Regeling vervallen per 01-01-2023

Beleidsregels Participatiewet Nissewaard 2016

Geldend van 01-10-2022 t/m 31-12-2022

Intitulé

Beleidsregels Participatiewet Nissewaard 2016

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nissewaard;

gelet op de bepalingen in de Participatiewet, Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (Ioaw), Wet Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (Ioaz) en het Bijstandsbesluit Zelfstandigen 2004,

besluit vast te stellen:

de Beleidsregels Participatiewet Nissewaard 2016

Begripsomschrijvingen

In deze beleidsregels worden de volgende afkortingen en begrippen gehanteerd:

  • a.

    Arbeidsbeperkten: Een persoon die niet in staat is zelfstandig het wettelijk minimumloon te verdienen zoals bedoeld in de Wet Banenafspraak;

  • b.

    Awb: Algemene wet bestuursrecht;

  • c.

    BBZ 2004: Bijstandsbesluit zelfstandigen 2004

  • d.

    uitkeringsgerechtigde: de persoon die een Participatiewetuitkering heeft aangevraagd of aan wie (mede) een Participatiewetuitkering is toegekend of een uitkering op grond van de Participatiewet Ioaw of Ioaz;

  • e.

    college: het college van burgemeester en wethouders van Nissewaard;

  • f.

    leerplichtige leeftijd: de leeftijd vanaf het 5e tot het 16e levensjaar;

  • g.

    Nibud: Nationaal Instituut voor Budgetvoorlichting;

  • h.

    redelijk vermoeden: het redelijk vermoeden dat een belanghebbende niet of in onvoldoende mate de Nederlandse taal beheerst;

  • i.

    referentieniveau: het fundamentele niveau taal zoals bedoeld in de Wet en Besluit referentieniveaus Nederlandse taal en rekenen;

  • j.

    referentieniveau 1F: beheersing van de Nederlandse taal op het niveau groep 8 basisonderwijs;

  • k.

    referentieniveau 2F: beheersing van de Nederlandse taal op het niveau 3e leerjaar VMBO;

  • l.

    Rv: wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering;

  • m.

    taalmeter: digitale tool, welke wordt aangeboden door stichting Lezen & Schrijven, waarmee het taalniveau op het onderdeel (begrijpend) lezen kan worden gemeten;

  • n.

    taaltoets: een taaltoets op referentieniveau 1F welke inhoudelijk voldoet aan het bepaalde in het Besluit taaltoets Participatiewet;

  • o.

    WEB: Wet Educatie en Beroepsonderwijs;

  • p.

    wet: Participatiewet;

  • q.

    WSNP: Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen.

Hoofdstuk 1 vervallen

Hoofdstuk 2 Re-integratie

Artikel 2.1 Zoektermijn personen tot 27 jaar

  • 1. De persoon tot 27 jaar als bedoeld in artikel 41, vierde lid van de wet, dient een aanvraag voor algemene bijstand in, zo spoedig mogelijk na afloop van de zoektermijn als bedoeld in artikel 41, vierde lid van de wet, doch uiterlijk binnen twee weken na afloop van deze zoektermijn.

  • 2. Wanneer de aanvraag niet binnen de in het eerste lid gestelde termijn is ingediend dient overeenkomstig artikel 44, tweede lid van de wet opnieuw een melding om bijstand te worden gedaan.

Artikel 2.2 Scholingsplicht personen tot 27 jaar

  • 1. Onder een beroepskwalificatie wordt verstaan een diploma van uit ’s Rijks kas bekostigd onderwijs op MBO2-, MBO3- , MBO4-, HBO- of WO- niveau;

  • 2. Aan de bijstand aan een persoon tot 27 jaar wordt de verplichting verbonden om een beroepskwalificatie te bemachtigen, tenzij een dergelijke scholing of opleiding de krachten of bekwaamheden van de belanghebbende te boven gaat.

Artikel 2.3 Mogelijkheid ontheffen scholingsplicht personen tot 27 jaar

  • 1. Overeenkomstig artikel 9, tweede lid van de wet kan het college personen tot 27 jaar, indien hier dringende redenen voor aanwezig zijn, voor de duur van maximaal twaalf maanden ontheffen van de scholingsplicht zoals benoemd in artikel 2.2.

  • 2. Een dringende reden wordt in ieder geval aanwezig geacht indien betrokkene een dagbehandeling volgt voor medische- of psychische problematiek welke het onmogelijk maakt om reguliere scholing te volgen.

Artikel 2.4 Loonkostensubsidie en scholingsbudget

  • 1. Op grond van artikel 90 van de Verordening sociaal domein Nissewaard, kan het college aan een werkgever die een uitkeringsgerechtigde in dienst neemt voor de duur van tenminste zes maanden, eenmalig een budget verstrekken ter hoogte van maximaal € 7.000,- als werkgeverspremie of scholingsbudget, ten behoeve van het vervullen van de functie.

  • 2. Het college kan de hoogte van de werkgeverspremie of scholingsbudget, welke voorafgaand aan het dienstverband wordt vastgesteld, lager vaststellen dan het maximum bedrag als bedoeld in het eerste lid.

  • 3. Bij de bepaling van de hoogte van de vergoeding, wordt door het college meegewogen in hoeverre de uitkeringsgerechtigde begeleid dient te worden, de duur van de overeenkomst en de inzet van andere werkgeversvoorzieningen.

  • 4. De uitbetaling van de werkgeverspremie als bedoeld in het eerste lid, vindt driemaandelijks- en in gelijke delen plaats, voor het eerst drie maanden na het aangaan van het dienstverband, tenzij het college anderszins bepaalt.

  • 5. De uitbetaling van het scholingsbudget als bedoeld in het eerste lid, vindt in beginsel plaats na inlevering van de factuur. Deze dient betrekking te hebben op de kosten van de ingezette scholing.

  • 6. Indien het dienstverband binnen zes maanden eindigt, vindt betaling van de vergoeding naar rato plaats voor geheel gewerkte maanden. Indien binnen deze maanden de werkgever het scholingsbudget (aantoonbaar) heeft aangewend en de (voormalig) uitkeringsgerechtigde de ingezette scholing heeft afgerond, behoeft het verstrekte scholingsbudget door de werkgever niet te worden terugbetaald.

Artikel 2.5 Ontheffing arbeidsverplichting

  • 1. Overeenkomstig artikel 9, tweede lid van de wet, ontheft het college belanghebbende van de arbeidsplicht zoals bedoeld in artikel 9, eerste lid onder a van de wet, indien:

    • a.

      belanghebbende op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz) verblijft in een instelling, voor zolang dit verblijf voortduurt;

    • b.

      door belanghebbende voor minimaal 16 uur per week mantelzorg wordt verleend aan een bloedverwant in de eerste graad die hiervoor een zorgindicatie heeft;

    • c.

      de rechter belanghebbende in het kader van het WSNP traject een ontheffing heeft gegeven voor het verrichten van arbeid;

    • d.

      uit een onafhankelijk advies van een deskundige blijkt dat belanghebbende ernstige medische- en, of psychische klachten heeft waardoor hij niet kan voldoen aan zijn arbeidsplicht;

    • e.

      belanghebbende tijdelijk is opgenomen in een (hulpverlenende) instelling, waardoor hij niet kan voldoen aan zijn arbeidsplicht.

  • 2. De ontheffing wordt jaarlijks herbeoordeeld.

  • 3. [vervallen]

Artikel 2.6 Niet-uitkeringsgerechtigden

  • 1. Niet-uitkeringsgerechtigden die ondersteuning wensen bij de arbeidsinschakeling of gebruik willen maken van een voorziening op arbeidsinschakeling dienen hiervoor een verzoek in bij het college.

  • 2. Het college maakt in haar beoordeling een afweging, waarbij gekeken wordt welke ondersteuning of voorziening het meest doelmatig is met het oog op inschakeling in de arbeid op zo kort mogelijke termijn.

  • 3. De ondersteuning of voorziening zoals bedoeld in dit artikel kan bestaan uit onderzoek, bemiddeling, scholing en (onderdelen van) een re-integratietraject.

  • 4. Het college stelt de belanghebbende bij beschikking op de hoogte van diens rechten en plichten met betrekking tot de ondersteuning of voorziening. Het college kan de verplichtingen daarnaast verder uitwerken in een met de belanghebbende te sluiten overeenkomst.

