Regeling vervallen per 01-07-2015

Re-integratieverordening Wet werk en bijstand 2008

Geldend van 01-07-2015 t/m 30-06-2015

Intitulé

Re-integratieverordening Wet werk en bijstand 2008

De raad van de gemeente Nijkerk;

gelezen het collegevoorstel van 18 december 2007;

gelet op artikel 8 van de Wet werk en bijstand, artikel 35 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers en artikel 35 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

gelet op Titel 4.2 van de Algemene wet bestuursrecht;

besluit vast te stellen de volgende

Re-integratieverordening Wet werk en bijstand 2008

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

  • 1. Alle begrippen die in deze verordening gebruikt worden en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand (WWB) en de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

  • 2. Deze verordening verstaat onder:

    • a.

      De wet:

      de Wet Werk en Bijstand (Hierna ook WWB - wet van 9 oktober 2003, Stb. 2003, 375);

    • b.

      IOAW:

      de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers;

    • c.

      IOAZ:

      de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte zelfstandigen;

    • d.

      Uitkeringsgerechtigde:

      degene die een periodieke uitkering voor levensonderhoud ontvangt op grond van de wet, de IOAW of de IOAZ;

    • e.

      Anw-er:

      belanghebbende die een uitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet ontvangt en die als werkloze werkzoekende staat ingeschreven bij het Centrum Werk en Inkomen;

    • f.

      Niet-uitkeringsgerechtigde (Nugger):

      een belanghebbende als bedoeld in artikel 6 onder a van de wet, maar 18 jaar of ouder.

    • g.

      Belanghebbende:

      een persoon die behoort tot de doelgroep en die aanspraak maakt op ondersteuning of aan wie ondersteuning wordt geboden;

    • h.

      Werknemer:

      Belanghebbende die een dienstverband heeft met een werkgever die daarvoor subsidie ontvangt op grond van deze verordening of diegene met een arbeidsovereenkomst die op basis van deze verordening is gecreëerd;

    • i.

      Doelgroep:

      de personen aan wie op grond van artikel 7, lid 1 onder a. van de wet door het college ondersteuning kan worden geboden;

    • j.

      Arbeidsinschakeling:

      het verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid, waarbij geen gebruik wordt gemaakt van een voorziening als bedoeld in artikel 7, lid 1, onder a van de wet;

    • k.

      Voorzieningen:

      voorzieningen bedoeld in artikel 7, lid 1 onder a van de wet; een instrument binnen een re-integratietraject dat ingezet wordt om belemmeringen bij aanvaarding van algemeen geaccepteerde arbeid weg te nemen;

    • l.

      Arbeidsovereenkomst:

      een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht waarbij de werknemer gedetacheerd kan worden bij een instantie of bedrijf in de collectieve of marktsector. Met een arbeidsovereenkomst wordt gelijkgesteld een aanstelling op grond van het ambtenarenrecht;

    • m.

      Sociale activering:

      met behoud van uitkering onbetaalde maatschappelijk nuttige activiteiten verrichten, gericht op zelfstandige maatschappelijke participatie (vrijwilligerswerk);

    • n.

      Werken met behoud van uitkering:

      met behoud van uitkering onbetaalde maatschappelijk nuttige activiteiten verrichten, gericht op arbeidsinschakeling;

    • o.

      Loonkostensubsidie:

      de subsidie in de kosten van een baan gericht op re-integratie, aan een werkgever te verstrekken met inachtneming van het bepaalde in artikel 8 van deze verordening;

    • p.

      Traject:

      een met de belanghebbende overeengekomen, dan wel door het college aan hem opgelegd geheel van activiteiten gericht op het verkrijgen van betaalde arbeid;

    • q.

      Wettelijk minimumloon:

      het wettelijk minimumloon dat van toepassing is op de werknemer, exclusief werkgeverslasten.

Artikel 1a Wijziging betekenis begrippen

  • 1. Waar in deze verordening de begrippen 'alleenstaande', 'alleenstaande ouder' en 'gezin' worden gebruikt, hebben dezelfde betekenis als in artikel 4 van de wet.

  • 2. Waar in deze verordening wordt gesproken van 'gehuwde(n)' of 'gehuwdennorm' hebben deze begrippen dezelfde betekenis als 'gezin', bedoeld in artikel 21, eerste lid, van de wet.

