Regeling vervallen per 01-11-2007

Verordening houdende regels omtrent de verdeling van woonruimte en de wijziging van de samenstelling van de woonruimtevoorraad

Geldend van 01-11-2007 t/m 31-10-2007

Intitulé

Verordening houdende regels omtrent de verdeling van woonruimte en de wijziging van de samenstelling van de woonruimtevoorraad

De raad van de gemeente Nijkerk;

gezien het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 19 maart 1996;

gelet op de Algemene wet bestuursrecht en artikel 2 van de Huisvestingswet;

besluit vast te stellen de volgende Verordening, houdende regels omtrent de verdeling van woonruimte en de wijziging van de samenstelling van de woonruimtevoorraad.

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

besluit:

het Huisvestingsbesluit;

bestuursorgaan:

het college van burgemeester en wethouders;

economische binding:

het daaromtrent in artikel 2, onder a, van het besluit bepaalde;

eigenaar:

het daaromtrent in artikel 1, tweede lid, van de wet bepaalde;

huishouden:

een alleenstaande, dan wel twee of meer personen die een gemeenschappelijke huishouding voeren of willen gaan voeren;

huisvestingsvergunning:

de vergunning, bedoeld in artikel 7 van de wet;

huurprijs:

het daaromtrent in artikel 1, eerste lid, onder f, van de wet bepaalde;

huurprijsgrens:

het daaromtrent in artikel 6, derde lid, van de wet bepaalde;

ingezetene:

degene die in het bevolkingsregister van één der gemeenten in de regio is opgenomen, en feitelijk in de regio hoofdverblijf heeft in een voor permanente bewoning aangewezen woon ruimte;

inkomen:

het daaromtrent in artikel 7, juncto artikel 8, derde en vierde lid van het besluit bepaalde;

inwoning:

het bewonen van een woonruimte die onderdeel uitmaakt van een, woonruimte die door een ander huishouden in gebruik is genomen;

koopprijs:

het daaromtrent in artikel 1, eerste lid, onder g, van de wet bepaalde

koopprijsgrens:

een bedrag van f 250.000,--;

maatschappelijke binding:

het daaromtrent in artikel 2, onder b, van het besluit bepaalde;

regio:

het grondgebied van de gemeenten Nijkerk, Barneveld, Hoevelaken en Scherpenzeel;

standplaats:

een standplaats op een centrum als bedoeld in artikel 2 van de Woonwagenwet, of een stand- plaats als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel h, van de Woningwet;

wet:

de Huisvestingswet;

woningzoekende:

het huishouden dat in het register als bedoeld in artikel 2.2.1 is ingeschreven;

woonruimte:

het daaromtrent in artikel 1, eerste lid onder b, van de wet bepaalde;

woonwagen:

een woonwagen als bedoeld in artikel 1 van de Woonwagenwet.

zelfstandige woonruimte:

woonruimte, welke een eigen toegang heeft en welke door een huishouden kan worden bewoond, zonder dat dit daarbij afhankelijk is van wezenlijke voorzieningen buiten die woonruimte.

Hoofdstuk 2 Verdeling van woonruimte

Paragraaf 2.1 Werkingsgebied

Artikel 2.1.1 Huurprijs- en koopprijsgrens

Het bepaalde in dit hoofdstuk is uitsluitend van toepassing op:

  • a.

    woonruimten met een huurprijs beneden de huurprijsgrens, en

  • b.

    woonruimten met een koopprijs beneden de koopprijsgrens.

Artikel 2.1.2 Nadere afperking

In afwijking van het bepaalde in artikel 2.1.1 is het bepaalde in dit hoofdstuk niet van toepassing op woonruimten, als bedoeld in artikel 6, lid 1, van de wet (inwoning, woonwagens, woonschepen en bejaardenoorden).

Paragraaf 2.2 Inschrijving

Artikel 2.2.1 Register van woningzoekenden

  • 1. Het bestuursorgaan draagt zorg voor het aanleggen en bijhouden van een register van woningzoekenden.