  • 5. De hoogte van financiële middelen die worden ingezet bij een re-integratietraject aan de doelgroep als genoemd in lid 1 bedraagt maximaal €3.000,00. Dit bedrag is inclusief Btw en reiskosten.

  • 6. De ondersteuning bij arbeidsinschakeling is eenmalig.

Artikel 2.7 Jobcarving en functiecreatie

  • 1. Indien in de persoon gelegen omstandigheden daarom vragen kan een onderzoek naar jobcarving, dat is het anders indelen van een bestaande functie om deze geschikt te maken voor die persoon, onderdeel uitmaken van de matching door het Werkgeversservicepunt. In overleg met de werkgever wordt dan bekeken op welke wijze de werkzoekende de werkzaamheden optimaal kan verrichten. Doel van deze dienstverlening is om te komen tot een arbeidsovereenkomst, al dan niet met inzet van loonkostensubsidie of een participatieplaats. Aan deze dienstverlening zijn voor de werkgever geen kosten verbonden.

  • 2. In overleg met een werkgever kan een onderzoek naar functiecreatie onderdeel zijn van acquisitie van vacatures. Het doel van functiecreatie is personeel efficiënter inzetten en mede hierdoor andere vacatures creëren. De doelgroep waarvoor de functie wordt gecreëerd is groot, waardoor de duurzaamheid van de invulling van de functie is gegarandeerd. Doel van deze dienstverlening is om te komen tot een arbeidsovereenkomst voor de doelgroep van de wet, al dan niet met inzet van loonkostensubsidie of een participatieplaats. Aan deze dienstverlening zijn voor de werkgever geen kosten verbonden.

Artikel 2.8 Aanpassing van een vervoersmiddel ter ondersteuning van de re-integratievoorziening

  • 1.

    Een bijdrage in de kosten van aanpassing van een vervoermiddel wordt alleen verstrekt aan:

    • a.

      een persoon die behoort tot de doelgroep loonkostensubsidie, bedoeld in artikel 6, eerste lid, onder e, van de wet, of die medisch urenbeperkt is als bedoeld in artikel 6b van de wet, en die een dienstbetrekking aangaat, waaronder een plaatsing op proef wordt begrepen, voor een aaneengesloten periode van ten minste zes maanden en voor ten minste twaalf uur per week; of

    • b.

      een persoon die in een beschutte omgeving onder aangepaste omstandigheden werkzaamheden gaat verrichten zoals bedoeld in artikel 10b van de wet, voor een aaneengesloten periode van ten minste zes maanden en voor ten minste vier uur per week.

  • 2.

    Er wordt alleen een bijdrage verstrekt voor de noodzakelijke kosten van aanpassing van een vervoermiddel om de werkplek te bereiken.

  • 3.

    Een bijdrage is maximaal € 2.500,-. Er kan slechts eenmaal per acht jaar een bijdrage worden verstrekt.

  • 4.

    Er is geen recht op een bijdrage voor zover een beroep kan worden gedaan op een andere voorziening die, gezien haar aard en doel, wordt geacht voor de persoon toereikend en passend te zijn.

Artikel 2.9 Reiskostenvergoeding ter ondersteuning van de re-integratievoorziening

  • 1.

    Een bijdrage in de reiskosten wordt alleen verstrekt aan personen als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onder a, van de wet, die gebruik maken van een re-integratievoorziening.

  • 2.

    Er wordt alleen een bijdrage verstrekt voor de noodzakelijke reiskosten om de re-integratievoorziening te bereiken.

  • 3.

    De bijdrage is € 0,19 per kilometer, gerekend naar het aantal kilometers dat meer is dan vijf per enkele reisafstand.

  • 4.

    Bij de berekening van de enkele reisafstand wordt gebruik gemaakt van de routeplanner van de ANWB, volgens de kortste route tussen het woonadres en het adres waar gebruik wordt gemaakt van de re-integratievoorziening.

  • 5.

    In afwijking van het derde lid is de bijdrage aan een persoon die om medische redenen gebruik moet maken van vervoer door derden, gelijk aan de werkelijke kosten.

  • 6.

    Artikel 2.8, vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.

Hoofdstuk 3 Inkomsten en Middelen

Paragraaf 1 Vrijlatingen

Artikel 3.1.1 Vrijlating giften

  • 1. Giften als bedoeld in artikel 31, tweede lid, onder m, van de wet, zijn uit oogpunt van bijstandverlening verantwoord als deze per kalenderjaar niet meer bedragen dan:

    • a.

      voor belanghebbenden jonger dan 21 jaar, indien het betreft:

      • 1.

        een alleenstaande of een alleenstaande ouder van 18, 19 of 20 jaar: € 300,-;

      • 2.

        gehuwden waarvan beide echtgenoten 18, 19 of 20 jaar zijn: € 600,-;

      • 3.

        gehuwden, waarvan een echtgenoot 18, 19 of 20 jaar is en de andere echtgenoot 21 jaar of ouder: € 1.200,-;

    • b.

      voor belanghebbenden van 21 jaar of ouder, indien het betreft:

      • 1.

        een alleenstaande of een alleenstaande ouder: € 1.200,-;

      • 2.

        gehuwden: € 1.800,-.

  • 2. Als de bijstand in de loop van een kalenderjaar begint of eindigt, dan worden de bedragen, bedoeld in het eerste lid, evenredig verdeeld over het aantal kalendermaanden waarin recht op bijstand bestaat. Daarbij wordt een deel van een kalendermaand voor een hele maand gerekend.

  • 3. Giften in natura worden alleen in aanmerking genomen als de waarde in het economisch verkeer de bedragen, bedoeld in het eerste lid, te boven gaan. Voor zover dat het geval is, wordt de bijstand daarop afgestemd op grond van artikel 18, eerste lid, van de wet.

Artikel 3.1.2 Vrijlating inkomsten uit arbeid

  • 1. Betrokkenheid bij de maatschappij door middel van werk is belangrijk. Aan het werk gaan en blijven, welke soort of omvang van werk dat ook is, wordt gestimuleerd door de inkomsten uit arbeid vrij te laten. Dit gebeurt op grond van artikel 31, tweede lid, onder n, r en y van de wet, van artikel 8, tweede, vijfde en zevende lid van de Ioaw, en van artikel 8, derde, negende en elfde lid van de Ioaz.

  • 2. De inkomstenvrijlating wordt toegepast in de maand waaraan de inkomsten worden toegerekend.

Artikel 3.1.3. Geen vrijlating bij overtreding informatieverplichting in geval van opzet of grove schuld

Het ontvangen van giften of het verrichten van arbeid is van invloed op het recht op bijstand, waarom een belanghebbende daarvan onverwijld mededeling moet doen. Als dat opzettelijk of door grove schuld niet wordt gedaan, dan zijn de feiten en omstandigheden als bedoeld in de artikelen 3.1.1 of 3.2.2 niet aanwezig en kan de betreffende vrijlating niet worden toegepast.

Paragraaf 2 Norm

Artikel 3.2.1 Kamerhuurder

  • 1. Kamerhuurder is de persoon die zijn hoofdverblijf heeft bij een ander, niet zijnde een bloed- of aanverwant in de eerste of tweede graad, die met die ander een commerciële overeenkomst is aangegaan voor het zelfstandig gebruik van een deel van de woning, al dan niet met maaltijdvoorziening, welke overeenkomst voldoet aan door burgemeester en wethouders vast te stellen vereisten.

  • 2. Een kamerverhuurder is de persoon die over zelfstandige huisvesting beschikt en één of meer anderen, niet zijne een bloed- of aanverwant in de eerste graad of tweede graad, met wie voor het zelfstandig gebruik van een deel van de woning, al dan niet met maaltijdvoorziening, een commerciële overeenkomst is aangegaan, welke overeenkomst voldoet aan door burgemeester en wethouders vast te stellen vereisten.