Artikel 2 Opdracht aan het college

  • 1. Het college biedt aan uitkeringsgerechtigden tot 65 jaar, personen met een nabestaanden- of halfwezenuitkering, niet-uitkeringsgerechtigden, alsmede aan personen als bedoeld in artikel 10, tweede lid van de wet, ondersteuning bij de arbeidsinschakeling en, voor zover het college dat noodzakelijk acht, een voorziening gericht op die arbeidsinschakeling. Artikel 40, eerste lid, van de wet is van overeenkomstige toepassing.

  • 2. Bij de keuze voor de mogelijkheden van ondersteuning en het aanbieden van voorzieningen wordt door het college een afweging gemaakt, waarbij gekeken wordt of de ondersteuning of de voorziening, gelet op de mogelijkheden en capaciteiten van een belanghebbende het meest doelmatig is met het oog op inschakeling in de arbeid.

  • 3. Het college draagt zorg voor voldoende aanbod aan ondersteuning en voorzieningen.

Artikel 3 Aanspraak op ondersteuning

  • 1. Uitkeringsgerechtigden, Anw-ers en Nuggers, hebben aanspraak op ondersteuning bij arbeidsinschakeling en op de naar het oordeel van het college noodzakelijk geachte voorziening gericht op arbeidsinschakeling.

  • 2. Het college doet een aanbod dat past binnen de criteria die gesteld zijn in deze verordening.

Artikel 4 Vorm van ondersteuning

  • 1. Het college stelt voorzieningen beschikbaar, die een traject ondersteunen.

  • 2. Onder voorzieningen worden onder meer verstaan: een onderzoek naar en verslag over de mogelijkheden van de belanghebbenden, bemiddeling, aanbodversterking, loonkostensubsidies, werken met behoud van uitkering, sociale activering, scholing, schuldhulpverlening, nazorg, een financiële tegemoetkoming voor kinderopvang, reiskosten in verband met het re-integratietraject en overige van toepassing zijnde kosten.

  • 3. Het college kan een voorziening beëindigen:

    • a.

      indien de belanghebbende zijn verplichting als bedoeld in artikel 9 van de wet niet nakomt;

    • b.

      indien de belanghebbende niet meer behoort tot de doelgroep;

    • c.

      indien de belanghebbende algemeen geaccepteerde arbeid aanvaardt, waarbij geen gebruik wordt gemaakt van een voorziening;

    • d.

      indien naar het oordeel van het college de voorziening onvoldoende bijdraagt aan een snelle arbeidsinschakeling.

  • 4. Bij de inzet van voorzieningen wordt gekozen voor die voorzieningen die via de kortst mogelijke weg en met inzet van zo min mogelijk middelen adequaat en toereikend zijn voor het doel dat beoogd wordt.

  • 5. Voorzieningen die gericht zijn op de arbeidsinschakeling worden alleen ingezet als zonder die inzet het vinden van algemeen geaccepteerde arbeid niet mogelijk is.

Artikel 4a Afwijkende bepalingen voor jongeren

De volgende voorzieningen bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel b van de wet worden niet ingezet voor de arbeidsinschakeling van belanghebbenden jonger dan 27 jaar:

  • a.

    onbeloonde additionele arbeid als bedoeld in artikel 10a van de wet;

  • b.

    de voorzieningen bedoeld in artikel 31, vijfde lid van de wet.

Artikel 5 Beperkingen Anw-ers en Nuggers

  • 1. Anw-ers en Nuggers hebben recht op ondersteuning indien:

    • a.

      het netto-inkomen van de alleenstaande, de alleenstaande ouder of de echtgenoten/geregistreerde partners/samenwonenden lager is dan 130% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm en

    • b.

      zij minimaal 24 uur per week beschikbaar zijn voor de arbeidsmarkt.

  • 2. De ondersteuning bij arbeidsinschakeling voor Anw-ers en Nuggers wordt verstrekt in de vorm van een renteloze geldlening, met uitzondering van vergoedingen voor reiskosten in verband met het re-integratietraject gericht op re-integratie en voor kosten voor kinderopvang.

  • 3. Terugbetaling van de lening start na beëindiging van het re-integratietraject conform de beleidsregels terugvordering en verhaal.

  • 4. Het college kan afwijken van de terugbetalingsverplichting na afloop van het re-integratietraject op grond van individuele bijzondere omstandigheden van belanghebbende.

