Regeling vervallen per 04-05-2006

Verordening peuterspeelzaalwerk gemeente Nijkerk

Geldend van 01-01-2006 t/m 03-05-2006

Intitulé

Verordening peuterspeelzaalwerk gemeente Nijkerk

De raad van de gemeente Nijkerk;

gelezen het collegevoorstel van 6 september 2005;

gelet op artikel 20 van de Welzijnswet 1994 en de Algemene wet Bestuursrecht;

besluit vast te stellen de volgende Verordening Peuterspeelzaalwerk gemeente Nijkerk 2006.

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

In deze verordening en de daarop gebaseerde nadere regels wordt verstaan onder:

  • a.

    college: het college van burgemeester en wethouders van Nijkerk;

  • b.

    peuterspeelzaal: een kindercentrum uitsluitend voor kinderen vanaf 2 jaar tot het moment waarop zij basisonderwijs kunnen volgen, gedurende één of meer dagdelen per week van maximaal 3,5 uur per dag, met als doel de ontwikkeling van deze kinderen te bevorderen en hen samen te laten spelen;

  • c.

    functionaris:

    • 1.
      • a.

        in een peuterspeelzaal werkzaam persoon die werkzaamheden verricht, opgenomen in de voor kinderopvang geldende CAO en die over de voor die werkzaamheden benodigde opleiding beschikt;

      • b.

        in een peuterspeelzaal werkzaam persoon van minimaal 18 jaar oud die de beroepsbegeleidende leerweg volgt, onder de voorwaarden dat het kindercentrum een erkend leerbedrijf is, beschikt over een scholings- en loopbaanbeleid en de betreffende persoon op een adequate manier begeleidt;

  • d.

    houder: een natuurlijke of rechtspersoon die een peuterspeelzaal in stand houdt;

  • e.

    NEN: door de Stichting Nederlands Normalisatie-Instituut vastgestelde norm;

  • f.

    begeleider: de in een peuterspeelzaal werkzaam persoon die anders dan als functionaris belast is met het bieden van verzorging en opvoeding of onderdak en begeleiding aan kinderen;

  • g.

    ouder: degene die het gezag over het kind uitoefent (ouders, voogden en feitelijke verzorgers).

Artikel 2 Vergunningplicht

Het is verboden zonder vergunning van het college een peuterspeelzaal open te stellen of te houden.

Artikel 3 Aanvraag om vergunning

  • 1. De aanvraag om een vergunning, zoals bedoeld in artikel 2, moet schriftelijk bij het college worden ingediend.

  • 2. Bij de aanvraag moeten de door het college verlangde gegevens worden overgelegd. Het college kan daartoe een formulier vaststellen.

Artikel 4 Weigering en ontheffing

Het college kan de vergunning weigeren indien niet wordt voldaan aan de kwaliteitsregels die in of krachtens hoofdstuk 2 van deze verordening worden gesteld..

Artikel 5 Voorschriften en beperkingen

Aan een krachtens deze verordening verleende vergunning kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden. Deze voorschriften en beperkingen mogen slechts strekken tot bescherming van het belang of de belangen in verband waarmee de vergunning is vereist.

Artikel 6 Ongenoegzaamheid van stukken

  • 1. 1. Indien de aanvraag niet voldoet aan de in of krachtens artikel 3 gestelde eisen, stelt het college de aanvrager in de gelegenheid deze binnen een termijn van tenminste twee weken, nadat hem dit schriftelijk is medegedeeld, aan te vullen.

  • 2. Indien de aanvrager van de in het eerste lid bedoelde gelegenheid onvoldoende of geen gebruik maakt, kan het college de aanvraag buiten behandeling. Van deze beslissing ontvangt de aanvrager binnen vier weken nadat de aanvraag is aangevuld of nadat de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken, schriftelijk mededeling.

Artikel 7 Behandeling aanvragen

Op in behandeling genomen aanvragen is afdeling 3.4 Awb van toepassing.

Artikel 8 Termijnen

  • 1. Het college beslist op een aanvraag om vergunning binnen twaalf weken na de dag waarop de aanvraag is ontvangen, onderscheidenlijk de dag waarop de in artikel 6, eerste lid, bedoelde aanvulling is ontvangen.