  • 3. Bij het vaststellen of er in situaties van kamerhuur of kamerverhuur sprake is van een commerciële relatie als bedoeld in artikel 22a, vierde lid onder a en b van de wet, dienen de volgende voorwaarden getoetst te worden:

    • a.

      het verhuren van een kamer door de kamerverhuurder of het betrekken van een eigen kamer door de kamerhuurder;

    • b.

      een volledig ingevulde en ondertekende kamerhuurovereenkomst naar het model van de afdeling Inkomen is overgelegd;

    • c.

      een bewijsstuk is overgelegd dat de onderhuur rechtmatig plaatsvindt;

    • d.

      het kamerhuurbedrag bedraagt minimaal 20% van norm echtpaar, zonder kostendelende medebewoners;

    • e.

      het kamerhuurbedrag wordt maandelijks door de kamerhuurder aan de kamerverhuurder overgemaakt door overschrijving van de bankrekening op naam van de kamerhuurder naar een bankrekening op naam van de kamerverhuurder.

Artikel 3.2.2 Co-ouderschap

Als co-ouder wordt aangemerkt de alleenstaande welke structureel een deel van de feitelijke verzorging voor een of meer kinderen verricht. De afspraken over gedeelde zorg dienen formeel te zijn vastgelegd in een door de rechtbank vastgesteld echtscheidingsconvenant, ouderschapsplan en/ of co-oudercontract.

Artikel 3.2.3 Bijstand aan kinderen van minderjarigen

  • 1. Op basis van artikel 16, eerste lid, van de wet wordt aan een kind van een minderjarige alleenstaande ouder die bij diens ouders inwoont, een uitkering verstrekt, ter hoogte van het verschil tussen de norm voor gehuwden met ten laste komende kinderen en de norm voor gehuwden zonder ten laste komende kinderen.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing wanneer de minderjarige alleenstaande ouder een beroep kan doen op de alleenstaande ouderkop (ALO-kop).

Artikel 3.2.4 Verlaging norm o.g.v. woonsituatie

  • 1. Op grond van artikel 27 van de wet, stelt het college de norm van de belanghebbende die ouder is dan 21 jaar, lager vast, indien de belanghebbende:

    • a.

      lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft dan waarin de norm voorziet, als gevolg van bewoning van een woning waaraan geen woonkosten verbonden zijn;

    • b.

      geen woning wordt aangehouden;

    • c.

      gebruik maakt van de 'opvangvoorziening Herstart ZHE;

  • 2. De verlaging, als bedoeld in het eerste lid, bedraagt 20% van de norm echtpaar, zonder kostendelende medebewoners.

  • 3. Het college laat de verlaging als bedoeld in het eerste en tweede lid achterwege, indien belanghebbende gebruik maakt van de Jongerenopvangvoorziening.

Artikel 3.2.5 Norm schoolverlaters 21/22 jarigen

Het college maakt geen gebruik van de wettelijke mogelijkheid als bedoeld in artikel 28 van de wet, om de norm, voor de belanghebbende die recent de deelname aan beroepsopleiding of onderwijs heeft beëindigd, lager vast te stellen.

Artikel 3.2.6. Tijdelijke afwijking van de norm kostendelende medebewoner

  • 1. Medische, psychische of sociale problemen kunnen meebrengen dat een belanghebbende geen onderdak meer heeft of dit dreigt kwijt te raken. In deze omstandigheden is een stabiele woonsituatie van belang, mede voor de inschrijving op een adres in de basisregistratie personen. Als dit het geval is, kan het noodzakelijk zijn om tijdelijk een hoofdverblijf te hebben met een medebewoner in dezelfde woning.

  • 2. De kostendelersnorm, bedoeld in artikel 22a van de wet, wordt op grond van artikel 18, eeste lid, van de wet, niet toegepast als:

    • a.

      belanghebbende aannemelijk maakt dat hij niet in de omstandigheden verkeert of niet de mogelijkheden of middelen heeft om zijn hoofdverblijf te verplaatsen naar een ander adres;

    • b.

      alle belanghebbenden schriftelijk verklaren dat de situatie uit overmacht is ontstaan en het een tijdelijke situatie betreft;

    • c.

      belanghebbende aantoont dat hij de situatie tracht te wijzigen door:

      • 1.

        zich in te schrijven als woningzoekende en actief, minimaal 1 keer per week, te reageren op beschikbare woningen;

      • 2.

        een urgentieverklaring aan te vragen.

  • 3. Deze tijdelijke afwijking vindt plaats voor een periode van zes maanden. Deze periode kan ten hoogste eenmalig met zes maanden worden verlengd.

Paragraaf 3 Middelen

Artikel 3.3.1 Geen vermogen

Niet tot het vermogen als bedoeld in artikel 34 van de wet, wordt gerekend:

  • a.

    Een auto met een bouwjaar van 10 jaar of ouder, met uitzondering van een auto die gezien zijn waarde niet verenigbaar is met een inkomen op bijstandsniveau;

  • b.

    Vermogensmutaties tot een bedrag van € 250.

Artikel 3.3.2 Heffingskortingen

Indien en voor zo lang de ten aanzien van de alleenstaande of het gezin toepasselijke heffingskorting, bedoeld in artikel 31, eerste lid, van de wet, niet wordt ontvangen, wordt deze in ieder geval met ingang van de vierde maand nadat deze van toepassing is geworden tot de middelen gerekend waarover de alleenstaande of het gezin redelijkerwijs kan beschikken.

Paragraaf 4 Bestuurlijke boete in verband met schending inlichtingenplicht

[vervallen]

Hoofdstuk 4 Minimabeleid

Paragraaf 1 Bijzondere bijstand algemeen

Artikel 4.1.1 Draagkracht inkomen en middelen

  • 1. Voor het bepalen van het recht op bijzondere bijstand op grond van artikel 35 eerste lid van de wet, wordt het inkomen boven de 110% van de voor belanghebbende geldende bijstandsnorm, volledig in aanmerking genomen als draagkracht.

  • 2. Bij het bepalen van het inkomen als bedoeld in het eerste lid wordt uitgegaan van het inkomen waarover de belanghebbende redelijkerwijs kan beschikken.

  • 3. Tot dit inkomen wordt in ieder geval niet gerekend:

    • a.

      het deel van het inkomen waarover executoriaal beslag is gelegd;

    • b.

      het deel van het inkomen waarover een bestuurlijke sanctie is opgelegd en deze onherroepelijk is.

  • 4. In afwijking van het eerste lid, wordt 100% van het inkomen boven de voor belanghebbende geldende bijstandsnorm in aanmerking genomen, in de volgende gevallen:

    • a.

      bij de verstrekking van woonkostentoeslag;

    • b.

      bij de verstrekking van bijzondere bijstand voor levensonderhoud;

    • c.

      bij de verstrekking van bijzondere bijstand voor kosten kleding en slijtage;

    • d.

      bij de verstrekking van bijzondere bijstand voor schulden;

    • e.

      bij de verstrekking van bijzondere bijstand voor verhuiskosten;

    • f.

      bij de verstrekking van bijzondere bijstand voor kosten van de eigen bijdrage AWBZ;

    • g.

      bij de verstrekking van bijzondere bijstand voor inrichtings- en stofferingskosten;

    • h.

      bij de inzet van noodzakelijk geacht beschermingsbewind, budgetbeheer of een niet gemeentelijk schuldhulpverleningstraject.

  • 5. In afwijking van het eerste en derde lid wordt, waar het bewindvoeringskosten, curatele, inkomensbeheer of mentorschap in combinatie met gemeentelijke ondersteuning ten behoeve van schuldhulpverlening betreft of een traject in het kader van de Wet Schuldsanering natuurlijke personen, als draagkracht aangemerkt het verschil tussen het inkomen van de belanghebbende en het volgens een VTLB-berekening berekende vrij te laten bedrag. Waarbij de kosten voor deze vormen van ondersteuning zijn opgenomen in de berekening van het VTLB.

  • 6. Om te bepalen welke middelen in aanmerking moeten worden genomen bij het bepalen van draagkracht wordt aangesloten bij artikel 31 tot en met 34 van de wet.

  • 7. Niet als middelen worden aangemerkt:

    • a.

      De middelen, als bedoeld in artikel 31, tweede lid van de wet;

    • b.

      Het middel als bedoeld in artikel 36 van de wet.

  • 8. De draagkrachtperiode vangt aan op de eerste dag van de maand waarin de aanvraag wordt ingediend en wordt in beginsel voor één jaar vastgesteld.

