Regeling vervallen per 10-01-2013

Beleidsregel Cultuureducatie en Amateurkunst 2009-2012

Geldend van 10-01-2013 t/m 09-01-2013

Intitulé

Beleidsregel Cultuureducatie en Amateurkunst 2009-2012

Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant

gelet op de Algemene Subsidie Verordening provincie Noord-Brabant;

gelet op artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht;

Besluiten:

I In te trekken de beleidsregel Cultuureducatie en Amateurkunst nummer 188/05

II Vast te stellen de navolgende beleidsregel Cultuureducatie en Amateurkunst 2009-2012. Deze beleidsregel bestaat uit de volgende onderdelen: Kleine School Projecten (I), Scholing & Productontwikkeling (II), Koepelorganisaties amateurkunst (III), incidentele activiteiten amateurkunst (IV) en Slotbepalingen (V).

I Kleine School Projecten

Artikel 1 Definities

  • 1 Cultuureducatie: de verzamelnaam voor kunsteducatie, erfgoededucatie en media-educatie.

  • 2 Erfgoededucatie: Cultureel erfgoed bestaat uit sporen uit het verleden in het heden, die zichtbaar en tastbaar aanwezig zijn. Dat kunnen voorwerpen zijn in musea, archeologische vondsten, archieven, monumenten en landschappen. Maar ook de daaraan verbonden gebruiken, verhalen en gewoonten. Aldus wordt ook wel onderscheid gemaakt tussen het materieel en immaterieel cultureel erfgoed. Erfgoededucatie gaat over hoe het verleden zich in het heden manifesteert en zich in toekomst zou moeten manifesteren. Aan het ontwikkelen van een dergelijk historisch besef dragen bezoeken aan musea en archieven bij, maar ook het bestuderen van bijvoorbeeld een gebouw, de loop van een straat in een oud stadsdeel en van een riviertje in eeuwenoud landschap, lokale uitdrukkingen en gezegden en de plaatselijke verhalen en gebruiken.

  • 3 Kunsteducatie: Het inzetten van kunst en/of kunstzinnige middelen in een didactische setting om mensen de middelen te geven om gemotiveerd te kiezen uit en deel te nemen aan een gevarieerd aanbod van kunstdisciplines en kunstproducten. Kortweg: doelgericht leren omgaan met kunst.

    Zélf tekenen, dansen, schrijven, toneelspelen, filmen enzovoorts is actieve kunstbeoefening. Kunstbezoek, dus naar theater, dans, film, tentoonstellingen gaan, dat is receptief van aard. Bij zowel actieve als receptieve kunstbeoefening kan reflectie plaatsvinden: theoretische verdieping en/of kritische beschouwing. Optimaal voor kunsteducatie is een combinatie van actief en receptief en die met reflectie te verbinden.

  • 4 Media-educatie: Het kundig en kritisch leren omgaan met (massa)media.

    Het betreft zowel de klassieke massamedia (kranten, radio, tv) als nieuwe media (Internet). De belangrijkste toepassing is een of andere vorm van kritische inhoudelijke analyse, zodat men zich bewust wordt van de kracht en mogelijkheden (en misbruik) van de media. Daarnaast kunnen de conventies en vormentaal van massamedia geanalyseerd worden vanuit cultureel en esthetisch oogpunt. Ten slotte is inzicht in de digitale media een derde doelstelling.

    Aldus ontstaat de drieslag visuele, culturele en digitale geletterdheid als doel van media-educatie.

  • 5 Kunstconfrontatie-programma’s (kunstmenu’s): activiteiten waarbij leerlingen op structurele wijze geconfronteerd worden met het werk van professionele kunstenaars.

  • 6 Kleine schoolprojecten: bestaan uit activiteiten in of rondom de school voor leerlingen op het gebied van kunst en cultureel erfgoed. Het gaat om projecten waarbij leerlingen activiteiten kunnen uitvoeren met kunstenaars en/of culturele- en cultuurhistorische instellingen.

Artikel 2 Doelgroep

Binnen deze regeling kan subsidie worden aangevraagd door een school of een aantal samenwerkende scholen voor basis- en/of voortgezet onderwijs (onderbouw) in de provincie Noord-Brabant.

Artikel 3 Doelstelling

  • 1 Algemeen: De Provincie Noord-Brabant geeft in de periode 2009-2012 uitvoering aan de regeling Cultuurparticipatie, die bestaat uit drie programma’s: Cultuureducatie, Amateurkunst en Volkscultuur. Het programma Cultuureducatie wil bevorderen dat cultuureducatie duurzaam verankerd wordt binnen het onderwijs.

  • 2 Specifiek: Dit onderdeel van de beleidsregel (Kleine School Projecten) vormt een onderdeel van het deelprogramma Cultuureducatie en is gericht op scholen in het primair onderwijs en de onderbouw van het voortgezet onderwijs die activiteiten op het gebeid van cultuureducatie willen uitvoeren. Dit onderdeel van de beleidsregel wil bevorderen dat scholen het reguliere onderwijsaanbod op het gebied van cultuureducatie aanvullen en verdiepen.

Artikel 4 Subsidiabele activiteiten

  • 1 Op grond van dit onderdeel van de beleidsregel kan Kunstbalie in mandaat namens Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Brabant, aan de besturen of directies van scholen voor primair- en voortgezet onderwijs (onderbouw) subsidies verlenen voor kleine schoolprojecten.

  • 2 De projecten in het kader van de kunstconfrontatie-programma’s (kunstmenu’s) van Kunstbalie vallen buiten de werking van dit onderdeel van de beleidsregel. Overige producten van Kunstbalie vallen hierbinnen, op voorwaarde dat, bij uitvoering van deze producten, één of meerdere lokale organisaties betrokken zijn.

Artikel 5 Subsidiabele kosten

  • 1 De subsidie bedraagt nooit meer dan 75% van de subsidiabele kosten van het project. Onder subsidiabele kosten worden kosten verstaan die direct verband houden met de realisering van betreffende activiteit.

  • 2 Niet subsidiabel zijn:

    • a.

      Kosten voor de inzet van eigen personeel en materiële investeringen zoals inrichtingskosten, investeringen in duurzame gebruiksgoederen (computers/randapparatuur, audiovisuele apparatuur) of kunstwerken.

    • b.

      Kosten van reguliere activiteiten en reguliere exploitatiekosten.

    • c.

      Activiteiten waarvoor in het dekkingsplan geen eigen bijdrage en/of cofinanciering van derden wordt opgevoerd.

  • 3 Het maximaal aan te vragen subsidiebedrag bedraagt:

    • a.

      € 1.000,- per school per jaar voor scholen tot 250 leerlingen.

    • b.

      € 1.500,- per school per jaar voor scholen met 250 of meer leerlingen.

    • c.

      € 1.500,- per school voor speciaal onderwijs, ongeacht het aantal leerlingen.

Artikel 6 Subsidiecriteria

  • 1 Het gaat om projecten waarbij leerlingen activiteiten uitvoeren met kunstenaars en/of culturele- en cultuurhistorische instellingen.

  • 2 Het project wordt uitgevoerd door kunstenaar(s) en/of deskundigen van culturele instellingen, samen met de leerlingen.

  • 3 Prioriteitstelling verloopt volgens het principe van omgekeerde evenredigheid: eerste prioriteit geniet de aanvraag van een school die nog niet eerder een beroep deed op de regeling Kleine Schoolprojecten. De laagste prioriteit geniet de aanvraag van de school die viermaal of meer een beroep deed op de regeling. Dit gerekend vanaf 1 januari 2009. Vervolgens genieten aanvragen van praktijkscholen en scholen voor VMBO (onderbouw) prioriteit.

