Regeling vervallen per 21-03-2013

Afstemmingsverordening Wet werk en bijstand en Wet investeren in jongeren

Geldend van 21-03-2013 t/m 20-03-2013

Intitulé

Afstemmingsverordening Wet werk en bijstand en Wet investeren in jongeren

De raad van de gemeente Nijkerk;

gelezen het collegevoorstel van 6 oktober2009;

gelet op artikel 147 lid 1 van de Gemeentewet;

gelet op artikel 8 lid 1 sub b en artikel 18 van de Wet werk en bijstand;

gelet op artikel 41 lid 1 van de Wet investeren in jongeren;

b e s l u i t :

vast te stellen de volgende

Afstemmingsverordening Wet werk en bijstand en Wet investeren in jongeren

Artikel 1 Begripsomschrijving

  • 1. In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      WWB: de Wet werk en bijstand;

    • b.

      WIJ: de Wet investeren in jongeren;

    • c.

      Wet SUWI: de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen;

    • d.

      Uitkering: de norm als bedoeld in paragraaf 3.2 van de WWB, verhoogd of verlaagd conform de Verordening toeslagen en verlagingen Wet werk en bijstand en Wet investeren in jongeren, dan wel de inkomensvoorziening als bedoeld in de artikelen 26 tot en met 29 van de WIJ, verhoogd of verlaagd conform diezelfde verordening;

    • e.

      Re-integratie: (al dan niet gedeeltelijke) uitstroom uit de WWB of WIJ, dan wel maatschappelijke participatie of sociale activering;

  • 2. Tenzij anders is bepaald, wordt aan de in deze verordening gehanteerde begrippen die betekenis toegekend die in de WWB respectievelijk WIJ is aangegeven.

Artikel 1a Wijziging betekenis begrippen

  • 1. Waar in deze verordening de begrippen 'alleenstaande', 'alleenstaande ouder' en 'gezin' worden gebruikt, hebben deze vanaf 1 januari 2012 dezelfde betekenis als in artikel 4 van de WWB.

  • 2. Waar in deze verordening wordt gesproken over 'gehuwde(n)' of 'gehuwdennorm' hebben deze begrippen vanaf 1 januari 2012 dezelfde betekenis als 'gezin', bedoeld in artikel 4, respectievelijk 'gezinsnorm', bedoeld in artikel 21, eerste lid, van de WWB.

Artikel 2 Het verlagen van de uitkering

  • 1. Als de belanghebbende naar het oordeel van het college tekortschietend besef van verantwoordelijkheid betoont voor de voorziening in het bestaan dan wel de uit de artikelen 9, 17 en 55 WWB, artikel 44 en 45 WIJ, artikel 30c, tweede lid of derde lid van de Wet SUWI voortvloeiende verplichtingen niet of onvoldoende nakomt, of zich jegens het college zeer ernstig misdraagt, wordt de uitkering overeenkomstig de bepalingen van deze verordening verlaagd.

  • 2. De verlaging wordt afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate waarin de belanghebbende de gedraging kan worden verweten en de omstandigheden waarin hij verkeert.

Artikel 3 Berekeningsgrondslag

  • 1. De verlaging wordt toegepast op de uitkering.

  • 2. In afwijking van het eerste lid kan de verlaging ook worden toegepast op de bijzondere bijstand indien:

    • a.

      aan belanghebbende bijzondere bijstand wordt verleend met toepassing van artikel 12 van de WWB; of

    • b.

      de verwijtbare gedraging van belanghebbende, in relatie met zijn aanspraak op bijzondere bijstand, daartoe aanleiding geeft.

  • 3. Het college stelt de duur en het percentage waarmee de bijzondere bijstand wordt verlaagd vast.

Artikel 4 Het besluit tot verlaging van uitkering

In het besluit tot verlagen van de uitkering worden in ieder geval vermeld: de reden van de verlaging, de duur van de verlaging, het percentage waarmee de uitkering wordt verlaagd en -indien van toepassing - de reden om af te wijken van een standaardverlaging als bedoeld in artikel 7 van deze verordening.

Artikel 5 Afzien van verlaging van de uitkering

  • 1. Het college ziet af van verlaging van de uitkering indien de gedraging meer dan één jaar voor constatering van die gedraging door het college heeft plaatsgevonden, tenzij de gedraging een schending van de inlichtingenplicht inhoudt en als gevolg van die gedraging ten onrechte uitkering is verleend. Verlaging van de uitkering wegens schending van de inlichtingenplicht vindt niet plaats na verloop van drie jaren nadat de betreffende gedraging heeft plaatsgevonden.

  • 2. Het college kan afzien van verlaging van de uitkering indien het daarvoor dringende redenen aanwezig acht.

