Regeling vervallen per 01-01-2020

Beloningsregeling gemeente Nieuwkoop 2016

Geldend van 01-01-2016 t/m 31-12-2019

Intitulé

Beloningsregeling gemeente Nieuwkoop 2016

Burgemeester en wethouders van de gemeente Nieuwkoop  

gezien de LOGA-brieven d.d. 5 juni 2015, kenmerk ECWGO/U201500965 Lbr. 15/046 CvA/LOGA 15/09, over nieuw hoofdstuk 3 Car en d.d. 7 juli 2015, kenmerk ECWGU/U201501194 Lbr. 15/054 LOGA/ECWGO 15/11, over overgangsrecht en toelichting hoofdstuk 3;

 

overwegende dat per 1 januari 2016 alle beloningsafspraken worden vastgelegd in de Collectieve Arbeidsvoorwaardenregeling voor de sector gemeenten (Car);

 

dat hiermee afwijkende lokale beloningsafspraken met ingang van 1 januari 2016 komen te vervallen;

 

dat de Car bindend is voor de gemeente;

 

dat overeenstemming is bereikt met de commissie voor Georganiseerd Overleg op 5 november 2015:

 

gelet op artikel 125 Ambtenarenwet, artikel 160 Gemeentewet en op hoofdstuk 12 Car;

 

besluiten:

 

in aanvulling op en ter uitwerking van hoofdstuk 3 Car vast te stellen de volgende

Beloningsregeling gemeente Nieuwkoop 2016

Artikel 1 Recht op salaris, vergoedingen, salaristoelagen en uitkeringen

In aanvulling op artikel 3:2 Car/Uwo Recht op salaris, vergoedingen, salaristoelagen en uitkeringen is het volgende bepaald:

  • 1.

    Wanneer het salaris, een vergoeding of een toelage moet worden berekend over een gedeelte van een maand, dan wordt het bedrag per dag vastgesteld door het maandbedrag te delen door het aantal kalenderdagen van die maand.

  • 2.

    Het salaris van de medewerker met een onvolledige betrekking wordt vastgesteld op een evenredig deel van het salaris dat voor hem zou gelden bij een volledige betrekking.

  • 3.

    De medewerker die is benoemd in twee of meer functies, welke apart zijn beschreven of gewaardeerd, kan voor elk van die functies, naar rato van de betrekkingsomvang, worden ingeschaald en beloond.

Artikel 2 Verhoging van het salaris

In aanvulling op artikel 3:4 Car/Uwo salarisverhoging is het volgende bepaald:

  • 1.

    De volgende periodiek wordt automatisch toegekend, behalve wanneer er sprake is van een beoordeling die onvoldoende is.

  • 2.

    Deze beoordeling dient formeel vastgesteld te zijn voordat de periode van 12 maanden na het bereiken van de voorgaande periodiek verstreken is.

  • 3.

    Aan de medewerker die het maximum van de voor hem geldende salarisschaal nog niet heeft bereikt, kan door de manager een extra periodieke salarisverhoging worden toegekend op grond van uitstekende vervulling van de functie. Een dergelijke toekenning vindt plaats op basis van een formele beoordeling, waarbij de score E “presteert meer dan mag worden verwacht” is vastgesteld.

  • 4.

    Bij de toepassing van het vorige lid blijft het tijdstip waarop een salarisverhoging wordttoegekend, zoals bedoeld in artikel 6, ongewijzigd, tenzij anders wordt bepaald.

  • 5.

    Een verhindering wegens ziekte als bedoeld in hoofdstuk 7 Car is niet van invloed op het tijdstip van toekenning van de periodiek.

Artikel 3 Salaris bij bevordering naar hogere schaal

In aanvulling op artikel 3:6 Car/Uwo Inpassing in hogere schaal is het volgende bepaald:

  • 1.

    Wanneer voor de medewerker een hogere salarisschaal gaat gelden, dan wordt het salaris in de nieuwe schaal vastgesteld op een bedrag, gelegen onmiddellijk boven het bedrag, dat de medewerker volgens de oude schaal ontving. Als deze nieuwe inschaling tegelijkertijd plaatsvindt met een periodieke verhoging, dan vindt eerst de nieuwe inschaling plaats en daarna wordt de periodieke verhoging toegekend.

