Regeling vervallen per 01-01-2024

Beleidsregel van Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Brabant houdende regels omtrent staldering (Beleidsregel staldering Noord-Brabant)

Geldend van 09-04-2020 t/m 31-12-2023

Intitulé

Beleidsregel van Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Brabant houdende regels omtrent staldering (Beleidsregel staldering Noord-Brabant)

Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant

Gelet op artikel 26.1 Verordening ruimte Noord-Brabant;

Overwegende dat Provinciale Staten in 2014 in de Structuurvisie RO en de Verordening ruimte Noord-Brabant, verder te noemen Verordening ruimte, maatregelen hebben neergelegd die ertoe moeten leiden dat de veehouderij in Noord-Brabant komt tot een zorgvuldige veehouderij die in evenwicht met zijn omgeving produceert;

Overwegende dat is gebleken dat deze maatregelen niet afdoende zijn, waarna in het najaar van 2016 een aanvullend pakket aan maatregelen is opgesteld dat heeft geleid tot een wijziging van de Verordening ruimte op 8 juli 2017;

Overwegende dat onderdeel van deze aanvullende maatregelen is het opnemen van de verplichting tot staldering zoals vastgelegd in artikel 26.1 in de Verordening ruimte, hetgeen inhoudt dat binnen een aangeduid stalderingsgebied de toename van de oppervlakte dierenverblijf van een hokdierhouderij binnen een bouwperceel uitsluitend wordt toegestaan als elders in het gebied de oppervlakte dierenverblijf van een hokdierhouderij is afgenomen met tenminste 110%;

Overwegende dat Gedeputeerde Staten de werkwijze met betrekking tot het bij staldering af te geven stalderingsbewijs in een beleidsregel wensen vast te leggen;

Besluiten vast te stellen de volgende beleidsregel:

Artikel 1 Begripsbepalingen

  • a. Awb: Algemene wet bestuursrecht;

  • b. BAG: Basisregistraties Adressen en Gebouwen

  • c. BAG-ID: identificatienummer dat aan een gebouw is toegekend zoals kenbaar uit de BAG;

  • d. bedrijfsontwikkelplan: plan met daarin te nemen alternatieve maatregelen, dat door een stopper voor 1 april 2010 is ingediend en goedgekeurd door de betreffende gemeente, waarbij wordt gedoogd dat hij niet voldoet aan het Besluit emissiearme huisvesting;

  • e. herbestemmen: wijzigen van de gehele bestemming van een dierenverblijf, zodat geen hokdierhouderij is toegestaan;

  • f. herbestemmer: partij die binnen het stalderingsgebied een dierenverblijf voor hokdieren heeft laten herbestemmen;

  • g. meetrapport: rapport, met opnamedatum na 17 maart 2017, waarin de vloeroppervlakte van een gebouw op vloerniveau langs de buitenomtrek van de wanden, gemeten volgens NEN 2580, is aangegeven en dat is voorzien van een plattegrondtekening van alle bouwlagen en overzichtsfoto’s van zowel de binnen- als buitenzijde van het Gebouw;

  • h. ontvankelijke aanvraag omgevingsvergunning: aanvraag voor een omgevingsvergunning, waarbij het bevoegde bestuursorgaan van oordeel is dat de verstrekte gegevens en bescheiden voldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag;

  • i. RVO: Rijksdienst voor Ondernemend Nederland;

  • j. sanering: slopen of herbestemmen van een gebouw;

  • k. sloop-nieuwbouw-aanvraag: aanvraag voor een omgevingsvergunning voor de nieuwbouw van een dierenverblijf voor een hokdierhouderij, op een bouwblok waar op dat moment reeds een dierenverblijf voor een hokdierhouderij is gevestigd welk dierenverblijf in verband met de nieuwbouw wordt gesloopt en waarvan het staloppervlak niet groter is dan het staloppervlak van het te slopen dierenverblijf;

  • l. slopen: doen afbreken van een gebouw, inclusief het afvoeren van puin en afval, het verwijderen van gevaarlijk afval zoals asbest, de verwijdering van putten en funderingen en het egaliseren van het perceel;

  • m. sloper: partij die een dierenverblijf voor een hokdierhouderij binnen het stalderingsgebied heeft laten slopen;

