Regeling vervallen per 20-03-2013

Beleidsregels Bijzondere Bijstand Nijkerk 2008

Geldend van 01-07-2008 t/m 19-03-2013

Intitulé

Beleidsregels Bijzondere Bijstand

Burgemeester en wethouders van de gemeente Nijkerk,

d.d. 2 juni 2008 nr. 3

b e s l u i t

vast te stellen de volgende beleidsregels

Beleidsregels Bijzondere Bijstand Nijkerk 2008

Hoofdstuk 1 – Algemene bepalingen

Artikel 1 – Begripsomschrijvingen

  • 1. Alle begrippen die in deze beleidsregels gebruikt worden en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wet Werk en Bijstand (WWB) en de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

  • 2. Onder inkomen wordt verstaan het inkomen uit arbeid, sociale zekerheidsuitkering, pensioen en alimentatie.

  • 3. Als de inhoud van een begrip bij de toepassing van deze beleidsregels niet eenduidig blijkt te zijn, bepaalt het college de nadere invulling of uitleg van dit begrip.

Artikel 2 – Aanvragen

Aanvragen voor bijzondere bijstand op grond van deze beleidsregels moeten in beginsel worden ingediend voordat de kosten zijn gemaakt. Aanvragen voor incidentele bijstand of benoemde verstrekkingen als bedoeld in hoofdstuk 4 kunnen worden ingediend tot 1 jaar volgend op de maand waarin de kosten zijn gemaakt.

Hoofdstuk 2 – Draagkracht en draagkrachtperiode

Artikel 3 – Draagkracht van verstrekkingen gerelateerd aan algemene bijstand en aan landelijke voorliggende voorzieningen (hoofdstuk 3)

  • 1. Voor de vaststelling van de draagkracht wordt in aanmerking genomen :

    • a.

      100% van het vermogen dat uitstijgt boven de van toepassing zijnde vermogensgrens

      van artikel 34 WWB, waarbij de overwaarde in de eigen woning (artikel 34 lid 2d WWB) buiten beschouwing wordt gelaten;

    • b.

      100% van het inkomen boven de van toepassing zijnde bijstandsnorm.

  • 2. Geen draagkrachtberekening wordt toegepast voor bijstandsgerechtigden met een uitkering voor de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan op grond van de WWB.

  • 3. Geen bijzondere bijstand wordt verstrekt bij een inkomen boven 200% van het bruto wettelijk minimumloon.

Artikel 4 – Draagkracht verstrekkingen op grond van hoofdstuk 4

  • 1. Voor de vaststelling van de draagkracht wordt in aanmerking genomen :

    • a.

      100% van het vermogen dat uitstijgt boven de van toepassing zijnde vermogensgrens (artikel 34 WWB), waarbij de overwaarde in de eigen woning (artikel 34 lid 2d WWB) buiten beschouwing wordt gelaten;

    • b.

      voor gehuwden en alleenstaande ouders 15% van het inkomen boven de inkomensgrens van 120% van het bruto wettelijk minimumloon;

    • c.

      voor alleenstaanden 15% van het inkomen boven de inkomensgrens van 100% van het bruto wettelijk minimumloon.

  • 2. Geen draagkrachtberekening wordt toegepast voor bijstandsgerechtigden met een uitkering voor de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan op grond van de WWB.

  • 3. Geen bijzondere bijstand wordt verstrekt bij een inkomen boven 200% van het bruto wettelijk minimumloon.

Artikel 5 – Draagkrachtperiode

  • 1. Bij verstrekking van bijzondere bijstand wordt de draagkracht voor de periode van één jaar vastgesteld. Deze periode gaat in op de eerste dag van de maand waarin de kosten, die meegenomen zijn in de aanvraag, zijn gemaakt.

  • 2. De draagkrachtperiode is in beginsel één jaar, beginnend op de eerste dag van de maand waarin de bijzondere kosten zijn gemaakt. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat deze datum niet verder dan één jaar terug kan liggen dan de datum van de aanvraag.