  • 2. Het college kan de beslissing met ten hoogste acht weken verdagen. Van een besluit tot verdaging wordt voor de afloop van de in het eerste lid bedoelde termijn, schriftelijk mededeling gedaan aan de aanvrager.

Artikel 9 Aanhouding

  • 1. Het college houdt de beslissing op de aanvraag om vergunning of het verzoek tot ontheffing aan, totdat het college een beslissing heeft genomen over de aanvraag voor een bouwvergunning overeenkomstig de bepalingen van de Woningwet.

  • 2. In afwijking van het bepaalde in artikel 8 neemt het college, voor zover de aanhouding bedoeld in het eerste lid langer duurt dan de in artikel 8 gestelde termijnen, de beslissing op een aanvraag om vergunning of een verzoek tot ontheffing zo spoedig mogelijk na afloop van de in artikel 8 bedoelde termijnen.

Artikel 10 Duur van de vergunning of ontheffing

  • 1. De vergunning of ontheffing wordt verleend voor maximaal vijf jaar.

  • 2. De vergunning wordt geacht telkens stilzwijgend ongewijzigd voor vijf jaar te worden verlengd, tenzij het college uiterlijk zes maanden voor de afloop van de termijn de houder schriftelijk anderszins heeft bericht. Dit bericht is met redenen omkleed.

  • 3. De ontheffing wordt geacht telkens stilzwijgend ongewijzigd voor vijf jaar te worden verlengd, tenzij het college uiterlijk drie maanden voor de afloop van de termijn de houder schriftelijk heeft bericht. Dit bericht is met redenen omkleed.

Artikel 11 Verplichtingen van de houder

  • 1. De vergunning is niet overdraagbaar.

  • 2. De houder is verplicht aan het college gegevens te verstrekken die door of namens hen in verband met de huisvesting, verzorging en begeleiding van de kinderen van belang worden geacht.

  • 3. De houder is voorts verplicht om bij wijziging van de gegevens die zijn verstrekt bij de vergunningaanvraag daarvan onmiddellijk schriftelijk mededeling te doen aan het college.

  • 4. De vergunninghouder is verplicht de vergunning op een zichtbare plaats in de peuterspeelzaal op te hangen.

Artikel 12 Intrekken of wijzigen van vergunning of ontheffing

  • 1. Het college kan de vergunning intrekken of wijzigen indien:

    • a.

      ter verkrijging daarvan onjuiste dan wel onvolledige gegevens zijn verstrekt;

    • b.

      op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten, opgetreden na het verlenen van de vergunning, moet worden aangenomen dat intrekking of wijziging daarvan wordt gevorderd door het belang of de belangen ter bescherming waarvan de vergunning is verstrekt;

    • c.

      de aan de vergunning verbonden voorschriften niet zijn of worden nagekomen;

    • d.

      binnen de termijn van één jaar geen gebruik van de vergunning wordt gemaakt;

    • e.

      de houder dit verzoekt.

  • 2. Een besluit tot intrekking of wijziging van een vergunning is met redenen omkleed. Dit besluit wordt niet genomen, dan nadat de houder van de vergunning in de gelegenheid is gesteld binnen een door het college te stellen termijn zijn oordeel kenbaar te maken omtrent het voornemen tot het nemen van dit besluit.

  • 3. Het college kan in het belang van de kinderen tijdelijke of blijvende sluiting van een peuterspeelzaal gelasten, indien naar het oordeel van het college dringende omstandigheden daartoe aanleiding geven.

HOOFDSTUK 2 KWALITEITSREGELS

Paragraaf I Regels voor peuterspeelzaalwerk

Artikel 13 Nadere regels

  • 1. De peuterspeelzaal dient hygiënisch en veilig te zijn en een deugdelijke inrichting te hebben.

  • 2. Het college is bevoegd nadere regels te stellen waaraan de peuterspeelzaal, de houder en de in de peuterspeelzaal werkzame functionarissen en begeleiders moeten voldoen. Deze regels hebben betrekking op:

    • a.

      de verzorging en begeleiding van en het toezicht op de kinderen;

    • b.

      de inrichting, hygiënische toestand en veiligheid (o.a. brandveiligheidsvoorzieningen) van de peuterspeelzaal voor zover deze eisen noodzakelijk zijn voor het peuterspeelzaalwerk en hierin niet wordt voorzien bij of krachtens de Woningwet;

    • c.

      de aan functionarissen en begeleiders te stellen gezondheidseisen;

    • d.

      de aanwezigheid van gegevens in de peuterspeelzaal.