  • n. staldering: koppeling tussen het oprichten van een dierenverblijf voor een hokdierhouderij en de sanering van een bestaand dierenverblijf van een hokdierhouderij binnen hetzelfde stalderingsgebied;

  • o. stalderingsbewijs: besluit op grond van artikel 1.3 van de Awb waaruit blijkt dat aan de voorwaarden voor staldering is voldaan als bedoeld in de artikelen 2.74 en 3.52 van de Verordening;

  • p. stalderingsgebied: werkingsgebied zoals opgenomen en begrensd in de Verordening;

  • q. staloppervlak: vloeroppervlak van een gebouw zoals ingetekend in de BAG of het aangegeven vloeroppervlak in een meetrapport;

  • r. stopper: veehouder die voor 1 januari 2020 stopt met de pluimvee- of varkenstak, die niet voldoet aan het Besluit Emissiearme Huisvesting, die alternatieve maatregelen heeft getroffen voor 1 april 2013 en deze voor 1 april 2010 in een door de gemeente goedgekeurd bedrijfsontwikkelplan heeft vastgelegd;

  • s. Sun: Subsidieregeling urgentiegebieden Noord-Brabant;

  • t. uitbreider: partij die een nieuw dierenverblijf voor een hokdierhouderij binnen een stalderingsgebied wenst te realiseren door een nieuw gebouw op te richten of een bestaand gebouw door de wijziging van gebruik of bestemming geschikt te maken als dierenverblijf voor een hokdierhouderij of een bestaand dierenverblijf voor een hokdierhouderij wenst uit te breiden;

  • u. Verordening: Interim omgevingsverordening Noord-Brabant.

Artikel 2 Stalderingsloket

Gedeputeerde Staten richten binnen de ambtelijke organisatie van de provincie Noord-Brabant een stalderingsloket in.

Artikel 3 Aanvraag stalderingsbewijs

  • 1. Gedeputeerde Staten beoordelen de aanvraag van een uitbreider voor afgifte van een stalderingsbewijs op volledigheid.

  • 2. Gedeputeerde Staten achten een aanvraag van een uitbreider volledig, indien de uitbreider gebruik heeft gemaakt van het door Gedeputeerde Staten digitaal ter beschikking gestelde aanvraagformulier en de aanvraag de volgende gegevens en documenten bevat:

    • a.

      een verklaring van de uitbreider, in de vorm van een schriftelijk ondertekend document, waarin de uitbreider aangeeft:

      • 1º.

        de adresgegevens van de locatie waar de uitbreider een dierenverblijf voor de hokdierhouderij wil realiseren;

      • 2º.

        de staloppervlakte van het dierenverblijf voor de hokdierhouderij waarvoor uitbreider het stalderingsbewijs aanvraagt;

      • 3º.

        de diersoort die in het te realiseren dierenverblijf voor de hokdierhouderij gehouden gaat worden;

    • b.

      informatie over het gesaneerde dierenverblijf voor de hokdierhouderij, op basis waarvan het stalderingsbewijs wordt aangevraagd, inhoudende:

      • 1º.

        de adresgegevens en BAG-ID van het dierenverblijf voor de hokdierhouderij;

      • 2º.

        het staloppervlak van het gesaneerde dierenverblijf voor de hokdierhouderij;

      • 3º.

        een uitdraai van het “Overzicht ingevulde gegevens Gecombineerde opgave” van het gesaneerde dierenverblijf, van het RVO over de jaren 2014, 2015, 2016 en 2017 of bewijsstukken die op andere wijze aantonen dat het dierenverblijf drie jaar voorafgaand aan 17 maart 2017 legaal, onafgebroken is gebruikt als dierenverblijf;

      • 4º.

        het uniek bedrijfsnummer van de hokdierhouderij;

    • c.

      een door de sloper of herbestemmer aan de uitbreider overgelegde verklaring, in de vorm van een schriftelijk ondertekend document, waarin de sloper of herbestemmer aangeeft:

      • 1º.

        aan welke uitbreider het staloppervlak van het gesaneerde dierenverblijf voor de hokdierhouderij wordt toegekend;

      • 2º.

        het totale staloppervlak van het gesaneerde dierenverblijf voor de hokdierhouderij;