  • 4 Indien, op budgettaire gronden, verdere prioritering aan de orde is, krijgen projecten in het kader van de Brede School of de BSO met een duidelijke relatie tussen binnen- en buitenschoolse activiteiten voorrang.

Artikel 7 Aanvraagprocedure, afrekening en subsidieplafond

  • 1 Subsidieaanvragen moeten bij Kunstbalie worden ingediend t.a.v.

    Kunstbalie

    Kleine Schoolprojecten

    Keizerin Marialaan 3a

    5702 NR Helmond

  • 2 Aanvragen geschiedt volgens de navolgende procedure:

    • a.

      het schoolproject wordt aangevraagd door een school of een aantal samenwerkende scholen voor basis- en voortgezet onderwijs (onderbouw) in de Provincie Noord-Brabant.

    • b.

      de aanvraag voor een schoolproject bestaat uit een beschrijving van de doelstelling, de activiteiten en de wijze waarop het project wordt geëvalueerd.

    • c.

      er dient een begroting en dekkingsplan te worden overlegd, waaruit een eigen bijdrage (tenminste 25% van de subsidiabele kosten) van de school blijkt.

    • d.

      er dient te worden aangegeven met welke culturele organisaties of externe deskundigen wordt samengewerkt en de wijze waarop.

    • e.

      de verantwoording wordt overlegd binnen 12 weken na uitvoering van het project.

    • f.

      verantwoording geschiedt d.m.v. een inhoudelijk evaluatieverslag en een financiële verantwoording die inzicht biedt in de gemaakte kosten en de dekking daarvan. De financiële verantwoording dient voorzien te zijn van een bestuursverklaring. Eventuele aanvullende voorwaarden van het Fonds voor Cultuurparticipatie kunnen leiden tot aanvullende vereisten ten aanzien van de verantwoording.

    • g.

      verrekening na afloop van het project, vindt plaats op basis van de in de aanvraag beschreven begroting en dekkingsplan. De subsidie vormt een bijdrage in een exploitatietekort. Indien bij afrekening van het project blijkt dat geen sprake is van een tekort, of een kleiner tekort dan oorspronkelijk begroot, zal verrekening plaatsvinden.

  • 3 Kunstbalie hanteert voor advisering en besluitvorming een termijn van 2 maanden vanaf de sluitingsdatum. De aanvrager ontvangt dus een besluit met betrekking tot de aanvraag binnen 2 maanden na de sluitingsdatum. Dat betekent dat een activiteit pas kan plaatsvinden op zijn vroegst twee maanden ná de sluitingsdatum. Aanvragen waarvan de activiteit plaatsvindt binnen twee maanden na de sluitingsdatum worden niet in behandeling genomen. Een uitzondering vormt de eerste termijn 2009 waarvoor activiteiten, op eigen financieel risico, reeds in januari 2009 mogen starten.

Artikel 8 Indieningtermijnen

  • 1.

    Aanvragen kunnen worden ingediend met inachtneming van de volgende termijnen:

2009

Sluitingstermijn

Uitvoeren

Subsidieplafond

1 maart

jan t/m juli

€ 30.000

1 mei

juli t/m dec

€ 48.705

1 november

jan-juli 2010

€ 48.705

2010

Sluitingstermijn

Uitvoeren

Subsidieplafond

1 mei

juli t/m dec

€ 51.150

1 november

jan t/m juni 2011

€ 51.150

2011

Sluitingstermijn

Uitvoeren

Subsidieplafond

1 mei

juli t/m dec

€ 51.150

1 november

jan t/m juli 2012

€ 51.150

2012

Sluitingstermijn

Uitvoeren

Subsidieplafond

1 mei

juli t/m dec

€ 51.150

Artikel 9 Besluit

  • 1 De aanvragen worden beoordeeld door een commissie van drie ter zake kundige medewerkers van Kunstbalie. De uitvoering van dit onderdeel van de beleidsregel geschiedt in mandaat namens het college van Gedeputeerde Staten door de directeur van Kunstbalie.

  • 2 Kunstbalie is gerechtigd een subsidiebijdrage direct voor 100 % te bevoorschotten. Definitieve vaststelling van het subsidie en eventuele verrekening vindt plaats na indiening van de verantwoording.

Artikel 10 Afwijken van beleidsregel

Kunstbalie kan op grond van artikel 4:84 van de Awb afwijken van het in dit onderdeel van de beleidsregel bepaalde. Voordat Kunstbalie gebruik maakt van deze bevoegdheid, maakt zij hiervan – behoudens in zaken van ondergeschikt belang – melding aan het College van Gedeputeerde Staten.

II Scholing en Productontwikkeling

Artikel 11 Definities

  • 1 Cultuureducatie: de verzamelnaam voor kunsteducatie, erfgoededucatie en media-educatie.

  • 2 Erfgoededucatie: Cultureel erfgoed bestaat uit sporen uit het verleden in het heden, die zichtbaar en tastbaar aanwezig zijn. Dat kunnen voorwerpen zijn in musea, archeologische vondsten, archieven, monumenten en landschappen. Maar ook de daaraan verbonden gebruiken, verhalen en gewoonten. Aldus wordt ook wel onderscheid gemaakt tussen het materieel en immaterieel cultureel erfgoed.

    Erfgoededucatie gaat over hoe het verleden zich in het heden manifesteert en zich in toekomst zou moeten manifesteren. Aan het ontwikkelen van een dergelijk historisch besef dragen bezoeken aan musea en archieven bij, maar ook het bestuderen van bijvoorbeeld een gebouw, de loop van een straat in een oud stadsdeel en van een riviertje in eeuwenoud landschap, lokale uitdrukkingen en gezegden en de plaatselijke verhalen en gebruiken.

  • 3 Kunsteducatie: Het inzetten van kunst en/of kunstzinnige middelen in een didactische setting om mensen de middelen te geven om gemotiveerd te kiezen uit en deel te nemen aan een gevarieerd aanbod van kunstdisciplines en kunstproducten.

    Kortweg: doelgericht leren omgaan met kunst.

    Zélf tekenen, dansen, schrijven, toneelspelen, filmen enzovoorts is actieve kunstbeoefening. Kunstbezoek, dus naar theater, dans, film, tentoonstellingen gaan, dat is receptief van aard. Bij zowel actieve als receptieve kunstbeoefening kan reflectie plaatsvinden: theoretische verdieping en/of kritische beschouwing. Optimaal voor kunsteducatie is een combinatie van actief en receptief en die met reflectie te verbinden.

  • 4 Media-educatie: Het kundig en kritisch leren omgaan met (massa)media. Het betreft zowel de klassieke massamedia (kranten, radio, tv) als nieuwe media (Internet). De belangrijkste toepassing is een of andere vorm van kritische inhoudelijke analyse, zodat men zich bewust wordt van de kracht en mogelijkheden (en misbruik) van de media. Daarnaast kunnen de conventies en vormentaal van massamedia geanalyseerd worden vanuit cultureel en esthetisch oogpunt. Ten slotte is inzicht in de digitale media een derde doelstelling.

    Aldus ontstaat de drieslag visuele, culturele en digitale geletterdheid als doel van media-educatie.

  • 5 Cultuureducatieve producten: Bestaan uit twee componenten: een kunst- of erfgoedcomponent en een educatieve component. Een cultuureducatief product omvat dus altijd een confrontatie van leerlingen met een kunstproduct of een erfgoed object en daarmee samenhangende educatieve activiteiten. Het accent kan soms op de éne, soms op de andere component liggen.