Artikel 4.1.2 Draagkracht vermogen

  • 1. Van het vermogen wordt 100% in aanmerking genomen als draagkracht, voor zover het vermogen hoger is dan het in artikel 34, derde lid van de wet genoemde bedrag.

  • 2. In afwijking van het eerste lid, wordt het vermogen, voor zover dit meer bedraagt dan € 1.250,-, in aanmerking genomen als draagkracht, in de volgende gevallen:

    • a.

      bij de verstrekking van duurzame gebruiksgoederen;

    • b.

      bij de verstrekking van overige inrichtingskosten;

    • c.

      bij de verstrekking van leenbijstand op grond van artikel 48, het tweede lid, onder b van de wet.

  • 3. De draagkrachtperiode vangt aan op de eerste dag van de maand waarin de aanvraag wordt ingediend en wordt in beginsel voor één jaar vastgesteld.

Artikel 4.1.3 Aanvraagdatum bijzondere bijstand

  • 1. Een aanvraag om bijzondere bijstand op basis van artikel 35 eerste lid, van de wet kan betrekking hebben op noodzakelijke kosten die zijn ontstaan tot 6 maanden voor de datum van de aanvraag.

  • 2. Indien door indiening van de aanvraag achteraf, de noodzaak niet meer kan worden aangetoond, wordt geen bijstand toegekend.

  • 3. Het achteraf aanvragen van bijzondere bijstand is niet mogelijk voor de kosten die verband houden met- of bijdragen aan de arbeidsinschakeling, kosten voor inrichting of duurzame gebruiksgoederen of verhuiskosten.

Paragraaf 2 Bijzondere bijstand kostensoorten

Artikel 4.2.1 Woonkostentoeslag bij huurkosten

  • 1. Huurtoeslag wordt geacht een voorliggende voorziening te zijn die in het algemeen passend en toereikend is als tegemoetkoming in de huurkosten.

  • 2. Indien de huurtoeslag is vastgesteld op basis van een inkomen dat hoger ligt dan het huidige structurele inkomen van belanghebbende, wordt woonkostentoeslag als noodzakelijk gezien.

  • 3. Indien door redenen die belanghebbende niet te verwijten zijn, over een bepaalde periode geen huurtoeslag (meer) kan worden aangevraagd, wordt woonkostentoeslag als noodzakelijk gezien.

  • 4. Bij berekening van de woonkostentoeslag wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de berekeningssystematiek van huurtoeslag, met dien verstande dat het huidige structurele inkomen in de berekening wordt gebruikt en vermogen boven de vermogensgrens als genoemd in artikel 34 van de wet als middelen in aanmerking wordt genomen.

  • 5. Woonkostentoeslag voor een huur boven de maximale huurgrens wordt voor maximaal 12 maanden verstrekt, tenzij dringende redenen zich hiertegen verzetten.

  • 6. De hoogte van de woonkostentoeslag als bedoeld in het vijfde lid, wordt bepaald op het bedrag aan huurtoeslag bij een huur ter hoogte van de maximale huurgrens, plus het verschil tussen de maximale huurgrens en de kale huur volgens de overeenkomst.

  • 7. Indien belanghebbende een huurcontract aangaat voor een huur boven de maximale huurgrens en hij ten tijde van het aangaan van de huurovereenkomst een inkomen heeft dat recht geeft op huurtoeslag, bestaat geen recht op woonkostentoeslag.

  • 8. Woonkostentoeslag wordt verstrekt tot de eerstvolgende datum waarop een beroep op huurtoeslag mogelijk zou kunnen worden.

  • 9. Werkt belanghebbende niet mee aan beperking van de woonkosten, of betoont belanghebbende onvoldoende besef van verantwoordelijkheid op het gebied van woonkosten, wordt de woonkostentoeslag geweigerd of beëindigd.

  • 10. Het draagkrachtbeleid als bedoeld in artikel 4.1.1, het vierde lid, is van toepassing.

Artikel 4.2.2 Woonkostentoeslag bij eigen woning

  • 1. Indien belanghebbende eigenaar is van een door hemzelf bewoonde woning en hij deze redelijkerwijs niet kan verkopen of (verder) kan bezwaren met geldleningen, maar het inkomen niet toereikend is om de woonkosten te voldoen, wordt woonkostentoeslag als noodzakelijk gezien.

  • 2. Als in aanmerking te nemen woonkosten worden gezien de hypotheekrente, eigenaarsdeel onroerende-zaakbelasting, waterschapslasten, premie opstalverzekering, erfpachtcanon en een forfaitair bedrag aan onderhoudskosten, onder aftrek van in aanmerking te nemen rijkssubsidies aan de woningeigenaar of Voorlopige Teruggave Hypotheekrenteaftrek.

  • 3. Bij berekening van de woonkostentoeslag wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de berekeningssystematiek van huurtoeslag, met dien verstande dat het huidige structurele inkomen in de berekening wordt gebruikt en vermogen boven de vermogensgrens als genoemd in artikel 34 van de wet als middelen in aanmerking wordt genomen.

  • 4. De eigenaar komt niet in aanmerking voor woonkostentoeslag indien qua kosten en draagkracht ten tijde van de aankoop van de woning al behoefte bestond aan woonkostentoeslag.

  • 5. Woonkostentoeslag als bedoeld in het eerste lid wordt maximaal 12 maanden verstrekt, tenzij dringende redenen zich hiertegen verzetten.

  • 6. Werkt belanghebbende niet mee aan beperking van de woonkosten, of betoont belanghebbende onvoldoende besef van verantwoordelijkheid op het gebied van woonkosten, wordt de woonkostentoeslag geweigerd of beëindigd.

  • 7. Het draagkrachtbeleid als bedoeld in artikel 4.1.1, het vierde lid, is van toepassing.

Artikel 4.2.3 Bijzondere woonkosten

  • 1. In de niet subsidiabele woonkosten die betrekking hebben op het langer zelfstandig laten wonen van ouderen en mensen met een handicap, wordt bijstand verleend:

    • a.

      voor zover deze kosten voor belanghebbende noodzakelijk worden geacht, waarbij de noodzaak in ieder geval aanwezig wordt geacht bij personen van 75 jaar en ouder, en;

    • b.

      voor zover de totale woonkosten tenminste de minimale huurgrens bedragen waarvoor huurtoeslag mogelijk is.

  • 2. Indien vanwege opname in een AWBZ-instelling de bijstandsnorm wordt verlaagd naar een norm bij verblijf in een inrichting, wordt bijzondere bijstand verleend in de kosten van het aanhouden van de woning, onder de volgende voorwaarden:

    • a.

      in de woning van belanghebbende blijven geen bewoners van 18 jaar of ouder achter, en;

    • b.

      de opname duurt naar verwachting niet langer dan 12 maanden, en;

    • c.

      belanghebbende is voornemens en naar verwachting in staat om na de opname terug te keren in de woning.

Artikel 4.2.4 Kleding en kledingslijtage

  • 1. Indien extra kledingslijtage voortkomt uit ziekte of handicap, wordt in de meerkosten van kleding bijzondere bijstand verleend. Voor de bepaling van de meerkosten wordt uitgegaan van extra kosten ten opzichte van de normbedragen en normaantallen zoals deze zijn vastgesteld door het Nibud.

  • 2. Indien en voor zover niet meer over passende kleding kan worden beschikt vanwege een acute noodsituatie, bijvoorbeeld door ziekte, ongeval of een redelijkerwijs niet-verzekerbare calamiteit, wordt bijzondere bijstand verleend. In dit geval wordt slechts kleding verstrekt voor zover het in dat seizoen passend is.

  • 3. In aanvulling op het tweede lid, wordt voor de kosten van kleding aangesloten bij de normbedragen en normaantallen van het Nibud.

  • 4. Het draagkrachtbeleid als bedoeld in artikel 4.1.1, het vierde lid, is van toepassing.

Artikel 4.2.5 Bijzondere bijstand voor schulden

  • 1. Het college verstrekt in de regel geen bijzondere bijstand voor schulden.

  • 2. Indien sprake is van levensbedreigende omstandigheden, die niet via andere weg dan bijstandverlening kunnen worden afgewend, wordt in een schuldsituatie bijstand in de vorm van een lening verleend. Hierbij wordt de ontstaansgeschiedenis van de schuld en of er sprake is van herhaling meegewogen.

