Regeling vervallen per 27-07-2016

Verordening rechtspositie gedeputeerden, staten- en commissieleden

Geldend van 03-07-2012 t/m 26-07-2016 met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2012

Intitulé

Verordening rechtspositie gedeputeerden, staten- en commissieleden

Provinciale Staten stellen de Verordening rechtspositie gedeputeerden, staten- en commissieleden vast.

Hoofdstuk I Begripsomschrijvingen

Artikel 1

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    commissie: een commissie als bedoeld in hoofdstuk V van de Provinciewet;

  • b.

    Rechtspositiebesluit gedeputeerden: het Koninklijk Besluit van 22 maart 1994, Stb. 241;

  • c.

    Rechtspositiebesluit staten- en commissieleden: het Koninklijk Besluit van 22 maart 1994, Stb. 242;

  • d.

    Reisbesluit binnenland: het Koninklijk Besluit van 1 maart 1993, Stb. 144;

  • e.

    Reisregeling binnenland: het besluit van de Minister van Binnenlandse Zaken van 16 maart 1993, nr. AB93/U280, Stcrt. 56;

  • f.

    statenlid: lid van provinciale staten, niet zijnde gedeputeerde;

  • g.

    Verplaatsingskostenbesluit 1989: het Koninklijk Besluit van 6 oktober 1989, Stb. 424;

  • h.

    griffier: de griffier, bedoeld in artikel 97, eerste lid, van de Provinciewet;

  • i.

    provinciesecretaris: de secretaris, bedoeld in artikel 97, eerste lid, van de Provinciewet.

Hoofdstuk II Voorzieningen voor statenleden

Artikel 2 Vergoeding voor de werkzaamheden

Aan het statenlid wordt een vergoeding voor de werkzaamheden toegekend die gelijk is aan het bedrag, vermeld in artikel 2, eerste lid, van het Rechtspositiebesluit staten- en commissieleden, zoals dit bedrag jaarlijks ingevolge artikel 2, tweede lid, van genoemd Rechtspositiebesluit bij ministeriële regeling wordt gewijzigd.

Artikel 2a Toelagen

  • 1 Naast de vergoeding voor de werkzaamheden, bedoeld in artikel 2, ontvangen fractievoorzitters in provinciale staten voor de duur van hun voorzitterschap per jaar een toelage gelijk aan 1,2% van die vergoeding op jaarbasis en een toelage gelijk aan 0,4% van die vergoeding op jaarbasis voor elk statenlid dat de fractie buiten de fractievoorzitter telt. De toelagen tezamen bedragen ten hoogste 6,4% van die vergoeding op jaarbasis.

  • 2 Voor de toepassing van het eerste lid stelt de commissaris van de Koningin vast:

    • a.

      hoeveel statenleden een fractie telt;

    • b.

      de duur van het fractievoorzitterschap.

  • 3 Het statenlid dat lid is van de vertrouwenscommissie, bedoeld in artikel 61, derde lid, van de Provinciewet dan wel de rekenkamerfunctie, bedoeld in artikel 79p van de Provinciewet, uitoefent dan wel lid is van een onderzoekscommissie als bedoeld in artikel 151a, derde lid, van de Provinciewet, ontvangt voor de duur van het lidmaatschap van de commissie dan wel de duur van de activiteiten per jaar een toelage van 5% van de vergoeding voor de werkzaamheden, bedoeld in artikel 2, op jaarbasis.

  • 4 Voor de toepassing van het derde lid stelt de commissaris van de Koningin de duur van het lidmaatschap van de commissie dan wel de duur van de activiteiten vast.

Artikel 3 Onkostenvergoeding

Aan het statenlid wordt een onkostenvergoeding voor aan de uitoefening van het statenlidmaatschap verbonden kosten toegekend die gelijk is aan het bedrag, vermeld in artikel 2, derde lid, van het Rechtspositiebesluit statenen commissieleden, zoals dit bedrag jaarlijks ingevolge artikel 2, vierde lid, van genoemd Rechtspositiebesluit bij ministeriële regeling wordt gewijzigd.

Artikel 4 Berekening en betaling

  • 1 Hij die gedurende een gedeelte van het kalenderjaar statenlid is geweest ontvangt de vergoedingen, bedoeld in de artikelen 2 en 3, naar evenredigheid van het aantal dagen dat hij in dat jaar statenlid is geweest.

  • 2 De betaling van de vergoedingen, bedoeld in de artikelen 2 en 3, en van de toelagen, bedoeld in artikel 2a, geschiedt in maandelijkse termijnen.

