Regeling vervallen per 01-04-2012

Uitvoeringsbesluit Participatievoorzieningen

Geldend van 01-01-2011 t/m 31-03-2012

Intitulé

Uitvoeringsbesluit Participatievoorzieningen

Gelet op het bepaalde in de Verordening Participatievoorzieningen, zoals die is vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van Nieuwegein van 14 december 2010,

overwegend dat het wenselijk is om een aantal nadere regels betreffende de uitvoering van de Verordening Participatievoorzieningen vast te leggen in een door burgemeester en wethouders vast te stellen uitvoeringsbesluit,

besluit het college van burgemeester en wethouders vast te stellen het

Uitvoeringsbesluit Participatievoorzieningen

HOOFDSTUK I Algemene bepalingen

Artikel 1. Begripsbepalingen

  • 1. Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      het college: het college van burgemeester en wethouders van Nieuwegein;

    • b.

      algemeen geaccepteerde arbeid: alle arbeid, niet zijnde arbeid in het kader van de Wet sociale werkvoorziening, dat algemeen maatschappelijk aanvaard is en niet indruist tegen de openbare orde of goede zeden;

    • c.

      startkwalificatie:een diploma van een opleiding als bedoeld in artikel 7.2.2, eerste lid, onderdelen b tot en met e, van de Wet educatie en beroepsonderwijs of een diploma hoger algemeen voortgezet onderwijs of voorbereidend wetenschappelijk onderwijs, bedoelt in artikel 7 onderscheidenlijk 8 van de Wet op het voortgezet onderwijs;

    • d.

      duurzame uitstroom: algemeen geaccepteerde arbeid die over een periode van ten minste 6 maanden wordt verricht, zonder dat daarbij sprake is van uitkeringsafhankelijkheid;

    • e.

      inwoners:personen die ingeschreven staan in de gemeentelijke basisadministratie van de gemeente Nieuwegein;

    • f.

      klant:een inwoner die deelneemt aan een voorziening;

    • g.

      uitkeringsgerechtigde:een inwoner met een uitkering op grond van de WWB, WIJ, Ioaw of Ioaz.

  • 2. Voor zover niet anders is bepaald worden begrippen in deze verordening gebruikt in dezelfde betekenis als in de wetten WWB, WIJ, Ioaw, Ioaz, WI, WEB en Wpb.

Artikel 2. Doelgroepen

  • 1. Iedere in Nieuwegein woonachtige Nederlander of vreemdeling die door de wet gelijk is gesteld aan een Nederlander van 18 jaar of ouder en van 16 of 17 jaar wanneer geen sprake meer is van een leer- of kwalificatieplicht of wanneer schooluitval dreigt en een startkwalificatie alsnog behaald kan worden door een leerwerktraject;

  • 2. Het college weegt bij het kiezen van de mogelijkheden van ondersteuning en het aanbieden van voorzieningen aan de klant af of de voorziening, gelet op de mogelijkheden en capaciteiten van de klant, het meest doelmatig is met het oog op de inschakeling in arbeid.

  • 3. Het college deelt iedere klant in op de re-integratieladder (zie bijlage 1).

HOOFDSTUK II Voorzieningen

Artikel 3. Algemene bepalingen over voorzieningen

  • 1. Het college draagt zorg voor voldoende diversiteit in het aanbod aan voorzieningen.

  • 2. Het college zet de voorzieningen in als onderdeel van een traject dat is gericht op het behouden en ondersteunen van economische zelfredzaamheid en/of het behalen van een startkwalificatie voor 18 tot 27 jarigen en/of het behouden en ondersteunen van maatschappelijke zelfredzaamheid.

  • 3. Het college stelt vier soorten voorzieningen beschikbaar:

    • a.

      individuele voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling. Deze voorzieningen kunnen ingezet worden in trajecten met als doel economische zelfredzaamheid.

    • b.

      individuele voorzieningen gericht op het behalen van een startkwalificatie of anderszins gericht op educatieve toerusting. Deze voorzieningen kunnen ingezet worden in alle trajecten.

    • c.

      voorzieningen gericht op het bewerkstellingen of behouden van maatschappelijke zelfredzaamheid. Hieronder vallen individuele en collectieve voorzieningen. Deze voorzieningen kunnen ingezet worden in trajecten met als doel maatschappelijke zelfredzaamheid.

    • d.

      flankerende voorzieningen die de inzet van de voorzieningen genoemd onder a tot en met c kunnen ondersteunen.

  • 4. Voor het bepalen van de beschikbare voorziening hanteert het college de volgende criteria:

    • a.

      de aanvrager behoort tot één van de doelgroepen genoemd in artikel 8, 9 of 10 van Verordening Participatievoorzieningen;

    • b.

      de voorziening of combinatie van voorzieningen vormt de meest efficiënte weg naar duurzaam regulier werk, het behalen van een startkwalificatie of het bewerkstellingen van duurzame maatschappelijke zelfredzaamheid;

    • c.

      de indeling van de klant op de re-integratieladder (bijlage 1) en het daarbij behorende traject.

  • 5. Het college kan aan de doelgroep 16 en 17 jarigen voorzieningen aanbieden voor zover dit wettelijk is toegestaan.

  • 6. Het college biedt aan de doelgroep alleenstaande ouders die een ontheffing hebben van de arbeidsplicht op grond van artikel 9a van de wet een voorziening aan tot behoud of verbetering van de economische zelfredzaamheid.

Artikel 4. Werken met behoud van uitkering

  • 1. Het college kan een participatieplaats, leerwerkstage of een proefplaatsing aanbieden als onderdeel van een traject gericht op arbeidsinschakeling.

  • 2. Onverminderd hetgeen vermeldt staat in artikel 10a van de WWB, wordt onder een participatieplaats verstaan: het tijdelijk onder begeleiding, met behoud van uitkering, verrichten van werkzaamheden bedoeld om werkervaring en vaardigheden op te doen.

  • 3. Onder een leerwerkstage wordt verstaan: het tijdelijk onder begeleiding, met behoud van uitkering, verrichten van werkzaamheden door middel van een stage, gecombineerd met een beroepsgerichte training of scholing, bedoeld om werkervaring en vaardigheden op te doen binnen een bepaald vakgebied. De leerwerkstage duurt maximaal 24 maanden, tenzij voor het behalen van een startkwalificatie meer tijd nodig is.

  • 4. Onder een proefplaatsing wordt verstaan: het tijdelijk onder begeleiding, met behoud van uitkering, verrichten van werkzaamheden bij een werkgever gericht op doorstroom naar regulier werk bij diezelfde werkgever. De proefplaatsing mag maximaal 3 maanden duren en kan bij uitzondering eenmalig 3 maanden worden verlengd.

  • 5. Voor de klant die niet beschikt over een startkwalificatie is een leerwerkstage die mede is gericht op het behalen van een startkwalificatie een voorliggende voorziening. Dit is niet het geval wanneer de klant niet in staat is een startkwalificatie te halen of wanneer het geen bijdrage levert aan de arbeidsinschakeling.

  • 6. Het college biedt alleen de participatieplaats, leerwerkstage of proefplaatsing aan indien door deze plaatsing de concurrentieverhoudingen niet onverantwoord worden beïnvloed en indien door plaatsing geen verdringing op de arbeidsmarkt plaatsvindt.