  • 3. Het draagkrachtbeleid als bedoeld in het vierde lid van artikel 4.1.1, het vierde lid, is van toepassing.

Artikel 4.2.6 Bijzondere bijstand budgetbeheer en beschermingsbewind

  • 1.

    Bijzondere bijstand in de kosten van budgetbeheer wordt alleen verstrekt als:

    • a.

      budgetbeheer noodzakelijk wordt geacht door een deskundige;

      en

    • c.

      budgetbeheer buiten een schuldbemiddelingstraject om wordt uitgevoerd.

  • 2.

    Bijzondere bijstand in de kosten van budgetbeheer of beschermingsbewind wordt verstrekt als er geen of onvoldoende draagkracht is zoals bedoeld in artikel 4.1.1, vierde lid, onder h.

Artikel 4.2.7 Bijzondere bijstand in verband met arbeidsinschakeling

  • 1. Indien bijzondere noodzakelijke kosten verband houden met- of bijdragen aan de arbeidsinschakeling van de uitkeringsgerechtigde, kan het college voor deze kosten bijzondere bijstand verstrekken.

  • 2. De kosten als bedoeld in het eerste lid, betreffen in beginsel incidentele kosten. Indien de kosten niet incidenteel zijn maar een periodiek karakter hebben, kunnen deze tot een maximum van zes maanden worden verstrekt.

  • 3. Alle mogelijke voorliggende voorzieningen, waaronder de bijdragen als bedoeld in de artikelen 2.8 en 2.9, dienen als eerste aangesproken te worden, alvorens bijzondere bijstand kan worden verstrekt.

  • 4. Een aanvraag bijzondere bijstand voor bijzondere noodzakelijke kosten die verband houden met- of bijdragen aan de arbeidsinschakeling, kan door belanghebbende niet worden aangevraagd nadat de kosten zijn gemaakt.

Artikel 4.2.8 Bijzondere bijstand voor studiekosten

  • 1. Studiekosten ten behoeve van kinderen in de leerplichtige leeftijd worden in beginsel aangemerkt als algemeen noodzakelijke kosten waarin de bijstandsnorm en ontvangen tegemoetkomingen van de rijksoverheid voorzien, waarvoor geen bijzondere bijstand wordt verstrekt.

  • 2. Indien een bijzondere situatie leidt tot bijzondere noodzakelijke kosten dan bedoeld in het eerste lid, kan voor de kosten, voor zover zij hoger zijn, bijzondere bijstand worden verleend.

  • 3. Voor ten laste komende kinderen die een Mbo-opleiding volgen worden reiskosten om op de dichtstbijzijnde locatie van de opleiding (of stage) van hun keuze te komen vergoed, voor zover deze Mbo-leerling geen aanspraak kan maken op een Ov-studentenkaart en de dichtstbijzijnde opleidingslocatie buiten de gemeente Nissewaard ligt.

  • 4. In aanvulling op het derde lid, vinden vergoedingen plaats op basis van de goedkoopste reismogelijkheid met het openbaar vervoer.

Artikel 4.2.9 Aanslag inkomstenbelasting

  • 1. In een aanslag inkomstenbelasting wordt in het algemeen geen bijzondere bijstand, tenzij belanghebbende voldoet aan alle onderstaande criteria:

    • a.

      het netto in aanmerking te nemen inkomen van belanghebbende over het kalenderjaar bedraagt, na aftrek van de aanslag, minder dan de van toepassing zijnde bijstand over dat kalenderjaar;

    • b.

      de belastingaanslag heeft betrekking op een periode waarover belanghebbende bijstand ontving en bij de verstrekking van die bijstand is destijds geen rekening gehouden met de nog op te leggen belastingaanslag;

    • c.

      de aanslag kan door de Belastingdienst niet (verder) worden verlaagd of kwijtgescholden.

  • 2. De hoogte van de bijstand bedraagt het verschil tussen de bijstandsnorm en de netto inkomsten na aftrek van de aanslag, maar niet meer dan het bedrag van de aanslag.

Artikel 4.2.10 Huisraad/woninginrichting/duurzame gebruiksgoederen

  • 1. Bijzondere bijstand voor kosten van vervanging of reparatie van huisraad/woninginrichting of duurzame gebruiksgoederen involge artikel 51 van de wet, wordt verleend indien;

    • a.

      het noodzakelijke, niet-uitstelbare kosten zijn, die het gevolg zijn van bijzondere omstandigheden, en

    • b.

      er onvoldoende reserveringsruimte aanwezig is geweest, hetgeen belanghebbende niet te verwijten valt, en

    • c.

      er geen andere bekostigingsmogelijkheid aanwezig is, en

    • d.

      deze kosten het gevolg zijn van een verhuizing, mits er voor de verhuizing een sociale of medische noodzaak bestaat

  • 2. Geen bijzondere bijstand voor kosten wordt verleend indien;

    • a.

      de kosten vergoed hadden kunnen worden op grond van een inboedelverzekering, maar belanghebbende deze verwijtbaar niet had afgesloten;

    • b.

      het een eerste aanschaf/vestiging betreft, tenzij bijzondere omstandigheden aanwezig zijn;

    • c.

      deze voortvloeien uit een echtscheiding.

  • 3. Inrichtingskosten worden vergoed conform 30% van de op dat moment geldende normbedragen voor de inventarispakketten van het Nibud. Als een totale inventaris niet noodzakelijk is maar losse artikelen benodigd zijn, wordt dit ook vergoed conform 30% van de Nibud normbedragen.

  • 4. Bijstandverlening op grond van dit artikel vindt plaats in de vorm van een lening, ter hoogte van in uitvoeringsrichtlijnen te bepalen normbedragen.

  • 5. Een aanvraag bijzondere bijstand voor de kosten van duurzame gebruiksgoederen of inrichtingskosten, moet voordat er een betalingsverplichting ontstaat, door de belanghebbende worden aangevraagd.

Artikel 4.2.10A Stofferingskosten

  • 1. De hoogte van de bijzondere bijstand voor stofferingskosten bedraagt 100% van de norm die het NIBUD heeft vastgesteld voor de van toepassing zijnde gezinssamenstelling. De bijstand wordt om niet verstrekt.

  • 2. Bij kamerbewoning wordt de noodzakelijkheid van de inrichtings- en stofferingskosten afzonderlijk beoordeeld. Bijstand wordt verstrekt tot maximaal het gestelde in artikel 4.2.10 derde lid.

Artikel 4.2.11 Verhuiskosten

  • 1. Voor verhuiskosten wordt geen bijstand verleend, tenzij de verhuizing op sociale of medische gronden noodzakelijk is en de kosten niet of onvoldoende waren te voorzien.

  • 2. In de kosten van een als noodzakelijk aangemerkte verhuizing wordt bijzondere bijstand verleend, indien belanghebbende vanuit of binnen gemeente Nissewaard verhuist.

  • 3. In de kosten van dubbele huur plus administratiekosten en/of waarborgsom wordt bij een noodzakelijke verhuizing bijstand verleend, indien belanghebbende naar of binnen gemeente Nissewaard verhuist.

  • 4. Het draagkrachtbeleid als bedoeld in artikel 4.1.1, vierde lid, is van toepassing.

  • 5. Een aanvraag bijzondere bijstand voor bijzondere noodzakelijke kosten die verband houden met een verhuizing, moet voordat een betalingsverplichting wordt aangevraagd, door belanghebbende worden aangevraagd.

Artikel 4.2.12 Kosten voor verzorging of verpleging

  • 1. Voor de kosten van de eigen bijdrage AWBZ bij een opname in een AWBZ-instelling is geen bijzondere bijstand mogelijk, tenzij:

    • a.

      de inkomsten van belanghebbende minus de eigen bijdrage minder bedragen dan de van toepassing zijnde bijstandsnorm (meestal verblijf in een inrichting), en;

    • b.

      de eigen bijdrage AWBZ niet (verder) kan worden verlaagd.

  • 2. Voor de toegangsbijdrage wordt slechts bijzondere bijstand verleend indien en voor zover een beroep wordt gedaan op een voorziening die door een instantie wordt aangeboden op grond van de AWBZ.