Artikel 5 Reiskosten

  • 1 Aan het statenlid worden vergoed de reiskosten voor het bijwonen van vergaderingen van provinciale staten en van een commissie, alsmede de reiskosten ter zake van andere ten behoeve van de provincie gemaakte reizen.

  • 2 De in het eerste lid bedoelde vergoeding betreft:

    • a.

      bij gebruik van openbare middelen van vervoer en van een taxi: een volledige vergoeding van de in redelijkheid gemaakte noodzakelijke reiskosten;

    • b.

      bij gebruik van een eigen vervoermiddel: een vergoeding van de in redelijkheid gemaakte noodzakelijke reiskosten overeenkomstig de bedragen in de artikelen 2 en 4 van de Reisregeling binnenland.

Artikel 6 Verblijfkosten

  • 1 Het statenlid worden tijdens zijn zakelijk verblijf op het provinciehuis maaltijden en consumpties vanwege de provincie verstrekt.

  • 2 Het statenlid worden vergoed de gemaakte noodzakelijke verblijfkosten ter zake van andere ten behoeve van de provincie gemaakte reizen dan die voor het bijwonen op het provinciehuis van vergaderingen van provinciale staten en van een commissie, tot ten hoogste de bedragen, vastgesteld bij of krachtens het Reisbesluit binnenland.

Artikel 7 Cursus, congres, seminar of symposium

  • 1 De kosten van deelname van een statenlid aan cursussen, congressen, seminars en symposia die in het provinciaal belang door of namens de provincie worden aangeboden of verzorgd komen voor rekening van de provincie.

  • 2 Het statenlid dat wil deelnemen aan een cursus, congres, seminar of symposium dat niet door of namens de provincie wordt aangeboden of verzorgd, dient daartoe een gemotiveerde aanvraag in. De aanvraag gaat vergezeld van inhoudelijke informatie en een kostenspecificatie. De kosten komen voor rekening van de provincie als deelname van belang is in verband met de vervulling van het statenlidmaatschap.

Artikel 8 Computer en internetverbinding

  • 1 Op aanvraag stellen gedeputeerde staten het statenlid ten laste van de provincie voor de uitoefening van het statenlidmaatschap een computer, bijbehorende apparatuur en software in bruikleen ter beschikking.

  • 2 Indien geen computer, bijbehorende apparatuur en software ten laste van de provincie ter beschikking is gesteld, verlenen gedeputeerde staten een statenlid op aanvraag voor de uitoefening van het statenlidmaatschap een tegemoetkoming voor de aanschaf of het gebruik van een eigen computer, bijbehorende apparatuur en software. De tegemoetkoming bedraagt per jaar 30% van de aanschafwaarde daarvan voor een periode van maximaal drie jaar. Daarbij wordt ten hoogste uitgegaan van de aanschafwaarde van de computer, bijbehorende apparatuur en software welke gedeputeerde staten aan statenleden in bruikleen ter beschikking stellen.

  • 3 Op aanvraag ontvangt het statenlid een vast bedrag ter vergoeding van de aanleg- en abonnementskosten voor de internetverbinding voor de in het eerste of tweede lid genoemde computerapparatuur. Gedeputeerde staten stellen de hoogte van het in de eerste volzin bedoelde bedrag van de vergoeding vast.

  • 4 Het statenlid ondertekent voor de bruikleen een bruikleenovereenkomst met de provincie. Gedeputeerde staten stellen het model van de bruikleenovereenkomst vast.

  • 5 Gedeputeerde staten kunnen ter uitvoering van dit artikel nadere regels vaststellen.

Artikel 9 Spaarloonregeling

Vervallen.

Artikel 10 Verlaging vergoeding werkzaamheden bij arbeidsongeschiktheid

Op aanvraag verlagen gedeputeerde staten de vergoeding voor de werkzaamheden, bedoeld in artikel 2, in het geval een statenlid een uitkering ontvangt in verband met gehele of gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid.

Artikel 11 Compensatie korting werkloosheidsuitkering

  • 1 In het geval een statenlid een uitkering op grond van de Werkloosheidswet ontvangt en de na toepassing van artikel 20 van die wet ontstane korting op deze uitkering ten gevolge van het uitoefenen van het statenlidmaatschap meer bedraagt dan de in artikel 2 bedoelde vergoeding voor de werkzaamheden die het statenlid ontvangt, wordt deze vergoeding ten laste van de provincie verhoogd tot het bedrag van bedoelde korting.

