beoordeling van het recht op bijstand of ondersteuning bij arbeidsinschakeling.

HOOFDSTUK II          Afstemmen

 

Artikel 3     Berekeningsgrondslag

Het percentage van de afstemming berekenen we over de bijstandsnorm. Onder bijstandsnorm verstaan we de uitkering voor levensonderhoud die we verstrekken op grond van de WWB, IOAW of IOAZ. Deze bestaat uit een norm inclusief de eventuele toeslag of verlaging en het vakantiegeld.

 

In het geval de verwijtbare gedraging van de belanghebbende in verband staat met zijn recht op bijzondere bijstand, kan de afstemming ook op die bijzondere bijstand worden toegepast. Je kunt hierbij denken aan een belanghebbende die de bijzondere bijstand niet gebruikt waarvoor het is gegeven.

Artikel 4          Het besluit tot afstemming

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

 

Artikel 5     Het horen van de belanghebbende

Het horen bedoeld in dit artikel zien wij in het licht van een goede en zorgvuldige voorbereiding van het besluit. De betekenis die het horen kan hebben in het kader van rechtsbescherming van de belanghebbende staat hier niet voorop. Daar is voldoende ruimte voor in de bezwaarprocedure.

 

Horen kan op verschillende wijze plaatsvinden. Naast de mogelijkheid om schriftelijk zijn zienswijze bekend te maken, kan de belanghebbende eventueel ook telefonisch of mondeling gehoord worden. De zienswijze van belanghebbende leggen we vervolgens schriftelijk vast in een hoorverslag of in de rapportage.

 

We kunnen van horen afzien indien de belanghebbende eerder in de gelegenheid is gesteld om zijn zienswijze naar voren te brengen. Daarnaast kunnen we van horen afgezien indien de belanghebbende niet voldaan heeft om binnen een gestelde termijn te voldoen aan zijn inlichtingenplicht. Ook bij onverwijlde spoed kunnen wij besluiten om de belanghebbende niet te horen. Er moet dan wel sprake zijn van objectiveerbare spoed. Wanneer wij van mening zijn dat het horen niets toevoegt aan de bepaling van de ernst van de gedraging of de mate van verwijtbaarheid, dan kan het horen eveneens achterwege blijven.

 

Artikel 6     Afzien van afstemming

Van afstemming van de uitkering zien wij af indien iedere vorm van verwijtbaarheid ontbreekt. Wij stellen de belanghebbende echter regelmatig op de hoogte van zijn of haar verplichtingen op grond van de WWB. Het ontbreken van iedere vorm van verwijtbaarheid wordt daarom niet snel aangenomen.

 

Ook bij dringende reden kunnen wij afzien van afstemming van de uitkering. Van dringende reden is sprake indiende uitvoering van het besluit tot onaanvaardbare consequenties leidt voor de belanghebbende of het gezin. Uit het woord dringend blijkt dat er wel iets bijzonders aan de hand moet zijn, wil een afwijking van het algemene principe gerechtvaardigd zijn. Wij denken hierbij niet primair of uitsluitend aan financiële redenen, ook immateriële omstandigheden kunnen een rol spelen. Voor wat betreft financiële redenen wordt in het algemeen al voldoende bescherming geboden door de toepasselijke beslagvrije voet.

 

Artikel 7     Ingangsdatum en tijdsvak

We kunnen de verlaging voor een langere periode, d.w.z. langer dan 1 maand, opleggen. De verlaging geldt voor een bepaalde periode of totdat de belanghebbende de tekortkomingen heeft hersteld. Hieraan verbonden is de plicht tot heroverweging van de verlaging binnen een termijn van uiterlijk 3 maanden.

 

De heroverweging van de verlaging dient als volgt te worden uitgevoerd. We nodigen de belanghebbende uit voor een gesprek, waarbij we aan de orde stellen welke verplichting niet is nagekomen en of er aanleiding bestaat om de verlaging te herzien. Daarbij moet oog zijn voor alle persoonlijke omstandigheden van de belanghebbende, maar ook de ernst van de gedraging en de mate van verwijtbaarheid spelen een rol. Zeker bij voortdurende sanctiewaardige gedragingen zal het individualiseringsbeginsel ertoe leiden dat we goed moeten motiveren waarom we de verlaging wel of niet herzien.

 

Artikel 8     Samenloop van gedragingen

Bij een samenloop van één gedraging waarop meerdere (soorten) afstemmingen van toepassingen zijn, geldt de hoogste afstemming.