  • 3. Voor de kosten van de eigen bijdrage voor officieel geïndiceerde gezinshulp en verpleeghulp wordt bijzondere bijstand verleend, indien het niet afsluiten van de collectieve ziektekostenverzekering voor minima aan belanghebbende niet te verwijten valt.

  • 4. Voor de kosten voor de bijdrage gebaseerd op een retributieregeling wordt bijstand verleend.

  • 5. Voor de eigen bijdrage voor dagverzorging (inclusief vervoerskosten) wordt bijstand verleend met uitzondering van de daarin begrepen reguliere maaltijdkosten.

  • 6. Het draagkrachtbeleid als bedoeld in artikel 4.1.1, vierde lid is van toepassing op het eerste lid.

Artikel 4.2.13 Voorkoming opname AWBZ-instelling

Kosten die door belanghebbende worden gemaakt voor voorzieningen die hem in staat stellen (langer) zelfstandig in de woning te blijven wonen en hiermee opname in een AWBZ instelling te voorkomen, worden aangemerkt als noodzakelijke kosten als gevolg van bijzondere omstandigheden. Voor deze kosten wordt individuele bijzondere bijstand verleend voor zover categoriale bijzondere bijstand hierin niet voorziet.

Artikel 4.2.14 Bijzondere reiskosten

  • 1. Wanneer een persoon is opgenomen in een inrichting voor geestelijke / lichamelijke verzorging of in detentie zit, wordt bijzondere bijstand verleend aan gezinsleden voor bezoekkosten, voor zover het bezoekkosten betreffen buiten gemeente Nissewaard, maar binnen Nederland.

  • 2. Tot de gezinsleden worden gerekend de inwonende partner en de inwonende minderjarige en meerderjarige kinderen, of ingeval van opname van een kind, de ouders en bij de ouders inwonende broers/zusters.

  • 3. De bijstand bij bezoek aan een persoon in een inrichting voor geestelijke/ lichamelijke verzorging, wordt vergoed per gezinslid, waarbij de noodzakelijke bezoekfrequentie door het college individueel wordt bepaald.

  • 4. De bijstand bij bezoek aan een persoon in detentie, wordt berekend op basis van bezoek eenmaal per maand per gezinslid.

  • 5. Voor zover een vergoeding via een ziektekostenverzekering niet van toepassing is, worden bezoekkosten in verband met een kortdurende ziekenhuisopname (korter dan 3 maanden) vergoed op basis van bezoek door een gezinslid om de dag.

  • 6. Vergoedingen vinden plaats op basis van de goedkoopst adequate voorziening.

Artikel 4.2.15: Dieetkosten

Voor zover belanghebbende of een gezinslid noodzakelijkerwijs een dieet moet volgen, wordt in de meerkosten van dit dieet ten opzichte van reguliere voeding, bijstand verleend.

Artikel 4.2.16: Uitgesloten kostensoorten

  • 1. De volgende kostensoorten worden aangemerkt als algemeen gebruikelijke kosten waarvoor in geen bijzondere bijstand wordt verleend:

    • a.

      Legeskosten en kosten in verband met het verlenen en verlengen van een vergunning tot verblijf in Nederland en naturalisatie;

    • b.

      premiekosten voor een aanvullende ziektekostenverzekering (niet zijnde de gemeentelijke bijdrage aan de collectieve aanvullende ziektekostenverzekering);

    • c.

      premiekosten voor overige afgesloten algemeen gebruikelijke verzekeringen;

    • d.

      niet-medische kosten in verband met of voortvloeiend uit zwangerschap en geboorte van een kind;

    • e.

      gemeentelijke belastingen of heffingen.

Artikel 4.2.17: Zelfstandig wonende jong-meerderjarigen

  • 1. Aan jongeren van 18 tot en met 20 jaar wordt aanvullend op de bijstandsnorm, op grond van artikel 16 en artikel 35 van de wet bijzondere bijstand voor levensonderhoud verstrekt indien de jongere noodzakelijkerwijs zelfstandig woont en geen gezamenlijke huishouding voert met een ander die 21 jaar of ouder is.

  • 2. Van noodzakelijkerwijs zelfstandig wonen is sprake indien:

    • a.

      beide ouders zijn overleden;

    • b.

      beide ouders in het buitenland wonen;

    • c.

      de jongere door een crisissituatie niet thuis kan wonen.

  • 3. De hoogte van de bijzondere bijstand bestaat uit:

    • a.

      de kosten die direct samenhangen met het uitwonen, en;

    • b.

      een forfaitair bedrag voor de overige extra kosten voor levensonderhoud.

  • 4. De bijstandsnorm en de bijzondere bijstand die ingevolge dit artikel wordt verstrekt, bedragen samen niet meer dan de norm als bedoeld in artikel 21 onder a van de wet.

  • 5. Het draagkrachtbeleid als bedoeld in artikel 4.1.1, vierde lid, is van toepassing.

Artikel 4.2.18 Taxatiekosten eigen woning

Wanneer geen recent taxatierapport aanwezig is van de woning, woonwagen of het woonschip, en de vastgestelde WOZ-waarde biedt onvoldoende aanknopingspunten voor het vaststellen van de huidige waarde van de woning, is een taxatie ten behoeve van beoordeling van de overwaarde in het kader van artikel 50 van de wet noodzakelijk. Voor de kosten wordt bijzondere bijstand om niet verstrekt.

Artikel 4.2.19 Kosten voor rechtsbijstand:

  • 1. Bijzondere bijstand voor de kosten van rechtsbijstand wordt verleend indien de Raad voor Rechtsbijstand een toevoeging heeft gegeven, tenzij het kosten betreft voor een procedure die voortvloeit uit de uitoefening van een zelfstandig beroep of bedrijf.

  • 2. Indien de eigen bijdrage voor rechtshulp niet verlaagd is vanwege het ontbreken van een doorverwijzing van het Juridisch Loket wordt de bijzondere bijstand verlaagd met de anders door de Raad voor Rechtsbijstand toegepaste korting.

Paragraaf 3 Categoriale bijzondere bijstand

Artikel 4.3.1: Categoriale bijstand Collectieve ziektekostenverzekering

  • 1. De zorgverzekeraar biedt inwoners met de mogelijkheid om deel te nemen aan de collectieve ziektekostenverzekering van CZ.

  • 2. De collectieve ziektekostenverzekering van CZ bestaat uit de basisverzekering, een aanvullende verzekering en een wettelijk eigen risico voor inwoners met een laag inkomen.

Artikel 4.3.2 Bijdrage College categoriale bijstand Collectieve ziektekostenverzekering

  • 1. Indien men gebruik maakt van de collectieve zorgverzekering en een inkomen geniet tot 120% van de bijstandsnorm levert de gemeente op basis van artikel 35 derde lid van de wet een bijdrage in de kosten voor de aanvullende verzekering.

  • 2. De bijdrage per volwassen verzekerde is:

    • a.

      voor het pakket Extra € 30,- per maand, of

    • b.

      voor het pakket Uitgebreid € 13,- per maand.

  • 3. Indien men gebruik maakt van de collectieve zorgverzekering en een inkomen geniet tot 120% van de bijstandsnorm vergoedt de gemeente op basis van artikel 35 derde lid van de wet per volwassen verzekerde voor het pakket Uitgebreid het eigen risico tot maximaal € 385,-.

Paragraaf 4 Individuele Inkomenstoeslag

Artikel 4.4.1 Recht op individuele inkomenstoeslag

Het college verleent op verzoek een Individuele inkomenstoeslag indien belanghebbende voldoet aan de voorwaarden als opgenomen in de Verordening sociaal domein gemeente Nissewaard en artikel 36 van de wet.

Artikel 4.4.2 Kindtoeslag

De toeslag voor een ten laste komend kind kan alleen worden verleend aan de ouder die op de peildatum kinderbijslag ontvangt voor dat kind. Als binnen 12 maanden na de peildatum een andere ouder kinderbijslag voor dat kind ontvangt, dan wordt aan die ouder in deze periode geen kindtoeslag verleend.