  • 2.

    Bij toepassing van het eerste lid, eerste volzin, wordt het nieuwe salaris met één periodiek verhoogd, als het salaris in de nieuwe schaal een groei van minder dan 75% bedraagt van het salarisverschil, tussen het oude salaris en een periodieke verhoging binnen die schaal.

  • 3.

    Voor de medewerker die het maximum van de oude schaal reeds had bereikt, moet de groei minimaal 75% van het salarisverschil bedragen, dat de medewerker met de laatste periodieke verhoging in de oude schaal heeft gekregen.

Artikel 4 Functioneringstoelage

In aanvulling op artikel 3:8 Car/Uwo Functioneringstoelage is het volgende bepaald:

  • 1.

    Het college kan aan een medewerker een functioneringstoelage toekennen wanneer de medewerker tenminste twee jaar bijzonder goed functioneert blijkend uit over die periode opgemaakte beoordelingen, en die het maximum van de voor hem geldende salarisschaal reeds heeft bereikt;

  • 2.

    Hiervoor is een formele beoordeling vereist, waarbij de eindscore de uitslag E: “presteert meer dan mag worden verwacht” is;

  • 3.

    De hoogte van de functioneringstoelage bedraagt 10% van het bruto jaarsalaris.

  • 4.

    De functioneringstoelage wordt toegekend voor de periode van een jaar, verlenging van de toelage is enkel mogelijk bij het voortduren van de gronden waarop de toelage is toegekend. Dit wordt vastgesteld door middel van een beoordeling met wederom de einduitslag E;

  • 5.

    De toelage wordt ingetrokken, indien de gronden, waarop deze werd toegekend niet meer aanwezig zijn.

Artikel 5 Arbeidsmarkttoelage

In aanvulling op artikel 3:9 Car/Uwo Arbeidsmarkttoelage is het volgende bepaald:

  • 1.

    Het college bepaalt per wervingsactie van tevoren voor welke functie een arbeidsmarkttoelage kan worden toegekend;

  • 2.

    De geschikte kandidaat voor een betreffende functie is aantoonbaar schaars op de arbeidsmarkt (na onderzoek/advies van P&O en ter beoordeling van de directie);

  • 3.

    Om reeds in dienst zijnde goed functionerende medewerkers te behouden voor functies die moeilijk te vervullen zijn, kan aan hen eveneens een arbeidsmarkttoelage worden toegekend;

  • 4.

    Een formele beoordeling is dan vereist, waarbij de einduitslag minimaal D “op ruim voldoende wijze” scoort;

  • 5.

    Uitbetaling vindt in dat geval achteraf plaats, het motief is tenslotte de medewerker te behouden voor de organisatie.

Artikel 6 Garantietoelage

In aanvulling op artikel 3:15 Car/Uwo Garantietoelage is het volgende bepaald:

  • 1.

    Bij bevordering naar een hogere schaal wordt het bedrag van de garantietoelage verrekend in het toe te kennen salarisbedrag. Als dit bedrag hoger is dan de garantietoelage vervalt het recht op een garantietoelage.

Artikel 7 Gratificatie

In aanvulling op artikel 3:20 Car/Uwo Beloning uitstekend functioneren en/of bijzondere prestaties is het volgende bepaald:

  • 1.

    Als een medewerker een uitstekende individuele, bijzondere prestatie heeft geleverd, kan aan hem door de manager een gratificatie, zoals bedoeld in artikel 15:1:28, van de CAR/UWO worden toegekend.

  • 2.

    Het algemeen functioneren van de medewerker is tenminste “zoals verwacht mag worden”; een formele beoordeling is hiervoor niet vereist.

  • 3.

    Toekenning en uitbetaling van de gratificatie vindt plaats direct na afloop van de prestatie

  • 4.

    Afhankelijk van de aard en inhoud van de prestatie, bedraagt de gratificatie minimaal 100,- en maximaal 1.000,- euro netto.

Artikel 8 Groepsgratificatie

In aanvulling op artikel 3:20 Car/Uwo Beloning uitstekend functioneren en/of bijzondere prestaties is het volgende bepaald:

  • 1.