  • 2 In het geval dat een statenlid een uitkering op grond van het Besluit Werkloosheid onderwijs- en onderzoekspersoneel ontvangt en de na toepassing van artikel 6, vierde lid, van dat besluit ontstane korting op deze uitkering ten gevolge van het uitoefenen van het statenlidmaatschap meer bedraagt dan de in artikel 2 bedoelde vergoeding voor de werkzaamheden die het statenlid ontvangt, wordt deze vergoeding ten laste van de provincie verhoogd tot het bedrag van bedoelde korting.

Artikel 12 Vergoeding voor waarneming voorzitterschap van provinciale staten

  • 1 Een statenlid dat op grond van artikel 75 van de Provinciewet meer dan 30 dagen onafgebroken het voorzitterschap van provinciale staten waarneemt, ontvangt voor die waarneming een toeslag van 8% van de in artikel 2 bedoelde vergoeding voor de werkzaamheden over de tijd van de waarneming.

  • 2 Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van de onkostenvergoeding, bedoeld in artikel 3.

Artikel 13 Ziektekostenvoorziening

  • 1 Het statenlid ontvangt een tegemoetkoming in de kosten van een ziektekostenverzekering van € 175 per jaar.

  • 2 Hij die gedurende een gedeelte van het kalenderjaar statenlid is geweest ontvangt de tegemoetkoming, bedoeld in het eerste lid, naar evenredigheid van het aantal dagen dat hij in dat jaar statenlid is geweest.

  • 3 De betaling van de tegemoetkoming, bedoeld in het eerste lid, geschiedt in maandelijkse termijnen.

  • 4 Indien de nominale eindejaarsuitkering van het personeel werkzaam bij de sector Rijk wijziging ondergaat wordt het in het eerste lid genoemde bedrag naar evenredigheid gewijzigd.

Artikel 13a Aanwijzing als eindheffingsbestanddeel

Als eindheffingsbestanddeel als bedoeld in artikel 31, eerste lid, onderdeel f, van de Wet op de loonbelasting 1964 wordt aangewezen:

  • a.

    de onkostenvergoeding, bedoeld in artikel 3;

  • b.

    de verstrekkingen, bedoeld in artikel 8, eerste lid;

  • c.

    de vergoeding bedoeld in artikel 8, derde lid.

Artikel 14 Recht op uitkering bij aftreden

  • 1 Een statenlid heeft op aanvraag met ingang van de datum van aftreden recht op een uitkering ten laste van de provincie indien hij direct vóór aftreden minimaal 6 maanden zonder onderbreking van langer dan 16 weken statenlid is geweest.

  • 2 Geen recht op een uitkering bij aftreden bestaat indien het statenlid:

    • a.

      na aftreden zonder onderbreking weer als statenlid optreedt;

    • b.

      op de datum van zijn aftreden 65 jaar of ouder is;

    • c.

      van zijn statenlidmaatschap vervallen is verklaard ingevolge artikel X7 van de Kieswet;

    • d.

      is benoemd in de plaats die is opengevallen als gevolg van het tijdelijk ontslag van een statenlid wegens zwangerschap en bevalling of ziekte, ingevolge artikel X 12 van de Kieswet.

Artikel 15 Duur van de uitkering bij aftreden

  • 1 De uitkering bij aftreden wordt toegekend voor een duur gelijk aan de helft van het aantal volledige maanden waarin betrokkene direct vóór aftreden zonder onderbreking van langer dan 16 weken statenlid is geweest.

  • 2 De maximumduur van de uitkering bij aftreden is 2 jaar.

Artikel 16 Bedrag van de uitkering bij aftreden

  • 1 De uitkering bij aftreden bedraagt in het eerste jaar 80% en daarna 70% van het op het moment van aftreden geldende bedrag van de in artikel 2 bedoelde vergoeding voor de werkzaamheden.

  • 2 Indien de vergoeding voor de werkzaamheden met toepassing van artikel 2, tweede lid, van het Rechtspositiebesluit staten- en commissieleden wordt herzien wordt de uitkering bij aftreden met ingang van het tijdstip van die herziening dienovereenkomstig aangepast.

Artikel 17 Korting wegens inkomsten

  • 1 Inkomsten die het gewezen statenlid geniet wegens het verrichten van activiteiten worden met de uitkering bij aftreden verrekend over de maand waarop deze inkomsten betrekking hebben of geacht kunnen worden betrekking te hebben, voor zoveel die uitgaan boven het bedrag van het minimumloon, inclusief de vakantie-uitkering, voor volwassen werknemers als bedoeld in de Wet minimumloon en minimum vakantiebijslag.