Paragraaf 5 Individuele bijzondere bijstand groepskenmerken

Artikel 4.5.1Kosten energie ouderen

  • 1. Het college verstrekt eenmaal per 12 maanden een bijdrage in de stookkosten aan de alleenstaande die of het gezin dat:

    • a.

      op de aanvraagdatum de pensioengerechtigde leeftijd heeft of ouder is dan de pensioengerechtigde leeftijd, en

    • b.

      aangewezen is op een inkomen dat niet hoger is dan 120% van de op belanghebbende van toepassing zijnde bijstandsnorm, en

    • c.

      geen in aanmerking te nemen vermogen heeft als bedoeld in artikel 34 van de wet;

  • 2. Belanghebbende dient te voldoen aan de voorwaarden als bedoeld in het eerste lid onder b en c, gedurende een periode van 24 aaneengesloten maanden voorafgaand aan de aanvraagdatum.

  • 3. Ingeval sprake is van gehuwden of een gezamenlijke huishouding als bedoeld in artikel 3 van de wet dient, om in aanmerking te komen voor de bijdrage in de stookkosten, één van beide partners de pensioengerechtigde leeftijd te hebben of ouder te zijn dan de pensioengerechtigde leeftijd.

  • 4. Een bijdrage in de stookkosten kan niet eerder worden verleend dan 12 maanden na de verlening van de Individuele inkomenstoeslag.

  • 5. De bijdrage in de stookkosten bedraagt voor een alleenstaande of gezin € 250,- per 12 maanden.

Hoofdstuk 5 Wet taaleis

Artikel 5.1. Aantonen kennis van de Nederlandse taal

  • 1. Het voldoende beheersen van de Nederlandse taal wordt aangenomen indien:

    • a.

      de persoon in de leerplichtige leeftijd tenminste 8 jaar in Nederland heeft gewoond;

    • b.

      de persoon is vrijgesteld van de inburgeringsplicht als gevolg van het behalen van een diploma, certificaat of ander document als bedoeld in artikel 2.3 tot en met 2.5 van het Besluit Inburgering;

    • c.

      er tijdens een voorgaande uitkeringsperiode is vastgesteld dat de persoon de Nederlandse taal minimaal op referentieniveau 1F beheerst.

  • 2. Aan de persoon die geen diploma, certificaat of document als bedoeld in het eerste lid, onder b, kan overleggen, wordt uiterlijk binnen 8 weken na de dag waarop het besluit tot toekenning van bijstand is verzonden, een taaltoets aangeboden.

Artikel 5.2. Geen taaltoets

Geen taaltoets wordt afgenomen indien:

  • a.

    uit de taalmeter op referentieniveau 1F blijkt dat de persoon dit niveau onvoldoende beheerst;

  • b.

    de persoon is ontheven van de plicht tot inburgering;

  • c.

    de persoon is ontheven van de arbeidsplicht op grond van psychische, fysieke of sociale problematiek;

  • d.

    tijdens een eerdere uitkeringsperiode is vastgesteld dat de persoon niet is staat is om de Nederlandse taal op referentieniveau 1F machtig te worden;

  • e.

    de persoon reeds is gestart met een taaltraject op grond van de Wet inburgering èn hij voldoet aan zijn inspanningsverplichting;

  • f.

    de persoon reeds is gestart met een taaltraject op grond van de Wet Educatie en Beroepsonderwijs èn hij hiermee voldoet aan zijn inspanningsverplichting.

Artikel 5.3. Het ontbreken van verwijtbaarheid

Elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt indien:

  • a.

    er sprake is van een gediagnosticeerd leerprobleem;

  • b.

    er is vastgesteld dat een persoon door in zijn persoon gelegen factoren niet in staat is om de Nederlandse taal op Referentieniveau 1F machtig te worden.

Artikel 5.4. Kennisgeving

  • 1. Het college informeert de persoon over het bestaan van het Redelijk vermoeden binnen acht weken nadat deze bekend is geworden.

  • 2. De schriftelijke kennisgeving bevat in ieder geval:

    • a.

      de uitslag van de Toets of Taalmeter;

    • b.

      het bestaan van het Redelijk vermoeden;

    • c.

      het opleggen van de inspanningsverplichting;

    • d.

      de wijze waarop de persoon zich bereid kan verklaren om de Nederlandse taal te leren;

Artikel 5.5 Tegemoetkoming reiskosten voor het volgen van een taalcursus

  • 1. Aan de belanghebbende die volgens de wet een verplichting heeft tot het volgen van een taalcursus wordt een tegemoetkoming verleend.

    • a.

      de belanghebbende een inkomen heeft dat niet hoger is dan 110% van de voor belanghebbende geldende bijstandsnorm;

    • b.

      de belanghebbende geen in aanmerking te nemen vermogen heeft.

  • 2. De tegemoetkoming wordt op aanvraag verleend en kan met terugwerkende kracht tot drie maanden voorafgaande aan de aanvraag worden ingediend.

  • 3. De tegemoetkoming wordt voor de duur van 1 jaar verstrekt. Deze kan ten hoogste twee keer worden verlengd.

  • 4. Onder reiskosten wordt verstaan: de kosten die voortkomen uit het noodzakelijke verkeer van de belanghebbende van het adres waarop de belanghebbende in de Basisregistratie Personen staat ingeschreven, naar het adres waar belanghebbende in het kader van taaleis noodzakelijkerwijs wordt geacht te zijn, en vice versa.

  • 5. De reiskosten worden vergoed indien de afstand tussen het adres waar de belanghebbende in de Basisregistratie Personen staat ingeschreven en het adres waar de belanghebbende de taalcursus volgt minimaal 10 kilometer en maximaal 40 kilometer is.

  • 6. De reiskosten worden alleen vergoed voor het volgen van een taalcursus bij een aanbieder die binnen de gemeente Nissewaard of de gemeente Brielle is gevestigd, tenzij de gemeente stelt dat het volgen van een taalcursus bij een aanbieder buiten de gemeenten Nissewaard en Brielle een voorwaarde is voor het beheersen van het vereiste taalniveau en/of het vinden van een baan.

  • 7. De vergoeding betreft een tegemoetkoming in de gemaakte reiskosten. Deze bedraagt € 75,- per maand waarin de belanghebbende het traject volgt.

  • 8. In afwijking van het vijfde, zesde en zevende lid, is de tegemoetkoming € 130,- per maand als de belanghebbende 18 jaar of ouder is en de Internationale Schakelklas in Rotterdam volgt.

Hoofdstuk 6 Zelfstandigen

Artikel 6.1 Uitvoeren onderzoek beginnende zelfstandigen

  • 1. Het college onderzoekt of het bedrijf of zelfstandig beroep nog levensvatbaar is, zo lang als sprake is van bijstandsverlening:

    • a.

      binnen zes maanden na aanvang van de bijstandsverlening dan wel na datum van de toekenningsbeschikking van bijstandsverlening;

    • b.

      na een periode van respectievelijk 6 en 12 maanden na het laatste onderzoek.

  • 2. Tevens onderzoekt het college op de in het eerste lid genoemde momenten de rechtmatigheid van de verstrekte algemene bijstand.

Artikel 6.2 Beëindiging bedrijf of zelfstandig beroep

Als bij beëindiging van het bedrijf of zelfstandig beroep een deel van een lening resteert en deze niet met toepassing van artikel 43, eerste lid, Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 onder hypothecair verband is verleend, maakt het college bij niet verwijtbaarheid van de beëindiging het resterende deel van de lening renteloos vanaf de beëindiging van het bedrijf of zelfstandig beroep.

Hoofdstuk 7 Bijkomstig werk

Inleiding

Ondernemers zijn belangrijk voor de Nederlandse economie. Ondernemerschap is ook een manier om uitkeringsonafhankelijk te worden. Dit kan onder andere door gebruik te maken van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (BBZ). Niet alle ondernemers kunnen echter (gelijk) voldoen aan de voorwaarden van de BBZ. Bijkomstig werk kan dan een kans zijn om op termijn uitkeringsonafhankelijk te worden. Onder bijkomstig werk wordt verstaan ‘arbeid anders dan in loondienst’.

Artikel 7.1 Aanvraag

Als een belanghebbende bijkomstig werk verricht dan worden de bijstand en de daaraan verbonden verplichtingen daarop afgestemd. Dit is nodig omdat:

  • a.

    aan de hand van de criteria beoordeeld moet worden of er inderdaad sprake is van een bescheiden omvang;

  • b.

    aan de zelfstandige activiteiten voorwaarden gesteld moeten worden;

  • c.

    nauwkeurige afspraken gemaakt moeten worden over de verantwoording en verrekening van verdiensten;

  • d.

    de wijziging van de rechten en plichten moeten worden vastgelegd in een beschikking.