  • 6 Scholing cultuureducatie: scholing voor medewerkers van onderwijsinstellingen en culturele instellingen.

    Voor medewerkers van onderwijsinstellingen is scholing cultuureducatie gericht op kennis nemen van het culturele veld (de aanbodzijde). Dat wil zeggen dat tijdens de scholing kennis en inzicht wordt verworven over de culturele omgeving van de school, over achtergronden, verschijningsvormen en de uitvoeringspraktijk van de (wereld van de) kunsten en/of het cultureel erfgoed en over beleidsmatige en inhoudelijke uitgangspunten van cultuureducatie. Scholing Cultuureducatie kan ook gericht zijn op het verwerven van methodisch-didactische vaardigheden die nodig zijn om structurele activiteiten op het gebied cultuureducatie te realiseren.

    Voor medewerkers van culturele instellingen is scholing cultuureducatie gericht op het kennis nemen van de cultuureducatiepraktijk in het basis- of voortgezet onderwijs. Dat omvat beleidsmatige, methodisch-didactische en inhoudelijke aspecten van de cultuureducatie in het onderwijs.

  • 7 Ontwikkeling Scholing: de ontwikkeling van scholingsprogramma’s door culturele instellingen ten behoeve van medewerkers van primair- of voortgezet onderwijsinstellingen. De scholingsprogramma’s zijn gericht op kennis nemen van de aanbodkant, i.c. de kansen en mogelijkheden m.b.t. cultuureducatie in de culturele sector en/of op het verwerven van methodisch-didactische vaardigheden met als doel de verankering van de cultuureducatie in de school.

  • 8 Culturele instellingen: Instellingen of organisaties, werkzaam op het terrein van de kunsten of cultureel erfgoed. Daarbij kan een onderscheid gemaakt worden tussen instellingen met cultuureducatie als primaire taak (centra voor de kunsten, sommige gezelschappen) en instellingen met cultuureducatie als afgeleide of secondaire taak (gezelschappen, podia, musea, archieven).

  • 9 Onderwijsinstellingen: Instellingen die onderwijs verzorgen voor leerlingen van 4 tot en met 18 jaar.

  • 10 Kunstproducenten: Culturele instellingen of individuen die autonome kunstproducten creëren of reproduceren. Individuen zijn aantoonbaar als zelfstandig werkend kunstenaar geregistreerd, bijvoorbeeld bij de Kamer van Koophandel en/of zijn in bezit van een relevante verklaring van arbeidsrelatie.

Artikel 12 Doelgroep

Binnen deze regeling kan subsidie worden aangevraagd door besturen of directies van scholen voor primair- en voortgezet onderwijs, besturen of directies van culturele instellingen en (individuele) kunstproducenten in de provincie Noord-Brabant. De specifieke doelgroep per (deel)regeling is nader gespecificeerd in Artikel 17, lid 1, sub a,b en c.

Artikel 13 Doelstelling

  • 1 Algemeen: De Provincie Noord-Brabant geeft in de periode 2009-2012 uitvoering aan de regeling Cultuurparticipatie, die bestaat uit drie programma’s: Cultuureducatie, Amateurkunst en Volkscultuur.

  • 2 Specifiek: Dit onderdeel van de beleidsregel (Scholing en Productontwikkeling) vormt een onderdeel van het programma Cultuureducatie. Zij is samengesteld uit twee regelingen:

    • a.

      De regeling A: ‘Scholing Cultuureducatie’ is gericht op leerkrachten van scholen in het primair- en voortgezet onderwijs en op medewerkers van culturele instellingen, werkzaam in de cultuureducatie in relatie tot het onderwijs.

    • b.

      De regeling B: ‘Productontwikkeling Cultuureducatie’ is gericht op makers van cultuureducatieve producten in de kunsten en erfgoedsector.

  • 3 Regeling A kent twee deelregelingen: A1 en A2.

    • a.

      Deelregeling A1 wil bevorderen dat leerkrachten in primair- en/of voortgezet onderwijs kennis verwerven van de aanbodzijde van cultuureducatie en/of zich bekwamen in het verzorgen van onderwijs op het gebied van cultuureducatie. De deelregeling wil bovendien bevorderen dat medewerkers van culturele instellingen die zich bezig houden met cultuureducatie, kennis verwerven omtrent de cultuureducatiepraktijk in het primair- en/of voortgezet onderwijs (de vraagzijde).

    • b.

      Deelregeling A2 wil bevorderen dat culturele instellingen passende scholingsprogramma’s ontwikkelen voor medewerkers van instellingen voor primair en voortgezet onderwijs.

  • 4 Regeling B wil bevorderen dat op basis van een vraag van meerdere onderwijsinstellingen in primair- en/of voortgezet onderwijs, passende cultuureducatieve producten ontwikkeld worden voor primair- en/of voortgezet onderwijs. De regeling omvat productontwikkeling zowel in het kader van het reguliere onderwijs als in het kader van de brede school, waarbij een relatie wordt gelegd tussen binnen- en buitenschoolse activiteiten.

Artikel 14 Subsidiabele activiteiten

Op grond van deze beleidsregel kan Kunstbalie, in mandaat namens het College van Gedeputeerde Staten van Noord Brabant, aan de besturen of directies van scholen voor primair- en voortgezet onderwijs, besturen of directies van culturele instellingen en (individuele) kunstproducenten, subsidies verlenen ten behoeve van:

  • a.

    scholing die erop is gericht kennis en kunde te verwerven over cultuureducatie in relatie tot het primair- en/of voortgezet onderwijs.

  • b.

    de ontwikkeling van scholingsprogramma’s ten behoeve van het onderwijs.

  • c.

    de ontwikkeling van educatieve kunst- of erfgoedproducten die de toegang voor leerlingen in primair- en voortgezet onderwijs tot de wereld van kunst en erfgoed, mogelijk maken.

Artikel 15 Subsidiabele kosten

  • 1 Onder subsidiabele kosten worden kosten verstaan die direct verband houden met de realisering van de scholings- of ontwikkelactiviteit. Alleen werkelijk gemaakte kosten komen voor subsidie in aanmerking. De subsidie bedraagt nooit meer dan 75% van de subsidiabele kosten van het project.

  • 2 Niet subsidiabel zijn:

    • a.

      Kosten voor materiële investeringen zoals inrichtingskosten, investeringen in duurzame gebruiksgoederen (computers/randapparatuur, audiovisuele apparatuur e.d.) of kunstwerken.

    • b.

      Kosten van reguliere activiteiten en reguliere exploitatiekosten.

    • c.

      Activiteiten die hebben plaatsgevonden of in stadium van afronding zijn.

    • d.

      Activiteiten waarvoor in het dekkingsplan geen eigen bijdrage en/of cofinanciering van derden wordt opgevoerd.

    • e.

      Kosten voor de totstandkoming van een kunst/cultuurproduct.

  • 3 Specifiek

    • a.

      Deelregeling A1 Scholing

      De subsidie is gemaximeerd en bedraagt ten hoogste € 500,- per individu.

    • b.

      Deelregeling A2 Ontwikkeling Scholing

      De subsidie is gemaximeerd en bedraagt ten hoogste € 5000,- per aanvraag.

    • c.

      Regeling B Productontwikkeling Cultuureducatie

      De subsidie is gemaximeerd en bedraagt ten hoogste € 6.000 per aanvraag.

Artikel 16 Criteria voor subsidieverlening

  • 1 Deelregeling A1: Scholing

    • a.

      De aanvraag heeft betrekking op de scholing van medewerkers van primair en/of voortgezet onderwijsinstellingen en/of cultuurinstellingen werkzaam in de onderwijsgerelateerde cultuureducatie.