    Als een groep medewerkers een uitstekende gezamenlijke, langduriger prestatie heeft geleverd, kan aan hen door de manager een gratificatie, zoals bedoeld in artikel 15:1:28, van de CAR/UWO worden toegekend.

  • 2.

    Een formele beoordeling is hiervoor niet vereist.

  • 3.

    Toekenning en uitbetaling van de gratificatie vindt plaats direct na afloop van de prestatie

  • 4.

    Afhankelijk van de aard en inhoud van de prestatie, bedraagt de gratificatie minimaal 50,- en maximaal 250,- euro netto per persoon.

  • 5.

    De medewerker die 25 jaar in dienst is bij de gemeente Nieuwkoop en diens rechtsvoorgangers ontvangt eenmalig een jubileumtoelage van netto EUR 250,--.

  • 6.

    De medewerker die 40 jaar in dienst is bij de gemeente Nieuwkoop en diens rechtsvoorgangers ontvangt eenmalig een jubileumtoelage van netto EUR 400,--.

Artikel 9 Toelage onregelmatige dienst

In aanvulling op artikel 3:11 Car/Uwo toelage onregelmatige dienst is het volgende bepaald:

  • 1.

    Bij verlof en bij arbeidsongeschiktheid wegens ziekte of ongeval, heeft de medewerker recht op doorbetaling van de onregelmatigheidstoelage.

  • 2.

    De doorbetaling als bedoeld in het vorige lid heeft slechts plaats indien de arbeidsongeschiktheid of het verlof langer dan één week duurt.

  • 3.

    Als grondslag voor de doorbetaling geldt het bedrag aan onregelmatigheidstoelagen dat de medewerker in de 13 weken voorafgaand aan het verlof of aan de arbeidsongeschiktheid gemiddeld per kalenderdag heeft ontvangen.

Artikel 10 Toelage beschikbaarheidsdienst

In aanvulling op artikel 3:13 Toelage beschikbaarheidsdienst is het volgende bepaald:

  • 1.

    Alle medewerkers kunnen volgens rooster door de afdelingsmanager aangewezen worden voor het verrichten van een beschikbaarheidsdienst ten behoeve van:

    • a.

      gladheidsbestrijding en/of het verhelpen van storingen, klachten, toezicht en calamiteiten, tenzij zwaarwegende bijzondere omstandigheden (b.v. medische beperkingen) dat niet mogelijk maken.

    • b.

      functioneel applicatiebeheer.

    • c.

      ondersteuning van applicatiebeheerders en het oplossen van storingen en problemen met betrekking tot informatisering- en automatiseringsmiddelen.

  • 2.

    Voor het vaststellen van de vergoeding wordt een beschikbaarheidsdienst in de buitendienst voor zowel gladheidsbestrijding als voor het verhelpen van storingen, klachten en calamiteiten niet als een dubbele beschikbaarheidsdienst aangemerkt.

  • 3.

    De toelage beschikbaarheidsdienst is een pensioengevend bestanddeel van het salaris.

  • 4.

    Op het moment dat de medewerker opgeroepen wordt, is deze direct beschikbaar om ondersteuning te bieden.

Artikel 11 Inconveniententoelage

In aanvulling op artikel 3:14 Car/Uwo Inconveniententoelage is het volgende bepaald:

  • 1.

    Onder inconveniënt wordt verstaan:de omstandigheid die samenhangt met de uitoefening van de functie, dieals extra bezwarend wordt ervaren en die in redelijkheid niet vermijdbaar is en die kan bestaan uit een of een combinatie van de volgende belastende werkomstandigheden:

    • -

      Zwaar werk:alle vormen van spierbelasting als gevolg van zwaarte van de materialen, onderdelen, werktuigen, gereedschappen, e.d., waarmee wordt gewerkt in samenhang met het vereiste werktempo.

    • -

      Invloed van weersgesteldheid:weersomstandigheden zoals regen, sneeuw, mist, hitte, wind, relatieve vochtigheid.

    • -

      Werk met afkeer:situaties, die stank (onaangename geur) geven of die walging/afkeer oproepen of lichamelijke reacties (huidprikkelingen, irritaties) teweeg brengen, zoals rook, damp, stof, onaangename materialen.