 

Bij een samenloop van meerdere gedragingen tellen we de hoogte en de duur van de afstemming voor iedere afzonderlijke gedraging bij elkaar op. Bijvoorbeeld als er een afstemming is van 10% voor 1 maand en een afstemming van 20% voor 2 maanden, dan is de totale afstemming 30% voor 1 maand en vervolgens nog 20% voor 1 maand.

 

Artikel 9     Recidive

Bij herhaling van een gedraging in dezelfde of een hogere categorie binnen een periode van 12 maanden volgt er een verdubbeling van de duur van de afstemming.

 

Artikel 10   Schriftelijke waarschuwing

Wij kunnen volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing indien de gedraging niet heeft geleid tot het te hoog of ten onrechte verstrekken van bijstand. De gedraging telt wel mee in het kader van recidive. Bij herhaling binnen een termijn van twee jaar, geven we geen schriftelijke waarschuwing meer, maar gaan we over tot afstemming van de uitkering.

HOOFDSTUK III        Gedragingen

 

Artikel 11   Het niet nakomen van de informatieverplichting

Op de uitkeringsgerechtigde rust de verplichting om aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling te doen van alle feiten en omstandigheden waarvan hem duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of recht op bijstand. Deze informatieplicht ziet zowel op het te laat verstrekken van gegevens als op het verstrekken van onjuiste of onvoldoende inlichtingen met gevolgen voor de bijstand.

De verlaging is 5% gedurende 1 maand.

 

Artikel 12   Het niet nakomen van de medewerkingsverplichting

De gedraging onder a betreft de formele verplichting zich als werkzoekende bij de arbeidsvoorzieningsorganisatie te doen inschrijven en ingeschreven te blijven. Indien hieraan geen gevolg wordt gegeven kan arbeidsbemiddeling niet of niet optimaal plaatsvinden, waardoor de kans op deelname aan arbeidsbevorderende activiteiten dan wel op een betaalde baan wordt verkleind. Hier vloeit tevens de verplichting in onderdeel b uit voort.

Onderdeel c omvat de verplichting voortvloeiende uit de in de WWB, de kadernota re-integratie en de re-integratieverordening geregelde plannen met betrekking tot arbeidsinschakeling. De belanghebbende is verplicht zijn activeringsplan dat in overleg met de afdeling sociale zaken en arbeid en het re-integratiebedrijf is opgesteld, voor gezien te ondertekenen en te retourneren aan het college zodat geen misverstand kan ontstaan over de verplichtingen over en weer.

 

De verlaging voor een gedraging genoemd in lid 1 is 5% gedurende 3 maanden

 

Artikel 13   Het tonen vanonvoldoende besef van verantwoordelijkheidvoor de voorziening in het bestaan

Lid 1: Voor zover de belanghebbende aanspraak kan maken op andere bronnen van inkomsten, moet hij al het mogelijke doen om daar gebruik van te kunnen maken. De WWB, IOAW of IOAZ zijn bedoeld als laatste vangnet.

Lid 2: De gedraging voor een verlaging genoemd in lid 1 is 10% gedurende 3 maanden.

Lid 3: Wanneer iemand te snel inteert op zijn vermogen, is dat ook een gedraging waarbij onvoldoende verantwoordelijkheidsbesef wordt getoond. In een dergelijk geval dient er altijd een berekening te worden gemaakt over de periode die een normale te achten intering zou hebben bestreken. Daarna volgt een beslissing, waarbij de bijstand wordt afgestemd in dat individuele geval. Bij een te snelle intering op het vermogen is de verlaging 20% voor de duur van het aantal maanden waarover te snel is ingeteerd. Dit is de periode vanaf het moment dat belanghebbende beschikt over een meer dan toegestaan vermogen en hij een normale intering recht zou hebben op bijstand. (fictief: 1 mei 2009 € 6000 boven toegestaan vermogen. Normale intering 1,5 x de norm per maand = € 1500. Na vier maanden, 1 september 2009, komt belanghebbende weer in aanmerking voor bijstand. Nu komt belanghebbende op 15 juni 2009 voor bijstand en zijn vermogen is onder het toegestane vermogen. Belanghebbende heeft 2,5 maand te snel ingeteerd en krijgt een afstemming van 20% gedurende 2,5 maand)

 

Daarnaast moeten we ook een afweging maken over het tonen van onvoldoende verantwoordelijkheidsbesef indien een betrokkene zonder noodzaak leningen afsluit voor de aanschaf van luxegoederen en ten gevolge daarvan te snel inteert. Ook daarmee wordt een gedraging verricht, die getuigt van onvoldoende verantwoordelijkheidsbesef en om die reden moet ook dan worden bekeken over welke periode de te snelle intering zich uitstrekt.