Artikel 6 Verplichtingen van de belanghebbende

  • 1. Een uitkeringsgerechtigde, aan wie door het college een voorziening wordt aangeboden, is verplicht hiervan gebruik te maken.

  • 2. De belanghebbende die deelneemt aan een voorziening is gehouden aan de verplichtingen die voortvloeien uit de wet, dan wel de IOAW of de IOAZ alsmede aan de verplichtingen die het college aan de aangeboden voorziening heeft verbonden.

Artikel 7 Criteria ontheffing arbeidsplicht uitkeringsgerechtigde

  • 1. Het college kan met inachtneming van artikel 9, tweede lid, van de Wet, onderscheidenlijk artikel 37a van de IOAW en de IOAZ bepalen dat de uitkeringsgerechtigde tijdelijk, geheel of gedeeltelijk, ontheffing wordt verleend van de verplichtingen, genoemd in artikel 9, eerste lid, van de Wet respectievelijk artikel 37 van de IOAW en IOAZ indien:

    • a.

      de combinatie van zorg en arbeid of de combinatie van zorg en een voorziening niet mogelijk is voor alleenstaande ouders;

    • b.

      de uitkeringsgerechtigde om psychische dan wel medische redenen niet in staat is om te werken.

  • 2. Ontheffing van de arbeidsplicht wordt voor een beperkte periode verleend.

  • 3. Op basis van een herbeoordeling kan het college besluiten een ontheffing te verlengen.

Artikel 8 Loonkostensubsidie

  • 1. Het college kan een loonkostensubsidie verlenen aan werkgevers, die met uitkeringsgerechtigden als bedoeld in artikel 2 lid 1 van deze verordening een arbeidsovereenkomst van tenminste zes maanden sluiten om een reguliere functie bij de betreffende werkgever mogelijk te maken ten behoeve van uitstroom uit de uitkering.

  • 2. De subsidie wordt alleen verleend indien hierdoor de concurrentieverhoudingen niet onverantwoord worden beïnvloed en er geen verdringing plaatsvindt. Gelet op de Europese vrijstellingsverordeningen Verordening (EG) nr. 2204/2002 (Verordening werkgelegenheidssteun, Pb EG 2002, L 337/3) en Verordening (EG) nr. 69/2001 (Verordening de minimissteun Pb EG 2001, L 10/30) wordt het verlenen van loonkostensubsidies in deze verordening aangemerkt als steun die voldoet aan genoemde Europese verordeningen.

  • 3. Geen loonkostensubsidie wordt verleend voor kosten waarvoor langs andere weg subsidie wordt verleend uit een andere gemeentelijke of niet-gemeentelijke vergoedingsregeling.

  • 4. De loonkostensubsidie moet voor aanvang van het dienstverband worden aangevraagd. Door aanvang van het dienstverband na de datum van aanvraag, maar voor de datum van toekenning, ontstaat geen automatisch recht op een loonkostensubsidie. Op de verlening voor loonkostensubsidie is afdeling 4.2.3 van de Algemene Wet Bestuursrecht van toepassing.

  • 5. Het college verleent de gevraagde loonkostensubsidie voor een periode van ten minste zes en ten hoogste 24 maanden. De subsidie bedraagt 50% van het voor de uitkeringsgerechtigde geldende wettelijk minimumloon. De subsidie wordt slechts uitbetaald voor zover de arbeidsovereenkomst daadwerkelijk van kracht is en naar rato van een voltijds dienstverband.

  • 6. Aan het verlenen van de loonkostensubsidie verbindt het college de verplichting dat de werkgever een trajectplan met de uitkeringsgerechtigde overeenkomt en aan het college voorlegt. Het trajectplan formuleert de voorgenomen ontwikkeling van de uitkeringsgerechtigde en het voornemen van de werkgever om de uitkeringsgerechtigde in dienst te nemen na afloop van de termijn waarvoor de loonkostensubsidie geldt. Het trajectplan behoeft de instemming van het college.

  • 7. Het college stelt de loonkostensubsidie telkens ambtshalve vast na afloop van de periode die in de verleningsbeschikking is bepaald op basis van de door het college te bepalen en door de werkgever aan te leveren documenten.

  • 8. Het college kan op basis van de verleningsbeschikking aan de werkgever voorschotten op de loonkostensubsidie verlenen, mits aan de voorwaarden van de subsidieverlening is voldaan.