  • 2 Inkomsten die het gewezen statenlid geniet wegens het verrichten van activiteiten, ter hand genomen met ingang van of na het aftreden als statenlid en hogere inkomsten, anders dan ten gevolge van algemene loonsverhogingen, die hij geniet uit activiteiten, ter hand genomen vóór het aftreden als statenlid, worden volledig met de uitkering bij aftreden verrekend over de maand waarop deze inkomsten betrekking hebben of geacht kunnen worden betrekking te hebben.

  • 3 Voor de toepassing van het eerste en tweede lid worden onder de daar vermelde inkomsten verstaan:

    • a.

      winst uit een of meer ondernemingen, bedoeld in artikel 3.8 van de Wet inkomstenbelasting 2001;

    • b.

      belastbaar loon uit of in verband met arbeid en

    • c.

      belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden, behoudens voorzover het een werkzaamheid betreft als bedoeld in de artikelen 3.91, eerste lid, onderdelen a en b, en 3.92 van de Wet inkomstenbelasting 2001;

    • d.

      een arbeidsongeschiktheidsuitkering krachtens de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen of de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten.

  • 4 Het gewezen statenlid is verplicht van het ter hand nemen van enige activiteiten als bedoeld in het eerste en tweede lid, terstond mededeling te doen aan gedeputeerde staten, onder opgave, voor zover mogelijk, van de inkomsten die hij uit die activiteiten zal trekken, een en ander overeenkomstig de hem door gedeputeerde staten gegeven voorschriften. Zijn de inkomsten niet vooraf op te geven, dan doet hij tijdig vóór het verschijnen van elke uitkeringstermijn opgave van de inkomsten die hij sinds het ter hand nemen van de activiteiten of sinds de vorige opgave heeft genoten. Brengt de aard van de activiteiten of van de inkomsten mede dat de inkomsten over een langere termijn moeten worden berekend, dan geschiedt de opgave dienovereenkomstig en wordt op de uitkering bij aftreden een vermindering toegepast van een voorlopig bedrag onder voorbehoud van verrekening aan het eind van de even bedoelde termijn.

  • 5 Het gewezen statenlid geeft desgevraagd alle informatie betreffende de ter hand genomen activiteiten en de inkomsten die nodig zijn voor de uitvoering van dit artikel en wordt geacht erin toe te stemmen dat allen die daarvoor naar het oordeel van gedeputeerde staten in aanmerking komen, hierover desgevraagd alle noodzakelijke informatie verstrekken.

Artikel 18 De verplichting om werk te zoeken PM

(Het betreft een vergelijkbare bepaling als welke voor gedeputeerden zal worden opgenomen in de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers)

Artikel 19 Betaling van de uitkering bij aftreden

De uitkering bij aftreden wordt in maandelijkse termijnen uitbetaald.

Artikel 20 Opschorting en einde van de uitkering bij aftreden

  • 1 De uitkering bij aftreden eindigt:

    • a.

      op de dag waarop de uitkeringsduur is verstreken;

    • b.

      met ingang van de maand, volgend op die waarop het gewezen statenlid is overleden;

    • c.

      met ingang van de maand, volgend op die waarop de leeftijd van 65 jaar wordt bereikt;

    • d.

      met ingang van de dag waarop het gewezen statenlid weer als statenlid is beëdigd;

    • e.

      met ingang van de dag waarop het gewezen statenlid als lid van gedeputeerde staten is beëdigd.

  • 2 Gedeputeerde staten kunnen de uitbetaling van de uitkering bij aftreden opschorten voor zolang het gewezen statenlid niet heeft voldaan aan zijn in artikel 17, vierde en vijfde lid, bedoelde verplichting. Indien de in artikel 17, vierde en vijfde lid, bedoelde verplichting alsnog wordt nagekomen wordt de uitkering bij aftreden over de tijd van de opschorting, met inachtneming van artikel 17, alsnog uitbetaald.

Artikel 21 Uitkering bij overlijden

  • 1 In geval van overlijden van het statenlid wordt aan de weduwe of weduwnaar van wie het overleden statenlid niet duurzaam gescheiden leefde een bedrag uitgekeerd, gelijk aan de in artikel 2 bedoelde vergoeding voor de werkzaamheden, welke het statenlid laatstelijk genoot over een tijdvak van drie maanden. Indien de overledene geen weduwe of weduwnaar van wie het overleden statenlid niet duurzaam gescheiden leefde nalaat, geschiedt de uitkering ten behoeve van de minderjarige wettige of natuurlijke kinderen, of minderjarige kinderen waarover de overledene de pleegouderlijke zorg droeg. Onder pleegouderlijke zorg wordt verstaan de zorg voor het onderhoud en de opvoeding van het kind als was het een eigen kind, onafhankelijk van enige verplichting daartoe of van het genieten van een vergoeding daarvoor. Ontbreken ook zodanige kinderen dan geschiedt de uitkering aan degenen die geheel of grotendeels afhankelijk waren van het inkomen van het statenlid.