Hoofdstuk 3 – Verstrekkingen gerelateerd aan algemene bijstand en landelijke voorliggende voorzieningen

Artikel 6 – Woonkostentoeslag voor woonkosten beneden de maximum huurgrens voor huurtoeslag

  • 1. Als een woning wordt bewoond waarvan de kosten niet hoger zijn dan het van toepassing zijnde bedrag genoemd in artikel 13 van de Wet op de huurtoeslag en nog geen aanspraak op huurtoeslag bestaat, wordt een woonkostentoeslag verleend.

  • 2. De toeslag bedoeld in het eerste lid is gelijk aan het bedrag van de huurtoeslag op grond van de Wet op de huurtoeslag, die in de laagste inkomenscategorie voor de woonkosten zou worden ontvangen

Artikel 7 – Woonkostentoeslag voor woonkosten boven de maximum huurgrens voor huurtoeslag.

  • 1. Als een woning wordt bewoond waarvan de woonkosten hoger zijn dan het bedrag van de maximum huurgrens genoemd in artikel 13 van de wet op de huurtoeslag, wordt een woonkostentoeslag verleend.

  • 2. De toeslag als bedoeld in het eerste lid is gelijk aan het bedrag van de woonkosten, verminderd met het bedrag dat maximaal voor eigen rekening van de belanghebbende zou blijven, als de woonkosten de maximum huurgrens van de huurtoeslag op grond van de wet op de huurtoeslag zouden bedragen.

  • 3. Aan de verlening van de woonkostentoeslag als bedoeld in dit artikel wordt de voorwaarde verbonden dat de belanghebbende actief omziet naar huisvesting waarvan de woonkosten niet meer bedragen dan de maximale huurgrens van de huurtoeslag volgens de wet op de huurtoeslag.

  • 4. De woonkostentoeslag als bedoeld in dit artikel wordt verstrekt voor de duur van maximaal één jaar.

Artikel 8 – Aanvullende uitkering voor uitwonende jongeren van 18 tot 21 jaar

  • 1. Een alleenstaande van 18, 19 of 20 jaar, die niet inwonend is bij zijn ouders en die verkeert in omstandigheden als bedoeld in artikel 12 WWB, kan een toeslag worden verleend tot het bedrag van de normuitkering inclusief een eventuele toeslag van een 21-jarige in vergelijkbare omstandigheden, als :

    • a.

      de ouder(s) van de alleenstaande zijn overleden of in het buitenland wonen;

    • b.

      de alleenstaande in het kader van de wet op de jeugdhulpverlening buiten het gezinsverband van zijn ouder(s) is geplaatst;

    • c.

      de alleenstaande op de ingangsdatum van de bijstandsverlening 12 maanden of langer niet op het adres van zijn ouder(s) woont.

  • 2. Bij verblijf in een inrichting van een belanghebbende van 18, 19 of 20 jaar, die geen beroep kan doen op zijn ouder(s) om redenen genoemd in artikel 12 WWB, wordt de bijzondere bijstand vastgesteld op 75% van het bedrag genoemd in artikel 20 WWB.

  • 3. Aan zelfstandig wonende gehuwden, waarvan één of beide echtgenoten 18, 19 of 20 jaar is, kan bijzondere bijstand worden verleend tot maximaal de normuitkering voor gehuwden als zich omstandigheden voordoen als bedoeld in het eerste lid.

  • 4. Aan de zelfstandig wonende alleenstaande ouder van 18, 19 of 20 jaar kan een toeslag worden verleend tot maximaal de normuitkering voor een alleenstaande ouder, als zich omstandigheden voordoen als in het eerste lid.

Artikel 9 – Toeslag voormalige alleenstaande ouder

  • 1. Aan belanghebbende kan een toeslag worden verstrekt met ingang van de datum dat de norm alleenstaande ouder wijzigt in de norm alleenstaande omdat het jongste ten laste komende kind 18 jaar wordt tot de eerste dag van het volgende kwartaal.

  • 2. De toeslag voormalige alleenstaande ouder is het verschil tussen de alleenstaande oudernorm en de norm alleenstaande, die in de individuele situatie van toepassing is.