 

De afstemming bedraagt 20% van de geldende bijstandsnorm, gedurende een even lange periode waarover te snel is ingeteerd. Bij de vaststelling van de periode gaan we uit van 1,5 keer de toepasselijke bijstandsnorm wanneer belanghebbende het vermogen tijdig opgeeft en 1 keer de toepasselijke bijstandsnorm wanneer belanghebbende het meer dan toegestane vermogen verzwijgt of te laat opgeeft.

 

Artikel 14  Het geen of onvoldoende medewerking verlenen aan het verkrijgen of behouden van algemeen geaccepteerde arbeid:

De gedragingen met betrekking tot de plicht tot arbeidsinschakeling zijn ingedeeld in 3 categorieën. Bij de indeling in categorieën is er van uitgegaan dat de ernst van het feit toeneemt naarmate de gedraging concrete gevolgen heeft voor het niet verkrijgen of behouden van arbeid.

 

De eerste categorie in lid 1 betreft de verplichting tot een actieve opstelling op de arbeidsmarkt in ruime zin. Het gaat hierbij om activiteiten van de belanghebbende zelf, deze moeten gericht zijn op een zo snel mogelijke inschakeling in het arbeidsproces, zoals voldoende sollicitaties op eigen initiatief naar algemeen geaccepteerde arbeid. De afstemming bedraagt 10 gedurende 3 maanden.

 

In de tweede categorie in lid 2 gaat het om gedragingen die direct aanleiding vormen tot een beroep op een uitkering of het zonder noodzaak langer voortduren daarvan. Het gaat hierbij om niet verantwoorde beperkingen of eisen, die de belanghebbende stelt ten aanzien van algemeen geaccepteerde arbeid. Het gaat ook om gedragingen die de kansen op arbeidsinschakeling verminderen. Negatieve gedragingen kunnen onder meer tot uitdrukking komen in de wijze waarop de belanghebbende zich opstelt bij een sollicitatie.

Ook is het niet of onvoldoende meewerken aan de uitvoering van het concrete plan gericht op een vergroting van de arbeidsmarktkansen van de belanghebbende in deze categorie opgenomen. Daaronder valt ook het niet dan wel niet tijdig voldoen aan een oproep om, in verband met de inschakeling in de arbeid, op een aangegeven plaats en tijd te verschijnen.

De afstemming bedraagt 20% bij het eerste verzuim, daarna volgt een verdubbeling van de verlaging. Uiteindelijk kan een 100% afstemming op de uitkering het gevolg zijn.

 

Uiteraard moeten we bij een voortdurende verlaging wel het proportionaliteitsbeginsel naleven. Daaruit volgt dat van een voortdurende verlaging slechts sprake kan zijn, indien aan de cliënt ook daadwerkelijk aanbiedingen worden gedaan waarmee het verzuim kan worden opgeheven.

 

De derde categorie in lid 3 duidt op een situatie dat geen gebruik wordt gemaakt van de mogelijkheid om algemeen geaccepteerde arbeid, al dan niet in deeltijd, te aanvaarden om de uitkeringsafhankelijkheid geheel of gedeeltelijk te beëindigen. Tot deze categorie rekenen wij tevens de verwijtbare situatie waarin voorafgaand aan de bijstandsaanvraag dan wel tijdens de bijstand – als het gaat om deeltijdwerk – betaalde arbeid niet wordt behouden.

 

Gezien het uitgangspunt van werk boven inkomen, dienen deze gedragingen een prominente plaats te krijgen. Het voorstel is om bij deze gedragingen aan te sluiten bij het oude maatregelenbesluit en te sanctioneren met 100% gedurende 1 maand. In individuele gevallen, waarbij bijvoorbeeld sprake is van een ontslag met verzachtende omstandigheden kan nog worden overwogen om de verlaging toe te passen op de hoogte van de afstemming.

 

Artikel 15  Ernstig misdragen

Een bijzondere situatie waarin sprake is van het niet nakomen van aan de uitkering verbonden verplichtingen, is wanneer een betrokkene zich zeer ernstig misdraagt tegenover burgemeester en wethouders of hun ambtenaren. Duidelijk is dat de WWB, IOAW en IOAZ slechts het zeer ernstig misdragen voor verlaging in aanmerking wil laten komen. Dat kunnen diverse vormen van agressie zijn, waarbij er sprake moet zijn van verwijtbaarheid en van gedrag dat in het normale menselijke verkeer in alle gevallen als onacceptabel kan worden beschouwd.