    • -

      Werk met hinderlijk geluid en/of trillingen:werken in een omgeving, waarbij lawaai hinderlijk is, dan wel onaangenaam is in fysieke zin en/of werken met hulpmiddelen/ apparatuur die trillingen veroorzaken.

  • 2.

    Er is sprake van een inconveniëntenvergoeding voor de medewerkers van de buitendienst met uitzondering van de teamleider.

  • 3.

    De medewerker die is aangesteld in een functie als bedoeld in artikel 2, ontvangt voor deze bezwarende werkzaamheden als pensioengevend bestanddeel van de bezoldiging een bruto bedrag van 4,54% van het maximum van schaal 5, zoals vermeld in bijlage IIa van de CAR/UWO.

  • 4.

    De medewerker die tevens is aangesteld in de functie van doodgraver ontvangt voor deze bezwarende werkzaamheden als pensioengevend bestanddeel van de bezoldiging een vergoeding van 2,5% van het maximum van schaal 5 zoals vermeld in bijlage IIa van de CAR/UWO.

  • 5.

    Medewerkers met een aanstelling in deeltijd ontvangen een evenredig deel van de vergoeding als bedoeld in lid 1 en lid 2.

  • 6.

    Als een medewerker wegens ziekte of wegens een andere reden langdurig afwezig is, vervalt na de eerste volle kalendermaand van afwezigheid de vergoeding, zoals bedoeld in dit artikel.

Artikel 12 Bedrijfshulpverlening

In aanvulling op artikel 3:17 Car/Uwo Vergoeding BHV, EHBO en interventieteam is het volgende bepaald:

  • 1.

    Een medewerker wordt door burgemeester en wethouders aangewezen als BHV-er of (plaatsvervangend) hoofd BHV. De medewerker krijgt hiervan schriftelijk bericht.

  • 2.

    Bedrijfshulpverleningstaken worden zoveel mogelijk binnen de reguliere werktijd, naast de normale werkzaamheden uitgevoerd.

  • 3.

    De bedrijfshulpverlener is verplicht deel te nemen aan alle BHV-(herhalings)cursussen en trainingen.

  • 4.

    De kosten voor cursussen en trainingen, zoals bedoeld in het vorige lid, en de kosten van het examen voor het certificaat BHV-er, komen geheel voor rekening van de werkgever.

  • 5.

    Het aantal BHV-ers is afgestemd op het in alle omstandigheden adequaat kunnen vervullen van de taken op het gebied van de bedrijfshulpverlening, zoals bedoeld in artikel 1, onder d, van deze regeling.

  • 6.

    De BHV-er die de opleiding heeft afgerond, verplicht zich, behoudens bijzondere omstandigheden, om tenminste voor de duur van 2 jaar beschikbaar te zijn als BHV-er.

  • 7.

    Als een BHV-er niet langer beschikbaar wil zijn als BHV-er, dan moet hij dit zo snel mogelijk, maar tenminste 3 maanden van te voren, aan het college van burgemeester en wethouders kenbaar maken. De BHV-toelage wordt per de overeengekomen datum beëindigd. Hierop is geen afbouwregeling van toepassing.

  • 8.

    Bij het niet of niet succesvol doorlopen van het jaarlijkse herhalingsexamen BHV vervalt het diploma en vervalt de aanwijzing als bedrijfshulpverlener met ingang van 1 januari van het daaropvolgende jaar. Per dezelfde datum wordt de BHV-toelage beëindigd. Hierop is geen afbouwregeling van toepassing.

  • 9.

    Bij het niet, of niet in voldoende mate, gehoor geven aan (alarm)oproepen vervalt de aanwijzing als bedrijfshulpverlener met ingang van 1 januari van het daaropvolgende kalenderjaar. Per dezelfde datum wordt de BHV-toelage beëindigd. Hierop is geen afbouwregeling van toepassing.

  • 10.

    De taken van de BHV-er zijn:

    • ·

      het verlenen van eerste hulp bij ongevallen;

    • ·

      het beperken en bestrijden van een beginnende brand en het beperken van ongevallen;

    • ·

      het in noodsituaties alarmeren en evacueren van alle medewerkers en andere personen;

    • ·

      het alarmeren van de brandweer en andere hulpverleningsinstanties;

  • 11.