  • 7. In een schriftelijke overeenkomst tussen de klant, de werkgever en de gemeente wordt tenminste vastgelegd, het doel, de duur en de wijze van begeleiding.

Artikel 5 Jongerenstages

  • 1. Het college kan een jongere in de zin van de WIJ een jongerenstage aanbieden;

  • 2. Onder een jongerenstage wordt verstaan:

  • a. een stage in afwachting van het starten van een opleiding of een snuffelstage;

  • b. de stageduur is maximaal 6 maanden en kan één maal verlengd worden met drie maanden;

  • c. de stage kan één of meer van de volgende leerdoelen inhouden:

    • -

      voorbereiding op een opleidingsrichting;

    • -

      inhoudelijke kennismaking met het vakgebied;

    • -

      opdoen van werknemersvaardigheden;

    • -

      vakgerelateerde leerdoelen.

  • 3. de hoogte van de stagevergoeding is gelijk aan de WIJ-norm voor een alleenstaande die thuiswonend of uitwonend is, afhankelijk van de woonsituatie van de jongere;

  • 4. wanneer de hoogte van de stagevergoeding vermeld onder lid 3 gezien de gezinssituatie van de jongere lager is dan de inkomensvoorziening die de jongere op basis van de WIJ gekregen zou hebben, is een toeslag mogelijk. De stagevergoeding plus toeslag bedraagt niet meer dan de inkomensvoorziening waarop de jongere op grond van de WIJ op basis van zijn gezinssituatie recht heeft.

  • 5. Het aantal uren van de jongerenstage is maximaal 32 uur per week. Wanneer de jongere minder uren stage loopt, is de stagevergoeding naar rato.

  • 6. Het college biedt alleen de jongerenstage aan indien door deze plaatsing de concurrentieverhoudingen niet onverantwoord worden beïnvloed en indien door plaatsing geen verdringing op de arbeidsmarkt plaatsvindt.

  • 7. In een schriftelijke overeenkomst tussen de jongere, de werkgever en de gemeente wordt tenminste vastgelegd, het doel, de duur en de wijze van begeleiding.

Artikel 6. Scholing

  • 1. Het college kan aan de klant scholing aanbieden, wanneer het college van oordeel is dat scholing noodzakelijk is.

  • 2. Het college verstrekt de in het eerste lid bedoelde scholing indien en voor zover deze scholing relevant is voor de arbeidsinschakeling of maatschappelijke zelfredzaamheid en niet langer duurt dan 24 maanden.

  • 3. Alle vormen van studiefinanciering zijn een voorliggende voorziening.

  • 4. Onder noodzakelijke scholing verstaan we in ieder geval het behalen van een startkwalificatie wanneer deze ontbreekt. De beperking in tijdsduur vermeldt in lid 2 van dit artikel is hier niet van toepassing.

Artikel 7. Werkgeverssubsidies

Gelet op artikel 12 van de Verordening Participatievoorzieningen

  • 1.

    Het college onderscheidt een drietal subsidies:

    • ·

      re-integratiesubsidie;

    • ·

      begeleidingssubsidie (lees begeleidingskostensubsidie);

    • ·

      loonkostensubsidie.

  • 2.

    De beleidsregels voor de onder lid 1 vermelde subsidies staan in bijlage 2 van dit Uitvoeringsbesluit.

Artikel 8. Intrekking vaststelling subsidie en terugvordering

  • 1. Indien de klant of de werkgever zich verwijtbaar niet houdt aan de hen opgelegde verplichtingen kan het college het recht op subsidie geheel of gedeeltelijk intrekken met ingang van de datum waarop niet meer wordt voldaan aan de verplichtingen.

  • 2. De mogelijkheid tot intrekking vervalt 5 jaar na bekendmaking van de vaststellingsbeschikking.

  • 3. De als gevolg hiervan onverschuldigd betaalde subsidie wordt bij beschikking teruggevorderd op grond van artikel 4:57 Awb.

Artikel 9. Maatschappelijke zelfredzaamheid

  • 1. Het college kan voorzieningen aanbieden in het kader van het bewerkstellingen of duurzaam behouden van maatschappelijke zelfredzaamheid als bijvoorbeeld budgetbeheer, thuisadministratie, (na)zorg bij schuldsaneringen.

  • 2. Onder de voorzieningen kan ook vallen het verrichten van (maatschappelijk nuttige) activiteiten ter voorbereiding op een traject gericht op economische zelfredzaamheid of activiteiten gericht op duurzame maatschappelijke zelfredzaamheid en het voorkomen van sociaal isolement.

Artikel 10. Vrijwilligerswerk

  • 1. Wanneer het college het noodzakelijk acht kan hij aan een uitkeringsgerechtigde vrijwilligerswerk aanbieden in het kader van een traject gericht op maatschappelijke zelfredzaamheid.

  • 2. Het college zet de voorziening vrijwilligerswerk in wanneer aan de hand van een onderzoek is vastgesteld dat de uitkeringsgerechtigde pas op (middel)lange termijn een reëel perspectief heeft op regulier werk en voor zover het college dit noodzakelijk acht ten behoeve van de re-integratie van de uitkeringsgerechtigde.

  • 3. Het college kan van oordeel zijn dat het verrichten van vrijwilligerswerk voor de uitkeringsgerechtigde noodzakelijk is om de uitkeringsgerechtigde op deze wijze met behoud van uitkering werkritme op te laten doen of te behouden en om te voorkomen dat de uitkeringsgerechtigde in een sociaal isolement komt of om een sociaal isolement op te heffen opdat de uitkeringsgerechtigde hiermee wordt voorbereid op de uiteindelijke uitstroom uit de bijstand.

  • 4. Vrijwilligerswerk kan uitsluitend worden verricht bij organisaties zonder winstoogmerk en voor zover door de plaatsing geen reguliere arbeidsplaats wordt verdrongen.

HOOFDSTUK III Premies en inkomensvrijlating

Artikel 11. Premies aan de klant

Op grond van artikel 13 van de Verordening Participatievoorzieningen kent het college de volgende premies toe:

  • 1.

    Uitstroompremie is voor de uitkeringsgerechtigde bij duurzame uitstroom uit de bijstand naar werk of opleiding. Wanneer een uitkeringsgerechtigde minimaal een jaar aaneensluitend bijstand heeft gehad en dan uitstroomt naar werk of opleiding ontvangt de uitkeringsgerechtigde na zes maanden € 1000,00. De premie wordt maximaal één keer per drie jaar verstrekt.

  • 2.

    Premie parttime werk is voor de uitkeringsgerechtigde die minimaal 5 uur gemiddeld per week werkt en aanvullende uitkering ontvangt. Wanneer de uitkeringsgerechtigde recht heeft op de inkomensvrijlating op grond van artikel 31 lid 2 sub o van de WWB, krijgt hij of zij de premie 6 maanden na afloop van de duur van de inkomensvrijlating.

    • a.

      De uitkeringsgerechtigde die 5 tot 10 uurgemiddeld per week werkt krijgt telkens na zes maanden een premie van € 125,00.

    • b.

      De uitkeringsgerechtigde die minimaal 10 uur gemiddeld per week werkt krijgt telkens na zes maanden een premie van € 250,00.

  • 3.

    Premie werk met behoud van uitkering is voor de uitkeringsgerechtigde die in het kader van een traject minimaal 5 uur gemiddeld per week werkt met behoud van uitkering.

    • a.