Artikel 7.2 Beoordeling en voorwaarden

  • 1. De beoordeling of sprake is van bijkomstig werk dient plaats te vinden aan de hand van de zich in het concrete geval voordoende feiten en omstandigheden. Van belang is onder andere:

    • a.

      de intentie van belanghebbende om bijkomstig werk te verrichten;

    • b.

      de houding van belanghebbende tegenover arbeidsinschakeling, omdat de verplichtingen zoals gesteld in de artikelen 9 en 10 van de wet van toepassing blijven.

  • 2. Voor het verrichten van bijkomstig werk met behoud van bijstand gelden ten minste de volgende voorwaarden:

    • a.

      dit betreft bedrijfs- of beroepsmatige activiteiten die, aantoonbaar aan de hand van een overzicht van gewerkte uren, hoogstens 1225 uur per jaar omvangen;

    • b.

      belanghebbende houdt een (digitale) boekhouding bijwaarin bewijsstukken gearchiveerd worden;

    • c.

      belanghebbende geeft maandelijks de verworven inkomsten en een urenadministratie aan de gemeente Nissewaard door;

    • d.

      Indien de belanghebbende een maand geen activiteiten in het kader van zijn onderneming heeft verricht dient deze desondanks de in lid c genoemde overzichten te leveren;

    • e.

      belanghebbende voert deze activiteiten voor eigen rekening en risico uit;

    • f.

      belanghebbende gaat geen langlopende verplichtingen aan die snelle beëindiging van de zelfstandige activiteiten belemmeren;

    • g.

      deze activiteiten vormen geen belemmering voor het nakomen van de verplichtingen tot arbeidsinschakeling.

  • 3. De controle vindt plaats:

    • a

      bij bijkomstig werk van zeer bescheiden omvang met inkomsten en beroepskosten, leidend tot een bruto winst tot € 300 per maand: jaarlijks achteraf en steekproefsgewijs;

    • b

      bij bijkomstig werk met een brutowinst vanaf € 300 per maand: per half jaar met de mogelijkheid op verlenging naar een jaarlijkse controle;

    • c

      zo veel als mogelijk is aan de hand van een kopie van de aangifte en aanslag inkomstenbelasting.

  • 4. Om concurrentievervalsing te voorkomen is:

    • a.

      belanghebbende verplicht om, zodra de arbeid enige omvang krijgt van gewerkte uren en kwaliteit, te werken met marktconforme en openbare tarieven met reële vergoeding voor producten van de arbeid;

    • b.

      belanghebbende verplicht om aan het begin van de aanvraag tot toestemming een onderbouwde verklaring te overleggen waaruit blijkt welke prijzen belanghebbende en zijn concurrenten vragen voor de aangeboden diensten.

Artikel 7.3 Inkomstenverrekening

De netto-inkomsten worden verrekend met de uitkering. Bedrijfskosten dienen geclaimd te worden bij de Belastingdienst en worden niet verrekend bij de bijstandsverstrekking.

Artikel 7.4 Definitieve vaststelling

  • 1. Na ontvangst van de in artikel 7.2 genoemde stukken zal overgegaan worden tot een definitieve vaststelling van het inkomen uit bijkomstig werk.

  • 2. Na afloop van een jaar vind een herberekening plaats van het recht op bijstand waarbij de teveel dan wel te weinig verrekende inkomsten alsnog in de daarop volgende maand worden gecorrigeerd.

Hoofdstuk 8

Artikel 8.1 Structurele medische beperking

  • 1. In de hoofdstuk wordt onder een structurele medische beperking verstaan: een fysieke of psychische beperking die voortkomt uit een in de persoon gelegen ziekte of medisch gebrek die voldoende ernstig is dat er een rechtstreeks verband bestaat tussen het gebrek en het structureel niet in staat zijn van het verdienen van inkomsten door belanghebbende naast de studie.

  • 2. Onder structureel wordt verstaan: als er binnen een periode van 12 maanden na de aanvraag geen herstel of verbetering is te verwachten in de medische beperking, zodanig dat belanghebbende wel in staat is om naast de studie te werken en daar inkomen mee te verdienen.

  • 3. Er is in ieder geval geen sprake van een structurele medische beperking bij:

    • a.

      kortdurende beperkingen, zoals een gebroken been;

    • b.

      beperkingen die niet dusdanig ernstig zijn dat iemand naast de studie niet meer kan werken.

Artikel 8.2 Aanvraag

  • 1. Belanghebbende verstrekt bij de aanvraag de volgende stukken

    • a.

      een bewijs van het ontvangen van studiefinanciering op grond van de WSF of een tegemoetkoming op grond van de WTOS;

    • b.

      bij stage: een kopie van de stageovereenkomst waaruit de hoogte van de stagevergoeding blijkt.

  • 2. Belanghebbende kan bij de aanvraag een deskundigenverklaring verstrekken waarin staat waarom hij niet kan werken naast de studie.

Artikel 8.3 Medisch advies

  • 1. Er wordt een medisch advies gevraagd aan een onafhankelijke deskundige voor de beoordeling van een structurele medische beperking.

  • 2. In afwijking van het eerste lid kan alleen een medisch advies achterwege blijven als:

    • a.

      direct duidelijk is dat er recht bestaat op studietoeslag gelet op de ernst of aard van de structurele medische beperking;

    • b.

      vaststaat dat belanghebbende geen studiefinanciering op grond van de WSF of tegemoetkoming op grond van de WTOS ontvangt;

    • c.

      belanghebbende recht heeft op een Wajong-, WIA-, of een WGA-uitkering van het UWV;

    • d.

      belanghebbende werkt naast de studie, niet zijnde een stage.

Artikel 8.4 Toekennen en uitbetalen

  • 1. Als door het college is vastgesteld dat recht op studietoeslag bestaat, wordt de studietoeslag toegekend vanaf de dag waarop dit recht is ontstaan, voor zover deze dag niet ligt voor de dag waarop de belanghebbende de aanvraag om studietoeslag heeft ingediend.

  • 2. In afwijking van het eerste lid wordt studietoeslag met terugwerkende kracht ook toegekend over een periode die is gelegen voor de dag waarop de belanghebbende de aanvraag om studietoeslag heeft ingediend als:

    • a.

      belanghebbende daarom verzoekt; en

    • b.

      belanghebbende over deze periode voldoet aan de voorwaarden voor het recht op studietoeslag.

  • 3. In afwijking van het tweede lid wordt studietoeslag niet met terugwerkende kracht toegekend over een periode die is gelegen:

    • a.

      voor 1 april 2022;

    • b.

      5 jaar voorafgaand aan de dag waarop de belanghebbende de aanvraag om studietoeslag heeft ingediend.

  • 4. De studietoeslag wordt maandelijks uitbetaald.

  • 5. De studietoeslag die met terugwerkende kracht wordt toegekend, wordt na toekenning als een bedrag ineens uitbetaald.

Artikel 8.5 Hoogte studietoeslag

  • 1. De hoogte van de studietoeslag is gelijk aan de bedragen genoemd in artikel 7a van het Besluit loonkostensubsidie en minimumbedragen studietoeslag Participatiewet 2021.

  • 2. Als uitganspunt voor het bepalen van de hoogte van de studietoeslag geldt in de maand waarin een belanghebbende jarig wordt, het bedrag dat hoort bij de leeftijd die belanghebbende op de verjaardag heeft bereikt.

Artikel 8.6 Nieuw medisch advies bij zicht op verbetering

Wanneer het eerste medisch advies daartoe aanleiding geeft, wordt een periode bepaald waarbinnen een nieuw medisch advies zal worden gevraagd om te beoordelen of belanghebbende nog steeds niet in staat is om naast de studie te werken.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de vergadering van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nissewaard van 29 maart 2016

Burgemeester en wethouders van de gemeente Nissewaard,
de secretaris,
de burgemeester,
Aldus vastgesteld in de vergadering van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nissewaard van 29 maart 2016
Burgemeester en wethouders van de gemeente Nissewaard,
de secretaris,
de burgemeester,