    De taken van de ploegleider zijn:

    • ·

      Het inspecteren van en op orde houden van de bhv hulpmiddelen;

    • ·

      Het controleren van de werking van de communicatiemiddelen;

    • ·

      De taken verdelen onder de bedrijfshulpverleners bij een inzet;

    • ·

      Het jaarlijks (laten)controleren van de AED apparatuur.

  • 12.

    De taken van het hoofd bedrijfshulpverlening zijn:

    • ·

      De organisatie van de bedrijfshulpverleningsorganisatie;

    • ·

      Het beheer van de bedrijfshulpverleningsorganisatie en de middelen;

    • ·

      Communicatie over de bedrijfshulpverlening;

    • ·

      Laten opleiden en geoefend houden van de bedrijfshulpverleners;

    • ·

      Schriftelijke verslaglegging van de evaluatie van een oefening.

Artikel 13 Overgangsrecht

Het bij de invoering van hoofdstuk 3 CAR behorende overgangsrecht is opgenomen in bijlage 1.

Artikel 14 Slotbepaling

  • 1.

    Deze regeling kan worden aangehaald als ‘Beloningsregeling gemeente Nieuwkoop 2016’ en treedt in werking met ingang van 1 januari 2016.

  • 2.

    Vanaf de datum van inwerkingtreding vervallen:

    • a.

      de Bezoldigingsverordening gemeente Nieuwkoop 2011;

    • b.

      de Regeling consignatie gemeente Nieuwkoop 2014;

    • c.

      de Regeling onregelmatigheidstoelage zwembadpersoneel gemeente Nieuwkoop 2014;

    • d.

      de Regeling inconveniënten gemeente Nieuwkoop 2011.

    • e.

      de Regeling BHV gemeente Nieuwkoop 2009.

Aldus vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nieuwkoop in de collegevergadering van 24 november 2015.

De secretaris,

G.G.G. Slooters

De burgemeester,

F. Buijserd

Bijlage 1 Overgangsrecht en toelichting hoofdstuk 3

In deze bijlage zijn de regels opgenomen die zijn opgenomen in de LOGA-brief van 7 juli 2015 betreffende overgangsrecht en toelichting hoofdstuk 3 (kenmerk: LOGA/ECWGO 15/11).

1.Garantietoelagen en afbouwtoelagen die uiterlijk op 31 december 2015 zijn ingegaan worden gecontinueerd onder de voorwaarden waaronder ze zijn toegekend.

1a Bestaande garantietoelage en afbouwtoelagen

Hiermee hebben LOGA-partijen bedoeld dat toelagen – ongeacht de benaming – die naast het salaris structureel onderdeel uitmaken van het vaste inkomen van de betreffende ambtenaar en van oorsprong bedoeld zijn om een terugval in salaris of emolumenten en toelagen – niet zijnde onkostenvergoedingen – op te vangen, niet vervallen bij invoering van het nieuwe hoofdstuk 3. De toelage is met andere woorden onderdeel van het salaris en mag daarom niet worden meegenomen in de toelage overgangsrecht H3 (hierna: TOR) zoals geregeld in dit overgangsrecht.

Deze toelagen wordt gecontinueerd na invoering van hoofdstuk 3 per 1 januari 2016 en vinden vanaf dat moment hun grondslag in artikel 3:15. ‘Onder de voorwaarden waaronder ze zijn toegekend’ geeft aan dat de afspraken die golden bij toekenning (indexatie, duur, afbouw) ook na 1 januari 2016 van toepassing blijven.

1b. Tijdelijke toelage met schriftelijke overeengekomen einddatum Een tijdelijke toelage die niet langer kan worden gebaseerd op een rechtsgrond omdat hij niet voorkomt in hoofdstuk 3 of een toelage met een hogere grondslag en die niet te kwalificeren is als de garantietoelage zoals in punt 1a bedoeld, maar die zich ook niet leent om te worden opgenomen in de TOR, kan eveneens worden voortgezet volgens de condities zoals die golden op het moment dat de toelage werd vastgesteld. Voorwaarde is dat de toelage tijdelijk is en dat de einddatum of gebeurtenis tijdens welke de tijdelijke toelage wordt betaald schriftelijk is vastgelegd in een besluit.