    • b.

      De scholing is gericht op het verwerven van kennis van de aanbodkant, i.c. de kansen en mogelijkheden m.b.t. cultuureducatie in de culturele sector en/of op het verwerven van methodisch-didactische vaardigheden om activiteiten op het gebied cultuureducatie te kunnen realiseren; of is gericht op het verwerven van kennis van de vraagkant i.c. de plaats en positie van cultuureducatie ?in primair- en/of voortgezet onderwijs.

    • c.

      Uit het dekkingsplan van de scholingskosten blijkt dat tenminste 25% van de subsidiabele kosten, door de school of cultuurinstelling zelf wordt gedragen. Overige dekking kan – naast de provinciale bijdrage – bestaan uit bijdragen van andere overheden, fondsen, verkoopinkomsten en dergelijke.

  • 2 Deelregeling A2: Ontwikkeling Scholing

    • a.

      De aanvraag heeft betrekking op een bijdrage in de kosten van het ontwikkelen van een scholingsprogramma voor medewerkers van voor primair- en voortgezet onderwijs instellingen.

    • b.

      Het te ontwikkelen scholingsprogramma is gericht op het bevorderen van de inhoudelijke kennis en/of methodisch didactische bekwaamheden van (delen van) schoolteams met als doel de verankering van de cultuureducatie in de school.

    • c.

      Wanneer om budgettaire redenen prioritering aan de orde is, gaat de eerste prioriteit uit naar scholingsprogramma’s met de grootste te verwachten voorbeeldwerking en mogelijkheden tot overdracht naar derden, zulks ter beoordeling van de adviescommissie.

    • d.

      Uit het dekkingsplan van de ontwikkelkosten blijkt dat tenminste 25% van de subsidiabele kosten, door de culturele instelling zelf wordt gedragen. Overige dekking kan – naast de provinciale bijdrage – bestaan uit bijdragen van andere overheden, fondsen, deelnemersbijdragen en dergelijke.

  • 3 Regeling B: Productontwikkeling Cultuureducatie

    • a.

      De aanvraag heeft betrekking op een bijdrage in de kosten van de ontwikkeling van een cultuureducatief product (zie definities) ten behoeve van leerlingen in het primair- en/of voortgezet onderwijs.

    • b.

      In de aanvraag dient te worden aangegeven met welke culturele- en/of onderwijsorganisaties wordt samengewerkt en op welke wijze. Uit de aanvraag dient te blijken dat voldoende afzet van het te ontwikkelen cultuureducatieve product, gegarandeerd is.

    • c.

      In de aanvraag dient te worden aangegeven welke educatieve concepten door de ontwikkelaar(s) worden gehanteerd. Dit betekent dat doel en opzet van het product en van de productonderdelen helder omschreven moeten zijn.

    • d.

      Wanneer om budgettaire redenen prioritering aan de orde is, gaat de eerste prioriteit uit naar projecten met de grootste, te verwachten voorbeeldwerking, dit ter beoordeling van de adviescommissie. Een tweede prioriteit gaat uit naar producten waarin een relatie wordt gelegd tussen binnenschoolse activiteiten en activiteiten in het kader van de buitenschoolse opvang.

    • e.

      Uit het dekkingsplan van het project blijkt dat tenminste 25% van de subsidiabele ontwikkelkosten, door de cultuurinstelling zelf wordt gedragen. Overige dekking kan – naast de provinciale bijdrage – bestaan uit bijdragen van andere overheden, fondsen,? recettes, verkoopinkomsten en dergelijke.

Artikel 17 Aanvraagprocedure, afrekening en subsidieplafond

  • 1.

    Subsidieaanvragen moeten bij Kunstbalie worden ingediend volgens de navolgende procedure:

    • a.

      Een aanvraag binnen de deelregeling scholing (A1) kan worden ingediend door een school of een aantal samenwerkende scholen voor primair- of voortgezet onderwijs in de Provincie Noord-Brabant, door kunsten- en/of cultureel erfgoedinstellingen in de Provincie Noord Brabant of door kunstproducenten (zie definities)/individuen die werkzaam zijn op het terrein van kunsten en/of erfgoed en gevestigd zijn in de Provincie Noord-Brabant.

    • b.

      Een aanvraag binnen de deelregeling ontwikkeling scholing (A2) kan worden aangevraagd door (samenwerkende) kunsten- en/of cultureel erfgoedinstellingen die gevestigd zijn in de Provincie Noord-Brabant, m.u.v. de provinciale steunfunctie instellingen.

    • c.

      Een aanvraag binnen de regeling productontwikkeling (B) cultuureducatie kan worden ingediend door kunsten- en/of cultureel erfgoedinstellingen in de Provincie Noord Brabant of kunstproducenten (zie definities)/individuen die werkzaam zijn op het terrein van kunsten en/of erfgoed en gevestigd zijn in de Provincie Noord-Brabant, m.u.v. de provinciale steunfuncties Kunstbalie en Erfgoed Brabant.

    • d.

      De aanvraag bestaat uit een beschrijving van de doelstelling, de activiteit(en) en de wijze waarop het project wordt geëvalueerd.

    • e.

      De verantwoording wordt overlegd binnen 12 weken na uitvoering van het project.

    • f.

      Verantwoording geschiedt d.m.v. een inhoudelijk evaluatieverslag en een financiële verantwoording die inzicht biedt in de gemaakte kosten en de dekking daarvan. De financiële verantwoording dient voorzien te zijn van een bestuursverklaring. Wanneer de subsidie is aangevraagd door een individuele kunstproducent dient de financiële verantwoording voorzien te zijn van complete financiële bewijsstukken. Eventuele aanvullende voorwaarden van het Fonds voor Cultuurparticipatie kunnen leiden tot aanvullende vereisten ten aanzien van de verantwoording.

    • g.

      Verrekening na afloop van het project, vindt plaats op basis van de in de aanvraag beschreven begroting en dekkingsplan. De subsidie vormt een bijdrage in een exploitatietekort. Indien bij afrekening van het project blijkt dat geen sprake is van een tekort, of een kleiner tekort dan oorspronkelijk begroot, zal verrekening plaatsvinden.

    • h.

      Een aanvrager mag meerdere aanvragen per jaar indienen, mits het om verschillende scholingscursussen of cultuureducatieve producten gaat. Indien, op budgettaire gronden, prioritering aan de orde is, krijgen aanvragers waarvan nog niet eerder in dat jaar een aanvraag gehonoreerd is prioriteit.

    • i.

      Aanvragers moeten zich bereid verklaren mee te werken aan activiteiten die bedoeld zijn om de ontwikkelde (scholing)producten over te dragen aan derden.

  • 2.

    Subsidieaanvragen moeten bij Kunstbalie worden ingediend t.a.v.

    Kunstbalie

    Keizerin Marialaan 3a

    5702 NR Helmond

  • 3.

    Deelregeling A1 Scholing:

    Subsidieaanvragen binnen deze regeling kunnen gedurende het hele jaar ingediend worden bij Kunstbalie.

De aanvrager ontvangt binnen acht weken een besluit met betrekking tot de aanvraag. Hieronder treft u het subsidieplafond aan voor de verschillende jaren.

Subsidieplafond 2009

Subsidieplafond 2010

Subsidieplafond 2011

Subsidieplafond

2012

Regeling A1

Regeling A1

Regeling A1

Regeling A1

€ 129.500

€ 124.500

€ 119.500

€ 199.625

  • 4.

