Regeling vervallen per 13-12-2016

Nadere regels standplaatsen Noord-Beveland 2014

Geldend van 05-07-2014 t/m 12-12-2016 met terugwerkende kracht vanaf 01-06-2014

Intitulé

Nadere regels standplaatsen Noord-Beveland 2014

Artikel 1. Verkoopwagen

De verkoopwagen dient een van wielen en banden voorziene, onmiddellijk verrijdbare wagen, bestemd voor detailhandelverkoop te zijn.

Artikel 2. Maximale afmeting verkoopwagen

Een verkoopmiddel mag niet groter zijn dan 30,6 m2. Deze afmeting komt voort uit het Voertuigreglement welke bepaalt dat een voertuig maximaal 2,55 meter breed, 12 meter lang en 4 meter hoog mag zijn.

Artikel 3. Uitstallingsruimte

Maximaal de helft van de grootte van de standplaats mag als uitstallingsruimte worden gebruikt. Ook hier wordt met nadruk aangegeven, dat het hier gaat om het maximaal toegestane. De uiteindelijke afmetingen van de uitstallingsruimte zijn altijd afhankelijk van de ruimte, die de standplaatslocatie hiervoor biedt.

Artikel 4. Terras

Onder uitstallingsruimte wordt mede verstaan een terras. Terrassen worden alleen toegestaan voor en ter breedte van een (semi-)horeca standplaats.

Artikel 5. Tijden

Standplaats kan worden ingenomen tussen 06.00 uur en 22.00 uur. Deze tijden komen voort uit de Winkeltijdenwet en het Vrijstellingenbesluit Winkeltijdenwet.

Artikel 6. Alcoholhoudende dranken en/of spijzen

  • 1. Alcoholhoudende dranken en/of spijzen mogen niet worden versterkt. Deze bepaling komt voort uit de Drank- en Horecawet.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing op alcoholhoudende streekproducten.

Artikel 7. Hoofdbedrijfschap Detailhandel

  • 1. De standplaatshouder dient aangesloten te zijn bij het Hoofdbedrijfschap Detailhandel. Deze bepaling komt voort uit de Wet op e Bedrijfsorganisatie.

  • 2. Op aanvraag van een daartoe bevoegde persoon dient het CRK-pasje ter bewijs te worden getoond.

Artikel 8. Reclame- en/of strooibiljetten

Indien reclame- of strooibiljetten onder het publiek worden verspreid dienen achtergelaten reclame- en strooibiljetten van de openbare weg te worden verwijderd. Deze bepaling komt voort uit de Afvalstoffenverordening.

Artikel 9. Afval

Per 4 meter verkoopruimte dient een afvalbak, -mand of soortgelijk voorwerp met een minimuminhoud van 120 liter te worden geplaatst.

Artikel 10. Geluidsversterkende installatie

Het is niet toegestaan op de standplaats gebruik te maken van geluidsversterkende apparatuur.

Artikel 11. Bereikbaarheid en opstelling

  • 1. Er moet ten behoeve van het verkeer van de hulpverlenende diensten (politie, brandweer, ambulance), een doorgaande route met een breedte van 3,5 m en een hoogte van 4,2 m worden vrijgehouden. Hekwerken die deze route blokkeren moeten snel en gemakkelijk kunnen worden verwijderd. In deze route mogen geen losse goederen (zoals vlaggen, kledingrekken en dergelijke) worden geplaatst.

  • 2. Brandkranen en overige bluswaterwinplaatsen moeten zijn vrijgehouden en altijd bereikbaar zijn voor brandweervoertuigen.

  • 3. Gebouwen en bouwwerken achter de bakkraam/bakwagen moeten bereikbaar zijn en bereikbaar worden gehouden.

  • 4. De bakkraam/bakwagen moet zodanig zijn opgesteld, dat deze op geen enkele wijze gevaar kan opleveren voor de omgeving.