      De uitkeringsgerechtigde die 5 tot 10 uur gemiddeld per week werkt krijgt telkens na zes maanden een premie van € 125,00.

    • b.

      De uitkeringsgerechtigde die minimaal 10 uur gemiddeld per week werkt krijgt telkens na zes maanden een premie van € 250,00.

  • 4.

    Premie vrijwilligerswerk is voor de uitkeringsgerechtigde voor wie het trajectdoel maatschappelijke zelfredzaamheid is en die minimaal 5 uur gemiddeld per week of op jaarbasis minimaal 250 uur vrijwilligerswerk verricht. De uitkeringsgerechtigde krijgt na 12 maanden en vervolgens jaarlijks een premie van € 250,00.

  • 5.

    Jongeren als bedoeld in de WIJ hebben geen recht op premies genoemd in dit artikel.

Artikel 12. Inkomstenvrijlating

  • 1. Een bijstandsgerechtigde komt in aanmerking voor inkomstenvrijlating volgens artikel 31 lid 2 sub o van de WWB, indien hij/zij parttime aan het werk gaat met de intentie en de mogelijkheden om het aantal uren en daarmee de inkomsten dusdanig uit te breiden dat er, zo spoedig mogelijk, volledige uitstroom uit de uitkering plaats vindt.

  • 2. Jongeren als bedoeld in de WIJ hebben geen recht op de inkomstenvrijlating genoemd in dit artikel.

HOOFDSTUK IV Flankerende voorzieningen

Artikel 13. Onkostenvergoedingen aan de klant

1.Het college kan aan de klant die in het kader van de door het college noodzakelijk geachte voorziening kosten maakt, deze kosten vergoeden, dit voor zover in deze kosten niet op andere wijze, niet zijnde bijzondere bijstand, wordt voorzien. Het gaat hierbij in ieder geval om:

  • a.

    reiskosten;

  • b.

    kosten kinderopvang;

  • c.

    kosten in verband met vrijwilligerswerk;

  • d.

    kosten in verband met scholing.

Artikel 14. Reiskostenvergoeding

  • 1. De kosten worden vergoed bij overschrijding van de gemeentegrens van Nieuwegein

  • 2. De hoogte van de vergoeding voor reiskosten wordt in het geval dat niet wordt gereisd per openbaar vervoer toch vastgesteld op basis van de kosten van openbaar vervoer (tweede klasse).

  • 3. In geval van medische beperkingen bij de klant kunnen ook kosten binnen de gemeentegrens van Nieuwegein worden vergoed.

Artikel 15. Kosten van kinderopvang

  • 1. Onder kinderopvang verstaan we:

  • · opvang in kinderdagverblijven,

  • · voor- en tussenschoolse opvang,

  • · buitenschoolse opvang.

  • 2. Van noodzakelijke kosten van kinderopvang kan slechts sprake zijn indien en voor zover de klant thuis niet over kinderopvang beschikt, bijvoorbeeld omdat de klant is aan te merken als alleenstaande ouder.

  • 3. De vergoeding die voor kinderopvang wordt slechts toegekend indien en voor zover geen aanspraak kan worden gemaakt voor zover niet op andere wijze wordt voorzien in de kosten van kinderopvang.

  • 4. De hoogte van de vergoeding bedraagt de werkelijk gemaakte kosten, waarbij het maximum uurtarief wordt gehanteerd dat in artikel 4 van het Besluit Tegemoetkoming Kosten Kinderopvang geldt. Voor de voor- en tussenschoolse opvang gelden tevens tarieven die de betreffende school hanteert.

  • 5. De kostenvergoeding wordt vastgesteld voor de duur van de te verrichten trajectactiviteiten inclusief de eventuele noodzakelijke opzegtermijn.

Artikel 16. Kosten in verband met vrijwilligerswerk

  • 1. Het college kan een kostenvergoeding geven voor het verrichten van vrijwilligerswerk tot het maximum genoemd in artikel 31 lid 2 sub k van de wet.

  • 2. Jongeren als bedoeld in de WIJ hebben geen recht op een kostenvergoeding genoemd in dit artikel

Artikel 17. Kosten in verband met scholing

Aan de klant die in het kader van een traject noodzakelijke scholing of opleiding volgt of gaat volgen, kan door het college een vergoeding worden toegekend voor de in verband daarmee noodzakelijk te maken kosten.

Artikel 18. Overige kosten

Aan de klant die vanwege het volgen van een traject overige noodzakelijke kosten maakt, kan het college deze kosten vergoeden.

Artikel 19. Voorschotten aan de klant

  • 1. Het college kan voorschotten verstrekken als aan de voorwaarden van de vergoeding is voldaan.

  • 2. Voorschotten worden eerst verrekend met de definitief vastgestelde vergoeding of met voorschotten over een zelfde of een volgend kalenderjaar.

  • 3. Als er meerdere vergoedingen worden ontvangen op basis van de verordening en dit uitvoeringsbesluit, kunnen voorschotten op de ene vergoeding met een definitief vastgestelde andere vergoeding worden verrekend.

HOOFDSTUK VI Bijzondere bepalingen Inburgering

Artikel 20. Doelgroep

  • 1. Dit hoofdstuk bevat extra bepalingen voor de doelgroep verplichte inburgeraars en vrijwillige inburgeraars op grond van de WI;

  • 2. Aan geestelijk bedienaren en asielgerechtigde nieuw- en oudkomers is het college verplicht een inburgeringsvoorziening aan te bieden.

  • 3. Aan overige verplichte inburgeraars en de vrijwillige inburgeraars kan het college een inburgeringsvoorziening aanbieden wanneer de inburgeraar:

    • a.

      de intentie heeft om de voorziening te starten en af te ronden;

    • b.

      zich blijvend in Nederland heeft gevestigd of de intentie heeft om zich blijvend in Nederland te vestigen.

  • 4. Het college biedt personen met een verblijfstitel op medische gronden of op grond van studie geen inburgeringsvoorziening aan.

Artikel 21 Inburgeringsvoorziening

  • 1. Het college biedt inburgeringsvoorzieningen en/of Taalkennisvoorzieningen aan als bedoelt in de WI;

  • 2. Een inburgeringsvoorziening is een traject dat voorbereidt op het behalen van het inburgeringsexamen of het Staatsexamen I of II.

Artikel 22 Ontheffing van de inburgeringsplicht

  • 1.

    Het college is bevoegd om de inburgeringsplichtige te ontheffen van de inburgeringsplicht wanneer:

  • a.

    er sprake is van individuele omstandigheden als genoemd in artikel 6, eerste lid WI;

  • b.

    een het onderzoek als bedoeld in artikel 25 van de WI daartoe aanleiding geeft en;

  • c.

    indien het college beoordeelt dat, op grond van de door de inburgeringsplichtige aantoonbaar geleverde inspanningen ten aanzien van het behalen van het (inburgerings)examen binnen de in artikel 7 van de WI gestelde termijnen, het voor hem redelijkerwijs niet mogelijk is het (inburgerings)examen te behalen. De inburgeringsplichtige dient hiertoe een schriftelijk verzoek in bij de gemeente, vanaf zes maanden voor het verstrijken van de inburgeringstermijn, vergezelt van een duidelijke motivatie.

  • d.

    Het college kan de termijn van zes maanden voor het verstrijken van de inburgeringstermijn buiten toepassing laten, indien toepassing daarvan zou leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.