  • 2. In dit register worden op zijn verzoek als woningzoekenden ingeschreven:

    • a.

      de huishoudens waarvan tenminste één der volwassen in de positie

      verkeert als aangegeven in artikel S, eerste lid, van het besluit (de zgn. beschermde groepen) of

    • b.

      de huishoudens waarvan het inkomen minder bedraagt dan de loongrens ingevolge de Ziekenfondswet (prijspeil 1994 op jaarbasis ƒ 58.100,-) en

      • -

        waarvan tenminste één der leden de leeftijd van 3.8 jaar heeft bereikt en een economische of maatschappelijke binding met de regio heeft;

      • -

        dan wel blijkens het persoonsregister gedurende een termijn van tenminste twee jaar aaneengesloten ingezetene van de regio is;

      • -

        en de leden óf de Nederlandse nationaliteit bezitten, óf over een geldige verblijfstitel in Nederland beschikken.

  • 3. In afwijking van het tweede lid wordt niet als woningzoekende ingeschreven de ingezetene zijnde eigenaar/bewoner, tenzij deze garandeert dat betreffende woning zal worden verkocht aan een woningzoekende die voldoet aan de toelatingscriteria genoemd in paragraaf 2.4.

Artikel 2.2.2 Verzoek om inschrijving

  • 1. De aanvraag om als woningzoekende te worden ingeschreven in het in het vorige artikel bedoelde register wordt gericht aan het bestuursorgaan.

  • 2. De aanvraag gaat vergezeld van de volgende bewijsstukken:

    • a.

      gegevens betreffende het belastbare inkomen van zowel aanvrager als eventueel partner;

    • b.

      werkgeversverklaring dan wel bewijs van uitkering;

    • c.

      uittreksel uit het persoonsregister;

    • d.

      bewijs betreffende geldige verblijfstitel, indien aanvrager niet in het bezit is van de Nederlandse nationaliteit;

    • e.

      andere door het bestuursorgaan noodzakelijk geachte stukken.

Artikel 2.2.3 Bewijs van inschrijving

  • 1. Het bestuursorgaan verstrekt aan de in het register ingeschreven woning- zoekenden een bewijs van inschrijving, waarop de volgende gegevens worden vermeld: - naam, adres en woonplaats; - datum van inschrijving; - aantal punten volgens het puntensysteem.

  • 2. Het bewijs van inschrijving blijft, behoudens het in het derde en vierde lid gestelde, een jaar geldig.

  • 3. De inschrijving in het register van woningzoekenden wordt verlengd, indien de woningzoekende medewerking verleend aan het jaarlijks te houden onderzoek naar woningbehoefte. Het bestuursorgaan stelt de woningzoekende gedurende vier weken in de gelegenheid zijn medewerking te verlenen aan het onderzoek. Bij verlenging verstrekt het bestuurs- orgaan een nieuw bewijs van inschrijving.

  • 4. Het bestuursorgaan kan een inschrijving doorhalen / halen een inschrij- ving door, indien:

    • a.

      de woningzoekende passende woonruimte heeft aanvaard;

    • b.

      de woningzoekende niet meer aan de vereisten voor inschrijving voldoet;

    • c.

      de woningzoekende daarom verzoekt;

    • d.

      de woningzoekende drie maal een naar het oordeel van het bestuursorgaan passende woning ten onrechte heeft geweigerd.

Artikel 2.2.4 Centrale registratie

  • 1. Eigenaren van meer dan 25 woonruimten met een huurprijs beneden de huurprijsgrens, die zelf een registratie van woningzoekenden bijhouden zijn verplicht de informatie waarover zij in dat verband beschikken aan het bestuursorgaan te verstrekken teneinde deze met de informatie uit het in artikel 2.2.1. bedoelde register van woningzoekenden samen te voegen tot een voor de gehele gemeente geldend centraal register van woningzoekenden.

  • 2. Een woningzoekende die bezwaar heeft tegen opname van zijn gegevens in het centrale register als bedoeld in het eerste lid wordt slechts geregistreerd door de instantie waarbij hij zich heeft aangemeld. Doorgifte van gegevens aan het centrale register blijft in dat geval achterwege.

Paragraaf 2.3 Huisvestingsvergunning

Artikel 2.3.1 Vergunningvereiste

  • 1. Het is verboden zonder een huisvestingsvergunning een woonruimte, aangewezen c.q. uitgezonderd in de artikelen 2.1.1 en 2.1.2, in gebruik te nemen voor bewoning.

  • 2. Het is verboden de in het vorige lid bedoelde woonruimte voor bewoning in gebruik te geven aan een huishouden dat niet beschikt over een huisvestingsvergunning.