      • 3º.

        het staloppervlak van het gesaneerde dierenverblijf voor de hokdierhouderij dat wordt toegekend aan de uitbreider;

      • 4º.

        dat de sloper of herbestemmer voor wat betreft het gesaneerde dierenverblijf voor de hokdierhouderij geen gebruik maakt of heeft gemaakt van de Ruimte voor Ruimte regeling zoals opgenomen in artikel 3.80 van de Verordening;

      • 5º.

        dat de sloper of herbestemmer voor wat betreft het gesaneerde dierenverblijf voor de hokdierhouderij geen gebruik maakt of heeft gemaakt van de Sun, de Sun 2015 of de Sun 2016;

      • 6º.

        dat de sloper of herbestemmer voor wat betreft het gesaneerde dierenverblijf voor de hokdierhouderij geen sloop-nieuwbouw-aanvraag heeft gedaan;

      • 7º.

        of de sloper of herbestemmer ook te kwalificeren is als stopper;

      • 8º.

        dat indien er sprake is van sloop van een dierenverblijf voor de hokdierhouderij, toestemming wordt gegeven aan de provincie, om te controleren dat de sloop heeft plaatsgevonden;

  • 3. Indien de sloper of herbestemmer overeenkomstig het tweede lid, onderdeel c, onder 7, heeft aangegeven dat hij te kwalificeren is als een stopper, toetsen Gedeputeerde Staten tevens of de aanvraag voor afgifte van een stalderingsbewijs de volgende documenten bevat:

    • a.

      het bedrijfsontwikkelplan van de betreffende sloper of herbestemmer;

    • b.

      een verklaring van de gemeente waar het bedrijfsontwikkelplan is ingediend, waaruit blijkt dat dit plan door de gemeente is geaccordeerd;

  • 4. Indien sprake is van sloop van een dierenverblijf voor de hokdierhouderij toetsen Gedeputeerde Staten tevens of de aanvraag voor afgifte van een stalderingsbewijs de volgende documenten bevat:

    • a.

      een afschrift van de sloopmelding;

    • b.

      een afschrift van de aanvang van de sloop, indien de aanvangsdatum van de sloop afwijkt van de datum uit de sloopmelding;

    • c.

      een afschrift van de beëindiging van de sloop, indien de beëindigingsdatum van de sloop afwijkt van de datum uit de sloopmelding;

    • d.

      een nota en betaalbewijs van het sloopbedrijf of een gemeentelijke verklaring waaruit de sloop blijkt;

  • 5. Indien sprake is van herbestemmen van een dierenverblijf voor de hokdierhouderij toetsen Gedeputeerde Staten tevens of de aanvraag voor afgifte van een stalderingsbewijs een onherroepelijk bestemmingsplan bevat, waaruit blijkt dat herbestemming heeft plaatsgevonden;

  • 6. Indien de uitbreider voor het staloppervlak af wil wijken van het oppervlak van een gebouw zoals is ingetekend in de BAG, toetsen Gedeputeerde Staten tevens of de aanvraag voor afgifte van een stalderingsbewijs een meetrapport van het desbetreffende gebouw bevat.

Artikel 4 Voorwaarden stalderingsbewijs

  • 1. Gedeputeerde Staten beoordelen de aanvraag voor een stalderingsbewijs aan de in de artikelen 2.74 en 3.52 van de Verordening opgenomen voorwaarden, waarbij in geval van een sloop-nieuwbouw-aanvraag er geen sprake is van een toename van de oppervlakte van het dierenverblijf voor hokdieren.

  • 2. Indien de sloper of herbestemmer overeenkomstig het bepaalde in artikel 3, derde lid, heeft aangegeven dat hij te kwalificeren is als stopper, wordt de omvang van het staloppervlak van het gesaneerde dierenverblijf als bedoeld in artikel 3, tweede lid, onderdeel c, onder 2, door Gedeputeerde Staten naar rato bepaald op het gemiddelde percentage van de productie, ten opzichte van de volledige productiecapaciteit.

Artikel 5 Procedure aanvraag stalderingsbewijs

  • 1. Indien de aanvraag voldoet aan de vereisten en voorwaarden, bedoeld in de artikelen 3 en 4, geven Gedeputeerde Staten een voorlopig stalderingsbewijs af aan de uitbreider.