  • 5. De bakkraam/bakwagen die in een rij staan, dienen op de kop van de rij te staan.

  • 6. Het aanbrengen van borden en vlaggen e.d. aan luifels van bakkramen en bakwagens is verboden als deze op of over de doorgaande route staan of hangen.

Artikel 12. Bakruimte

  • 1. De bakinstallatie (oliebak) moet zodanig zijn geconstrueerd, dat olie of vet niet in de verbrandingsruimte kan komen (bijvoorbeeld door overbruisen, waarbij olie over de rand of door de kieren om de rand vloeit). Frituren is alleen toegestaan in ruimten die daarvoor zijn ingericht. Dus niet in verkoopruimten van winkels.

  • 2. Elk bak- en braadtoestel moet zijn voorzien van een goed functionerende thermostaat of thermokoppel met een maximum ingestelde waarde van 190°C. tegen oververhitting zijn beveiligd.

  • 3. Een gas gestookt toestel moet zijn opgesteld op een plaat van onbrandbaar en slecht warmtegeleidend materiaal.

  • 4. Het draagvlak onder bak- en braadtoestellen moet tot minstens 0,1 m buiten de toestellen onbrandbaar zijn, dan wel zijn bekleed met een onbrandbaar en slecht warmtegeleidend materiaal. De wanden in de nabijheid van een bak- en braadtoestel moeten tot minstens 0,3 m buiten het toestel op dezelfde wijze zijn bekleed.

Artikel 13. Bakactiviteiten in voor gevels geplaatste bakkramen/bakwagens

Bakkramen/bakwagens moeten zijn opgesteld op een afstand van ten minste 5 m vanaf de bebouwing. Deze voorwaarde geldt niet als het een blinde gevel betreft, die over een weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag (WBDBO) van ten minste 30 minuten beschikt.

Artikel 14. Elektrische installatie

  • 1. De elektrische installatie moet voldoen aan de norm NEN 1010 en de nadere eisen van het plaatselijke energiebedrijf.

  • 2. De elektrische installatie moet zijn voorzien van groepszekeringen en een aardlekschakelaar met een nominale aanspreekstroom van ten hoogste 30 mA.

  • 3. De verplaatsbare leiding (verlengsnoer) van een bakkraam/bakwagen naar een aansluitpunt voor elektriciteit moet:

    • a.

      minstens 3 aderig zijn, met een nominale kerndoorsnede van 2½ mm²;

    • b.

      zijn beschermd door een ommanteling van neopreen, die geen beschadigingen of gebreken vertoont.

  • 4. De lengte van de verplaatsbare leiding (verlengsnoer) mag ten hoogste 25 m bedragen, moet geheel zijn uitgerold en niet aan elkaar zijn gekoppeld.

  • 5. De plaats en de bevestiging van de verplaatsbare leiding (verlengsnoer) moet zodanig zijn, dat er niemand over kan struikelen.

Artikel 15 Gasinstallatie

  • 1. Bij een bakkraam/bakwagen mogen niet meer losse gasflessen/gastanks aanwezig zijn dan als werkvoorraad voor één dag nodig is.

  • 2. De totale waterinhoud van losse gasflessen/gastanks mag niet groter zijn dan 115 liter.

  • 3. Een opstelruimte voor gasflessen, moet aan de buitenlucht zijn geventileerd door middel van minstens twee niet afsluitbare openingen nabij of in de vloer, die zover mogelijk uit elkaar moeten liggen. De netto doorlaat van de ventilatieopeningen moet 1/40 van het vloeroppervlak bedragen met een minimum van 100 cm² per opening.

  • 4. Een opstelruimte voor gasflessen moet gasdicht zijn gescheiden van de gebruiksruimte en mag slechts van buitenaf door middel van een deur of luik bereikbaar zijn.

  • 5. Een flessengasinstallatie moet voldoen aan de norm NEN 1078 en de NPR 3378, dan wel de NEN-EN 12245.