Artikel 23 Verlengen van de inburgeringstermijn

  • 1. Het college kan de wettelijke inburgeringstermijn verlengen met ten hoogste twee jaar, indien de inburgeringsplichtige in een schriftelijk verzoek aannemelijk maakt dat hem geen verwijt treft terzake van het niet behalen van het (inburgerings)examen binnen de gestelde termijn.

  • 2. Het college kan de wettelijke inburgeringstermijn eenmalig verlengen met ten hoogste twee jaar en zes maanden, indien de inburgeringsplichtige aantoonbaar een alfabetiseringscursus als bedoeld in de Wet educatie en beroepsonderwijs (WEB) volgt of heeft gevolgd.

Artikel 24 Kosten herexamen

  • 1. Het college vergoedt éénmalig de kosten voor een herexamen inburgering op alle verplichte onderdelen.

  • 2. Indien de inburgeraar tweemaal zakt voor het inburgeringsexamen biedt het college een maatwerkoplossing die aansluit bij het vastgestelde doelperspectief van de inburgeraar. Een tweede herexamen kan hierbij tot de mogelijkheden behoren.

Artikel 25 Boete

  • In de Verordening Participatievoorzieningen is in artikel 25 en 26 de hoogte van de bestuurlijke boetes vastgelegd. In dit artikel is de werkwijze met betrekking tot het opleggen van de boetes uitgewerkt. Lid 1 correspondeert met artikel 25 lid 1 van de verordening en lid 2 met artikel 25 lid 2 van de verordening.

  • 1. Het college legt een boete van € 250,00 op indien de inburgeringsplichtige voor de derde keer niet verschijnt op een zonder tegenbericht of geldige reden en het college het vermoeden heeft dat de inburgeringsplichtige onvoldoende medewerking verleent. Na de eerste en tweede keer niet verschijnen stuurt het college een herstelbrief en een nieuwe afspraak.

  • 2. Het college legt een boete van € 500,00 op indien de inburgeringsplichtige voor de tweede keer geen of onvoldoende medewerking verleent aan de uitvoering van de voor hem vastgestelde inburgeringsvoorziening, bedoeld in artikel 23, eerste lid, van de WI of aan de verplichtingen, bedoeld in artikel 21 van de Verordening Participatievoorzieningen. Na de eerste keer volgt een gesprek en een waarschuwingsbrief.

  • 3. Indien er sprake is van recidive binnen twaalf maanden en de inburgeringsplichtige valt dit te verwijten, dan zal de bestuurlijke boete opnieuw worden opgelegd. Hiervoor gelden dezelfde regelingen als beschreven in lid 1 en 2 van dit artikel.

  • 4. De bestuurlijke boete wordt pas opgelegd als de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de persoonlijke omstandigheden zijn vastgesteld. Dit zal uit nader onderzoek moeten blijken (bv. huisbezoek). Als uit het onderzoek blijkt dat de inburgeringsplichtige geen verwijtbaar gedrag heeft getoond (opname in het ziekenhuis; vakantie, enz.) dan moet er geen boete worden opgelegd.

  • 5. Het college legt geen bestuurlijke boete op indien voor dezelfde gedraging de bijstand kan worden verlaagd op grond van artikel 18, tweede lid van de Wet Werk en Bijstand.

  • 6. Het college kan afzien van het opleggen van een boete indien daarvoor dringende redenen zijn.

Artikel 26 Stimuleringsbijdrage

  • 1. Indien de inburgeringsplichtige het (inburgerings)examen heeft behaald binnen de gestelde termijn zoals opgenomen in de beschikking, wordt een bonus uitgekeerd ter hoogte van het volledige bedrag van de eigen bijdrage.

  • 2. Indien de inburgeringsplichtige conform artikel 22, lid 1 onder c van dit Uitvoeringsbesluit ontheven wordt van de inburgeringsplicht, wordt een bonus uitgekeerd ter hoogte van het volledige bedrag van de eigen bijdrage voor zover de eigen bijdrage reeds betaald is.

  • 3. Indien de eigen bijdrage is meegenomen in een schuldregeling conform artikel 20 lid 4 van de Verordening Participatievoorzieningen, of indien er een passende betalingsregeling is vastgesteld in verband met onvoldoende draagkracht en de inburgeringsplichtige het (inburgerings)examen heeft behaald binnen de gestelde termijn zoals opgenomen in de beschikking wordt een bonus uitgekeerd ter hoogte van het tot dan toe voldane bedrag van de eigen bijdrage. De resterende betalingstermijnen vervallen daarmee.

  • 4. Indien er sprake is van invordering van de eigen bijdrage door middel van dwanginvordering, wordt er geen bonus uitgekeerd.

Hoofdstuk VII Handhaving

Artikel 27 Handhaving

  • 1. Onverminderd het bepaalde in de wet, kan het college een voorziening beëindigen indien:

    • a.

      de klant die aan de voorziening deelneemt de hem opgelegde verplichting niet nakomt;

    • b.

      de klant die deelneemt niet meer behoort tot de doelgroep zoals bedoeld in artikel 2 en 5 van de Verordening Participatie;

    • c.

      de klant algemeen geaccepteerde arbeid aanvaardt;

    • d.

      de voorziening onvoldoende bijdraagt aan de doelstelling van het traject.

  • 2. Onverminderd het bepaalde in de wet, kan het college, indien een uitkeringsgerechtigde die gebruik maakt van een voorziening niet of onvoldoende voldoet aan het gestelde in artikel 6 en 7 van de Verordening Participatie, de uitkering verlagen op de wijze zoals voorzien in de Afstemmingsverordening Nieuwegein, voor zover deze van toepassing is, alsmede het recht op de voorziening geheel of gedeeltelijk herzien en de kosten van de voorziening terugvorderen.

  • 3. Indien een niet-uitkeringsgerechtigde die gebruik maakt van een voorziening, niet voldoet aan het gestelde in artikel 6 en 7 van de Verordening Participatie, kan het college het recht op de voorziening geheel of gedeeltelijk herzien en de kosten van de voorziening terugvorderen. Dit geldt niet voor inburgeringsvoorzieningen.

HOOFDSTUK VIII Slotbepalingen

Artikel 28. Intrekking oude regeling

Het Uitvoeringsbesluit Verordening re-integratie Nieuwegein 2009 inclusief bijlagen en wijzigingen, de Beleidsregels inburgering en de Beleidsregels vrijwillige inburgering wordt ingetrokken met de inwerkingtreding van dit Uitvoeringsbesluit.

Artikel 29. Overgangsrecht

  • 1. Voorzieningen die zijn verleend onder de werking van het Uitvoeringsbesluit re-integratie 2009, de Beleidsregels Inburgering en die van kracht zijn op het moment van inwerkingtreding van dit Uitvoeringsbesluit participatievoorzieningen worden aangemerkt als voorzieningen krachtens dit Uitvoeringsbesluit.

  • 2. Indien vóór het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening een aanvraag voor een voorziening op grond van het Uitvoeringsbesluit re-integratie 2009, de Beleidsregels Inburgering is ingediend waarop nog niet is beslist, wordt daarop dit Uitvoeringsbesluit toegepast.

Artikel 30 Inwerkingtreding

Dit Uitvoeringsbesluit treedt in werking na openbare bekendmaking en gelijktijdig met de Verordening Participatievoorzieningen.