 

Er zijn 3 categorieën aangebracht:

Eerste categorie: verbaal geweld (mondelinge en schriftelijke uitlatingen)

Een veel voorkomende vorm van agressie uit zich in verbaal geweld tegenover de ambtenaar of de receptioniste. Is dan sprake van zeer ernstig misdragen? Wellicht wanneer er bedreigingen of anderszins zeer beledigende opmerkingen worden gemaakt. Het voorstel is om de verlaging volgend op verbaal geweld in sterke mate te laten afhangen van de omstandigheden van het geval, waarbij de aard van het verbale geweld en het individualiseren sterk in het oog moeten worden behouden. Om die reden past een maximering van de verlaging tot 10% gedurende drie maanden. Indien daartoe aanleiding bestaat, wat goed gemotiveerd moet blijken uit het opgemaakt rapport, mag ook een minder hoge verlaging worden toegepast gedurende een kortere termijn. Na drie maanden hoeft dus niet te worden heroverwogen, aangezien de verlaging dan al ongedaan wordt gemaakt.

Bij recidive (herhaling van de gedraging binnen één jaar) luidt het voorstel om nog eens maximaal 10% gedurende zes maanden toe te passen.

 

Tweede categorie: fysiek geweld

Ingeval van fysiek geweld volgt een maximale verlaging van 30% gedurende drie maanden en tevens een verbod tot betreden van het gebouw gedurende deze periode. Iedere overtreding van het verbod van betreden levert onherroepelijk een extra verlaging op van 10% boven op de 30% die al was opgelegd. Ingeval van recidive (dus herhaling van fysiek geweld binnen één jaar) volgt een verdubbeling van de periode, dus maximaal 30% verlaging gedurende zes maanden.

 

Derde categorie: vernielingen

Sporadisch komt het voor dat een betrokkene zich schuldig maakt aan vernieling. Een adequaat middel hiertegen zou kunnen zijn een afstemming van de uitkering en wel in de vorm van een verlaging van maximaal 30% gedurende drie maanden. Daarnaast moet er altijd een verbod tot betreden van het gebouw volgen. Bij overtreding van dit verbod is een verdere verlaging van de uitkering op zijn plaats, voorstel 10% en bij herhaling oplopend naar 20%. Ingeval van recidive van vernieling, volgt een verlaging van maximaal 30% gedurende zes maanden.

 

Artikel 16  fraude

Indien informatie die voor het recht op een uitkering wordt verzwegen of onjuist wordt verstrekt met het oogmerk een hogere uitkering te krijgen is er sprake van uitkeringsfraude.

 

De bestuurlijke boete is vervangen door een verlaging van de uitkering. Deze wordt afgestemd op de mate waarin de betrokkene niet aan zijn informatieverplichting heeft voldaan. Wanneer het benadelingsbedrag groter is dan de in de aangifterichtlijn sociale zekerheid genoemde grens (€ 10.000 in 2010) blijft de verplichting voor gemeenten gehandhaafd om proces-verbaal op te maken en aangifte te doen bij het OM. Als het benadelingsbedrag kleiner is, passen we een verlaging van de uitkering toe.

 

Verlaging van de uitkering is ook mogelijk door middel van extra terugvordering, indien de fraude pas na het beëindigen van de uitkering wordt geconstateerd en er niet voor het volledige uitkeringsbedrag is gefraudeerd. Ook heeft de gemeente op grond van artikel 18 Wwb de bevoegdheid om bij een eventuele nieuwe aanvraag om bijstand rekening te houden met eerder gepleegde inlichtingenfraude indien dit eerder niet mogelijk was. Bij herinstroom binnen één jaar wordt de afstemming alsnog toegepast op de nieuw toe te kennen uitkering.

 

We hebben ervoor gekozen om afstemming van de uitkering conform het voormalige boetebesluit uit te voeren. Dit houdt in dat de hoogte van de afstemming 10% van het benadelingsbedrag bedraagt, waarna een maandelijkse verlaging van de bijstand wordt toegepast van 10% totdat het gehele afstemmingsbedrag is afgelost. Uiteraard geldt dat binnen drie maanden een heroverweging moet plaats vinden.

 

Artikel 12   Inwerkingtreding

Behoeft geen nadere toelichting.

 

Artikel 13   Citeertitel

Behoeft geen nadere toelichting.