  • 2. Gedeputeerde Staten verstrekken een afschrift van het stalderingsbewijs aan de gemeente waarbinnen het dierenverblijf voor de hokdierhouderij ten behoeve waarvan het stalderingsbewijs wordt afgegeven, wordt gerealiseerd.

  • 3. Indien de aanvraag niet voldoet aan de vereisten en voorwaarden, genoemd in de artikelen 3 en 4, wordt de aanvraag afgewezen.

  • 4. Indien de uitbreider binnen zes maanden na afgifte van het voorlopig stalderingsbewijs een verklaring van de gemeente overlegt dat er een ontvankelijke aanvraag voor omgevingsvergunning is ingediend voor het realiseren van een dierenverblijf voor een hokdierhouderij waarvoor het stalderingsbewijs is afgegeven, zetten Gedeputeerde Staten het voorlopig stalderingsbewijs, bedoeld in het eerste lid, om in een definitief stalderingsbewijs.

  • 5. Indien het bewijs, bedoeld in het vierde lid, niet binnen zes maanden wordt geleverd, zetten Gedeputeerde Staten het voorlopig stalderingsbewijs niet om naar een definitief stalderingsbewijs en vervalt het voorlopig stalderingsbewijs.

  • 6. Een definitief stalderingsbewijs kan aan het stalderingsloket worden teruggegeven, waardoor het komt te vervallen, indien de omgevingsvergunning voor de realisering van het dierenverblijf voor de hokdierhouderij ten behoeve waarvan het stalderingsbewijs is afgegeven niet onherroepelijk wordt en de oorzaak hiervan niet gelegen is bij de uitbreider.

  • 7. Het gesloopte of herbestemde dierenverblijf voor de hokdierhouderij, bedoeld in het vijfde en zesde lid, kan in dat geval door een andere uitbreider worden ingezet bij een aanvraag voor de afgifte van een stalderingsbewijs op grond van deze beleidsregel.

  • 8. De termijn, bedoeld in het vierde en vijfde lid, kan op verzoek worden verlengd als is aangetoond dat het indienen van een ontvankelijke aanvraag langere tijd in beslag neemt en dit niet aan de initiatiefnemer is toe te rekenen.

Artikel 6 Uitvoering door stalderingsloket

Gedeputeerde Staten belasten het stalderingsloket, bedoeld in artikel 2, met de volgende uitvoeringstaken:

  • a.

    de controle of aan de vereisten en voorwaarden van staldering, genoemd in de artikelen 3 en 4, is voldaan;

  • b.

    het zorgdragen voor het uitgeven en innemen van stalderingsbewijzen aan uitbreiders als bedoeld in artikel 4;

  • c.

    het bijhouden van de administratie van gesaneerde en uitgegeven meters dierenverblijf voor hokdieren.

Artikel 7 Grondslag

Deze beleidsregel berust op artikel 4:81, eerste lid, van de Awb.

Artikel 8 Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Beleidsregel staldering Noord-Brabant

Ondertekening

’s-Hertogenbosch, 24 oktober 2017

Gedeputeerde Staten voornoemd,

de voorzitter, de secretaris,

prof. dr. W.B.H.J. van de Donk ir. A.M. Burger

Toelichting behorende bij de Beleidsregel staldering Noord-Brabant

Algemeen

Gedeputeerde Staten stellen deze beleidsregel vast om de werkwijze van het stalderingsloket vast te leggen. Het stalderingsloket is ingesteld om uitvoering te geven aan de stalderingsregeling zoals vastgelegd in artikel 26 Verordening ruimte Noord-Brabant. De taken van het stalderingsloket zijn benoemd in artikel 6 van deze beleidsregel.

Aanvraag

In artikel 3 staan de vereisten waaraan Gedeputeerde Staten een aanvraag voor een stalderingsbewijs toetsen. Voor het indienen van de aanvraag hebben Gedeputeerde Staten een aanvraagformulier ter beschikking gesteld.