Artikel 14 Verklaring omtrent het gedrag

  • 1. Personen die als beroepskracht of begeleider werkzaam zijn bij een peuterspeelzaal zijn in het bezit van een verklaring omtrent het gedrag, afgegeven volgens de Wet justitiële gegevens.

  • 2. Deze verklaring wordt aan de houder en het college overgelegd voordat een persoon zijn werkzaamheden aanvangt. De verklaring is op het moment dat zij wordt overgelegd niet ouder dan twee maanden.

  • 3. Indien de houder of de toezichthouder redelijkerwijs vermoedt dat een persoon niet langer voldoet aan de eisen voor het afgeven van een verklaring omtrent het gedrag, verlangt de houder dat die persoon opnieuw een verklaring omtrent het gedrag overlegt die niet ouder is dan twee maanden. De desbetreffende persoon overlegt de verklaring binnen een door de houder vast te stellen termijn.

Artikel 15 Invloed van functionarissen, gastouders en begeleiders op het beleid van de houder

De houder zorgt ervoor dat de invloed van functionarissen en begeleiders op het beleid van de houder gewaarborgd is.

Artikel 16 Medezeggenschap van ouders

Wat betreft medezeggenschap van ouders dient te peuterspeelzaal te zorgen voor:

  • 1.

    vertegenwoordiging van ouders in het bestuur (indien de peuterspeelzaal wordt aangestuurd door een bestuur);

  • 2.

    een jaarlijkse ouderavond.

Artikel 17 Informatieplicht aan de ouders

De houder van een peuterspeelzaal informeert de ouder voorafgaand aan de plaatsing in ieder geval over:

  • a.

    de plaatsingsprocedure en leveringsvoorwaarden;

  • b.

    de wijze en frequentie van informatie-uitwisseling na plaatsing van het kind bij de peuterspeelzaal.

Artikel 18 Aansprakelijkheids- en ongevallenverzekering

De houder van een peuterspeelzaal sluit ten behoeve van in de peuterspeelzaal aanwezige functionarissen, begeleiders en kinderen een passende aansprakelijkheids- en ongevallenverzekering af.

Paragraaf 2 Specifieke regels voor kindercentra

Artikel 19 Groepsgrootte en aantallen functionarissen

  • 1. De groepen kunnen bestaan uit maximaal 18 kinderen, onder de voorwaarde dat deze onder leiding staan van twee functionarissen en één begeleider.

  • 2. De groepen die bestaan uit maximaal 16 kinderen, staan onder leiding van één functionaris en één begeleider.

Artikel 20 Verblijfsruimte kindercentra

  • 1. Per groep is een ruimte beschikbaar die per kind drie vierkante meter netto speel-/werkoppervlak bevat, bepaald overeenkomstig NEN 2580.

  • 2. Er is buitenspeelruimte beschikbaar, waarvan de oppervlakte minimaal vier vierkante meter per spelend kind bedraagt, bepaald overeenkomstig NEN 2580.

  • 3. Kinderen tot 1,5 jaar beschikken over slaapgelegenheid in een aparte ruimte en kinderen ouder dan 1,5 beschikken over slaapgelegenheid in een rustige af te scheiden ruimte.

Artikel 21 Voorkoming verspreiding infectieziekten

  • 1. Het is aan de houder, dan wel aan degene die met de dagelijkse leiding is belast, verboden:

    • a.

      enig persoon tot de peuterspeelzaal of tot enige daarmee in verbinding staande lokaliteit toe te laten of daarin zelf te vertoeven, wanneer, volgens of vanwege de directeur van de GGD, daarmee het gevaar van overbrenging van een infectieziekte, zoals genoemd in de Infectieziektewet en opsporing ziekteoorzaken, aanwezig is;

    • b.

      enig persoon tot de peuterspeelzaal of tot enige daarmee in verbinding staande lokaliteit toe te laten of daarin zelf te vertoeven, wanneer hij redelijkerwijs kan vermoeden dat daarmee het gevaar van overbrenging van een infectieziekte, zoals genoemd in de onder a. vermelde wet, aanwezig is.