Artikel 31 Citeertitel

Dit besluit wordt aangehaald als: Uitvoeringsbesluit participatievoorzieningen.

Ondertekening

Nieuwegein, 15 december 2010
De burgemeester, De secretaris,

Bijlage 1 Re-integratieladder

Re-integratieladder en voorzieningen

 

 

Re-integratie-positie

Situatiebeschrijving

Soort voorzieningen

Relatie arbeidsmarkt

Trajectdoel

0

Nul

Er wordt (nog) niets gedaan met de cliënt.

 

 

 

1) Gericht op verkleinen afstand tot regulier werk

 

2) Waar werk niet haalbaar is, gericht op maatschappelijke participatie

1

Zorg

Personen zijn niet in staat tot re-integratie door ernstige beperkingen, waarbij een zorgvraag wordt ingevuld.

Basisvoorzieningen:

- Externe, reguliere zorg

Fankerende voorzieningena

 

 

 

 

Geen arbeidsovereenkomst

2

Maatschappelijke activering

Personen zijn nog niet in staat regulier werk te verrichten door ernstige beperkingen of ontbreken van de basale arbeidsvaardigheden.

Basisvoorzieningen:

-Diagnose

- Participatievaardigheden b

- Inburgering

Fankerende voorzieningena

3

Arbeidsactivering

Personen hebben nog vaardigheden nodig voor het verrichten van regulier werk.

Basisvoorzieningen:

- Diagnose

- Arbeidsvaardigheden c

- Inburgering

- Behoud van part-time werk

Fankerende voorzieningena

 

Gericht op regulier werk

4

Arbeidstoeleiding

Personen hebben ondersteuning nodig bij het vinden van werk.

Basisvoorzieningen:

- Arbeidsbemiddeling d

- Proefplaatsing

- Leer-werk-traject

- Participatieplaats

- Toeleiding zelfstandige

- Inburgering

Fankerende voorzieningena

5

Werk m.b.v.

re-integratie

Personen verrichten met ondersteuning (loonkostensubsidie, jobcoach etc.) regulier werk.

Basisvoorzieningen:

- Baan + loonkostensubsidie

- Baan + re-integratiesusbsidie

- Arbeidsbemiddeling

- Nazorg e

Fankerende voorzieningena

 

Arbeidsovereenkomst

 

Regulier werk

Regulier werk

 Personen verrichten zonder ondersteuning regulier werk

 

Toelichting:

 

 

  • a.

    Flankerende voorzieningen zijn producten die het traject ondersteunen of noodzakelijke randvoorwaarden, zoals:

  • -

    Premies voor uitstroom, part-time werk, werk met behoud van uitkering, vrijwilligerswerk

  • -

    Begeleidingssubsidies voor werkgevers

  • -

    Kinderopvang: vergoeding, bemiddeling & organsatie, een opvangplaats

  • -

    Medische advisering

  • -

    Onderzoek belastbaarheid

  • -

    Schuldhulpverlening: preventief, begeleiding & bemiddeling.

 

  • b.

    Participatievaardigheden zijn bijvoorbeeld: bewegingsprogramma’s, vrijwilligerswerk.

  • c.

    Arbeidsvaardigheden zijn bijvoorbeeld: sollicitatietraining.

  • d.

    Arbeidsbemiddeling: extern in te kopen instrumenten én intern uitgevoerde bemiddelingsactiviteiten door klantmanagers uitstroom.

  • e.

    Nazorg is bijvoorbeeld: jobcoaching, begeleid werken, financiële coaching.

Bijlage 2 Beleidsregels werkgeverssubsidies onder de WWB

1                   Inleiding

Op grond van Verordening participatievoorzieningen kan de gemeente voorzieningen inzetten voor personen die ondersteuning nodig hebben bij het vinden van werk. Deze verordening geeft het kader voor de inzet van deze voorzieningen. Artikel 12 van de Verordening bepaalt dat het college de volgende subsidies voor werkgevers kan inzetten:

  • re-integratiesubsidies

  • begeleidingskostensubsidies

  • loonkostensubsidies

Het doel van deze subsidies is om de duurzame arbeidsinpassing van werkzoekenden uit de gemeentelijke doelgroep te bevorderen.

1.1         Wat is een re-integratiesubsidie?

De re-integratiesubsidie is een voorziening om werkgevers te stimuleren om werkzoekenden in dienst te nemen, die begeleiding nodig hebben bij hun inwerkproces in een reguliere baan. De re-integratiesubsidie is een bijdrage in de kosten van begeleiding en de kosten van productieverlies in de inwerk- en gewenningsperiode.

1.2         Wat is een begeleidingskostensubsidie?

De begeleidingskostensubsidie is een voorziening om werkgevers te stimuleren om werkzoekenden de gelegenheid te bieden om zich via onbetaalde werkzaamheden of stage te ontwikkelen richting de reguliere arbeidsmarkt. De begeleidingskostensubsidie is een bijdrage in de kosten van de begeleiding die de werkgever biedt.

1.3         Wat is een loonkostensubsidie?

De loonkostensubsidie is een voorziening om re-integratiebedrijven en andere organisaties die re-integratieactiviteiten ontwikkelen, in staat te stellen om een arbeidsovereenkomst aan te bieden aan klanten met een afstand tot de arbeidsmarkt. Deze voorziening maakt het mogelijk om instroom in de uitkering te voorkomen en om tijdens een re-integratietraject de omslag van uitkering naar loonbetaling tot stand te brengen.

De loonkostensubsidie is maximaal € 1.000 per maand.

Waar in deze beleidsregels gesproken wordt over een re-integratiebedrijf, wordt daarmee ook bedoeld de andere organisaties die re-integratieactiviteiten ontwikkelen.

1.4         Beleidskaders

Relevante wet- en regelgeving, naast de hiervoor genoemde Verordening participatievoorzieningen:

  • De algemene wet bestuursrecht

  • de EG-verordening Algemene groepsvrijstelling (EG nr. 800/2008) van de Commissie van 6 augustus 2008 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van artikelen 87 en 88 van het EG-verdrag op werkgelegenheidssteun met de gemeenschappelijke markt verenigbaar wordt verklaard. (Verzamelcirculaire SZW, juni 2009).

 

De toepassing van de Europese regelgeving wordt verder uitgewerkt in hoofdstuk 5 van deze notitie.

1.5         Uitgangspunten

Bij het formulieren van deze beleidsregels hebben de volgende uitgangspunten centraal gestaan:

  • De toekenning van de re-integratiesubsidie, de begeleidingssubsidie en de loonkostensubsidie wordt individueel getoetst. Het criterium is dat de werkzoekende begeleiding nodig heeft om in te stromen op de arbeidsmarkt.

  • De subsidies worden afgestemd op de omvang van het dienstverband of de omvang van de werkzaamheden.

  • Voor re-integratiesubsidies en begeleidingskostensubsidies: geen administratieve lasten voor werkgevers.

  • Voor loonkostensubsidies: de re-integratiebedrijven rapporteren volgens de gebruikelijke afspraken.

  • Uitvoering door de accountmanager werk van de afdeling Werk & Inkomen, die de uitvoering van deze regelingen in zijn takenpakket heeft.