    Deelregeling A2 Ontwikkeling Scholing:

Subsidieaanvragen binnen deze regeling kunnen gedurende het hele jaar ingediend worden bij Kunstbalie. De aanvrager ontvangt binnen acht weken een besluit met betrekking tot de aanvraag. Hieronder treft u het subsidieplafond aan voor de verschillende jaren.

Subsidieplafond 2009

Subsidieplafond 2010

Subsidieplafond 2011

Subsidieplafond 2012

Regeling A2

Regeling A2

Regeling A2

Regeling A2

€ 10.000

€ 15.000

€ 20.000

€ 10.000

 

  • 5.

    Regeling B: Productontwikkeling Cultuureducatie:

Subsidieaanvragen binnen de regeling productontwikkeling cultuureducatie worden door Kunstbalie behandeld in drie rondes per jaar. In onderstaand schema treft u de sluitingstermijn van de verschillende rondes aan, tevens treft u het subsidieplafond per ronde aan.

2009

Sluitingstermijn

Uitvoeren vanaf

Subsidieplafond Regeling B

1 maart

1 mei

€ 103.850

1 juni

1 augustus

€ 103.850

1 november

1 januari 2010

€ 103.850

2010

Sluitingstermijn

Uitvoeren vanaf

Subsidieplafond Regeling B

1 februari

1 april

€ 103.850

1 juni

1 augustus

€ 103.850

1 november

1 januari 2011

€ 103.850

2011

Sluitingstermijn

Uitvoeren vanaf

SubsidieplafondRegeling B

1 februari

1 april

€ 103.850

1 juni

1 augustus

€ 103.850

1 november

1 januari 2012

€ 103.850

2012

Sluitingstermijn

Uitvoeren vanaf

SubsidieplafondRegeling B

1 februari

1 april

€ 116.482

1 juni

1 augustus

€ 116.482

  • 6.

    Kunstbalie hanteert voor advisering en besluitvorming, voor subsidieaanvragen binnen de regeling Productontwikkeling Cultuureducatie (Regeling B), een termijn van 2 maanden vanaf de sluitingsdatum. De aanvrager ontvangt dus een besluit met betrekking tot de aanvraag binnen 2 maanden na de sluitingsdatum.

Dat betekent dat een activiteit pas kan plaatsvinden op zijn vroegst twee maanden ná de sluitingsdatum. Aanvragen waarvan de activiteit plaatsvindt binnen twee maanden na de sluitingsdatum worden niet in behandeling genomen.

Artikel 18 Beoordeling en besluitvorming

  • 1 De aanvragen in Deelregeling A worden beoordeeld door een commissie van drie ter zake deskundige medewerkers van Kunstbalie.

  • 2 De aanvragen in Deelregeling B worden beoordeeld door een externe adviescommissie bestaande uit ter zake deskundigen onder onafhankelijk voorzitterschap. In de commissie is zowel kunsten-, erfgoed- als onderwijsdeskundigheid vertegenwoordigd. De commissie wordt benoemd – in overleg met de provincie Noord Brabant - door het bestuur van Kunstbalie voor een periode van twee jaar. Daarna kan een herbenoeming plaatsvinden voor twee jaar.

  • 3 De uitvoering van deze regeling geschiedt in mandaat namens het college van Gedeputeerde Staten door Kunstbalie. De adviescommissie brengt advies uit aan de directeur van Kunstbalie die een besluit neemt.

Artikel 19 Afwijken van beleidsregel

Kunstbalie kan op grond van artikel 4:84 van de Awb afwijken van het in dit onderdeel van de beleidsregel bepaalde. Voordat Kunstbalie gebruik maakt van deze bevoegdheid, maakt zij hiervan – behoudens in zaken van ondergeschikt belang – melding aan het College van Gedeputeerde Staten.

III Koepelorganisaties amateurkunst

Artikel 20 Doel

De verdeelsubsidie Koepelorganisaties amateurkunst is bedoeld voor de (basis)activiteiten van de koepelorganisaties. Dit onderdeel van de beleidsregel wordt in mandaat door Kunstbalie uitgevoerd.

Artikel 21 Subsidiabele activiteiten

Om voor subsidie in aanmerking te komen, moeten de activiteiten passen binnen het basisprogramma van de Koepelorganisatie en voldoen aan één of meer van de volgende aspecten:

  • - de activiteit is gericht op de Noord-Brabantse bevolking (als publiek of als deelnemer);

  • - de activiteit heeft een kwaliteitsverbeterend en/of belangwekkend karakter;

  • - de activiteit stimuleert en/of initieert nieuwe ontwikkelingen;

  • - de activiteit is een aanvulling op het ten tijde van de aanvraag geldende aanbod;

  • - de deelnemers of bezoekers van de activiteit zijn afkomstig uit ten minste drie provinciale gemeenten;

  • - de activiteit is gericht op (de bevordering van de) samenwerking tussen de verschillende disciplines binnen de amateurkunst;

  • - de activiteit is gericht op verbetering van de relatie tussen de amateurkunst, de professionele kunsten of de kunsteducatie

  • - de activiteit levert een bijdrage aan de totstandkoming van een multicultureel aanbod.

  • - de activiteit biedt mogelijkheden voor een vervolg;

  • - de activiteit heeft het vermogen andere geldstromen te genereren;

     

De activiteit moet inhoudelijk, organisatorisch en financieel uitvoerbaar zijn.

Artikel 22 Subsidiabele kosten

In het algemeen zijn die kosten subsidiabel die in direct verband staan met de activiteit.

Aanvragers ontvangen een surplus op de kosten van de activiteit(en) waarvoor subsidie wordt verleend van 10%, met een minimum van € 454,-- en een maximumtotaal van € 1.134,-- , als bijdrage in de kosten van de eigen organisatie of structuur.

Koepelorganisaties die in enig jaar geen beroep doen op een activiteitensubsidie in het kader van deze beleidsregel dan wel geen subsidies binnen deze regeling krijgen toegewezen, kunnen na verzoek een maximale bijdrage in de kosten van de eigen organisatie of structuur toegekend krijgen van € 227,-- .

Verantwoording van de besteding van het verleende subsidie aan surplus c.q. aan bijdrage in de kosten van de eigen organisatie dient jaarlijks plaats te vinden middels inzending aan Kunstbalie, binnen 12 weken na afloop van het begrotingsjaar, van een door het bestuur van de Koepelorganisatie vastgestelde financieel verslag.

Artikel 23 Subsidiecriteria

Alleen activiteiten van koepelorganisaties komen voor subsidie in aanmerking. De huidige Koepelorganisaties zijn: NOVAM, FASO, SAKO, ZSA, NB’80, BNAFV (Rayon Brabant Oost en – West), SDB, BCA en het samenwerkingsverband tussen BRABO en KNFM.

Overige organisaties kunnen, na expliciete erkenning als zodanig door Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant, hierin geadviseerd door het bestuur van Kunstbalie, als koepelorganisatie worden aangeduid. Om als koepelorganisatie te kunnen worden aangemerkt, dient:

  • - de organisatie in Noord-Brabant gevestigd te zijn;

  • - de organisatie een rechtspersoon te zijn of te opereren als provinciale werkgroep die deel uitmaakt van een landelijke overkoepelende sectororganisatie en als zodanig door deze laatste erkend wordt;

  • - de organisatie eerstelijns activiteiten voor amateurs te initiëren, zijnde geen reguliere en langer lopende scholingsactiviteiten. De activiteiten vinden plaats in de provincie Noord-Brabant en hebben bij voorkeur een provinciaal bereik.