  • 2 Voor de toepassing van dit artikel wordt onder weduwe of weduwnaar mede verstaan de achtergebleven geregistreerde partner alsmede degene met wie het overleden statenlid ongehuwd samenleefde en een gezamenlijke huishouding heeft gevoerd als bedoeld in artikel 3, derde en vierde lid, van de Algemene nabestaandenwet.

  • 3 Dit artikel is niet van toepassing op een statenlid dat is benoemd in de plaats die is opengevallen als gevolg van het tijdelijk ontslag van een statenlid wegens zwangerschap en bevalling of ziekte, ingevolge artikel X 12 van de Kieswet.

Artikel 22 Voorzieningen bij tijdelijk ontslag wegens zwangerschap en bevalling of ziekte

  • 1 De artikelen 2 tot en met 4, 7 tot en met 21, 38 en 40 zijn van overeenkomstige toepassing op het statenlid aan wie ingevolge artikel X 10 van de Kieswet tijdelijk ontslag is verleend wegens zwangerschap en bevalling of ziekte, met dien verstande dat de onkostenvergoeding die dit statenlid op grond van artikel 3 ontvangt de helft bedraagt van het bedrag dat op grond van die bepaling van toepassing is.

  • 2 Een tijdelijk ontslag als bedoeld in artikel X 10 van de Kieswet wordt niet aangemerkt als een aftreden als bedoeld in de artikelen 14 tot en met 20.

Artikel 22-A Collectieve ongevallenverzekering

Gedeputeerde Staten sluiten ten behoeve van de statenleden een collectieve verzekering tegen het risico dat een statenlid, bij de uitoefening van zijn werkzaamheden verbonden aan het statenlidmaatschap als gevolg van een ongeval, overlijdt, blijvend invalide wordt, tijdelijk arbeidsongeschikt wordt of zich onder geneeskundige behandeling moet stellen en de daaraan verbonden kosten niet op een andere wijze worden vergoed.

Artikel 22-B Bestuursaansprakelijkheid

Het statenlid dat als gevolg van de rechtmatige uitoefening van werkzaamheden die direct voortvloeien uit het statenlidmaatschap aansprakelijk wordt gesteld voor schade, kan aanspraak maken op ondersteuning bij gerechtelijke procedures. Bedoelde ondersteuning vindt plaats door of op kosten van de provincie. De aanspraak bestaat niet als er sprake is van opzet of bewuste roekeloosheid.

Hoofdstuk III Voorzieningen voor gedeputeerden

Artikel 23 Onkostenvergoeding

  • 1 Aan de gedeputeerde wordt een onkostenvergoeding toegekend voor overige aan de uitoefening van het ambt verbonden kosten die gelijk is aan het bedrag, vermeld in artikel 21, eerste lid, van het Rechtspositiebesluit gedeputeerden, zoals dit bedrag jaarlijks ingevolge artikel 21, tweede lid, van genoemd Rechtspositiebesluit bij ministeriële regeling wordt gewijzigd.

  • 2 In afwijking van het eerste lid is de onkostenvergoeding voor overige aan de uitoefening van het ambt verbonden kosten 95% van het voor hem ingevolge het eerste lid geldende bedrag indien de gedeputeerde op grond van artikel 31 een mobiele telefoon in bruikleen ter beschikking is gesteld.

Artikel 24 Reiskosten woon-werkverkeer

De gedeputeerde wordt voor het reizen tussen zijn woning en zijn plaats van tewerkstelling naar keuze:

  • a.

    een openbaar vervoerjaarkaart eerste of tweede klasse verstrekt;

  • b.

    een tegemoetkoming in de kosten van het reizen verleend overeenkomstig het bepaalde in de ministeriële regeling als bedoeld in artikel 19, tweede lid, van het Rechtspositiebesluit gedeputeerden.

Artikel 25 Zakelijke reiskosten

  • 1 Aan de gedeputeerde wordt naast de tegemoetkoming, bedoeld in artikel 24, vergoeding verleend voor reiskosten ter zake van andere dan de in artikel 24 bedoelde reizen ten behoeve van de provincie gemaakt. De vergoeding betreft:

    • a.

      bij gebruik van openbare middelen van vervoer en van een taxi: een volledige vergoeding van de in redelijkheid gemaakte noodzakelijke reiskosten, met inachtneming van artikel 24, onderdeel a;

    • b.

      bij gebruik van een eigen personenauto: een vergoeding van de in redelijkheid gemaakte noodzakelijke reiskosten overeenkomstig het bedrag, genoemd in artikel 4, onderdeel b, van de ministeriële regeling als bedoeld in artikel 19, tweede lid, van het Rechtspositiebesluit gedeputeerden.