Artikel 2.3.2 Aanvragen van een huisvestingsvergunning

  • 1. De aanvraag van een huisvestingsvergunning wordt ingediend bij het bestuursorgaan en gaat vergezeld van de volgende bewijsstukken:

    • -

      een afschrift van de huurovereenkomst;

    • -

      een afschrift van de koopovereenkomst;

    • -

      of andere bewijsstukken die naar het oordeel van het bestuursorgaan noodzakelijk worden geacht

  • 2. Het bestuursorgaan besluit de aanvraag niet verder te behandelen, indien de aanvrager niet aannemelijk kan maken dat hij, indien hij een huisvestingsvergunning voor de in de aanvraag aangegeven woonruimte krijgt, die woonruimte ook daadwerkelijk in gebruik zal kunnen nemen, één en ander echter met uitzondering van de gevallen, genoemd in artikel 23, derde lid, van de wet.

  • 3. Op of bij de huisvestingsvergunning vermeldt het bestuursorgaan de volgende informatie:

    • a.

      de mededeling dat binnen acht weken van de huisvestingsvergunning gebruik gemaakt kan worden;

    • b.

      de namen van de vergunninghouders;

    • c.

      de plaatselijke aanduiding van het perceel waarop de woning is gelegen, waarvoor de vergunning is verleend.

Artikel 2.3.3 Criteria voor vergunningverlening

  • 1. Het bestuursorgaan verleent de huisvestingsvergunning, indien aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

    • a.

      het huishouden dat de huisvestingsvergunning aanvraagt behoort tot de ingevolge paragraaf 2.4 aangewezen categorieën van woningzoekenden die voor het verkrijgen van een huisvestingsvergunning in aanmerking komen;

    • b.

      de woonruimte wordt met toepassing van het bepaalde in paragraaf 2.5 passend geacht voor het huishouden dat de huisvestingsvergunning aanvraagt;

    • c.

      er is voor de woonruimte niet een ander huishouden ingeschreven in het in artikel 2.2.1 bedoelde register, dat gegadigde is voor de woonruimte en waarvoor met toepassing van het bepaalde in paragraaf 2.6 (urgentie) en/of 2.7 (voordracht) de voorziening in de behoefte aan woonruimte dringender noodzakelijk is. Deze voorwaarde is alleen van toepassing indien de woonruimte niet door de eigenaar ervan betrokken wordt.

  • 2. Het in het vorige lid, onder c, bepaalde blijft buiten toepassing, indien zich een situatie voordoet als aangegeven in artikel 9 van het besluit.

Artikel 2.3.4 Vruchteloze aanbieding

  • 1. In afwijking van het in artikel 2.3.3 bepaalde wordt de vergunning altijd verleend, indien de woonruimte door de eigenaar overeenkomstig de in de leden 2 en 3 weergegeven procedure gedurende drie maanden vruchteloos is aangeboden aan de woningzoekenden die ingevolge het eerste lid van artikel 2.3.3 voor die woonruimte in aanmerking komen.

  • 2. De eigenaar moet de woonruimte in de in het vorige lid genoemde termijn tenminste vijf maal door middel van een advertentie, geplaatst in de regionale dag- of weekbladen, te huur of te koop hebben aangeboden. Deze advertentie moet in ieder geval bevatten:

    • a.

      het adres van de woonruimte;

    • b.

      de overeenkomstig artikel 26, tweede lid, van de wet bepaalde huur- prijs of koopprijs van de woonruimte;

    • c.

      de mededeling dat degenen die voldoen aan het bepaalde in artikel 2.3.3, eerste lid, de voorkeur genieten.

      De in het vorige lid genoemde termijn begint te lopen op de datum van plaatsing van de eerste advertentie die voldoet aan het hier bepaalde.

  • 3. Indien de eigenaar aan het bestuursorgaan aannemelijk kan maken, dat hij de woonruimte op andere, gelijkwaardige wijze vruchteloos heeft aangeboden aan dein het eerste lid genoemde woningzoekenden, wordt eveneens toepassing gegeven aan het in het eerste lid bepaalde.

Artikel 2.3.5 Intrekking

Het bestuursorgaan kan een huisvestingsvergunning intrekken, indien:

  • a.

    de vergunninghouder de erin vermelde woonruimte niet binnen de door het bestuursorgaan bij de verlening van de vergunning gestelde termijn in gebruik heeft genomen;

  • b.

    de vergunning is verleend op grond van door de vergunninghouder ver- strekte gegevens waarvan deze wist of redelijkerwijs kan vermoeden dat zij onjuist of onvolledig waren.