Het gesaneerde dierenverblijf

In deze beleidsregel wordt gesproken over ‘het gesaneerde dierenverblijf’. Deze term omvat ook de situatie dat er een samenloop bestaat van de sanering van meerdere dierenverblijven. Dit heeft betrekking op twee situaties:

  • Gedeputeerde Staten verwachten dat een “uitbreider” in de meeste gevallen stalderingsmeters verzamelt van verschillende locaties om zijn uitbreiding mogelijk te maken. Een stalderingsbewijs wordt enkel uitgegeven voor de gehele omvang van de voorgenomen uitbreiding. Indien een uitbreider beschikt over bewijsstukken van sanering die enkel stalderingsmeters voor een gedeelte van zijn voorgenomen uitbreiding opleveren, dient hij eerst bewijsstukken voor de resterende stalderingsmeters te verkrijgen.

  • Het is in de praktijk niet aannemelijk dat de omvang van de “gesaneerde locatie” precies 110% van de gewenste uitbreiding betreft. Daarom hebben gedeputeerde Staten in de beleidsregel opgenomen dat het van belang is dat de sanerende veehouder verklaart welk gedeelte van zijn gebouw aan de uitbreider wordt toegekend. De stalderingsmeters van één locatie kunnen dus verdeeld worden over meerdere uitbreidingslocaties.

 

Omvang dierenverblijf

Voor staldering wordt het staloppervlak ingebracht van een gesaneerd dierenverblijf dat gerekend vanaf de peildatum 17 maart 2017 de daaraan voorafgaande drie jaren legaal gebruikt en ingericht was voor de hokdierhouderij. Hierbij gelden in beginsel de maatvoeringen zoals opgenomen in het BAG. Indien een aanvrager wil afwijken van deze maatvoeringen is ingevolge het zesde lid een meetrapport vereist.

 

Voor zogenaamde stoppers geldt dat Gedeputeerde Staten de staloppervlakte van het dierenverblijf alleen meetellen, voorzover dit past binnen een ingediend en door de gemeente geaccordeerd bedrijfsontwikkelplan. Gebruik van een dierenverblijf dat niet past binnen dit door de gemeente geaccordeerde plan is niet legaal en kan derhalve niet meetellen voor stalderen.

In een bedrijfsontwikkelplan is aangegeven op welke manier de ondernemer de maximale productiecapaciteit van de opstallen beperkt. In dat geval wordt naar rato van productie ten opzichte van de productiecapaciteit van het gebouw, de omvang van de stalderingsmeters bepaald. Dat is neergelegd in artikel 4, tweede lid. Deze uitzondering is gemaakt om de doelstelling van het stalderen, het voorkomen van verdere regionale concentratie van vee, niet in gevaar te brengen. De verwachting is dat veel gesaneerde hokdierhouderijen de komende jaren afkomstig zijn van veehouders die te kwalificeren zijn als stopper.

 

Specifieke eisen

Voor sloop of herbestemming gelden specifieke voorwaarden voor het aan te leveren bewijsmateriaal waar Gedeputeerde Staten aan toetsen. Deze zijn in het vierde en vijfde lid van artikel 3 opgenomen.

 

Combineren met andere regelingen

Het stalderen laat zich niet combineren met regelingen waarbij een vergoeding wordt gegeven voor het saneren van de stalruimten, zoals Ruimte-voor-Ruimte en de Sanering Urgentiegebieden Noord-Brabant. Stalderen kan wel gecombineerd worden met regelingen gericht op het beëindigen van de productiecapaciteit van hokdierhouderijen, mits daarmee niet ook een vergoeding voor het slopen wordt verstrekt.

 

Sloop/nieuwbouw

Bij een gecombineerde omgevingsvergunningaanvraag voor de sloop van een gebouw en de bouw van een gebouw binnen eenzelfde bouwperceel, is er vanuit de verordening geen verplichting tot staldering als de oppervlakte dierenverblijf voor de hokdierhouderij niet toeneemt. In zo’n geval is er dus ook geen stalderingsbewijs vereist.

 

Legaal en onafgebroken in gebruik

Indien het staloppervlak uit de pas loopt met het vloeroppervlak dat ruwweg benodigd is voor de dieraantallen die uit het “Overzicht ingevulde gegevens gecombineerde opgave” van het RVO blijken, dan passen Gedeputeerde Staten bij de toetsing een correctie toe op het staloppervlak op basis van de feitelijke en legaal in gebruik zijnde situatie.