  • 2 Aan de gedeputeerde aan wie ingevolge artikel 24 een openbaar vervoerjaarkaart is verstrekt worden de in het eerste lid, onderdeel b, bedoelde reiskosten alleen vergoed als met het openbaar vervoer niet of slechts met aanzienlijk tijdverlies kan worden gereisd.

Artikel 26 Dienstauto

  • 1 De gedeputeerde kan voor reizen ten behoeve van de provincie gebruik maken van een dienstauto met of zonder chauffeur. Onder dienstauto wordt voor de toepassing van dit artikel mede verstaan een door de provincie ingehuurde auto.

  • 2 De dienstauto met of zonder chauffeur kan door de gedeputeerde ook worden gebruikt voor het reizen tussen de woning en de plaats van tewerkstelling en voor reizen ten behoeve van nevenfuncties die de gedeputeerde vervult uit hoofde van zijn ambt.

  • 3 Indien de gedeputeerde op grond van artikel 24 een tegemoetkoming ontvangt in de reiskosten tussen de woning en de plaats van tewerkstelling wordt een korting op die tegemoetkoming toegepast ter grootte van

    • a.

      1/20 deel van de tegemoetkoming in de betreffende maand voor elke dag waarop zowel van de woning naar de plaats van tewerkstelling als omgekeerd van de plaats van tewerkstelling naar de woning gebruik is gemaakt van de dienstauto;

    • b.

      1/40 deel van de tegemoetkoming in de betreffende maand voor elke dag waarop alleen hetzij van de woning naar de plaats van tewerkstelling hetzij omgekeerd van de plaats van tewerkstelling naar de woning gebruik is gemaakt van de dienstauto.

  • 4 Indien de gedeputeerde ingevolge artikel 24 een openbaar vervoerjaarkaart is verstrekt wordt bij gebruik van een dienstauto voor het reizen tussen de woning en de plaats van tewerkstelling een korting op zijn bezoldiging toegepast overeenkomstig het bepaalde in de onderdelen a en b van het derde lid.

  • 5 Indien de gedeputeerde voor reizen ten behoeve van in het tweede lid bedoelde nevenfuncties gebruik maakt van de provinciale dienstauto en daarvoor van een derde ook een vergoeding van reiskosten ontvangt wordt die vergoeding in de provinciale kas gestort.

Artikel 26-A Lease - auto

  • 1 De gedeputeerde kan, voor het reizen ten behoeve van de provincie, voor het reizen tussen de woning en de plaats van tewerkstelling en voor reizen ten behoeve van nevenfuncties die de gedeputeerde uit hoofde van zijn ambt vervult, de beschikking krijgen over een lease-auto. Gedeputeerde Staten stellen terzake nadere voorwaarden.

  • 2 Voor het gebruik van de lease-auto voor privé-reizen is de gedeputeerde aan de provincie een eigen bijdrage verschuldigd. Deze eigen bijdrage wordt gesteld op een zodanig bedrag of op een zodanig percentage van de waarde van de lease-auto, dat de beschikking over de lease-auto niet leidt tot fiscaal inkomen bij de gedeputeerde.

  • 3 De gedeputeerde, die beschikt over een lease-auto, heeft geen recht op een tegemoetkoming of compensatie als bedoeld in de artikelen 24, 25 en 26.

Artikel 27 Verblijfkosten

De gedeputeerde worden de in redelijkheid gemaakte noodzakelijke verblijfkosten ter zake van reizen, bedoeld in artikel 25 volledig vergoed.

Artikel 28 Buitenlandse dienstreis

  • 1 Indien de gedeputeerde in het provinciaal belang een reis buiten Nederland maakt worden de in redelijkheid gemaakte noodzakelijke reis- en verblijfkosten vergoed.

  • 2 Voor een reis in het provinciaal belang buiten Nederland, niet zijnde een reis naar een Europese instelling, is vooraf toestemming van gedeputeerde staten vereist. Provinciale staten kunnen aan deze toestemming voorwaarden verbinden.

Artikel 29 Cursus, congres, seminar of symposium

  • 1 De kosten van deelname van een gedeputeerde aan cursussen, congressen, seminars en symposia die in het provinciaal belang door of namens de provincie worden aangeboden of verzorgd komen voor rekening van de provincie.