2                   Beleidsregels re-integratiesubsidies

2.1         Definitie

Re-integratiesubsidie is een voorziening die ingezet wordt voor klanten die meer dan de gebruikelijke begeleiding nodig hebben bij hun inwerkproces in een reguliere baan. De re-integratiesubsidie is een bijdrage in de kosten van begeleiding en de kosten van productieverlies in de inwerk- en gewenningsperiode.

2.2         Doelgroep klanten

Een re-integratiesubsidie kan ingezet worden voor:

  • Alle Wwb-, WIJ-, Ioaw- en Ioaz-gerechtigden die een uitkering ontvangen van de gemeente Nieuwegein.

  • Niet uitkeringsgerechtigden en/of personen met een Anw-uitkering.

  • Personen met een WW-uitkering en met een arbeidsongeschiktheidsuitkering, wanneer met UWV overeengekomen is dat de gemeente het re-integratietraject uitvoert.

2.3         Criteria bij de beoordeling

De re-integratiesubsidie wordt verleend wanneer aan de volgende criteria en voorwaarden is voldaan:

  • Door de gemeente (i.c. de accountmanager werk) is vastgesteld dat de werkzoekende begeleiding nodig heeft bij de inpassing in het reguliere arbeidsproces.

  • De functie sluit aan bij de mogelijkheden en capaciteiten van de werkzoekende.

  • De functie biedt de werkzoekende de mogelijkheid om zijn werkcompetenties te ontplooien.

2.4         Verplichtingen voor de werkgever

  • De werkgever biedt een arbeidsovereenkomst voor tenminste 6 maanden.

  • De werkgever biedt een inwerk- en begeleidingsprogramma.

  • Bij goed functioneren verplicht de werkgever zich in principe om de arbeidsovereenkomst te verlengen.

  • De subsidie wordt niet verleend wanneer aan het bedrijf door het CWI een ontslagvergunning is verleend om bedrijfseconomische redenen, in de periode van 6 maanden voorafgaand aan de ingangsdatum van de arbeidsovereenkomst.

2.5         Hoogte en duur van de re-integratiesubsidie

  • De re-integratiesubsidie voor begeleiding en productieverlies bedraagt

€ 750 per maand bij een arbeidsovereenkomst van 32 uur per week of meer.

  • Bij een arbeidsovereenkomst tot 32 uur per week wordt de subsidie naar evenredigheid verstrekt afgezet tegen een volledige werkweek van 40 uur.

  • De subsidie wordt per klant verstrekt voor de duur van de arbeidsovereenkomst . De subsidie kan meerdere keren toegekend worden met een totaal maximum van 24 maanden.

  • Naast de subsidie ontvangt de werkgever van de gemeente de polis ‘Nieuwe start zonder risico’.

2.6         Vergoeding van scholingskosten

  • In het kader van deze subsidieregeling worden de kosten van de scholing vergoed, mits de scholing noodzakelijk is voor de uitoefening van de functie en bijdraagt tot de duurzame arbeidsinpassing van de klant. De vergoeding bedraagt 100% van de gemaakte kosten met een maximum van € 5.000.

  • De omvang van de vergoeding van de scholingskosten is niet afhankelijk van de omvang van het dienstverband.

  • De aanvraag en de toekenning van de vergoeding van scholingskosten is gekoppeld aan de aanvraag van re-integratiesubsidie.

  • De vergoeding wordt achteraf uitbetaald op basis van facturen.

  • Bij voortijdige beëindiging van het dienstverband worden de gemaakte scholingskosten volledig vergoed tot het hiervoor genoemde maximum.

2.7         Aanvraag en verlening van de re-integratiesubsidie

  • Voor of bij aanvang van het dienstverband verstrekt de gemeente (i.c. de accountmanager werk) een aanvraagformulier aan de werkgever waarmee hij de subsidie kan aanvragen.

  • Het aanvraagformulier dient binnen 1 maand na de ingangsdatum van het dienstverband te worden ingeleverd met een kopie van de arbeidsovereenkomst.

  • Het voorstel tot besluit over de aanvraag bevat tenminste de volgende gegevens:

  • De afspraken met de werkgever en voorwaarden voor de re-integratiesubsidie worden opgenomen in een beschikking tot subsidieverlening.

  • Aan de subsidieverlening worden tenminste de volgende voorwaarden verbonden:

  • de klant treedt daadwerkelijk in dienst van de werkgever;

  • de werkgever voert het inwerk- en begeleidingsprogramma uit;

  • wanneer de klant na afloop van de arbeidsovereenkomst niet bij de werkgever in dienst kan blijven, ondersteunt de werkgever de klant bij het aansluitend vinden van een andere baan;

  • de werkgever verstrekt de gemeente alle informatie die nodig is voor het beoordelen van de subsidie;

  • tijdens de periode van de subsidieverlening maakt de werkgever in ieder geval melding van:

  • uitval door ziekte langer dan 2 weken;

  • wijzigingen in aard, duur en omvang van het dienstverband.

  • de arbeidsmogelijkheden van de klant;

  • het perspectief dat de werkgever biedt;

  • het inwerk- en begeleidingsprogramma;

  • (eventueel) de noodzaak van scholing en de kosten daarvan.

2.8         Vaststelling en uitbetaling van de re-integratiesubsidie

  • De subsidie wordt in termijnen achteraf vastgesteld en bedraagt per periode van 3 maanden maximaal € 2.250.

  • Wanneer het dienstverband voor het verstrijken van de periode van 3 maanden is/wordt beëindigd, wordt de subsidie naar rato vastgesteld.

  • De accountmanager werk beoordeelt in de 3de, 6de, 9de, 12de, 15de, 18de, 21ste en de 24ste maand na aanvang van de arbeidsovereenkomst of:

  • de klant in dienst is;

  • het inwerk- en begeleidingsprogramma uitgevoerd wordt.

  • Op basis van deze beoordeling wordt de subsidie voor de betreffende termijn vastgesteld en uitbetaald.

  • De accountmanager werk gaat na of in de volgende termijn het inwerk- en begeleidingsprogramma voortgezet wordt. Op basis van deze informatie worden afspraken gemaakt over de voortzetting van de subsidieverlening.

2.9         Samenloop met andere voorzieningen

Samenloop met andere voorzieningen uit de verordening participatievoorzieningen is mogelijk.

2.10     Overige bepalingen

  • Re-integratiesubsidies kunnen worden toegekend aan zowel werkgevers binnen Nieuwegein als werkgevers buiten Nieuwegein.

  • Bij de subsidieverlening en de subsidievaststelling alsmede de vergoedingen voor scholing, is de regeling budgethouderschap van toepassing.

2.11     Citeertitel

Deze beleidsregels worden aangehaald als: “Beleidsregels re-integratiesubsidies ingevolge artikel 12 Verordening participatievoorzieningen”.

3                   Beleidsregels begeleidingskostensubsidies

3.1         Definitie

Begeleidingskostensubsidie is een voorziening die ingezet wordt voor klanten die begeleiding nodig hebben om hun afstand tot de arbeidsmarkt te overbruggen. De begeleidingskostensubsidie is een bijdrage in de kosten van begeleiding bij het uitvoeren van werkzaamheden met behoud van uitkering.

3.2         Doelgroep klanten

Een begeleidingskostensubsidie kan ingezet worden voor alle Wwb-, WIJ-, Ioaw- en Ioaz-gerechtigden die een uitkering ontvangen van de gemeente Nieuwegein.