Paragraaf 2.4 Toelating

Artikel 2.4.1 Leeftijd

Ten minste één der leden van het huishouden moet de leeftijd van 18 jaar hebben bereikt.

Artikel 2.4.2 Economische en maatschappelijke binding*

  • 1. Ten minste één der volwassen leden van het huishouden moet maatschappelijk of economisch gebonden zijn aan de regio, dan wel gedurende een termijn van tenminste twee jaar ingezetene van de regio zijn, dan wel in de positie verkeren als aangegeven in artikel S, eerste lid, van het besluit.

  • 2. In afwijking van het eerste lid geldt de eis van economische of maatschappelijke binding niet, indien zich een situatie voordoet als beschreven in artikel 6 van het besluit.

Artikel 2.4.3 Verblijfsstatus

De leden van het huishouden moeten òf de Nederlandse nationaliteit bezitten òf over een geldige verblijfstitel in Nederland beschikken.

Paragraaf 2.5 Passendheid

Artikel 2.5.1 Verhouding inkomen - huurprijs

  • 1. Het inkomen van het huishouden moet in een redelijke verhouding tot de huurprijs of de koopprijs van de woonruimte staan.

  • 2. Bij de toepassing van het gestelde in het eerste lid hanteert het bestuursorgaan de huurprijs- en inkomensgrenzen conform artikel 8 van het besluit.

  • 3. Indien voor een woonruimte geen gegadigde met een inkomen overeenkomstig de in het vorige lid vermelde grenzen bij het bestuursorgaan bekend is, wordt de woonruimte ook passend geacht voor een gegadigde met een inkomen dat ten hoogste de loongrens ingevolge de Ziekenfondswet bedraagt.

  • 4. Voor de bepaling van het inkomen hanteert het bestuursorgaan de volgende nadere uitvoeringsregels:

    • a.

      als inkomen wordt het laatst bekende belastbare jaarinkomen gehanteerd; als bewijsstuk hierbij geldt de daarop betrekking hebbende aanslag in de inkomstenbelasting;

    • b.

      indien geen aanslag in de inkomstenbelasting is opgelegd, geldt als bewijsstuk de laatste jaaropgave van de werkgever(s) of uitkerende instantie(s) met betrekking tot het bruto-inkomen;

    • c.

      indien de aanvrager kan aantonen dat het inkomen sinds de vaststelling van het laatst bekende inkomen overeenkomstig a en b is verminderd of spoedig zal verminderen (bij voorbeeld in verband met pensionering of VUT), geldt in afwijking van het in sub a of b gestelde dat lagere inkomen;

    • d.

      burgemeester en wethouders kunnen de woningzoekende vragen een zgn. IB-60 formulier met betrekking tot het meest recente kalenderjaar te overleggen ter verificatie van het opgegeven huishoudensinkomen;

  • 5. Voor eenzijdig samengestelde woonwijken met specifieke problemen kan het bestuursorgaan woonruimte toewijzen in afwijking van de in het tweede lid gehanteerde grenzen.

Artikel 2.5.2 Bezettingsnorm

  • 1. De omvang van het huishouden moet passen bij de grootte van de woonruimte.

  • 2. Bij de toepassing van het eerste lid hanteert het bestuursorgaan de volgende tabel voor de bepaling van de verhouding tussen het aantal leden van het huishouden en het daarbij ten hoogste toegestane aantal kamers van de woonruimte:

    Maximum Kamertal

    3

    4

    5

  • 3. Voor de toepassing van de in het vorige lid weergegeven tabel telt bij éénouderhuishoudens het hoofd van het huishouden voor twee personen.

Paragraaf 2.6 Urgentie

Artikel 2.6.1 Mate van urgentie

  • 1. Het bestuursorgaan stelt van iedere ingeschreven woningzoekende de mate van urgentie vast aan de hand van de in het tweede lid opgenomen puntentabel.