  • 2 De gedeputeerde die wil deelnemen aan een cursus, congres, seminar of symposium dat niet door of namens de provincie wordt aangeboden of verzorgd, dient daartoe een gemotiveerde aanvraag in. De aanvraag gaat vergezeld van inhoudelijke informatie en een kostenspecificatie. De kosten komen voor rekening van de provincie als deelname van belang is in verband met de uitoefening van het ambt van gedeputeerde.

Artikel 30 Computer en internetverbinding

  • 1 Op aanvraag worden de gedeputeerde ten laste van de provincie voor de uitoefening van het ambt een computer, bijbehorende apparatuur en software in bruikleen ter beschikking gesteld.

  • 2 Indien geen computer, bijbehorende apparatuur en software ten laste van de provincie ter beschikking is gesteld, verlenen gedeputeerde staten de gedeputeerde op aanvraag voor de uitoefening van het ambt een tegemoetkoming voor de aanschaf of het gebruik van een eigen computer, bijbehorende apparatuur en software. De tegemoetkoming bedraagt 30% van de aanschafwaarde daarvan voor een periode van maximaal drie jaar. Daarbij wordt ten hoogste uitgegaan van de aanschafwaarde van de computer, bijbehorende apparatuur en software welke aan de gedeputeerden ten laste van de provincie in bruikleen ter beschikking worden gesteld.

  • 3 Op aanvraag ontvangt de gedeputeerde een vast bedrag ter vergoeding van de aanleg- en abonnementskosten voor de internetverbinding voor de in het eerste of tweede lid genoemde computerapparatuur. Gedeputeerde staten stellen de hoogte van het in de eerste volzin bedoelde bedrag van de vergoeding vast.

  • 4 De gedeputeerde ondertekent voor de bruikleen een bruikleenovereenkomst met de provincie. Gedeputeerde staten stellen het model van de bruikleenovereenkomst vast.

  • 5 Gedeputeerde staten kunnen ter uitvoering van dit artikel nadere regels vaststellen.

Artikel 31 Mobiele telefoon

  • 1 Op aanvraag wordt de gedeputeerde voor de uitoefening van zijn ambt, alsmede voor beperkt privé-gebruik een mobiele telefoon in bruikleen ter beschikking gesteld.

  • 2 De gedeputeerde ondertekent daartoe een bruikleenovereenkomst met de provincie.

  • 3 Gedeputeerde staten stellen het model van de bruikleenovereenkomst vast.

Artikel 32 Spaarloonregeling

Vervallen.

Artikel 33 Reis- en pensionkosten en verhuiskosten

De gedeputeerde die bij benoeming nog niet over woonruimte in de provincie beschikt heeft ten laste van de provincie aanspraak op vergoeding van:

  • a.

    reis- en pensionkosten overeenkomstig het bepaalde in artikel 1 van de ministeriële regeling als bedoeld in artikel 18, tweede lid, van het Rechtspositiebesluit gedeputeerden;

  • b.

    verhuiskosten in verband met de benoeming als gedeputeerde overeenkomstig het bepaalde in artikel 2 van de ministeriële regeling als bedoeld in artikel 18, tweede lid, van het Rechtspositiebesluit gedeputeerden.

Artikel 33a Aanwijzing als eindheffingsbestanddeel

Als eindheffingsbestanddeel als bedoeld in artikel 31, eerste lid, onderdeel f, van de Wet op de loonbelasting 1964 worden aangewezen:

  • a.

    de onkostenvergoeding, bedoeld in artikel 23;

  • b.

    de vergoedingen en verstrekkingen, bedoeld in de artikelen 24, 25, 27 en 28, voorzover deze niet worden gerekend tot een vergoeding of verstrekking als bedoeld in artikel 31a, tweede lid, onderdelen a en b, van de Wet op de loonbelasting 1964;

  • c.

    de verstrekkingen, bedoeld in artikel 30, eerste lid, en artikel 31, eerste lid;

  • d.

    de vergoeding, bedoeld in artikel 30, derde lid.

Artikel 34 Bestuursaansprakelijkheid

De gedeputeerde die als gevolg van de rechtmatige uitoefening van werkzaamheden die direct voortvloeien uit het ambt als gedeputeerde aansprakelijk wordt gesteld voor schade, kan aanspraak maken op ondersteuning bij gerechtelijke procedures. Bedoelde ondersteuning vindt plaats door of op kosten van de provincie. De aanspraak bestaat niet als er sprake is van opzet of bewuste roekeloosheid.