  • 3. Indien het college afziet van verlaging van de uitkering op grond van dringende redenen, wordt de belanghebbende daarvan schriftelijk mededeling gedaan.

  • 4. Indien de gedraging een schending van de inlichtingenplicht betreft, ziet het college, onder het geven van een schriftelijke waarschuwing, af van een verlaging indien die gedraging niet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van een uitkering, tenzij het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting plaatsvindt binnen een periode van twee jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de belanghebbende een schriftelijke waarschuwing is gegeven.

Artikel 6 Indeling in categorieën

Gedragingen van belanghebbenden die tot gevolg hebben dat de verplichtingen op grond van de artikelen 9, 17 en 55 van de WWB dan wel de artikelen 44 en 45 van de WIJ dan wel artikel 30 c, tweede en derde lid van de Wet SUWI niet of onvoldoende zijn nagekomen, worden voor de toepassing van artikel 7 onderscheiden in de volgende categorieën:

  • 1.

    Eerste categorie:

    • a.

      het zich niet tijdig laten registreren als werkzoekende bij het UWV Werkbedrijf of het niet tijdig laten verlengen van de registratie;

    • b.

      het niet ondertekenen of het niet aan het college verstrekken van het ondertekende trajectplan.

  • 2.

    Tweede categorie:

    • a.

      het niet naar vermogen trachten algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen;

    • b.

      het niet of in onvoldoende mate meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot re-integratie;

    • c.

      het niet meewerken aan een plan tot arbeidsinschakeling.

  • 3.

    Derde categorie:

    • a.

      gedragingen die re-integratie belemmeren;

    • b.

      het niet of in onvoldoende mate gebruikmaken van een door het college aangeboden voorziening gericht op re-integratie;

    • c.

      het niet of in onvoldoende mate voldoen aan een individueel opgelegde verplichting, die gericht is op re-integratie;

    • d.

      het stellen van onredelijke eisen aan het verrichten van algemeen geaccepteerde arbeid;

    • e.

      het niet meewerken aan behoud of bevorderen van arbeidsbekwaamheid;

    • f.

      het niet naar beste vermogen verrichten van opgedragen werkzaamheden of activiteiten;

    • g.

      het niet onderwerpen aan noodzakelijke behandeling van medische aard op medisch advies;

    • h.

      het niet voldoen aan individueel opgelegde verplichtingen op grond van artikel 55 WWB.

    • i.

      het onvoldoende meewerken door een belanghebbende jonger dan 27 jaar aan het opstellen, uitvoeren en evalueren van een plan van aanpak als bedoeld in artikel 44a van de WWB.

    • j.

      het door een persoon jonger dan 27 jaar onvoldoende nakomen van de verplichtingen zoals bedoeld in artikel 9 lid 1 WWB of artikel 55 WWB gedurende vier weken na de melding zoals bedoeld in artikel 43 lid 4 en 5 WWB.

    • k.

      het niet voldoen aan de aan de ontheffing, die een alleenstaande ouder heeft, als hem op grond van artikel 9a WWB 2012 een ontheffing van de arbeidsplicht is verleend.

  • 4.

    Vierde categorie:

    a.het niet, niet tijdig of onvolledig nakomen van de inlichtingenverplichting op grond van artikel 17 van de WWB of artikel 44, eerste en tweede lid van de WIJ of artikel 30c, tweede en derde lid Wet SUWI. Dit geldt eveneens indien het niet nakomen van de inlichtingenplicht pas na beëindiging van de uitkering wordt geconstateerd, tenzij na de gedraging de volledige ten onrechte betaalde uitkering wordt teruggevorderd;

  • 5.

    Vijfde categorie:

    • a.

      het niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid;

    • b.

      het door eigen toedoen niet behouden van algemeen geaccepteerde arbeid;

    • c.

      het herhaaldelijk niet verschijnen op oproepen in het kader van re-integratie dan wel re-integratievoorzieningen;

    • d.

      het tonen van tekortschietend besef van de verantwoordelijkheid van de voorziening in het bestaan;

    • e.

      het zich zeer ernstig misdragen tegenover het college of zijn ambtenaren onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de WWB dan wel de WIJ.

Artikel 7 De hoogte van de verlaging

Onverminderd artikel 2, tweede lid, wordt de verlaging vastgesteld op:

  • 1.

    vijf procent van de uitkering bij gedragingen van de eerste categorie;

  • 2.

    tien procent van de uitkering bij gedragingen van de tweede categorie;

  • 3.

    twintig procent van de uitkering bij gedragingen van de derde categorie;

  • 4.

    vijftig procent van de uitkering bij gedragingen van de vierde categorie;

  • 5.

    honderd procent van de uitkering bij gedragingen van de vijfde categorie.