  • 2. De volgende factoren bepalen de mate van urgentie:

    a. ruimtegebrek

    per kamer tekort 25 punten;

    b. medische indicatie

    klasse I, II, III, IV, V en VI respectievelijk 10, 20, 30, 40, en 80 punten;

    c. sociale indicatie

    klasse I, II, III, IV, V en VI respectievelijk 10, 20, 30, 40, 60 en 80 punten;

    d. ingezetenschap/maatschappelijke binding

    per inschrijving 24 punten

    e.l eeftijd

    12 punten per jaar te rekenen vanaf de 18-jarige leeftijd met en maximum van 96 punten. Bij een gezamenlijke inschrijving wordt de gemiddelde leeftijd van de partners in aanmerking genomen;

    f. woon-werk-afstand

    vanaf 30 km 24 punten;

    g. achterlaten van zelfstandige woonruimte in Nijkerk

    60 punten

    h. wachttijd

    1 punt per maand met een maximum van 60 punten

    i.s cheef wonen in Nijkerk

    50 punten

    j. onontkoombaar vertrek,

    * bij ontruiming van zelfstandige woonruimte krachtens rechterlijk vonnis, mits niet tengevolge van een huurschuld of slecht woongedrag;

    * bij ontruiming van zelfstandige woonruimte vanwege echtscheiding, mits naar het oordeel van het bestuursorgaan sprake is van een levensbedreigende situatie van de woningzoekende;

    * bij onbewoonbaarverklaring van de zelfstandige woonruimte;

    * wegens uitvoering van het gemeentelijk planologisch beleid;

    * wegens faillissement van de woningzoekende of executoriale verkoop van de woning.

    80 punten

  • 3. De mate van urgentie wordt vastgesteld aan de hand van het verzoek om inschrijving als bedoeld in artikel 2.2.2 en aangetekend op of bij het bewijs van inschrijving.

    • a.

      Het bestuursorgaan kan ten behoeve van de bepaling van de mate van urgentie aanvullende bewijsstukken vragen.

    • b.

      Het bestuursorgaan beslist binnen zes weken op een aanvraag voor een hogere urgentie. Indien de aanvraag een sociale of medische indicatie betreft beslist het bestuursorgaan binnen twaalf weken.

  • 4. Het bestuursorgaan kan uit het oogpunt van een rechtvaardige en evenwichtige verdeling van woonruimte afwijken van de volgorde, welke is vastgesteld met toepassing van het tweede lid.

Artikel 2.6.2 Bemiddeling

  • 1. Voor woningzoekenden met een hoge mate van urgentie bemiddelt het bestuursorgaan bij eigenaren van woonruimte dat aan hen een overeenkomstig paragraaf 2.5 passende woonruimte wordt aangeboden.

  • 2. Het bestuursorgaan geeft deze bemiddeling nader vorm in de in artikel 2.9.1 bedoelde overeenkomsten met eigenaren.

  • 3. Het recht op bemiddeling vervalt nadat de woningzoekende driemaal een aanbieding van een naar het oordeel van het bestuursorgaan passende woonruimte heeft geweigerd.

  • 4. Het bestuursorgaan bevordert met behulp van de in artikel 2.9.1 bedoelde overeenkomsten dat eigenaren ook aan woningzoekenden met een lage mate van urgentie zoveel mogelijk in puntenvolgorde woonruimten aanbieden.

Artikel 2.6.3 Terugbrenging tot laagst mogelijke niveau

Het bestuursorgaan kan de mate van urgentie terugbrengen tot het laagst mogelijke niveau, indien:

  • a.

    aan de vereisten voor het verkrijgen van een hogere mate van urgentie niet meer wordt voldaan;

  • b.

    de hogere mate van urgentie is toegekend op grond van gegevens waarvan de woningzqekende wist of redelijkerwijs kon vermoeden dat zij onjuist of onvolledig waren.

Paragraaf 2.7 Melding en voordracht

Artikel 2.7.1 Melding van ter beschikking komen

  • 1. De eigenaren van meer dan 25 woonruimten met een huurprijs beneden de huurprijsgrens zijn verplicht het ter beschikking komen van die woon- ruimte onverwijld aan het bestuursorgaan te melden. Het daaromtrent in artikel 18 van de wet bepaalde is van overeenkomstige toepassing.

  • 2. Een woonruimte wordt geacht ter beschikking te zijn gekomen, wanneer:

    • a.

      degene die de woonruimte in gebruik heeft aan de eigenaar het gebruik daarvan heeft opgezegd;

    • b.

      de woonruimte is ontruimd;

    • c.

      de woonruimte als zodanig niet langer in gebruik is, tenzij aannemelijk wordt gemaakt dat dit slechts korte tijd het geval is;

    • d.

      op enigerlei andere wijze is gebleken dat de woonruimte te huur of vrij van huur te koop is.