  • - de organisatie geen tweedelijns activiteiten te ontwikkelen zoals die door de provinciale steunfunctieorganisatie worden verzorgd;

  • - de organisatie zich niet op (financiële) winst te richten;

  • - de organisatie een meerjaren beleidsplan te kunnen overleggen waarin duidelijk omschreven wordt:

  • - wie haar achterban is en op welke doelgroepen zij zich richt;

  • - wat haar visie op amateurkunst is, zowel algemeen als specifiek voor de eigen discipline;

  • - wat het basisprogramma inhoudt waarop ze activiteiten willen ontplooien.

     

Artikel 24 Aanvraagprocedure

Subsidieaanvragen dienen steeds vóór 1 oktober voorafgaand aan het jaar waarin de activiteit(en) plaatsvindt(en) in het bezit te zijn van het bestuur van Kunstbalie, postbus 606, 5000 AP, Tilburg. Nadien ingediende aanvragen komen niet voor behandeling in aanmerking, tenzij blijkt dat voor het lopende subsidiejaar het subsidieplafond niet is bereikt.

Indien het subsidieplafond niet is bereikt wordt een tweede ronde voor het indienen van aanvragen ingesteld. Voor behandeling in het kader van deze tweede ronde komen enkele aanvragen in aanmerking voor activiteiten die plaatsvinden in de tweede helft van het lopende jaar. Aanvragen voor behandeling in het kader van deze ronde dienen uiterlijk per 1 maart van het lopende jaar in het bezit te zijn van Kunstbalie.

Kunstbalie zal de aanvragers uiterlijk binnen drie maanden na het indienen van het verzoek op de hoogte brengen van de beslissing.

De aanvraag dient te bestaan uit een duidelijke omschrijving van:

  • - doelstelling van de activiteit

  • - inhoud van de activiteit

  • - doelgroep

  • - planning van voorbereiding en uitvoering van de activiteit

  • - plaats van de uitvoering

  • - publiciteitsplan of omschrijving van aard en omvang van de publiciteit die men aan de activiteit wil geven.

  • - opzet van organisatie en uitvoering van de activiteit

  • - begroting van inkomsten en uitgaven, gespecificeerd per kostensoort en voorzien van een toelichting.

     

Kunstbalie laat zich adviseren door de “Adviescommissie Verdeelsubsidie Amateurkunst”, bestaande uit tenminste drie en maximaal vijf onafhankelijke, externe, deskundigen. Eén van de leden van de commissie fungeert als voorzitter. De commissie wordt secretarieel ondersteund door het bureau van Kunstbalie.

De commissie kan ten behoeve van de advisering nader advies ten aanzien van van de aanvragen inwinnen bij de aanvragers, bij de directie en/of consulenten van Kunstbalie en/of bij andere personen, organisaties en/of instellingen welke geacht worden terzake op de hoogte dan wel deskundig te zijn.

Artikel 25 Verplichtingen

Kunstbalie kan al dan niet op advies van de Adviescommissie Verdeelsubsidie Amateurkunst, verplichtingen verbinden ter waarborging van de activiteit waarvoor subsidie is gevraagd.

Subsidieontvanger verplicht zich in publicaties e.a. om melding te maken van het gegeven dat de activiteit mede mogelijk gemaakt is door een provinciale subsidie van Kunstbalie.

Aanvragers kunnen bij subsidietoekenning op verzoek een maximaal voorschot ontvangen van 80% van de verleende subsidie.

De aanvraag tot vaststelling van de subsidie dient uiterlijk drie maanden na afloop van de activiteit waarvoor subsidie is verleend (dan wel van het jaar, volgend op het subsidiejaar waarvoor subsidie is verleend) te zijn ingediend. De aanvraag tot vaststelling gaat in ieder geval vergezeld van een financieel verslag, voorzien van bewijsstukken en getekend door minimaal twee bestuursleden, en van een evaluatieverslag.

Artikel 26 Subsidieplafond

Gedeputeerde Staten stellen het subsidieplafond voor het tijdvak1 januari 2012 tot en met 31 december 2012 vast op € 0.

Artikel 27 Afwijken van de beleidsregel

Kunstbalie kan op grond van art. 4:84 Algemene wet bestuursrecht afwijken van het in dit onderdeel van de beleidsregel bepaalde. Indien Kunstbalie gebruik maakt van deze bevoegdheid, maakt het hiervan – behoudens in zaken van ondergeschikt belang – melding in zijn rapportage aan het college van Gedeputeerde Staten.

IV Verdeelsubsidie incidentele activiteiten amateurkunst

Artikel 28 Begripsbepaling

In dit onderdeel van de beleidsregel wordt verstaan onder:

  • -

    adviescommissie Verdeelsubsidie Amateurkunst:

    de door het bestuur van Kunstbalie ingestelde commissie ter advisering over de in behandeling genomen subsidieaanvragen;

  • - bezwaarcommissie Verdeelsubsidie Amateurkunst: de door het bestuur van Kunstbalie ingestelde commissie ter advisering over de ingediende bezwaren ten aanzien van genomen subsidiebesluiten;

  • - productie: het door primair artistieke inspanning van een bijzonder samenwerkingsverband van amateur-kunstenaars en/of –groepen in Noord-Brabant verkregen resultaat waarvan via een voorstelling/ presentatie/ tentoonstelling/ publicatie kennis genomen kan worden, de productie dient bij voorkeur de ontwikkeling van meerdere deelsectoren te bevorderen, de participatie aan kunst te bevorderen en/of een voorbeeldwerking te hebben voor het totale veld van de amateurkunst;

  • - voorstelling/ presentatie/ tentoonstelling/ publicatie; een voor publiek toegankelijke uitingsvorm van kunstbeoefening zonder winstoogmerk van een bijzonder samenwerkingsverband van amateur-kunstenaars en/of amateurkunstgroepen in Noord-Brabant, met een duidelijk bovenlokaal belang, waarbinnen bij voorkeur meerdere kunstdisciplines aan de orde zijn en waarbij een helder onderscheid gemaakt kan worden ten aanzien van het reguliere voorstellingen aanbod;

  • - openluchttheaters;

  • - de bestaande en permanente openluchttheaters in Noord-Brabant

  • - openluchtspeelplekken die geen permanent openluchttheater zijn maar wel zijn geïnitieerd door een bestaande rechtspersoon. Door middel van een meerjaren beleidsplan wordt aangetoond dat deze speelplek geen incidentele en of tijdelijke situatie betreft.

  • - circuit; een samenhangend geheel van geografisch gespreide voorstellingen/presentaties/ tentoonstellingen/ publicaties;

  • - opdracht; een aan een persoon of groep te verlenen opdracht tot het creëren van een werk op het gebied van drama, composities, choreografieën en scenario’s ten behoeve van de sector amateurkunst;

  • - festival; een samenhangend geheel van voorstellingen e.a. gedurende meer dan één dagdeel, een festival dient een afspiegeling te zijn van actuele ontwikkelingen binnen een deelsector;

  • - specifieke projecten; activiteiten welke niet passen binnen de activiteiten van de steunfunctie-instituten of koepelorganisaties voor kunstbeoefening door amateurs en niet onder te brengen zijn in de overige categorieën; specifieke projecten dienen van grote educatieve waarde te zijn voor de actieve en/of passieve participatie aan kunst;

  • - publicaties; boeken en catalogi in belang van de amateurkunst in Noord-Brabant.

     

Artikel 29 Doel

Doel van dit onderdeel van de beleidsregel is het bevorderen van activiteiten op het gebied van amateurkunst. Deze beleidsregel wordt in mandaat door Kunstbalie uitgevoerd.