Artikel 9 Sociale activering

  • 1. Het college kan aan uitkeringsgerechtigden als onderdeel van een re-integratietraject activiteiten aanbieden in het kader van sociale activering om sociaal isolement of maatschappelijke uitsluiting te voorkomen.

  • 2. Het college biedt de uitkeringsgerechtigde deze voorziening alleen aan, indien door zijn plaatsing de concurrentieverhoudingen niet onverantwoord worden beïnvloed en indien door zijn plaatsing geen verdringing plaatsvindt.

  • 3. Deze voorzieningen worden pas ingezet als is vastgesteld dat de uitkeringsgerechtigde geen of pas op lange termijn een reëel perspectief heeft op regulier werk.

Artikel 10 Werken met behoud van uitkering

  • 1. Het college kan aan uitkeringsgerechtigden werken met behoud van uitkering aanbieden, gericht op arbeidsinschakeling.

  • 2. Het doel van de in het eerste lid bedoelde activiteiten is het opdoen van werkervaring dan wel het leren functioneren in een werksituatie.

  • 3. Het college biedt deze voorziening aan de uitkeringsgerechtigde alleen aan, indien door zijn plaatsing de concurrentieverhoudingen niet onverantwoord worden beïnvloed en indien door zijn plaatsing geen verdringing plaatsvindt.

  • 4. Deze voorziening kan worden ingezet wanneer is vastgesteld dat de uitkeringsgerechtigde op korte of middellange termijn een reëel perspectief heeft op regulier werk en een stage geïndiceerd is.

Artikel 11 Scholing

  • 1. Het college kan een vorm van scholing aanbieden gericht op arbeidsinschakeling.

  • 2. Voor de aangeboden gelden de volgende eisen:

    • a.

      de scholing is gericht op het behalen van een startkwalificatie op de arbeidsmarkt, of

    • b.

      de scholing is kortdurend en gericht op snelle arbeidsinschakeling.

Artikel 12 Premies en vergoedingen

  • 1. Het college verstrekt een éénmalige premie aan de bijstandsgerechtigde (artikel 31 lid 2 sub j WWB), die duurzaam uitstroomt. Het college stelt hiervoor nadere regels vast.

  • 2. Het college verstrekt een kostenvergoeding aan de bijstandsgerechtigde voor vrijwilligerswerk (artikel 31 lid 2 sub k WWB). Het college stelt hiervoor nadere regels vast.

  • 3. Het college laat parttime inkomsten van de bijstandsgerechtigde vrij (artikel 31 lid 2 sub o WWB) als de arbeidsinschakeling in de periode van bijstandsverlening plaatsvindt en na de ingangsdatum van de periode van bijstandsverlening aangevangen is.

  • 4. Het college verstrekt een vergoeding bij deeltijdarbeid aan gedeeltelijk arbeidsongeschikte bijstandsgerechtigden. Het college stelt hiervoor nadere regels vast.

Artikel 13 Verlaging en terugvordering

  • 1. Als een bijstandsgerechtigde zijn verplichtingen als bedoeld in artikel 9 van de Wet niet is nagekomen of niet nakomt, verlaagt het college de uitkering, conform hetgeen hierover is bepaald in de Afstemmingsverordening Wet werk en bijstand Nijkerk.

  • 2. Als een uitkeringsgerechtigde, die een uitkering ontvangt op grond van de IOAW of de IOAZ, zijn verplichtingen als bedoeld in artikel 37 IOAW of IOAW niet nakomt, verlaagt het college de uitkering, conform hetgeen hierover is bepaald in artikel 20 van de IOAW en de IOAZ en het Maatregelenbesluit Abw, IOAW en IOAZ.

  • 3. Als een Anw-er of Nugger de aan het re-integratietraject verbonden verplichtingen niet nakomt, is de renteloze geldlening die aan hem verstrekt is ten behoeve van de reïntegratievoorzieningen terstond opeisbaar.

Artikel 14 Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen in deze verordening, indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 15 Intrekken bestaande regeling

De Reïntegratieverordening Wet werk en bijstand gemeente Nijkerk, vastgesteld bij raadsbesluit van 15 april 2004, wordt ingetrokken.

Artikel 16 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag na de bekendmaking.