Artikel 10 – Bevoegdheid van het college

Het college kan een bijdrage verstrekken in de kosten, die voldoen aan het gestelde in artikel 35 lid 1 WWB en die gezien hun aard en karakter behoren tot de kosten van dit hoofdstuk, waarbij een draagkracht volgens dit hoofdstuk in aanmerking wordt genomen.

Hoofdstuk 4 – Verstrekkingen bijzondere bijstand

Artikel 11 - Collectieve aanvullende ziektekostenverzekering

  • 1. Gehuwden en alleenstaande ouders met een inkomen van maximaal 120% van het bruto wettelijk minimumloon kunnen in aanmerking komen voor een collectief af te sluiten aanvullende ziektekostenverzekering. Alleenstaanden met een inkomen van maximaal 100% van het bruto wettelijk minimumloon kunnen in aanmerking komen voor een collectief af te sluiten aanvullende ziektekostenverzekering.

  • 2. Het college verstrekt een tegemoetkoming in de kosten van de aanvullende collectieve ziektekostenverzekeringspremie. Deze tegemoetkoming wordt jaarlijks vastgesteld.

  • 3. Een draagkrachtberekening blijft achterwege.

Artikel 12 – Bril

Voor de kosten van een bril of contactlenzen wordt eens in de drie jaar bijzondere bijstand verstrekt. De bijzondere bijstand bedraagt de maximale vergoeding uit het aanvullende ziektekostenverzekeringspakket van Agis.

Artikel 13 – Reiskosten ziekenbezoek

Bijzondere bijstand kan worden verstrekt voor de reiskosten van ziekenbezoek als de zieke tot het gezin behoort, deze in een inrichting is opgenomen en de inrichting buiten de gemeente is gelegen. De hoogte van de bijzondere bijstand is gelijk aan de goedkoopste vorm van openbaar vervoer voor het betreffende traject.

Artikel 14 – Kosten voor woninginrichting en duurzame gebruiksgoederen

  • 1. Bijzondere bijstand voor kosten van woninginrichting en duurzame gebruiksgoederen wordt verstrekt in de vorm van een lening.

  • 2. De hoogte van de bijzondere bijstand voor woninginrichting en duurzame gebruiksgoederen is gebaseerd op de richtprijzen in het handboek van het NIBUD. Voor een complete woninginrichting wordt de richtprijs van het NIBUD handboek gehalveerd.

Artikel 15 – Witgoedregeling

  • 1. Voor kosten van de duurzame gebruiksgoederen koelkast, wasmachine en fornuis wordt bijzondere bijstand verstrekt om niet als aan de volgende voorwaarden is voldaan :

    • a.

      de belanghebbende moet minimaal drie jaar een minimum inkomen hebben ontvangen van maximaal 120% van het bruto wettelijk minimumloon voor gehuwden en alleenstaande ouders en 100% van het bruto wettelijk minimumloon voor alleenstaanden;

    • b.

      het vermogen wordt vastgesteld conform de vermogensdraagkracht;

    • c.

      de belanghebbende moet op verzoek van de gemeente aannemelijk maken dat reparatie van het duurzame gebruiksgoed niet rendabel is;

    • d.

      de aanvraag vooraf plaatsvinden.

  • 2. De hoogte van de bijzondere bijstand is conform de prijzen in het NIBUD handboek.

  • 3. De minimale technische levensduur voor een koelkast is 9 jaar, voor een wasmachine 10 jaar en voor een fornuis 12 jaar.

Artikel 16 – Verhuiskosten/dubbele huur

Er wordt bijzondere bijstand verstrekt voor verhuiskosten/dubbele huur in de volgende situaties :

  • 1.

    Er is een medische noodzaak voor het maken van de kosten en er is geen voorliggende voorziening.

  • 2.

    Een verhuizing in verband met een verhuisverplichting vanwege het bewonen van een woning met woonkosten die meer bedragen dan de maximum huurgrens voor de huurtoeslag naar een woning met lagere huurlasten.

  • 3.