Artikel 30 Subsidiabele activiteiten

Ten behoeve van de verdeling van de subsidie worden in de amateurkunst de volgende deelsectoren onderscheiden;

  • - muziek (vocaal en instrumentaal)

  • - theater (waaronder mime, openluchttheater en poppenspel)

  • - dans (waaronder volksdans en pantomime)

  • - audiovisuele vormgeving;

  • - beeldende kunst en fotografie;

  • - literaire vorming en leesbevordering.

Tevens worden binnen de deelsectoren de volgende categorieën van activiteiten onderscheiden (zie art. 25). Deze activiteiten komen voor subsidiering in aanmerking:

  • - producties;

  • - voorstellingen;

  • - circuits;

  • - opdrachten;

  • - festivals;

  • - specifieke projecten;

  • - publicaties.

     

Artikel 31 Subsidiabele kosten

In het algemeen zijn die kosten subsidiabel die in direct verband staan met de activiteit. Op advies van de Adviescommissie kan het bestuur van Kunstbalie voor de onderscheiden (deel)sectoren richtbudgetten vaststellen. Daarmee kan diversiteit in het aanbod in principe gegarandeerd worden.

Voor subsidiëring van activiteiten op het gebied van openluchttheater gaat de regeling uit van de volgende uitgangspunten: een bijdrage van maximaal € 550,-- per reguliere productie, te vermeerderen met een bedrag van maximaal € 200,-- per uitvoering van deze voorstelling met een maximum van 4 voorstellingen per jaar een bijdrage van maximaal € 350,-- per kindervoorstelling, te vermeerderen met een bedrag van maximaal € 200,-- per uitvoering van deze voorstelling met een maximum van 2 voorstellingen per jaar een bijdrage van maximaal € 250,-- per voorstelling, ten behoeve van eventuele uitkoop van rondreizende Brabantse openluchtspeelgroepen.

Artikel 32 Subsidiecriteria

Een subsidie voor amateurkunst kan worden verleend als de activiteit van belang wordt geacht binnen het provinciale aanbod. Dit wordt afgewogen door de adviescommissie die via een integrale afweging, zowel tussen als binnen de sectoren, de aanvraag toetst aan de hand van de volgende criteria;

  • a.

    kwaliteit

    Voor de toepassing van dit criterium zijn zeggingskracht, oorspronkelijkheid en ambachtelijkheid van belang.

  • b.

    spreiding

    Dit criterium wordt beoordeeld op twee aspecten n.l.:

    Geografische spreiding d.w.z. in welke mate draagt het betrokken initiatief bij tot de spreiding van het aanbod over de verschillende delen van de Provincie Noord-Brabant

    Sociale spreiding d.w.z. in welke mate draagt het betrokken initiatief bij tot het bevorderen van deelname aan cultuur van de diverse publieksgroepen

  • c.

    nieuwe ontwikkelingen

    Bij de toetsing van de hand van dit criterium speelt een grote rol de vraag, in welke mate een initiatief een bijdrage levert aan de ontwikkeling in ruime zin van één of meer cultuursectoren. Daarbij staat het uitstralend effect en de inspirerende voorbeeldfunctie van een nieuwe ontwikkeling centraal.

  • d.

    diversiteit van het aanbod

    Voorkeur wordt gegeven aan die activiteiten die passen binnen een zo breed mogelijk kunstaanbod voor zo verschillend mogelijke publieksgroepen. Dat betekent dat ook kans wordt gegeven aan sectoren die zich minder manifesteren. Het betekent ook dat bij een aanbod van gelijkgerichte activiteiten daaruit een keuze wordt gemaakt en herhaling van soortgelijke activiteiten een lage prioriteit heeft. Het resultaat van deze toetsing bepaalt of een verzoek kan worden gehonoreerd.

Om voor subsidie in aanmerking te komen dient:

  • - de aanvrager in Noord-Brabant gevestigd te zijn;

  • - de aanvrager een rechtspersoon te zijn (met uitzondering van opdrachten);

  • - de aanvrager zich niet op (financiële) winst te richten.

     

Artikel 33 Aanvraagprocedure

Subsidieaanvragen dienen steeds vóór 1 oktober voorafgaand aan het jaar waarin de activiteit(en) plaatsvindt(en) in het bezit te zijn van het bestuur van Kunstbalie, postbus 606, 5000 AP, Tilburg. Nadien ingediende aanvragen komen niet voor behandeling in aanmerking, tenzij blijkt dat voor het lopende subsidiejaar het subsidieplafond niet is bereikt.

Subsidieaanvragen die betrekking hebben op openluchttheater dienen vóór 1 november voorafgaand aan het jaar waarin de activiteit(en) plaatsvindt(en) in het bezit te zijn van het bestuur van Kunstbalie.

Indien het subsidieplafond niet is bereikt wordt een tweede ronde voor het indienen van aanvragen ingesteld. Voor behandeling in het kader van deze tweede ronde komen enkele aanvragen in aanmerking voor activiteiten die plaatsvinden in de tweede helft van het lopende jaar. Aanvragen voor behandeling in het kader van deze ronde dienen uiterlijk per 1 maart van het lopende jaar in het bezit te zijn van Kunstbalie.

Kunstbalie zal de aanvragers uiterlijk binnen drie maanden na het indienen van het verzoek op de hoogte brengen van de beslissing.

De aanvraag dient te bestaan uit een duidelijke omschrijving van:

  • - doelstelling van de activiteit

  • - inhoud van de activiteit

  • - indien van toepassing: titel, auteur, vormgever

  • - artistiek-inhoudelijk verantwoordelijke (voeg c.v. bij)

  • - doelgroep en aantal verwachte toeschouwers

  • - aantal deelnemers

  • - planning van voorbereiding en uitvoering van de activiteit

  • - plaats van de uitvoering

  • - publiciteitsplan of omschrijving van aard en omvang van de publiciteit die men aan de activiteit wil geven.

  • - opzet van organisatie en uitvoering van de activiteit

  • - aantal uitvoeringen

  • - begroting van inkomsten en uitgaven, gespecificeerd per kostensoort en voorzien van een toelichting.

Kunstbalie laat zich adviseren door de “Adviescommissie Verdeelsubsidie Amateurkunst”, bestaande uit tenminste drie en maximaal vijf onafhankelijke, externe, deskundigen. Eén van de leden van de commissie fungeert als voorzitter. De commissie wordt secretarieel ondersteund door het bureau van Kunstbalie.

De commissie kan ten behoeve van de advisering nader advies ten aanzien van van de aanvragen inwinnen bij de aanvragers, bij de directie en/of consulenten van Kunstbalie en/of bij andere personen, organisaties en/of instellingen welke geacht worden terzake op de hoogte dan wel deskundig te zijn.

Artikel 34 Verplichtingen

Kunstbalie kan al dan niet op advies van de Adviescommissie Verdeelsubsidie Amateurkunst, verplichtingen verbinden ter waarborging van de activiteit waarvoor subsidie is gevraagd.

Openluchtspeelgroepen verplichten zich om zich één maal per twee jaar te laten beoordelen door een vakdeskundige. Deze beoordelingen worden uitgevoerd onder verantwoordelijkheid van de subsidieverstrekker en worden uiterlijk 1 oktober, voorafgaand aan het nieuwe subsidiejaar, aan de desbetreffende openluchtspeelgroep bekendgemaakt.

Subsidieontvanger verplicht zich in publicaties e.a. om melding te maken van het gegeven dat de activiteit mede mogelijk gemaakt is door een provinciale subsidie van Kunstbalie.