  • 6. De afstand tussen een opstelling voor gasflessen en overige voor verwarming bestemde brandstoffen moet ten minste 5 m te bedragen.

  • 7. Een opslagplaats van gasflessen achter een bakkraam/bakwagen mag niet toegankelijk zijn voor publiek en moet zijn voorzien zijn van het opschrift “ROKEN EN OPEN VUUR VERBODEN” in letters met een hoogte van minimaal 8 cm.

  • 8. Een opslag van gasflessen/gastanks moet goed aan de buitenlucht worden geventileerd.

  • 9. LPG mag uitsluitend worden toegepast in een LPG-dampgassysteem (rode tank) dat als zodanig gemonteerd, gekeurd en gecertificeerd moet zijn volgens de norm NEN-EN 1949:2002 en de norm NEN-EN 1949:2002/A1:2005.

  • 10. Gasflessen moeten zijn voorzien van een door Lloyds Register-Stoomwezen erkend geldig keurmerk of het Europese keurmerk PIE (p) volgens de Europese richtlijn 1999/36/EG.

  • 11. De aanwezigheid van gasflessen waarvan de goedkeuring volgens de ingeponste datum meer dan 10 jaar geleden heeft plaatsgevonden, is verboden. Voor Shell-benegas en Primagas flessen is dit 15 jaar.

  • 12. Gasflessen en gastanks mogen slechts tot 80% worden gevuld.

  • 13. Een lege gasfles moet altijd met gesloten afsluiter worden bewaard.

  • 14. Afsluiters moeten tegen beschadigen worden beschermd. Als de bescherming uit een afneembare kop bestaat, moet deze bij niet aangesloten flessen zijn aangebracht.

  • 15. Het gebruik van een reduceerventiel (drukregelaar) dat ouder is dan 5 jaar is verboden.

  • 16. Een verbruikstoestel mag uitsluitend op de standplaats in werking zijn. Tijdens het transport van de bakwagen moeten de afsluiters van gasflessen en/of gastank te allen tijde zijn gesloten.

  • 17. Alle toegepaste appendages moeten van een door Lloyds Register-Stoomwezen goedgekeurd type zijn of voorzien van een Gastec QA.

  • 18. Het leidingnet moet zijn uitgevoerd als een vaste leiding van metaal. Aan het einde van elk aftakpunt van de vaste leiding naar een gebruikstoestel moet zich een afsluiter bevinden.

  • 19. Het gebruik van een gasslang is alleen toegestaan:

    • a.

      voor het aansluiten van een verbruikstoestel op het leidingnet;.

    • b.

      als koppelslang tussen een gasfles/gastank en het leidingnet;

    • c.

      als koppelslang tussen een gasfles/gastank en een manifold.

  • 20. Elke verbindingsslang tussen een drukhouder en een verbruikstoestel e.d. moet:

    • a.

      voorzien zijn van het opschrift “butaangas of propaangas” en voldoen aan de eisen, gesteld in de normen NEN 5654 van juli 1980 of de NEN-EN 559.

    • b.

      zijn vervaardigd van synthetische rubber met één of meer staaldraad en/of textielinlagen.

    • c.

      bij een gebruik van de zwarte gasslangen voor butaangas niet ouder zijn dan twee jaar, en bij gebruik van de oranje slangen voor propaangas niet ouder zijn dan vier jaar;

    • d.

      door middel van slangklemmen op slangpilaren zijn bevestigd;

    • e.

      vrij en ongespannen zijn aangelegd;

    • f.

      zodanig zijn aangebracht dat blootstelling aan ontoelaatbare temperatuursinvloeden en/of mechanische beschadiging wordt voorkomen;

    • g.

      zo kort mogelijk zijn gehouden.

      De slanglengte voor een tijdelijke opstelling mag maximaal 10 m bedragen.