    Een vrijwillige verhuizing vanwege het bewonen van een woning met woonkosten, die meer bedragen dan de toepasselijke aftoppingsgrens naar een woning met woonkosten waarvoor de woonkosten niet meer bedragen dan de kortingsgrens.

Artikel 17 – Verblijfsvergunning

Voor de (leges)kosten van verlenging of wijziging van een verbliifsvergunning wordt bijzondere bijstand verleend. De vergoeding is gelijk aan de werkelijk te maken (leges)kosten onder aftrek van de maximale (leges)kosten die een Nederlander eens in de vijf jaar verschuldigd is voor een identiteitsbewijs.

Artikel 18 – Bevoegdheid van het college

Het college kan een bijdrage verstrekken in de kosten, die voldoen aan het gestelde in artikel 35 lid 1 WWB en die gezien hun aard en karakter behoren tot de kosten van dit hoofdstuk, waarbij een draagkracht volgens dit hoofdstuk in aanmerking wordt genomen.

Hoofdstuk 5 – Bijstand in de vorm van een geldlening

Artikel 19 – Aflossing geldlening

  • 1. De geldlening als bedoeld in artikel 48 lid 2 sub a WWB (op korte termijn beschikken over voldoende middelen) en artikel 52 WWB (voorschot) wordt direct in zijn geheel afgelost als de belanghebbende over de middelen kan beschikken.

  • 2. De geldlening als bedoeld in artikel 48 lid 2 sub b WWB (ongenoegzaam besef van verantwoordelijkheid), artikel 48 lid 2 sub c WWB (waarborgsom), artikel 48 lid 2 sub d (lening voor schulden) en artikel 51 WWB (duurzame gebruiksgoederen) wordt maandelijks afgelost conform lid 3 en 4.

  • 3. De hoogte van de aflossing van de verstrekte leningen wordt vastgesteld op :

    • a.

      6% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm inclusief de van toepassing zijnde toeslag;

    • b.

      10% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm inclusief de van toepassing zijnde toeslag, als de bijstandsverlening het gevolg is van en tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan;

    • c.

      1/3 deel van de van toepassing zijnde norm (artikel 23 lid 1 WWB) bij verblijf in een inrichting.

  • 4. De aflossing als bedoeld in het derde lid wordt verhoogd met 50% van het inkomen, voor zover deze hoger zijn dan de voor betrokkene geldende bijstandsnorm inclusief de van toepassing zijnde toeslag.

  • 5. In geval van bijstandsverstrekking wordt de aflossing met de bijstand verrekend. Indien er geen of onvoldoende bijstand wordt toegekend voor verrekening wordt de aflossing door belanghebbende zelf overgemaakt.

  • 6. Het vastgestelde aflossingsbedrag wordt herzien, als een wijziging in de omstandigheden van belanghebbende daartoe aanleiding geven.

Artikel 20 – periode aflossing geldlening

  • 1. De periode van de aflossing van de geldlening is maximaal drie jaar voor geldleningen op grond van artikel 48 lid 2 sub c en d en artikel 51 WWB, als aan de verplichtingen is voldaan.

  • 2. De periode van aflossing van de geldlening wordt individueel bepaald voor geldleningen op grond van artikel 48 lid 2 sub a en sub b en artikel 52 WWB.

  • 3. Als gedurende de vastgestelde aflossingsperiode volledig aan de aflossingsverplichtingen is voldaan, wordt het resterende bedrag van de geldlening om niet verstrekt.

Hoofdstuk 6 – Slotbepalingen

Artikel 21 – Intrekking

De Beleidsregels bijzondere bijstand Nijkerk 2004, vastgesteld door het college op 7 september 2004 en de witgoedregeling bijzondere bijstand, vastgesteld door het college op 10 januari 2005 intrekken.

Artikel 22 – Inwerkingtreding

Deze Beleidsregels treden in werking op 1 juli 2008.

Artikel 23 – Citeertitel

Deze beleidsregels worden aangehaald als : Beleidsregels bijzondere bijstand Nijkerk 2008.