Aanvragers kunnen bij subsidietoekenning op verzoek een maximaal voorschot ontvangen van 80% van de verleende subsidie; vaststelling van de subsidie geschiedt op basis van een gedetailleerde eindafrekening welke uiterlijk drie maanden na afloop van de activiteit (dan wel van het jaar, volgend op het subsidiejaar waarvoor subsidie is verleend), voorzien van bewijsstukken, getekend door minimaal twee bestuursleden, en voorzien van een evaluatieverslag, moet zijn ingediend.

Artikel 35 Subsidieplafond

Gedeputeerde Staten stellen het subsidieplafond voor het tijdvak1 januari 2012 tot en met 31 december 2012 vast op € 0.

Artikel 36 Afwijken van dit onderdeel van de beleidsregel

Kunstbalie kan op grond van art. 4:84 Algemene wet bestuursrecht afwijken van het in dit onderdeel van de beleidsregel bepaalde. Indien Kunstbalie gebruik maakt van deze bevoegdheid, maakt het hiervan – behoudens in zaken van ondergeschikt belang – melding in zijn rapportage aan het college van Gedeputeerde Staten.

IVa Plusmodel-marktplaatsen cultuureducatie

Artikel 36a Begripsbepalingen

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • a.

    B5-gemeente: gemeente Breda, Eindhoven, Helmond, ’s-Hertogenbosch of Tilburg;

  • b.

    cultuureducatie: educatie op het gebied van kunst, erfgoed of media;

  • c.

    plusmodel-marktplaats: plaats waar vraag en aanbod van cultuureducatie bijeenkomen.

Artikel 36b Doelgroep

  • 1.

    Subsidie kan worden aangevraagd door:

  • a.

    een gemeente, niet zijnde de B5 gemeente;

  • b.

    meerdere gemeenten, als bedoeld onder a, gezamenlijk.

  • 2.

    Indien sprake is van de situatie, bedoeld in het eerste lid, onder b:

  • a.

    treedt een van die gemeenten op als penvoerder;

  • b.

    draagt de activiteit waarvoor subsidie wordt aangevraagd de instemming van alle betrokken gemeenten.

Artikel 36c Subsidiabele activiteiten

Subsidie kan worden verleend voor projecten gericht op het realiseren of instandhouden van een plusmodel-marktplaats.

Artikel 36d Subsidievereisten

Om voor subsidie als bedoeld in artikel 36c in aanmerking te komen, wordt voldaan aan de volgende vereisten:

  • a.

    de plusmodel-marktplaats is gericht op het bij elkaar brengen van cultuurinstellingen en onderwijsinstellingen;

  • b.

    de plusmodel-marktplaats is gericht op het tot stand brengen en in stand houden van een netwerk van de onder a bedoelde instellingen;

  • c.

    de plusmodel-marktplaats adviseert en informeert de onder a bedoelde instellingen over actuele ontwikkelingen op het gebied van cultuureducatie;

  • d.

    de plusmodel-marktplaats wordt aangestuurd door een stuurgroep met daarin vertegenwoordigers van de onder a bedoelde instellingen;

  • e.

    de plusmodel-marktplaats heeft één loket;

  • f.

    de plusmodel-marktplaats functioneert onafhankelijk;

  • g.

    de plusmodel-marktplaats heeft een vraaggestuurde opzet;

  • h.

    de plusmodel-marktplaats kan uiterlijk op 31 december 2012 gerealiseerd zijn;

  • i.

    de medewerkers van de plusmodel-marktplaats toetsen de educatieve waarde van de vraag;

  • j.

    de medewerkers van de plusmodel-marktplaats zijn op de hoogte van de kwantiteit en kwaliteit van het totale cultuureducatieaanbod;

  • k.

    de aanvrager heeft de intentie de exploitatie van de plusmodel-marktplaats na afloop van de subsidieperiode voort te zetten;

  • l.

    de eigen bijdrage van de aanvrager bedraagt ten minste 50% van de totale projectkosten;

  • m.

    aan het project ligt een projectplan ten grondslag, waarin ten minste wordt aangegeven op welke wijze aan de eisen van deze regeling wordt voldaan;

  • n.

    aan het project ligt een sluitende begroting ten grondslag.

Artikel 36e Subsidiabele kosten

Voor zover noodzakelijk en adequaat in relatie tot het doel van de subsidie komen de volgende daadwerkelijk gemaakte kosten voor subsidie in aanmerking:

  • a.

    oprichtingskosten;

  • b.

    personeelskosten;

  • c.

    administratiekosten;

  • d.

    promotiekosten;

  • e.

    uitvoeringskosten tot een maximum van 25% van de subsidiabele projectkosten.

Artikel 36f Vereisten subsidieaanvraag

  • 1 Subsidieaanvragen worden ingediend bij Gedeputeerde Staten.

  • 2 Subsidieaanvragen worden ingediend voor 1 oktober 2012.

  • 3 Subsidieaanvragen worden ingediend met gebruikmaking van het daartoe door Gedeputeerde Staten vastgestelde aanvraagformulier.

  • 4 Een subsidieaanvraag bevat ten minste het volledig ingevulde aanvraagformulier en de daarin voorgeschreven bijlagen.

Artikel 36g Subsidieplafonds

Gedeputeerde Staten stellen het subsidieplafond voor het tijdvak 1 januari 2012 tot en met 31 december 2012 vast op € 0.

Artikel 36h Subsidiehoogte

  • 1 De hoogte van de subsidie bedraagt 50% van de subsidiabele kosten.

  • 2 De hoogte van de subsidie, bedoeld onder a, bedraagt maximaal €1,50 vermenigvuldigd met het aantal inwoners van aanvrager per jaar, naar rato van de duur van het project.

  • 3 In afwijking van het tweede lid, wordt de maximale hoogte van de subsidie bepaald door het aantal inwoners van alle aanvragers gezamenlijk, indien sprake is van de situatie, bedoeld in artikel 36b, eerste lid, onder b.

  • 4 Het aantal inwoners, bedoeld in het tweede en derde lid, wordt bepaald op 1 januari van het kalenderjaar waarin de subsidie wordt aangevraagd, overeenkomstig de statistieken van het Centraal Planbureau voor de Statistiek.

  • 5 De duur van het project, bedoeld in het tweede lid, is nooit langer dan tot 1 januari 2013.

Artikel 36i Behandeling subsidieaanvragen

  • 1 Subsidieaanvragen worden op volgorde van binnenkomst behandeld.

  • 2 Indien een subsidieaanvraag nog niet volledig is, wordt het tijdstip van binnenkomst bepaald door het moment waarop de subsidieaanvraag wel volledig is.

  • 3 Dreigt het subsidieplafond op enige dag te worden overschreden, dan vindt rangschikking van de op die dag binnengekomen volledige subsidieaanvragen plaats door middel van loting.

Artikel 36j Verplichtingen van de subsidie-ontvanger

De subsidieontvanger heeft de plusmodel-marktplaats uiterlijk op 31 december 2012 gerealiseerd.

Artikel 36k [1] Bevoorschotting en betaling

Gedeputeerde Staten verlenen op verzoek een voorschot van maximaal 100% van het verleende subsidiebedrag.

V Slotbepalingen

Artikel 37 Relatie met provinciale verordening en afwijkingen

Op de subsidieverlening zijn de bepalingen van toepassing zoals vastgelegd in de algemene subsidie verordening provincie Noord-Brabant, voor zover niet nader geregeld in deze beleidsregel.

Artikel 38 Citeertitel

Deze beleidsregel kan worden aangehaald als Beleidsregel Cultuureducatie en amateurkunst 2009-2012.

Ondertekening

’s-Hertogenbosch, 20 januari 2009
Gedeputeerde Staten voornoemd,
de voorzitter J.R.H. Maij-Weggen
de secretaris drs. W.G.H.M. Rutten
[1]