Een voorbeeld hiervan is een lager leidinggevende toelage zoals sommige gemeenten die kennen: in afwachting van een verwachte stap in de carrière wordt aan een medewerker die kan doorgroeien naar een managementfunctie een toelage gegeven voor maximaal 4 jaar. Deze toelage kent hoofdstuk 3 niet. Opname in de TOR zou er toe leiden dat deze evident als tijdelijk bedoelde toelage eeuwig in een TOR wordt vervat. Dus tijdelijke toelagen met een schriftelijk vastgelegde einddatum lopen gewoon door conform de afspraken en tot de vastgelegde einddatum.

2.

Het brandweerpersoneel bij de veiligheidsregio’s wordt uitgezonderd van het nieuwe beloningshoofdstuk met uitzondering van het IKB, tenzij in het overleg van de Brandweerkamer met de vakbonden anders wordt besloten.

3.

Lokale financiële arbeidsvoorwaarden1 die op al het personeel binnen een gemeente worden toegepast op 31 december 2015 en die zijn opgenomen in de lokale bezoldigingsverordening of rechtspositieregeling, vervallen voor het personeel dat vanaf 1 januari 2016 in dienst komt. Voor het zittende personeel wordt deze omgezet in een vast bedrag: de toelage overgangsrecht H3 (jaarbedrag) deel 1.

1 Bruto blijft bruto, netto blijft netto.

Lokale arbeidsvoorwaarden vervallen voor zover ze niet terugkeren in hoofdstuk 3, conform de formulering in hoofdstuk 3.

4.

Voor alle overige financiële arbeidsvoorwaarden1 die in de lokale bezoldigingsverordening of rechtspositieregeling zijn opgenomen (en dus bij de invoering van hoofdstuk 3 nog bestaan) en die per 1 januari 2016 vervallen of dan in hoogte wijzigen, wordt op basis van het refertejaar 2014 (roosters, overwerk, en alle andere relevante factoren) voor elke medewerker die het betreft bepaald:

a.

hoe hoog het bedrag is dat de medewerker aan toelagen zou ontvangen volgens de bij overgang geldende regels voor toelagen/vergoedingen

b.

hoe hoog het bedrag is dat de medewerker aan toelagen zou ontvangen volgens de nieuwe systematiek.

Het verschil vormt de toelage overgangsrecht H3 (jaarbedrag) deel 2.

In de onderdelen 3 en 4 is een berekeningsmethode vastgelegd die recht doet aan het uitgangspunt dat het nieuwe hoofdstuk 3 geen bezuinigingsmaatregel is. Medewerkers worden gecompenseerd voor een eventuele teruggang in beloning. Behoudens de garantie bedoeld in artikel 1 van het overgangsrecht en de tijdelijke toelagen met een schriftelijk overeengekomen einddatum is daarom afgesproken om medewerkers die al in dienst waren voor 1 januari 2016 te compenseren met een TOR.

De TOR is in 2 delen geknipt, maar het gaat niet om twee verschillende soorten toelagen. De TOR 1 en de TOR 2 zijn feitelijk twee stappen die men in de tijd achter elkaar zet om te bepalen wat de TOR voor de medewerker is. De TOR 1 is een vast beloningselement dat iedereen in een gemeente ontvangt, bijvoorbeeld een extra eindejaarsuitkering of een PGB. De TOR 2 is lastiger te bepalen, omdat deze voor iedereen verschillend zal zijn. Niet iedereen ontvangt elke toelage of toeslag of vergoeding die in de lokale bezoldigingsverordening is opgenomen. En niet iedereen werkt in eenzelfde dienst of rooster. Om de TOR 2 te kunnen bepalen is afgesproken 2014 als refertejaar te gebruiken. De reden daarvoor is dat 2014 een recent afgesloten jaar is. Voor een heel jaar is duidelijk wat aan onregelmatige diensten, beschikbaarheidsdiensten en overwerk is gedeclareerd/ontvangen op basis van de in 2014 geldende (lokale) regels.