Ondertekening

Vastgesteld in de vergadering van het college van burgemeester en wethouders op 2 juni 2008

de secretaris

mevrouw mr. M.D. Haalstra

de burgemeester

de heer mr. drs. G.D. Renkema

Toelichting

Algemene toelichting

De beleidsregels bijzondere bijstand geven de kaders aan voor de verstrekking van bijzondere bijstand. De Beleidsregels zijn aangepast naar aanleiding van het Meerjarenplan WWB 2007 en 2008 en door continue veranderingen in wetgeving en maatschappij.

De beleidsregels noemen een aantal specifieke kosten waarop belanghebbende recht heeft. Overige kosten moeten individueel beoordeeld worden. Er kan sprake zijn van een bijzondere noodzaak, die voortvloeit uit de soort kosten (kosten die niet iedereen heeft en die onvermijdelijk zijn en niet voorvloeien uit eigen keuze) of kosten die naar hun aard niet bijzonder zijn, maar die (deels) bijzonder worden door de individuele omstandigheden van de belanghebbende.

De beleidsregels geven helderheid over zaken als draagkracht en draagkrachtperiode. Het opstellen van beleidsregels geeft belanghebbenden grotere rechtsgelijkheid en rechtszekerheid en bevordert een doelmatige uitvoering.

In deze beleidsregels is geen hardheidsclausule opgenomen op grond van artikel 4:84 Awb, omdat het bestuursorgaan handelt overeenkomstig de beleidsregels, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregels te dienen doelen.

Artikelgewijze toelichting

Artikel 1 - Begripsomschrijvingen

Voor de begripsbepalingen wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de in de Wet Werk en Bijstand (WWB) en in de Algemene wet bestuursrecht (Awb) genoemde begrippen.

Het college heeft beleidsvrijheid om te bepalen welke inkomens- en vermogensbestanddelen als middelen in aanmerking worden genomen (artikel 35 lid 1 WWB). Met het oog op een eenvoudige uitvoering van de bijzondere bijstand is de vaststelling van het inkomen eenvoudig gehouden.

Artikel 2

Geen nadere toelichting

Artikel 3 – Draagkracht verstrekkingen gerelateerd aan algemene bijstand of aan landelijke voorliggende voorzieningen

Deze verstrekkingen sluiten zeer nauw aan bij de algemene bijstand en landelijke voorliggende voorzieningen bijvoorbeeld de Wet op de huurtoeslag. Het inkomen boven de bijstandsnorm moet volledig als draagkracht worden aangemerkt. Als dit inkomen niet als draagkracht zou worden aangemerkt, zou dit tot de situatie leiden dat iemand met een woonkostentoeslag beter af is dan met huurtoeslag. Dit is niet wenselijk.

Voor belanghebbenden met een bijstandsuitkering is een draagkrachtberekening niet nodig, omdat bij de toekenning van bijstand al is vastgesteld dat er geen draagkracht is.

Artikel 4 en 5

Geen nadere toelichting

Artikel 6 – Woonkostentoeslag voor woonkosten beneden de maximale huurgrens voor de huurtoeslag

De woonkostentoeslag is een soort bijzondere bijstand die voorziet in de hiaten van de wet op de huurtoeslag. De Wet op de huurtoeslag is een voorliggende voorziening. Dit betekent dat wanneer bepaalde groepen (huurders) uitdrukkelijk buiten de werking van de wet op de huurtoeslag zijn gelaten, deze ook geen recht hebben op huurtoeslag. Het gaat hierbij vooral om huurders van een kamer of onzelfstandige woonruimte. Dit zijn geen zelfstandige woonruimten in het kader van de Wet op de huurtoeslag.

Artikel 7 – Woonkostentoeslag voor woonkosten boven de maximale huurgrens voor de huurtoeslag

Zie ook de toelichting bij artikel 6. Hierbij geldt de voorwaarde dat zo snel mogelijk doch uiterlijk binnen een jaar actief andere goedkopere woonruimte wordt gezocht.

Artikel 8 – Aanvullende uitkering voor uitwonende jongeren van 18 tot 21 jaar.

2. Bij plaatsing in een voorziening ingevolge de Wet op de Jeugdhulpverlening is zak- en kleedgeld in de dagprijs begrepen.