3.3         Criteria bij de beoordeling

De begeleidingskostensubsidie wordt verleend wanneer aan de volgende criteria en voorwaarden is voldaan:

  • Door de gemeente (i.c. de accountmanager werk) is vastgesteld dat de klant begeleiding nodig heeft om zijn afstand tot de arbeidsmarkt te overbruggen.

  • De werkzaamheden sluiten aan bij de mogelijkheden en capaciteiten van de klant.

  • De werkzaamheden bieden de klant de mogelijkheid om zijn werkcompetenties te ontplooien.

3.4         Verplichtingen voor de werkgever

  • De werkgever biedt onbetaalde werkzaamheden in het kader van een participatieplaats, een leerwerkstage of een proefplaatsing, zoals omschreven in artikel 4 van het Uitvoeringsbesluit participatievoorzieningen.

  • De werkgever biedt een begeleidingsprogramma.

  • Bij goed functioneren in een proefplaatsing verplicht de werkgever zich in principe om de klant een arbeidsovereenkomst aan te bieden.

3.5         Hoogte en duur van de begeleidingskostensubsidie

  • De begeleidingskostensubsidie bedraagt € 250 per maand wanneer de omvang van de werkzaamheden 32 uur per week of meer is.

  • Wanneer de omvang van de werkzaamheden minder dan 32 uur per week is, wordt de subsidie naar evenredigheid verstrekt afgezet tegen een volledige werkweek van 40 uur.

  • De subsidie wordt per klant verstrekt voor de overeengekomen duur van de onbetaalde werkzaamheden met een maximum van 24 maanden.

3.6         Vergoeding van scholingskosten

  • In het kader van deze subsidieregeling worden de kosten van de scholing vergoed mits de scholing noodzakelijk is voor het overbruggen van de afstand tot de arbeidsmarkt en bijdraagt tot de duurzame arbeidsinpassing van de klant.

  • De vergoeding bedraagt 100% van de gemaakte kosten met een maximum van € 5.000.

  • De omvang van de vergoeding van de scholingskosten is niet afhankelijk van de omvang van het takenpakket.

  • De aanvraag en de toekenning van de vergoeding van scholingskosten is gekoppeld aan de aanvraag van begeleidingskostensubsidie.

  • De vergoeding wordt achteraf uitbetaald op basis van facturen.

  • Bij voortijdige beëindiging van de werkzaamheden worden de gemaakte scholingskosten volledig vergoed tot het hiervoor genoemde maximum

3.7         Aanvraag en verlening van de begeleidingskostensubsidie

  • Voor of bij aanvang van de onbetaalde werkzaamheden verstrekt de gemeente (i.c. de accountmanager werk) een aanvraagformulier aan de werkgever waarmee hij de subsidie kan aanvragen.

  • Het aanvraagformulier dient binnen 1 maand na de ingangsdatum van de onbetaalde werkzaamheden te worden ingeleverd.

  • Het voorstel tot besluit over de aanvraag bevat tenminste de volgende gegevens:

  • de arbeidsmogelijkheden van de klant;

  • het perspectief dat de werkgever biedt;

  • het begeleidingsprogramma;

  • (eventueel) de noodzaak van scholing en de kosten daarvan.

  • De afspraken met de werkgever en voorwaarden voor de begeleidingskostensubsidie worden opgenomen in een beschikking tot subsidieverlening.

  • Aan de subsidieverlening worden tenminste de volgende voorwaarden verbonden:

  • de klant verricht daadwerkelijk de afgesproken werkzaamheden bij de werkgever;

  • de werkgever voert het begeleidingsprogramma uit;

  • wanneer de klant na afloop van de onbetaalde werkzaamheden niet bij de werkgever in dienst kan treden, ondersteunt de werkgever de klant bij het aansluitend vinden van een baan;

  • de werkgever verstrekt de gemeente alle informatie die nodig is voor het beoordelen van de subsidie;

  • tijdens de periode van de subsidieverlening maakt de werkgever in ieder geval melding van:

uitval door ziekte langer dan 2 weken;

wijzigingen in aard, duur en omvang van de werkzaamheden.

3.8         Vaststelling en uitbetaling van de begeleidingskostensubsidie

  • De subsidie wordt in termijnen achteraf vastgesteld en bedraagt per periode van 3 maanden maximaal € 750.

  • Wanneer de werkzaamheden voor het verstrijken van de periode van 3 maanden zijn/worden beëindigd, wordt de subsidie naar rato vastgesteld.

  • De accountmanager werk beoordeelt in de 3de, 6de, 9de, 12de, 15de, 18de, 21ste en de 24ste maand na aanvang van de werkzaamheden of:

  • Op basis van deze beoordeling wordt de subsidie voor de betreffende termijn vastgesteld en uitbetaald.

  • De accountmanager werk gaat na of in de volgende termijn het begeleidingsprogramma voortgezet wordt. Op basis van deze informatie worden afspraken gemaakt over de voortzetting van de subsidieverlening.

  • de klant de afgesproken werkzaamheden verricht;

  • het begeleidingsprogramma uitgevoerd wordt.

3.9         Samenloop met andere voorzieningen

Samenloop met andere voorzieningen uit de verordening participatievoorzieningen is mogelijk.

3.10         Overige bepalingen

  • Begeleidingskostensubsidies kunnen worden toegekend aan zowel werkgevers binnen Nieuwegein als werkgevers buiten Nieuwegein.

  • Bij de subsidieverlening en de subsidievaststelling alsmede de vergoedingen voor scholing, is de regeling budgethouderschap van toepassing.

3.11         Citeertitel

Deze beleidsregels worden aangehaald als: “Beleidsregels begeleidingskostensubsidies ingevolge artikel 12 Verordening participatievoorzieningen”.

4                   Beleidsregels loonkostensubsidies

4.1         Definitie

De loonkostensubsidie is een voorziening om een arbeidsovereenkomst aan te bieden aan klanten met een afstand tot de arbeidsmarkt. De loonkostensubsidie maakt onderdeel uit van een ingekochte re-integratievoorziening. De loonkostensubsidie is gekoppeld aan intensieve begeleiding gericht op uitstroom naar regulier betaald werk. Indien nodig wordt scholing ingezet.

4.2         Doelgroep klanten

Een loonkostensubsidie kan ingezet worden voor:

  • Alle Wwb-, WIJ- , Ioaw- en Ioaz-gerechtigden die een uitkering aanvragen bij de gemeente Nieuwegein.

  • Alle Wwb-, WIJ-,  Ioaw- en Ioaz-gerechtigden die een uitkering ontvangen van de gemeente Nieuwegein.

4.3         Criteria bij de beoordeling

De loonkostensubsidie wordt verleend wanneer aan de volgende criteria en voorwaarden is voldaan:

  • Door de gemeente (i.c. de accountmanager werk) is vastgesteld dat de klant nog niet bemiddeld kan worden naar een reguliere baan.

  • De klant behoort tot de doelgroep van de EG-verordening Algemene groepsvrijstelling (EG nr. 800/2008) (zie bijlage).

  • De voorziening biedt de klant de mogelijkheid om zijn werkcompetenties te behouden en/of te ontplooien.

4.4         Verplichtingen voor het re-integratiebedrijf

  • Het re-integratiebedrijf biedt de klant een arbeidsovereenkomst.

  • De duur van de arbeidovereenkomst is gelijk aan de duur van de ingekochte re-integratievoorziening.