  • 2. Van het in het eerste lid onder a. omschreven verbod is de houder ontheven, zodra de behandelend geneesheer een schriftelijke verklaring heeft afgegeven dat de kans op overbrenging van een infectieziekte is uitgesloten.

  • 3. De bepalingen in het eerste en tweede lid laten onverlet de bepalingen krachtens de in het eerste lid onder a. genoemde wet.

HOOFDSTUK 3 STRAF-, OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 22 Strafbepaling

Overtreding van artikel 2 en 11 en van de kwaliteitsregels gesteld in of krachtens hoofdstuk 2 wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste twee maanden of een geldboete van de tweede categorie en kan bovendien worden gestraft met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak.

Artikel 23 Toezicht en opsporing

  • 1. Het college kan personen aanwijzen die belast zijn met het toezicht op de naleving van de bij of krachtens deze verordening gestelde voorschriften.

  • 2. De opsporing van de in artikel 22 strafbaar gestelde feiten is opgedragen aan:

    • -

      de in artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering genoemde opsporingsambtenaren en

    • -

      door het college aan te wijzen toezichthouders met bijzondere opsporingsbevoegdheid.

  • 3. De in het eerste lid bedoelde toezichthouders zijn bevoegd elke plaats te betreden met uitzondering van een woning zonder toestemming van de bewoner.

Artikel 24 Controle

  • 1. Het college controleert ten minste een maal per jaar de houders op naleving van de vergunning. Hierbij kan de Gewestelijke Gezondheidsdienst (GGD) als toezichthouder worden ingeschakeld.

  • 2. De toezichthouder legt zijn oordeel naar aanleiding van een onderzoek bij een peuterspeelzaal vast in een inspectierapport.

  • 3. Indien de toezichthouder oordeelt dat door de houder de voorschriften van deze verordening niet zijn of zullen worden nageleefd, vermeldt hij dat in het rapport.

  • 4. Alvorens het rapport vast te stellen, stelt het college de houder in de gelegenheid van het ontwerprapport kennis te nemen en daarover zijn zienswijze kenbaar te maken. De toezichthouder vermeldt de zienswijze van de houder in een bijlage bij het rapport.

  • 5. De toezichthouder zendt het inspectierapport onverwijld aan de houder, die een afschrift daarvan zo spoedig mogelijk ter inzage legt op een voor ouders en personeel toegankelijke plaats.

  • 6. De toezichthouder maakt het inspectierapport uiterlijk drie weken na de vaststelling daarvan openbaar.

Artikel 25 Overgangsbepaling

  • 1. Een jaar na de inwerkingtreding van deze verordening dienen alle houders van peuterspeelzalen te voldoen aan de in of krachtens deze verordening gestelde eisen.

  • 2. Vergunningen en ontheffingen die zijn verleend onder de werking van de Verordening kinderopvang gemeente Nijkerk 2002, vastgesteld op 20 december 2001, blijven na de inwerkingtreding van deze verordening nog gedurende één jaar van kracht.

  • 3. Indien voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening een aanvraag om een vergunning of ontheffing op grond van de Verordening kinderopvang gemeente Nijkerk 2002 is ingediend en voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening niet op die aanvraag is beslist, wordt daarop deze verordening toegepast.

Artikel 26 Onvoorziene gevallen

In gevallen en situaties waarin deze verordening niet voorziet, is het college bevoegd beslissingen te nemen.

Artikel 27 Inwerkingtreding

  • 1. Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2006.

  • 2. De Verordening kinderopvang gemeente Nijkerk 2002, vastgesteld op 20 december 2001 wordt ingetrokken op de in het eerste lid bedoelde datum.

Artikel 28 Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als: “Verordening Peuterspeelzaalwerk gemeente Nijkerk 2006”.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering

van de raad van de gemeente Nijkerk d.d.

10 november 2005,

de griffier

F.E. CONTANT

de voorzitter

B. VRIES

1e wijziging :

Zie ook:

Regels kindercentra Nijkerk (nadere regels als bedoeld in artikel 14 van deze verordening)