  • 3. Het aantal kamers dat de woonruimte telt op het moment van ter beschikking komen is bepalend voor de toepassing van artikel 2.5.2. (bezettingsnorm) .

  • 4. De eigenaar dient de burgemeester of door de burgemeester aan te wijzen gemeenteambtenaren in de gelegenheid te stellen de woonruimte te inspecteren ter vaststelling van de in de vorige leden genoemde gegevens.

Artikel 2.7.3 Voordracht

  • 1. Met inachtneming van de artikelen 19, 20 en 21 van de wet kan het bestuursorgaan aan de eigenaar van een ter beschikking gekomen woonruimte die behoort tot de in artikel 2.7.1, eerste lid, aangewezen categorieën een voordracht tot verhuring van de woonruimte aan een door het bestuursorgaan aangegeven woningzoekende doen. Het bestuursorgaan hoort de door hem ingestelde voordrachtcommissie inzake de voordrachten.

  • 2. Voor plaatsing op de in het vorige lid bedoelde voordracht komen in aanmerking de woningzoekenden met een hoge mate van urgentie.

  • 3a. Binnen twee weken nadat de eigenaar het ter beschikking komen van de woonruimte heeft gemeld of anderszins is gebleken dat de woonruimte ter beschikking is gekomen zendt het bestuursorgaan een voordracht van ten hoogste 3 woningzoekenden, of berichten zij aan de eigenaar dat geen voordracht zal worden gedaan. Van de voordracht worden de desbetreffende woningzoekenden door het bestuursorgaan schriftelijk in kennis gesteld.

  • 3b. Binnen twee weken na ontvangst van de voordracht dient de eigenaar de woningzoekende(n) te benaderen en burgemeester en wethouders schriftelijk te berichten of met (één van) de voorgedragen woning- zoekende(n) een huurovereenkomst afgesloten zal worden. Indien de eigenaar de voorgedragen woningzoekende(n) weigert, dient hij de reden daarvan aan het bestuursorgaan te berichten. Het bestuursorgaan stelt de voorgedragen woningzoekende(n) hiervan in kennis en geven daarbij aan wat het vervolg van de procedure zal zijn. Indien de voorgedragen woningzoekende(n) de woonruimte weigert (weigeren), dient (dienen) hij (zij) de reden daarvan schriftelijk aan het bestuursorgaan te berichten.

  • 4. Indien de voorgedragen woningzoekende(n) de woonruimte weigert (weigeren), of de eigenaar de voorgedragen woningzoekende(n) om naar het oordeel van het bestuursorgaan gegronde redenen weigert, kan een tweede voordracht worden gedaan binnen twee weken nadat het bestuursorgaan van de weigering in kennis is gesteld.

  • 5. Voorgedragen woningzoekenden worden geacht geweigerd te hebben, indien zij niet binnen 4 werkdagen nadat zij van de voordracht in kennis zijn gesteld aan de eigenaar of aan het bestuursorgaan hebben laten weten dat zij de aangeboden woonruimte accepteren.

  • 6. Het bepaalde in artikel 2.3.3., eerste lid, onder b, blijft buiten toepassing, indien:

    • a.

      het bestuursorgaan heeft bericht dat geen voordracht zal worden gedaan;

    • b.

      het bestuursorgaan niet binnen de termijn als genoemd in het derde lid, onder a., een voordracht heeft gedaan;

    • c.

      alle door hem voorgedragen woningzoekenden de aangeboden woonruimte hebben geweigerd.

  • 7. Indien de eigenaar niet binnen de gestelde termijn een bericht als bedoeld in het derde lid, onder b, heeft gezonden of als hij de voorgedragen woningzoekende(n) zonder naar het oordeel van het bestuursorgaan gegronde reden weigert, kan het bestuursorgaan overeenkomstig hoofdstuk IV van de wet tot vordering van de woonruimte overgaan.

  • 8. De per eigenaar overeenkomstig artikel 2.7.1. gemelde woonruimten worden genoteerd in een register, waarvan het boekjaar gelijk is aan het kalenderjaar. In dit register wordt enerzijds aangetekend voor welke woonruimten een huisvestingsvergunning is verstrekt aan woningzoekenden die aan de eisen voor plaatsing op een voordracht voldoen en anderzijds voor welke woonruimten dit niet het geval is geweest.