  • Het re-integratiebedrijf stelt de klant in staat werkervaring op te doen, binnen of buiten de muren van het re-integratiebedrijf.

  • Het re-integratiebedrijf biedt een intensief inwerk- en begeleidingsprogramma.

4.5         Hoogte en duur van de loonkostensubsidie

  • De subsidie voor loonkosten bedraagt € 1.000 per maand bij een voltijdse dienstbetrekking, volgens het gebruikelijk aantal uren in de betreffende sector.

  • Wanneer de dienstbetrekking niet voltijds is, wordt de subsidie naar evenredigheid verstrekt.

  • Naast de subsidie ontvangt de werkgever van de gemeente de polis ‘Nieuwe start zonder risico’.

4.6         Vergoedingen voor de kosten van begeleiding, nazorg en scholing

  • Deze subsidieregeling maakt onderdeel uit van een contractuele overeenkomst met een re-integratiebedrijf.

  • In dit contract zijn afspraken gemaakt over begeleiding, nazorg en scholing die de klant ontvangt.

  • De hoogte van de vergoeding voor begeleiding, nazorg en scholing wordt in een inkooptraject bepaald.

4.7         Verlening, vaststelling en uitbetaling van de loonkostensubsidie en de vergoedingen voor de kosten van begeleiding, nazorg en scholing

  • De toestemming voor de voorziening wordt op de contractueel afgesproken wijze doorgegeven aan het re-integratiebedrijf.

  • Tegelijk met het bericht van toestemming wordt een subsidiebeschikking afgegeven, waarin de loonkostensubsidie wordt verleend.

  • In de subsidiebeschikking worden de volgende voorwaarden opgenomen:

  • de klant treedt daadwerkelijk in dienst van het re-integratiebedrijf;

  • het re-integratiebedrijf verstrekt de gemeente alle informatie die nodig is voor het beoordelen van de loonkostensubsidie;

  • eventuele contractueel overeengekomen afspraken over een terugkeergarantie;

  • eventueel contractueel overeengekomen afspraken over nazorg na uitplaatsing naar een reguliere baan.

  • Bij duurzame uitplaatsing naar een reguliere baan binnen de looptijd van de voorziening is de afrekening als volgt:

  • De loonkostensubsidie wordt uitbetaald tot het moment van beëindiging van deze re-integratievoorziening.

  • De vergoeding voor begeleiding, nazorg en scholing wordt volledig uitbetaald.

  • Het re-integratiebedrijf ontvangt vanaf de aanvang de dienstbetrekking voorschotten op de loonkostensubsidie en de overeengekomen vergoedingen voor de kosten van begeleiding, nazorg en scholing. De omvang en de frequentie van de voorschotten worden contractueel overeengekomen in het inkooptraject. In dit inkooptraject worden ook afspraken gemaakt over de vaststelling van de subsidie en de eindafrekening.

N.B. 1

Duurzame uitplaatsing is een gerealiseerde uitplaatsing van minimaal 6 maanden.

N.B. 2

Voor de verrekening wordt een maand gesteld op 30 dagen.

  • Bij voortijdige beëindiging van deze re-integratievoorziening zonder uitplaatsing naar een reguliere baan, worden de loonkostensubsidie en de vergoeding voor begeleiding, nazorg en scholing betaald tot het moment van beëindiging van deze re-integratievoorziening.

4.8         Samenloop met andere voorzieningen

Samenloop met andere voorzieningen uit de verordening participatievoorzieningen is mogelijk.

4.9         Overige bepalingen

De raamovereenkomst voor toepassing van de loonkostensubsidies en voor de vergoedingen voor begeleiding, nazorg en scholing wordt na het inkooptraject door afdelingshoofd Werk en Inkomen of een concerndirecteur ondertekend op basis van het mandateringsbesluit.

Voor de individuele toepassing van deze overeenkomst is de gebruikelijke regeling bij de uitvoering van re-integratietrajecten van toepassing: de accountmanager werk is hiervoor bevoegd.

2.10     Citeertitel

Dit besluit wordt aangehaald als: “Beleidsregels loonkostensubsidies ingevolge artikel 12 Verordening participatievoorzieningen”.

5                   Europese regelgeving inzake staatsteun

5.1         Algemeen

Re-integratiesubsidies, begeleidingskostensubsidies en loonkostensubsidies kunnen aangemerkt worden als staatssteun. Dat wil zeggen dat aan bepaalde bedrijven een voordeel wordt verschaft dat weer kan leiden tot concurrentievervalsing. Gemeenten (en provincies) dienen na te gaan of er sprake is van staatssteun. Als dat het geval is, dient de gemeente in sommige gevallen de lokale subsidieregeling ter goedkeuring toe te zenden naar de Europese Commissie.

 

De van toepassing zijnde regels omtrent staatssteun zijn bepaald in de EG-verordening Algemene groepsvrijstelling (EG nr. 800/2008) van de Commissie van 6 augustus 2008 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van artikelen 87 en 88 van het EG-verdrag op werkgelegenheidssteun met de gemeenschappelijke markt verenigbaar wordt verklaard. (Verzamelcirculaire SZW, juni 2009). Deze EG verordening stelt steun gericht op het scheppen van werkgelegenheid en het indienstnemen van kansarme en gehandicapte personen vrij van de meldingsplicht aan de Europese commissie, teneinde administratieve procedures te vereenvoudigen.

5.2         Staatssteun door re-integratiesubsidies en begeleidingskostensubsidies?

De regels voor re-integratiesubsidies en begeleidingskostensubsidies zoals beschreven in hoofdstuk 2 en 3 van deze notitie zijn geen selectieve regeling. Alle bedrijven zowel in Nieuwegein als daarbuiten, kunnen een beroep doen op deze subsidieregeling. Om die reden is er geen sprake van staatssteun in de zin van artikel 87 lid 1 van het EG-verdrag.

5.3         Staatssteun door loonkostensubsidies?

De regeling voor loonkostensubsidie zoals beschreven in hoofdstuk 4 van deze notitie is volgens de algemene criteria aan te merken als staatsteun. De steunregeling valt onder de verordening algemene groepsvrijstelling omdat:

  • De regeling toegepast wordt bij het in dienst nemen van personen uit de categorie kansarme en gehandicapte personen, zijnde alle personen die behoren tot een etnische minderheid, alle migranten en alle werklozen en personen met een fysieke, mentale of psychologische handicap.

  • De vergoeding bepaald is op € 1000 per maand, zijnde minder dan 50% van de loonkosten op basis van het wettelijk minimumloon.

5.4         Overige bepalingen

  • De gemeente controleert of er geen ongeoorloofde cumulatie van staatssteun optreedt.

  • De gegevens van de toepassing van de loonkostensubsidieregeling worden vastgelegd in dossiers en deze dossiers worden 10 jaar bewaard.

  • De verstrekking van loonkostensubsidies geschiedt volgens de EG-verordening Algemene groepsvrijstelling (EG nr. 800/2008) van de Commissie van 6 augustus 2008 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van artikelen 87 en 88 van het EG-verdrag op werkgelegenheidssteun, publicatieblad van de Europese Gemeenschappen L 337/3. De bepalingen in de Verordening participatievoorzieningen, het daarbij behorende Uitvoeringsbesluit en beleidsregels voldoen aan deze regelingen. De werkgeverssubsidies hoeven niet gemeld te worden aan de Commissie.