De in 2014 gewerkte roosters worden fictief gekoppeld aan de toeslagen van het nieuwe hoofdstuk 3. Vervolgens wordt het eindbedrag vergeleken met het bedrag dat aan toeslagen is betaald in 2014. Is er een negatief verschil, dan wordt daarmee de TOR 2 gevuld.

Geen roosters

Als de werkgever over 2014 geen rooster of werkpatroon kan reproduceren heeft de berekening aan de hand van een refertejaar geen zin. Daarom is in het LOGA afgesproken dat ook een andere rekenwijze kan worden toegepast die wordt gebaseerd op het werkpatroon/roosters voor 2016, uitgaande van het gegeven dat de roosters en werkpatronen niet wijzigen door invoering van hoofdstuk 3. Op basis van het rooster 2016 wordt voor bepaling van de TOR dit rooster berekend met de toelagepercentages uit 2014 en die in 2016. Het verschil bepaalt de hoogte van de TOR. Het gaat hierbij om ingeroosterd werk, hetzij beloond met de ORT hetzij met een overwerktoelage als de gemeente daarvoor kiest hetzij om ingeroosterde beschikbaarheidsdiensten.

Overwerk

Het LOGA heeft ook afgesproken dat gemeenten die bezig zijn om het overwerk terug te dringen, doordat bijvoorbeeld de nieuwe werktijdregeling wordt geïmplementeerd, de oude percentages van de oude regeling kunnen worden toegepast voor medewerkers die in dienst zijn op 31 december 2015. Voor nieuwe medewerkers gelden de percentages uit hoofdstuk 3. Als het slechts om een hele kleine groep medewerkers gaat die bovendien zeer weinig overwerkt, kan dit alternatief passend zijn. Weliswaar bestaan er dan twee systemen van overwerkpercentages naast elkaar, maar voorkomen wordt dat door opname van het oude overwerkpatroon, (zoals dat gold in refertejaar 2014), een TOR 2 ontstaat die niet nodig is. 5. Als 2014 geen representatief jaar is door langdurige ziekte (langer dan 2 maanden), langdurig onbetaald verlof, extreem veel overwerk of andere redenen wordt in

onderling overleg een ander representatief refertetijdvak vastgesteld.

Deze bepaling geeft ruimte om tot een andere referteperiode te komen als de bovengenoemde berekening tot een niet representatief beeld leidt. Als medewerkers bijvoorbeeld in 2014 extreem veel hebben overgewerkt, dan wordt de TOR in verhouding te hoog. Een uitzondering die alleen in een bepaalde periode gold, wordt dan met andere woorden de norm. Dat is niet de bedoeling van het overgangsrecht.

De term ‘ander representatief refertetijdvak’ mag ruimer worden geïnterpreteerd dan strikt als kalendertijdvak. Het gaat erom een geschikte berekeningswijze vast te stellen mits die recht doet aan het uitgangspunt dat medewerkers er door invoering van hoofdstuk 3 niet op achteruitgaan.

Met ‘onderling overleg’ wordt gedoeld op individueel overleg met de medewerker en in bijzondere gevallen op overleg in het GO. Dat laatste is het geval als het om patronen gaat en een groep van medewerkers in gelijke omstandigheden is betrokken. Datzelfde geldt als door bijvoorbeeld een reorganisatie of gewijzigde werktijdenregelingen het onmogelijk is om de roosters van 2014 te reproduceren.

5.Deel 1 en deel 2 worden bij elkaar opgeteld. Dit is de toelage overgangsrecht H3. Dit bedrag stijgt niet mee met de loonontwikkelingen.

De TOR 1 en de TOR 2 worden opgeteld. Als de TOR 1 leidt tot een positief verschil van Euro 300 per jaar, maar de TOR 2 –omdat bijvoorbeeld de toeslagen ORT van het nieuwe hoofdstuk 3 hoger zijn dan de vigerende lokale toeslagen- tot een negatief verschil van € 200 dan is de TOR: Euro 300 + (-Euro 200) = Euro 100-. De TOR is een nominaal bedrag. De TOR telt mee in de pensioengrondslag maar is geen salaristoelage en geen grondslag voor eindejaarsuitkering, vakantietoelage of levensloopbijdrage.