Artikel 9 – Toeslag voormalige alleenstaande ouder

Met deze toeslag wordt aangesloten bij de systematiek van de kinderbijslag en financiering op grond van de Wet op de Studie Financiering en de Wet (WSF) of de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten (Wtos).

Artikel 10 en 11

Geen nadere toelichting

Artikel 12 - bril

Voor het vaststellen van de medische noodzaak van een bril is een recept van de oogarts of een oogmeting van de opticien, waaruit blijkt dat een bril noodzakelijk, nodig. De nota van de opticien moet worden overgelegd. Eventuele meerkosten zijn voor rekening van belanghebbende.

Artikel 13– Reiskosten ziekenbezoek

De bezoekfrequentie is afhankelijk van de specifieke situatie waarin het gezinslid zich bevindt.

In verband met de goedkoopste vorm van openbaar vervoer voor het betreffende traject worden kinderen onder 12 jaar geacht mee te reizen met de ouder in voorkomende gevallen.

Artikel 14 – Kosten voor woninginrichting en duurzame gebruiksgoederen

De Stadsbank is een voorliggende voorziening voor het verstrekken van een lening. Als de Stadsbank geen gewone lening wil verstrekken voor de kosten van woninginrichting, maar een lening in de vorm van borgtocht wordt voor deze kosten bijzondere bijstand verstrekt in de vorm van een geldlening. Deze werkwijze is klantvriendelijker, sneller en doelmatiger.

Het verstrekte bedrag voor woninginrichting moet verantwoord worden door het overleggen van nota’s. Voor de doelmatigheid moet 90% van het verstrekte bedrag zijn verantwoord met nota’s.

Artikel 15 – Witgoedregeling

Dit artikel is opgenomen ter vervanging van de op 10 januari 2005 vastgestelde witgoedregeling bijzondere bijstand met toepassing van de grenzen van het bruto wettelijk minimumloon. De hoogte van de bijzondere bijstand is op prijspeil 2008 voor een gasfornuis met gasoven € 290,00, voor een koelkast met vriesvak € 250,00, voor een wasmachine € 350,0.

Artikel 16 – Verhuiskosten/dubbele huur

Als er een voorliggende voorziening is voor verhuiskoten in verband met medische noodzaak, moet van deze voorziening gebruik worden gemaakt. Te denken valt hierbij aan de Wet maatschappelijke Ondersteuning (WMO).

Artikel 17 - Verblijfsvergunning

Er wordt alleen bijzondere bijstand verstrekt voor de kosten voor verlenging of wijziging van een verblijfsvergunning, niet voor de kosten van een eerste aanvraag. De kosten van naturalisatie komen evenmin aan aanmerking voor bijzondere bijstand, omdat dit geen noodzakelijke te maken kosten zijn. De kosten van een identiteitsbewijs worden in mindering gebracht, omdat iedereen geacht wrodt deze kosten zelf te kunnen voldoen.

Artikel 18

Geen nadere toelichting

Artikel 19 – Bijstand in de vorm van een geldlening

In dit artikel wordt de hoogte en wijze van aflossing van de geldlening geregeld. De hoogte van de aflossing wordt gerelateerd aan de kostensoort en aan de situatie. Leenbijstand met het oog op inkomsten, die een belanghebbende binnen korte tijd verwacht of leenbijstand in de vorm van een voorschot op de uitkering moet direct worden verrekend met die inkomsten of de toegekende uitkering.

Voor de overige leningen geldt een aflossingspercentage van 6%, tenzij er sprake is van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan.

Als de persoonlijke situatie verandert, regelt dit artikel de aanpassing van de aflossing aan de omstandigheden.

Artikel 20 – Periode van aflossing geldlening

Omdat er verschillende soorten geldleningen zijn is dat reden de duur aan te passen. Uitgangspunt is een duur van maximaal 3 jaar. Wanneer er sprake is van verwijtbaarheid kan de aflossing van de lening voor een langere periode vastgesteld worden.

Artikel 21, 22 en 23 spreken voor zich.