      NB: Propaanslangen zijn erin twee uitvoeringen: de oranje/bruin gekleurde, met op de slang het jaar van aanmaak aangegeven en de zwarte slang met vaste metalen koppelingen. Het jaar van fabricage is hier ingeponst op de metalen koppeling.

  • 21. Het leidingnet met toebehoren moet iedere twee jaar en zo vaak als de omstandigheden daartoe aanleiding geven (bijvoorbeeld bij wijzigingen en reparaties), worden gekeurd en beproefd. Van de beproeving moet een door of vanwege de installateur getekende en door de vergunninghouder mede ondertekende verklaring bij de gebruikers aanwezig zijn. De keuring en beproeving moeten bevatten:

    • a.

      controle op de vereiste beveiligingen van het leidingsysteem en controle op de goede werking van deze beveiligingen;

    • b.

      controle op de toepassing van goedgekeurd toebehoren;

    • c.

      beproeving van de installatie met lucht of een inert gas.

  • 22. Het leidingsysteem met toebehoren moet steeds in goede staat van onderhoud verkeren.

Artikel 16. Afvoer van verbrandingsgassen en dampen

  • 1. De verbrandingsgassen van bak- en braadtoestellen moeten d.m.v. afvoerleidingen van onbrandbaar en hittebestendig materiaal worden afgevoerd. Wand- en dakdoorvoeringen moeten zijn uitgevoerd met een dubbelwandige nisbus.

  • 2. Binnen een afstand van 0,3 m van een afvoerleiding voor bakdampen en een afvoerleiding voor verbrandingsgassen, mogen geen brandbare stoffen aanwezig zijn, tenzij deze zijn bekleed met een onbrandbaar en slecht warmtegeleidend materiaal.

  • 3. Afvoer van bakdampen en verbrandingsgassen door één leiding is toegestaan, mits de temperatuur van de verbrandingsgassen gemeten op de plaats van samenkomst, niet hoger is 200°C.

  • 4. De filters van de luchtreinigingsinstallatie moeten zo vaak gereinigd/vervangen worden als voor de goede werking noodzakelijk is.’

Artikel 17. Draagbare blusmiddelen

  • 1. In elke bakkraam/bakwagen moet het volgende aanwezig zijn:

    • a.

      nabij de toegang, een draagbaar blustoestel met een inhoud van minstens 6 kg bluspoeder, 5 kg koolzuursneeuw of een gelijkwaardig ander blusmiddel;.

    • b.

      goed passende deksels voor het snel afdekken van de pannen bij brand;

    • c.

      een blusdeken van minimaal 120 x 90 cm.

  • 2. Een draagbaar blustoestel moet:

    • a.

      voor iedereen duidelijk zichtbaar en gemakkelijk bereikbaar zijn aangebracht;

    • b.

      voor direct gebruik gereed zijn;

    • c.

      in goede staat van onderhoud verkeren; geen uiterlijke en functie beperkende beschadigingen.

    • d.

      zijn voorzien van een geldig Rijkskeurmerk met rangnummer;

    • e.

      ten minste eenmaal per twee jaar overeenkomstig de norm NEN 2559:2001 zijn onderhouden en zijn voorzien van een label of sticker waarop de laatste controledatum is vermeld.

Artikel 18. Handhaving

Onverminderd de strafbepalingen van de Algemene Plaatselijke Verordening kan, indien een standplaatshouder niet aan deze nadere regels voldoet, een daartoe bevoegd persoon de standplaatshouder sommeren direct het standplaatsenterrein te verlaten.

Artikel 19. Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1. Deze nadere regels treden op 1 juni 2014 in werking.

  • 2. De Nadere regels standplaatsen 2009 van 6 oktober 2009 worden ingetrokken.

  • 3. Deze nadere regels wordt aangehaald als "Nadere regels standplaatsen".

Ondertekening

Aldus vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders op 20 mei 2014.