Paragraaf 2.8 Afwijkende bepalingen voor bijzondere woonvormen

Artikel 2.8.1 Standplaatsen voor een woonwagen

  • 1. Het bestuursorgaan houdt binnen het register van woningzoekenden als bedoeld in artikel 2.2.1 een lijst van standplaatszoekenden bij, waarop zij in afnemende puntenvolgorde worden genoteerd. De volgende factoren bepalen het aantal toegekende punten:

    • A.

      Deconcentratie

      • -

        aanvrager woont op een woonwagencentrum dat dient te worden opgeheven of verkleind.

    • B.

      Zorg

      • -

        aanvrager heeft familie in de eerste of tweede graad op het woonwagencentrum van de aanvraag;

      • -

        aanvrager heeft familie in de eerste of tweede graad op een ander woonwagencentrum in de gemeente;

      • -

        aanvrager woont buiten één van de gemeenten in de regio en heeft familie in de eerste of tweede graad op één van de woonwagencentra in één van de gemeenten in de regio.

    • C.

      Regio

      • -

        aanvrager woont reeds meer dan een jaar op één van de woonwagencentra binnen de. gemeente, hetgeen blijkt uit het bevolkingsregister;

      • -

        aanvrager woont reeds meer dan een jaar op één van de woonwagencentra binnen één van de gemeenten in de regio;

      • -

        aanvrager beschikt over zelfstandige woonruimte, niet zijnde een woonwagen, binnen de gemeente en kan krachtens de Woonwagenwet aanspraak maken op het bewonen van een woonwagen (binnengemeentelijke spijtoptant);

      • -

        aanvrager beschikt over zelfstandige woonruimte, niet zijnde een woonwagen, binnen één van de andere gemeenten in de regio en kan krachtens de Woonwagenwet aanspraak maken op het bewonen van een woonwagen (binnenregionale spijtoptant).

    • D.

      Economische en maatschappelijke binding

      • -

        aanvrager is economisch of maatschappelijk gebonden aan de regio.

    • E.

      Inschrijvingstermijn

      • -

        aanvrager heeft reeds eerder tenminste een jaar in de gemeente een standplaats gehad;

      • -

        per maand, dat de inschrijving van kracht is en de aanvrager jonger is dan 30 jaar;

      • -

        per maand, dat de inschrijving van kracht is en de aanvrager 30 jaar of ouder is.

    • F.

      Bijzondere omstandigheden

      • -

        aanvrager volgt algemeen vormend, dan wel beroepsonderwijs (geen partieel onderwijs).

  • 2. In afwijking van artikel 2.3.3. wordt de huisvestingsvergunning voor een standplaats voor een woonwagen verleend, indien aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

    • a.

      de standplaatszoekende behoort tot de ingevolge paragraaf 2.4. aangewezen categorieën van woningzoekenden die voor het verkrijgen van een huisvestingsvergunning in aanmerking komen;

    • b.

      de standplaatszoekende kan aantonen dat hij is gerechtigd om volgens de Woonwagenwet in een woonwagen te wonen;

    • c.

      de standplaatszoekende neemt op de in het vorige lid bedoelde lijst de bovenste plaats in, of de boven hem staande standplaatszoekenden willen niet in aanmerking komen voor de standplaats. Ingeval van bijzondere medische en/of sociale omstandigheden van de standplaats zoekende kan het bestuursorgaan van deze voorwaarde afwijken.

  • 3. De paragrafen 2.5 (passendheid) en 2.6 (urgentie) blijven ingeval van standplaatszoekenden buiten toepassing.

Paragraaf 2.9 Organisatie en bevoegdheden

Artikel 2.9.1 Overeenkomsten

Het bestuursorgaan kan met eigenaren overeenkomsten sluiten over het in gebruik geven van woonruimte, welke overeenkomsten voor het bezit van deze eigenaren in de plaats treden van delen van hoofdstuk 2 van deze verordening. De overeenkomsten dienen een evenwichtige en rechtvaardige verdeling van woonruimte te bevorderen. De overeenkomsten worden ter goedkeuring aan de gemeenteraad voorgelegd. De inhoud van de overeenkomsten wordt in ruime mate bekend gemaakt aan de inwoners van de gemeente en aan andere belanghebbenden.