Artikel 8 Ingangsdatum en duur van de verlaging

  • 1. De verlaging wordt toegepast met ingang van de eerste van de kalendermaand volgend op de datum waarop het besluit tot verlaging van de uitkering aan de belanghebbende is bekendgemaakt. Daarbij wordt uitgegaan van de voor die maand geldende uitkering.

  • 2. In afwijking van het eerste lid kan de verlaging met terugwerkende kracht worden opgelegd, voor zover de uitkering nog niet is uitbetaald.

  • 3. In afwijking van het eerste lid kan de verlaging met terugwerkende kracht worden opgelegd indien de uitkering is beëindigd en niet de gehele uitkering vanaf het moment van de gedraging anders dan vanwege afstemming wordt teruggevorderd.

  • 4. Bij een verlaging als bedoeld in het tweede of derde lid wordt uitgegaan van de geldende uitkering ten tijde van de gedraging.

  • 5. Een verlaging wordt, behalve bij recidive, voor de periode van één maand toegepast.

  • 6. Indien er meerdere verlagingen worden opgelegd die bij elkaar meer bedragen dan 100%, dan wordt over de eerste maand de uitkering met 100% verlaagd. Het restant aan verlaging wordt de volgende maand toegepast.

Artikel 9 Samenloop van gedragingen

Indien een belanghebbende zich tegelijkertijd schuldig maakt aan verschillende gedragingen zoals genoemd in artikel 6, verlaagt het college de uitkering:

  • 1.

    met het hoogste percentage dat bij de afzonderlijke gedraging hoort, indien er een rechtstreeks verband tussen de gedragingen is;

  • 2.

    met het percentage dat de som is van de percentages behorend bij de verschillende gedragingen, indien de gedragingen los staan van elkaar.

Artikel 10 Recidive

  • 1. Indien de belanghebbende zich binnen een jaar na bekendmaking van een besluit tot verlaging van de uitkering opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging van dezelfde of een hogere categorie wordt de duur van de verlaging verdubbeld.

  • 2. Indien de eerdere verwijtbare gedraging reeds recidive betrof, wordt de duur van de verlaging verdrievoudigd.

  • 3. Met een besluit waarmee een verlaging is opgelegd, wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen, bedoeld in artikel 5, tweede lid.

Artikel 11 Inwerkingtreding

  • 1. De Afstemmingsverordening Wet werk en bijstand Nijkerk wordt ingetrokken.

  • 2. Deze verordening treedt in werking op de achtste dag na bekendmaking.

Artikel 12 Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als: Afstemmingsverordening WWB.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering
van de raad van de gemeente Nijkerk d.d.
26 november 2009,
de griffier, de voorzitter,
de heer mr. F.E. CONTANT de heer mr. drs. G. D. RENKEMA

TOELICHTING

Algemeen

De verplichtingen verbonden aan het werkleeraanbod en de inkomensvoorziening zijn beperkter van aard dan de verplichtingen in de WWB. Een ander belangrijk verschil is dat de inkomensvoorziening niet kan worden verlaagd door tekortschietend besef van verantwoordelijkheid in de voorziening van het bestaan. Dus onverantwoord interen op het vermogen of verwijtbare werkloosheid leidt niet tot verlaging van de inkomensvoorziening. De duurzame participatie van jongeren heeft voorrang gekregen boven het gedrag, dat eigenlijk is aan te merken als maatregelwaardig gedrag.

De afstemmingsverordening WWB was toe aan herziening. De komst van de WIJ is aanleiding geweest deze te herzien en tegelijkertijd samen te voegen met de verordening WIJ. Een aantal afstemmingen is gezien de beperktere reikwijdte van de WIJ niet van toepassing voor jongeren tot 27 jaar.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

Spreekt voor zich.

Artikel 2 Het verlagen van de uitkering

In deze Afstemmingsverordening zijn voor allerlei gedragingen die een schending van de verplichtingen (inclusief de verplichting zich te onthouden van zeer ernstige misdragingen en de verplichting geen onredelijke eisen te stellen) betekenen, standaardverlagingen vastgesteld in de vorm van een (in principe) vaste procentuele verlaging van de uitkering. Afwijking van de standaardverlaging kan zowel een verzwaring als een matiging betekenen.

Overigens kan er onder de WIJ niet worden afgestemd voor tekortschietend besef van verantwoordelijkheid, zie hiervoor ook de toelichting bij artikel 6.