Artikel 17 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Re-integratieverordening Wet werk en bijstand 2008.

Ondertekening

Vastgesteld in de openbare vergadering

van de raad van de gemeente Nijkerk d.d.

31 januari 2008

de griffier

mr. F.E. Contant

de voorzitter

mr. drs. G.D. Renkema

TOELICHTING

ALGEMENE TOELICHTING

Op 1 januari 2004 is de Wet werk en bijstand (WWB) in werking getreden. In de WWB staat de eigen verantwoordelijkheid van de burger centraal om te voorzien in de noodzakelijke kosten van het bestaan door middel van arbeid. Pas als mensen niet in staat blijken te zijn in hun eigen bestaan te voorzien, hebben zij aanspraak op ondersteuning door de gemeente. De gemeente heeft daartoe de volledige verantwoordelijkheid, de middelen en ruimte voor het voeren van een actief re-integratiebeleid.

Artikel 8 van de WWB alsmede artikel 35 van de IOAW en artikel 35 van de IOAZ geeft de gemeenteraad opdracht een re-integratieverordening vast te stellen.

In de verordening is het beleid vastgelegd. Ondersteunend voor de uitvoering van deze verordening is het meerjarenplan Wet werk en bijstand 2007-2008, het Re-integratieplan WWB 2005, de “Regeling premies en vergoedingen WWB”” en de notitie “naar een werkend premiebeleid”.

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Artikel 1 Begripsbepalingen

In dit artikel worden een aantal begrippen omschreven, waarvan het van belang is dat er telkens hetzelfde onder wordt verstaan. Daarnaast wordt verwezen naar definities in de wet om ervoor te zorgen dat er zoveel mogelijk aansluiting blijft bij de wetgeving die van toepassing is.

Artikel 2 Opdracht college

Het college heeft de opdracht ondersteuning te bieden aan de in de genoemde wetten vastgelegde doelgroepen en zorg te dragen voor voldoende aanbod aan ondersteuning en voorzieningen bij de arbeidsinschakeling (artikel 7 WWB, artikel 34 IOAW en IOAZ). Daarnaast is vastgelegd de aanspraak op voorzieningen, de inzet van voorzieningen en de rechten en plichten van de belanghebbende. De werkzaamheden in het kader van de voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling worden in opdracht van het college uitgevoerd.

Artikel 3 - Aanspraak op ondersteuning

Naast de verantwoordelijkheid van gemeenten om voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling aan te bieden is in de wet een aanspraak van debelanghebbende opgenomen op ondersteuning door de gemeente bij re-integratie. Het gaat daarbij niet om een recht op een specifieke voorziening, maar om het recht om door de gemeente geholpen te worden bij re-integratie. Het is aan de gemeente om te beoordelen op welke wijze het verzoek van de betrokkene wordt gehonoreerd.

De gemeente bepaalt allereerst of ondersteuning gericht op arbeidsinschakeling noodzakelijk is. Vervolgens moet de gemeente bepalen uit welke elementen deze ondersteuning bestaat. Het uiteindelijke aanbod zal moeten passen binnen wat de gemeente, mede gelet op de beschikbare financiële kaders, in een verordening heeft opgenomen over haar re-integratiebeleid. Van belang bij de uiteindelijke keuze van een traject is een actieve opstelling van de cliënt. Cliënten die hun eigen traject mee kunnen samenstellen, zijn meestal gemotiveerd. Inspelen op de persoonlijke voorkeur en persoonlijke aandacht zijn belangrijke succesfactoren voor een geslaagde re-integratie. De ideeën en voorstellen van de cliënt worden hierbij beoordeeld op hun bijdrage aan het vergroten van het arbeidsperspectief en aan het realiseren van de doelstelling van een (op termijn) duurzame plaatsing in een reguliere baan. De aanspraak op ondersteuning door de gemeente bij re-integratie geldt ook voor personen aan wie de gemeente tijdelijk een ontheffing heeft verleend. Het kan immers voorkomen dat de situatie is veranderd.

Artikel 4 – Vorm van ondersteuning

Voorzieningen worden alleen ingezet als zonder die inzet het vinden van algemeen geaccepteerde arbeid niet mogelijk is. Bovendien worden de voorzieningen alleen ingezet als aan de hand van onderzoek is gebleken dat door de inzet van die voorzieningen het vinden van algemeen geaccepteerde arbeid binnen afzienbare tijd mogelijk wordt.