6.Er zijn geen anticumulatiebepalingen.

Met deze afspraak wordt gedoeld op de situatie waardoor het inkomen van de medewerker na invoering van het nieuwe hoofdstuk 3 stijgt, bijvoorbeeld door promotie of een nieuw rooster met een hogere ORT. De inkomensstijging wordt niet verrekend met de TOR van de medewerker.

7.Deze toelage overgangsrecht H3 is een vast jaarbedrag dat een keer per jaar wordt uitbetaald in de maand december.

De hoofdregel is dat de TOR eenmaal per jaar in de maand december wordt uitbetaald. Voorstelbaar is dat niet een gewenste situatie is, bijvoorbeeld omdat de TOR een hoog bedrag is, en een maandelijkse uitbetaling, of een uitbetaling per kwartaal, beter past. Daarom is (zie hieronder punt 13) afgesproken dat lokaal andere afspraken kunnen worden gemaakt. Het LOGA heeft niet bepaald met wie deze afspraken worden gemaakt. Uitgangspunt is echter dat als het om groepen medewerkers gaat het GO gesprekspartner is. Betreft het een enkeling of een kleine groep dan kunnen deze afspraken ook individueel worden gemaakt.

8.De toelage overgangsrecht H3 moet minimaal 120 euro op jaarbasis zijn. Indien deze toelage lager is, wordt deze afgekocht met een eenmalig bedrag ter waarde van 5 jaar.

Het bedrag van Euro 120 geldt bij een fulltime dienstverband. Bij deeltijd wordt het bedrag naar rato verlaagd.

9.

Als een dienstverband in de loop van een kalenderjaar eindigt, dan wordt de toelage overgangsrecht H3 naar rato uitgekeerd.

10.

Als een dienstverband in omvang verkleind wordt, dan daalt de toelage overgangsrecht H3 naar rato.

Als de aanstelling in uren wordt teruggebracht, daalt de TOR naar rato. De TOR daalt niet als men ouderschapsverlof geniet of ziek is.

11. Vergroten van de aanstellingsomvang ná 31-12-2015 heeft geen effect.

De TOR volgt de duur en de omvang van de aanstelling in principe naar rato, behalve ingeval van vergroting van de aanstelling. Dan geldt de TOR niet wordt verhoogd.

12.Lokaal mogen aanvullende afspraken over afkoop, uitruil of betaling in termijnen gemaakt worden.

Zie punt 8.

13.Er is apart overgangsrecht voor personeel van gemeenten die op 31 december 2015 een lokale regeling hebben met bepalingen over de ambtsjubileumgratificatie die positief afwijken van het nieuwe artikel 3:19. Medewerkers die binnen vijf jaar van verval van de lokale regeling (dus uiterlijk 31 december 2020) recht zouden hebben op een

ambtsjubileumgratificatie als de lokale regeling niet was vervallen, krijgen de ambtsjubileumgratificatie op basis van de lokale regeling die op 31 december 2015 verviel. Het gaat hierbij om de datum van het ambtsjubileum en de hoogte van de ambtsjubileumgratificatie. De gemeente legt dit recht vast bij de overgang naar het nieuwe hoofdstuk 3. De ambtsjubileumgratificatie kent een eigen overgangsbepaling. Het betreft de afspraak dat medewerkers die uiterlijk op 31 december 2020 recht hebben op een ambtsjubileumgratificatie op grond van de oude regeling van de gemeente, deze ambtsjubileumgratificatie ontvangen conform die oude regeling. Dat betekent ook dat de in die regeling vastgestelde criteria gelden voor de bepaling of het relevante aantal jaren is behaald. De gemeente moet dit recht vastleggen. Hoe de gemeente dit doet is niet bepaald. Betreft het een kleine groep, dan kan het op individueel niveau. Makkelijker is op in een voetnoot bij het betreffende artikel in hoofdstuk 3 de oude regeling op te nemen.

Lokale aanvullingen:

14.De medewerker die op 31 december 2015 een structurele toelage ontving op grond van de Bezoldigingsregeling gemeente Nieuwkoop 2011, behoudt deze onder voorwaarden waaronder deze toelage is toegekend.