 

(Voorlopig) stalderingsbewijs

Het voorlopig stalderingsbewijs heeft een maximale geldingstermijn van 3 maanden. Binnen die termijn moet een bewijs worden overlegd dat een ontvankelijke aanvraag voor omgevingsvergunning bij de gemeente is ingediend. Als dat bewijs wordt geleverd zetten Gedeputeerde Staten het voorlopige stalderingsbewijs om in een definitief stalderingsbewijs. Als er geen bewijs wordt overlegd binnen drie maanden na afgifte van het voorlopige stalderingsbewijs vervalt het voorlopige stalderingsbewijs.

In een voorkomend geval kan een uitbreider opnieuw een aanvraag voor stalderingsbewijs indienen. Met deze regeling willen Gedeputeerde Staten voorkomen dat er gedurende langere perioden reserveringen vanwege voorlopige bewijzen blijven bestaan.

Het stalderingsbewijs geldt alleen voor het initiatief waarvoor het is aangevraagd en is dus gefixeerd qua locatie en omvang van het dierenverblijf voor de hokdierhouderij. Dit is in het stalderingsbewijs opgenomen.

 

Geen omgevingsvergunning

In gevallen waarin de uitbreider geen omgevingsvergunning verkrijgt voor het realiseren van het gewenste dierenverblijf voor de hokdierhouderij, kan het stalderingsbewijs terug gegeven worden aan het stalderingsloket.

In zo’n geval vervalt het stalderingsbewijs en kan het gesaneerde dierenverblijf ter beschikking komen van een andere uitbreider. Voorwaarde is wel dat het niet aan de uitbreider is toe te rekenen dat hij de vergunning niet krijgt.

 

Voorbeelden van situaties waarin het afgegeven de omgevingsvergunning niet onherroepelijk wordt en de oorzaak hiervan niet gelegen is bij de uitbreider zijn:

  • a.

    een van de bedrijfseigenaren of partner van bedrijfseigenaar overlijdt of raakt arbeidsongeschikt, en naar aanleiding daarvan wordt de aanvraag omgevingsvergunning niet doorgezet;

  • b.

    de omgevingsvergunning wordt niet afgegeven (al dan niet na bezwaar en beroep);

  • c.

    de onderneming is failliet en naar aanleiding daarvan wordt de aanvraag omgevingsvergunning niet doorgezet.

 

Hardheidsclausule

In de Algemene wet bestuursrecht is in artikel 4.84 een algemene hardheidsclausule opgenomen voor beleidsregels. Die hardheidsclausule gaat er van uit dat het bestuursorgaan handelt overeenkomstig de beleidsregel, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen. Indien de toepassing van deze beleidsregel dus in een concreet en bijzonder geval leidt tot onevenredige gevolgen, kunnen Gedeputeerde Staten deze clausule toepassen. Gedeputeerde Staten hanteren hierbij als uitgangspunt dat zij materieel zoveel mogelijk toepassing geven aan het doel van stalderen, te weten een gelijkblijvende omvang van de veestapel binnen een stalderingsgebied.

 

Stalderingsgebied

Het juridische kader voor staldering is opgenomen in de Verordening.

In onderstaand kaartbeeld zijn de stalderingsgebieden illustratief weergegeven:

afbeelding binnen de regeling

NB Per 01-01-2017 zijn Veghel, Sint-Oedenrode en Schijndel gefuseerd tot de gemeente Meijerijstad.

In de Verordening zijn zes stalderingsgebieden vastgelegd. De juridisch bindende begrenzing van stalderingsgebieden ligt vast in de Verordening ruimte Noord-Brabant. Voor de gemeenten in West Brabant die in bovenstaand kaartbeeld wit zijn gekleurd, is geen stalderingsgebied vastgelegd. Artikel 26 is binnen die gemeenten niet van toepassing zodat daar geen eis van staldering geldt.

Bij stalderen zijn de locatie van de uitbreider en de locatie van de stopper/herbestemmer altijd verbonden aan een zelfde stalderingsgebied. Het is niet mogelijk om te stalderen met een locatie uit een ander stalderingsgebied.

Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant,

de voorzitter,

prof. dr. W.B.H.J. van de Donk

de secretaris,

ir. A.M. Burger