Werken in een baan met loonkostensubsidie of werken met behoud van uitkering is een stap naar werken en kan in beginsel geen einddoel kan zijn.

Re-integratie moet de kortste weg naar arbeid zijn. Daarmee wordt niet alleen de tijd tussen de inzet van de voorziening en de werkaanvaarding bedoeld, maar ook de inspanningen die het kost om dat doel te bereiken.

Als arbeidsinschakeling binnen afzienbare termijn niet tot de mogelijkheden behoort, kan zelfstandige maatschappelijke participatie een doel van de inzet van voorzieningen zijn. Ook in dat geval geldt dat de voorziening beschikbaar moet zijn en dat het adequaat en toereikend moet zijn voor het beoogde doel.

De uiteindelijke verantwoordelijkheid voor de inhoud van het traject ligt bij burgemeester en wethouders, die immers ook verantwoordelijk zijn voor de effectieve en doelgerichte inzet van schaarse middelen. Binnen de grenzen van die verantwoordelijkheid wordt rekening gehouden met de wensen van de belanghebbende. Voor het slagen van het traject is de motivatie van de belanghebbende belangrijk. Bovendien wordt, voordat tot het traject wordt besloten, de inhoud van het traject besproken met de belanghebbende, waarna het trajectplan door beide partijen ondertekend wordt.

Artikel 5 - Beperkingen Anw-ers en Nuggers

Gegeven de beperkte middelen in het gemeentelijke budget voor re-integratie (het werkdeel WWB) worden ten aanzien van de re-integratie van de groepen Nuggers en Anw-ers nadere voorwaarden gesteld. Deze hebben betrekking op de beschikbaarheid voor de arbeidsmarkt en de mate waarin zij zelf geacht worden in hun eigen re-integratie te kunnen voorzien middels hun inkomen.

Artikel 6 - Verplichtingen van de belanghebbende

Deelname aan re-integratie is niet vrijblijvend. Uitkeringsgerechtigden zijn reeds door het ontvangen van een uitkering aan bepaalde verplichtingen gehouden op grond van de WWB, de IOAZ of de IOAZ.

Voor diegenen zonder uitkering moeten voorwaarden aan het re-integratietraject gekoppeld worden. Deze gelden vanzelfsprekend ook voor de uitkeringsgerechtigden. Het niet nakomen van de verplichtingen geeft de mogelijkheid om een traject af te breken of de gevraagde ondersteuning te weigeren, bijvoorbeeld als iemand niet mee wil werken aan een onderzoek. De gemaakte kosten kunnen op de belanghebbende worden verhaald, als door verwijtbaar handelen een traject niet tot het gewenste resultaat leidt. In het trajectplan en in de daarbij behorende beschikking wordt de belanghebbende gewezen op zijn rechten en plichten.

De gevolgen bij niet voldoen aan de verplichtingen zijn opgenomen in artikel 13.

Artikel 7 - Criteria ontheffing arbeidsplicht uitkeringsgerechtigde

De wet geeft aan wanneer een ontheffing van de arbeidsplicht kan worden verleend. In het meerjarenplan Wet werk en bijstand 2007-2008 zijn doelen gesteld om de uitstroom te bevorderen. In dit artikel is nu vastgelegd wanneer ontheffing kan worden verleend. Ontheffing is van tijdelijke aard.

Ontheffing wordt verleend indien de combinatie van zorg en arbeid of de combinatie van zorg en een voorziening gericht op arbeidsinschakeling voor alleenstaande ouders niet mogelijk is. Met name bij jonge kinderen tot 12 jaar of gehandicapte kinderen tot 18 jaar moet de invulling van de zorgplicht zwaar wegen. Het verlenen van ontheffing vindt altijd plaats op individuele basis. Het biedt de mogelijkheid om individueel maatwerk te bieden.