Artikel 2.9.2 Mandatering

Het bestuursorgaan is bevoegd de uitoefening van de bevoegdheden krachtens paragraaf 2.2. en paragraaf 2.3. te mandateren aan eigenaren van woonruimte.

Hoofdstuk 3 Verdere bepalingen

Artikel 3.1 Hardheidsclausule

Het bestuursorgaan is bevoegd in gevallen waarin de toepassing van deze verordening naar hun oordeel tot een bijzondere hardheid leidt ten gunste van de aanvrager af te wijken van deze verordening.

Artikel 3.2 Strafbepaling

Hij die handelt in strijd met de artikelen 2.3.1, 2.2.4, eerste lid, of 2.7.1 wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste vier maanden of geldboete van de derde categorie. De genoemde strafbaar gestelde feiten zijn overtredingen.

Artikel 3.3 Handhaving

  • 1. Met het toezicht op de naleving van het bij of krachtens deze veror- dening bepaalde zijn belast de daartoe door het bestuursorgaan aangewe- zen ambtenaren.

  • 2. Met de opsporing van de bij artikel 3.2 strafbaar gestelde feiten zijn, behalve de in artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering en de in artikel 75 van de wet aangewezen ambtenaren belast de in het eerste lid genoemde ambtenaren, voor zover zij door de minister van justitie daartoe zijn aangewezen.

  • 3. De in het eerste lid genoemde ambtenaren hebben de bevoegdheden als genoemd in artikel 76, 77 en 78 van de wet.

Artikel 3.4 Restbepaling

In de gevallen waarin deze verordening niet voorziet beslist het bestuursorgaan, waarbij hij zich uitsluitend zal laten leiden door overwegingen betrekking hebbende op de evenwichtige en rechtvaardige verdeling van schaarse woonruimte.

Artikel 3.5 Overleg bij wijziging

Bij de voorbereiding van een besluit tot wijziging van deze verordening plegen burgemeester en wethouders overleg met de in de gemeente werkzame, ingevolge artikel 70, eerste lid, of artikel 72, eerste lid, van de Woningwet toegelaten instellingen en met andere daarvoor naar hun oordeel in aanmerking komende organisaties die binnen de gemeente op het gebied van de woonruimteverdeling werkzaam zijn.

Artikel 3.6 Verslaglegging

  • 1. Toegelaten instellingen als bedoeld in artikel 70 van de Woningwet zijn verplicht jaarlijks aan de gemeenteraad verslag uit te brengen over de wijze waarop zij zorggedragen hebben voor de huisvesting van de volgende categorieën woningzoekenden:

    • a.

      etnische minderheden;

    • b.

      ouderen;

    • c.

      jongeren;

    • d.

      gehandicapten;

    • e.

      asielzoekers met status;

  • 2. Het bestuursorgaan kan aanwijzingen geven met betrekking tot de wijze waarop het in het eerste lid genoemde verslag ingedeeld moet zijn.

HOOFDSTUK 4 Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 4.1 Overgangsbepaling

  • 1. De vóór de inwerkingtreding van deze verordening gedane inschrijvingen van woningzoekenden worden geacht inschrijvingen te zijn als bedoeld in paragraaf 2.2. van deze verordening.

  • 2. Aanvragen tot inschrijving als woningzoekende of om verlening van een met een vergunning volgens deze verordening gelijkgestelde vergunning welke vóór of op de dag van inwerkingtreding van deze verordening zijn ingediend worden behandeld volgens het voordien geldende recht, indien dit voor de betrokkene gunstiger is.

Artikel 4.2 Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als Huisvestingsverordening.

Artikel 4.3 Evaluatie

Deze verordening zal periodiek worden geëvalueerd en zonodig aangepast.

Artikel 4.4 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op 1 mei 1996.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering

Van de raad van de gemeente Nijkerk d.d.

25 april 1996,

De secretaris

H. Verheij

de voorzitter

B. Vries

Toelichting

[Bij raadsbesluit van 31 mei 2001, nr. 2000-100, werd het volgende besloten: “I.

De huisvestingsverordening Nijkerk 1996 per 1 juli 2001 van toepassing te verklaren voor de ontstane fusiegemeente Nijkerk. II.

De huisvestingsverordening Hoevelaken 1994 per 1 juli 2001 in te trekken.”]