Artikel 3 De berekeningsgrondslag

18 tot 21-jarigen ontvangen een lage norm, die indien noodzakelijk wordt aangevuld met bijzondere bijstand voor de kosten van levensonderhoud. Indien de verlaging alleen op die lage norm wordt toegepast, zou dit leiden tot rechtsongelijkheid ten opzichte van de 21-jarigen. Vandaar artikel 3 lid 2.

In het geval van bijzondere bijstand anderszins kan het voorkomen dat een beroep op die bijzondere bijstand er niet dan wel tot een lager bedrag zou zijn geweest, indien belanghebbende geen afstemmingswaardige gedraging zou hebben gepleegd. Incidentele bijzondere bijstand kan met 100% worden verlaagd (artikel 6 lid 5 onder d). Bij periodiek bijzondere bijstand ligt het, analoog aan bijvoorbeeld algemene bijstand, in de rede om de eerste maand te verlagen.

Artikel 4 Het besluit tot toepassen van een verlaging

Een besluit moet kenbaar zijn en deugdelijk gemotiveerd (Algemene wet bestuursrecht).

Artikel 5 Afzien van een verlaging

Dit artikel spreekt voor zich.

Artikel 6 Indeling in categorieën

Onder de term ‘zeer ernstige misdragingen’ kunnen diverse vormen van agressie worden verstaan, zij het dat er sprake moet zijn van verwijtbaarheid en van gedrag dat in het normale menselijke verkeer in alle gevallen als onacceptabel kan worden beschouwd. De uitkering kan alleen verlaagd worden indien er een verband bestaat tussen de ernstige misdraging en omstandigheden die verband houden met het uitvoeren van de WWB en WIJ. Er is sprake van een zeer ernstige gedraging jegens het college of zijn ambtenaren indien belanghebbende de toegang tot het stadhuis wordt ontzegd, indien er aangifte wordt gedaan bij de politie of indien door belanghebbende veroorzaakte schade op hem wordt verhaald.

Er kan geen verlaging worden toegepast als een klant zich agressief heeft gedragen tegenover een medewerker van een andere organisatie die belast is met de uitvoering van de WWB of de WIJ (bijvoorbeeld een medewerker van een re-integratiebedrijf). Het is in dat geval wellicht wèl mogelijk om op andere gronden de uitkering te verlagen.

Let op het verschil tussen artikel 18 lid 2 van de WWB en artikel 41 lid 1 van de WIJ. In de WIJ wordt het niet betonen van genoegzaam besef (zoals bijvoorbeeld verwijtbare werkloosheid of het te snel interen van vermogen) NIET afstemmingswaardig geacht. Lid 5 onder d geldt dus niet voor de WIJ!

Artikel 7 De hoogte van de verlaging

Dit artikel spreekt voor zich.

Artikel 8 Ingangsdatum en duur

Verlaging van de uitkering kan in beginsel op drie manieren:

  • 1.

    met terugwerkende kracht, door middel van een herziening van de uitkering;

  • 2.

    met terugwerkende kracht indien de uitkering nog niet is uitbetaald;

  • 3.

    door middel van verlaging van de bijstandsuitkering in de eerstvolgende maand(en).

Het verlagen van de uitkering die in de nabije toekomst wordt verstrekt, is de gemakkelijkste methode. Er hoeft in dat geval niet overgegaan te worden tot herziening en terugvordering van de uitkering.

Wanneer het verlagen van de lopende uitkering niet mogelijk is, wordt bij bepaling van de hoogte van de verlaging uitgegaan van de norm zoals die gold ten tijde van de gedraging.

Wanneer een uitkering nog niet (volledig) is uitbetaald, wordt de verlaging in principe toegepast over de uitkering die nog moet worden uitbetaald.

In het geval dat de uitkering al is beëindigd, kan de verlaging met terugwerkende kracht worden uitgevoerd. In dat geval moet de uitkering wel worden herzien en teruggevorderd. Extra aandachtspunt bij afstemmen met terugwerkende kracht is de rechtszekerheid; er kan niet worden afgestemd over een periode die ligt vóór de gedraging. En indien de volledige uitkering vanaf het moment van de gedraging los van de afstemming al geheel wordt teruggevorderd, kan er natuurlijk geen afstemming worden opgelegd. Een verlaging kan dan wel worden opgelegd bij eventuele terugkeer in de uitkering (uiteraard rekening houdend met artikel 5 lid 1).

Artikel 9 Samenloop van gedragingen

De regeling voor de samenloop van gedragingen heeft betrekking op verschillende gedragingen van een uitkeringsgerechtigde die (min of meer) gelijktijdig plaatsvinden en waartussen rechtstreeks verband bestaat met betrekking tot de gevolgen voor het recht op een de uitkering of de hoogte van de uitkering etcetera.

Artikel 10, 11 en 12

Deze artikelen spreken voor zich.