Artikel 8 – Loonkostensibsidie

Loonkostensubsidie wordt verleend aan werkgevers, die met uitkeringsgerechtigden een arbeidsovereenkomst voor tenminste zes maanden hebben en waarvoor de gemeente de werkgever loonkostensubsidie verstrekt. De reden hiervoor kan zijn dat deze werklozen door de grotere afstand tot de arbeidsmarkt minder productief zijn, of dat werkgevers door een gebrek aan werkervaring huiverig zijn om iemand in dienst te nemen vanwege de extra financiële risico's die daaraan verbonden zijn. Door deze loonkostensubsidie worden die financiële risico's gecompenseerd, en komen er extra voorzieningen beschikbaar op het terrein van re-integratie. De loonkostensubsidie is niet direct gekoppeld aan een vacature bij een werkgever en ongeacht wie vanuit de doelgroep daarop werkzaam is. Het doel is dat de uitkeringsgerechtigde zich oriënteert op werk en vaardigheden en werkervaring opdoet om zodoende op korte en middellange termijn uit te stromen naar regulier werk.

De gemeente is gehouden aan de algemene bepalingen inzake overheidssteun zoals deze worden uitgevaardigd in onder meer EU-richtlijnen. In de Verzamelbrief van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van april 2004 wordt hier nog op gewezen. Tevens worden in deze verzamelbrief gemeenten gemaand om in hun Re-integratieverordening op te nemen dat loonkostensubsidies slechts worden verstrekt indien de arbeidsplaats geen verdringing op de arbeidsmarkt dan wel valse concurrentie veroorzaakt.

Ongewenste samenloop van subsidies moet worden voorkomen. Voor een deel is daarin al voorzien doordat alleen voor kosten (en voor zover die er zijn) subsidie kan worden verleend. Toch is nog eens uitdrukkelijk opgenomen dat een loonkostensubsidie alleen mogelijk is voor die loonkosten, of voor dat deel van die loonkosten, waar niet al een andere subsidie voor wordt ontvangen. Dat hoeft niet een subsidie te zijn die alleen voor de loonkosten bedoeld is. Het kan ook om een meer algemene subsidie gaan, waarvan is vastgesteld dat die ook voor de loonkosten bestemd is.

De subsidieverlening vindt plaats op basis van een toekenningsbesluit zoals bedoeld in afdeling 4.2.3 van de Algemene Wet Bestuursrecht.

De duur van de subsidie bedraagt minimaal zes maanden en maximaal twee jaar en de hoogte bedraagt 50% van het voor belanghebbende geldende wettelijk minimumloom conform de EU-richtlijn 2204/2002.

Aan de loonkostensubsidie wordt de voorwaarde verbonden dat een trajectplan wordt afgesloten tussen werkgever en werknemer. Deze voorwaarde moet het doel van de loonkostensubsidie, zijnde het opdoen van werkervaring en de overgang naar regulier werk, ondersteunen. De verantwoordelijkheid voor het opstellen en uitvoeren van het trajectplan ligt bij de direct betrokkenen: werkgever en werknemer. Hiermee wordt de betrokkenheid van de werkgever en werknemer bij het uitvoeren van het traject en daarmee de gerichte aandacht voor de ontwikkeling van de werknemer gemaximaliseerd. Vanuit het belang van burgemeester en wethouders moeten burgemeester en wethouders instemmen met het trajectplan. In de beoordeling zullen kwalitatieve aspecten met betrekking tot de ontwikkeling van de werknemer een rol spelen evenals de planning en afspraken over de uitvoering van de voorgenomen acties. Bij het definitief vaststellen van de loonkostensubsidie zal ook de realisatie van de voornemens in het trajectplan worden beoordeeld.

Het definitieve recht op subsidie wordt vastgesteld na afloop van de in de verleningsbeschikking overeengekomen periode. Vaststelling van het recht op subsidie per kalenderjaar sluit aan bij het moment van salarisveranderingen en fiscale veranderingen en bij het moment waarop definitief opgave van loonkosten moet worden gedaan ten behoeve van andere regelingen.

Voorschotverlening is mogelijk gemaakt omdat de subsidie éénmaal per jaar definitief wordt vastgesteld, en de bedrijfsvoering van werkgevers niet altijd toelaat dat de loonkosten worden betaald zonder dat daar de inkomsten uit de loonkostensubsidie tegenover staat. Als is vastgesteld dat aan de voorwaarden van subsidiëring is voldaan, kunnen periodiek voorschotten worden verstrekt ter hoogte van een voorlopige schatting van het uiteindelijk toe te kennen subsidiebedrag ten behoeve van de aanwezige gesubsidieerde arbeidsplaatsen over de periode waarop het voorschot betrekking heeft.

Als de vastgestelde subsidie lager is dan de verleende subsidie zijn de wettelijke bepalingen over verrekening en terugvordering van toepassing (zie artikel 4:55 en 4:57 van de Awb).

Artikel 9 - Sociale activering

Sociale activering is gericht op zelfstandige maatschappelijke participatie en heeft tot doel sociaal isolement of maatschappelijke uitsluiting te voorkomen. Het kan plaatsvinden met behoud van uitkering.

Artikel 10 – Werken met behoud van uitkering

Werken met behoud van uitkering heeft als belangrijkste doel het opdoen van werkritme en werkervaring al dan niet in een bepaald vakgebied, waardoor uitstroom naar betaald werk mogelijk wordt gemaakt. Deze voorziening is bedoeld voor uitkeringsgerechtigden die op termijn perspectief op betaald werk hebben. Niet alleen het arbeidsperspectief is bepalend voor de inzet van de voorziening, maar ook het opdoen van ervaring. Hierbij is maatwerk van toepassing.

Artikel 11 - Scholing

Scholing is één van de re-integratie-instrumenten die uiteindelijk moeten leiden tot uitstroom naar werk. In dit artikel worden de regels vastgesteld waarbinnen eventuele scholingstrajecten kunnen worden verleend.

Met de in het tweede lid onder a bedoelde startkwalificatie wordt bedoeld het succesvol afronden van een beroepsopleiding op niveau 2 van het MBO of met het behalen van het Havo-diploma. In beginsel wordt enkel scholing ingezet die opleidt naar beroepssectoren waarin gelijk werk gevonden kan worden of in een zogenaamd duaal traject.

Artikel 12 – Premies en vergoedingen

In dit artikel is uitvoering gegeven aan het voornemen in het meerjarenplan WWB 2007-2008 om een premiebeleid in te voeren.

In artikel 31 lid 2 sub j WWB is geregeld dat jaarlijks een éénmalige premie kan worden verstrekt als dit bijdraagt aan de arbeidsinschakeling van de bijstandsgerechtigde.

Voor het verrichten van vrijwilligerswerk in de vorm van maatschappelijke participatie is aansluiting gevonden bij artikel 31 lid 2 sub k WWB om een kostenvergoeding te verstrekken.

Lid 3 van dit artikel is conform het gestelde in artikel 31 lid 2 sub o WWB, waarbij de voorwaarde geldt dat de arbeidsinschakeling moet plaatsvinden gedurende de periode van bijstandsverlening en na aanvang van de bijstandsverlening. zoals aangegeven in artikel 31 tweede lid onder o van de WWB. Als bij de aanvang van de bijstand al in deeltijd wordt gewerkt wordt deze vrijlating van inkomsten niet toegepast.

Voor de groep blijvend gedeeltelijk arbeidsongeschikte bijstandsgerechtigden, voor wie nooit uitzicht zal zijn op uitstroom uit de bijstand is voor het verrichten van deeltijdarbeid een vergoeding beschikbaar conform de vergoeding voor vrijwilligerswerk.

Het college heeft voor deze premies en vergoedingen nadere regels gesteld in de “Regeling premies en vergoedingen” op basis van de notitie “naar een werkend premiebeleid” In deze notitie is uitvoerig ingegaan op het dilemma dat enerzijds een financiële prikkel een belanghebbende kan stimuleren om aan het werk te gaan, maar dat anderzijds daardoor het aan het werk gaan niet aantrekkelijk is, omdat de armoedeval op kan treden. Tevens is in deze notitie uitvoerig ingegaan op de voorwaarden en hoogte van de premies en vergoedingen.

Artikel 13 – Verlaging en terugvordering

De Afstemmingsverordening WWB regelt het opleggen van een verlaging indien de bijstandsgerechtigde niet aan zijn verplichtingen voldoet. De uitkering wordt met een bepaald percentage verlaagd.

De IOAW en IOAZ regelen het opleggen van een verlaging indien de uitkeringsgrechtigde op rgond van de IOAW of IOAZ niet aan zijn verplichtingen voldoet.

Echter, voor nuggers Anw-ers kan de gemeente de uitkering niet verlagen. Daarom is in het derde lid de mogelijkheid opgenomen dat in die gevallen de gemeente de lening terstond opeist.

Artikel 14 - Hardheidsclausule

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Artikelen 15, 16 en 17

Deze artikelen spreken voor zich.