Hoofdstuk IV Voorzieningen voor commissieleden

Artikel 35 Vergoeding voor het bijwonen van vergaderingen

  • 1 Het lid van een commissie ontvangt voor het bijwonen van de vergaderingen van een commissie en haar subcommissies een vergoeding die gelijk is aan het bedrag, vermeld in artikel 13 van het Rechtspositiebesluit staten- en commissieleden, zoals dit bedrag jaarlijks ingevolge artikel 13 voornoemd wordt herzien.

  • 2 Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing op degene die als lid van een commissie een vaste vergoeding voor de werkzaamheden als bedoeld in artikel 94 van de Provinciewet ontvangt.

  • 3 Geen vergoeding ontvangt degene die zitting heeft in een commissie

    • a.

      als statenlid of gedeputeerde;

    • b.

      uit hoofde van dan wel als rechtstreeks uitvloeisel van een ambtelijke of bestuurlijke hoedanigheid dan wel van een functie bij een instelling die grotendeels van overheidswege wordt gesubsidieerd;

    • c.

      als vertegenwoordiger van een belanghebbende instelling, organisatie of groepering, tenzij zijn lidmaatschap van de commissie tevens in belangrijke mate het provinciaal belang dient.

  • 4 Voor leden van commissies als bedoeld in artikel 14 van het Rechtspositiebesluit staten- en commissieleden gelden de volgende vergoedingen voor het bijwonen van de vergaderingen van de commissie:

    • a. de leden van de Commissie voor beleidsevaluatie: 200% van het in het eerste lid bedoelde bedrag van de vergoeding.

  • 5 Aan de voorzitters en leden van de verschillende provinciale commissies, ingesteld in het kader van de uitvoering van de Wet inrichting landelijk gebied, kunnen afwijkende eventueel vaste vergoedingen worden toegekend.

Artikel 35-A Computer en internetverbinding

  • 1 Op aanvraag stellen gedeputeerde staten het commissielid ten laste van de provincie voor de uitoefening van de werkzaamheden als commissielid een computer, bijbehorende apparatuur en software in bruikleen ter beschikking.

  • 2 Voor zover er sprake is van een belastingheffing in verband met een ten laste van de provincie ter beschikking gestelde computer, bijbehorende apparatuur en software als bedoeld in het eerste lid, verlenen gedeputeerde staten een commissielid op aanvraag per jaar een tegemoetkoming van 30% van de aanschafwaarde daarvan voor een periode van maximaal drie jaar.

  • 3 Indien geen computer, bijbehorende apparatuur en software ten laste van de provincie ter beschikking is gesteld, verlenen gedeputeerde staten een commissielid op aanvraag voor de uitoefening van het ambt een tegemoetkoming voor de aanschaf of het gebruik van een eigen computer, bijbehorende apparatuur en software. De tegemoetkoming bedraagt 30% van de aanschafwaarde daarvan voor een periode van maximaal drie jaar. Daarbij wordt ten hoogste uitgegaan van de aanschafwaarde van de computer, bijbehorende apparatuur en software welke aan een commissielid ten laste van de provincie in bruikleen ter beschikking worden gesteld.

  • 4 Op aanvraag ontvangt het commissielid een vast bedrag ter vergoeding van de aanleg- en abonnementskosten voor de internetverbinding voor de in het eerste of derde lid genoemde computerapparatuur. Gedeputeerde staten stellen de hoogte van het in de eerste volzin bedoelde bedrag van de vergoeding vast.

  • 5 Het commissielid ondertekent voor de bruikleen een bruikleenovereenkomst met de provincie. Gedeputeerde staten stellen het model van de bruikleenovereenkomst vast.

  • 6 Gedeputeerde staten kunnen ter uitvoering van dit artikel nadere regels vaststellen.

Artikel 36 Reis- en verblijfkosten

  • 1 Aan het lid van een commissie dat geen statenlid of gedeputeerde is en niet in zijn hoedanigheid van ambtenaar tot lid van de commissie is benoemd worden de reiskosten voor het bijwonen van de vergaderingen van de commissie vergoed. De vergoeding betreft:

    • a.

      bij gebruik van openbare middelen van vervoer en van een taxi: een volledige vergoeding van de in redelijkheid gemaakte noodzakelijke reiskosten;

    • b.

      bij gebruik van een eigen vervoermiddel: een vergoeding van de in redelijkheid gemaakte noodzakelijke reiskosten overeenkomstig de bedragen in de artikelen 2 en 4 van de Reisregeling binnenland.

  • 2 Het in het eerste lid bedoelde lid van de commissie worden vergoed de gemaakte noodzakelijke verblijfkosten voor het bijwonen van de vergaderingen van de commissie tot ten hoogste de bedragen, vastgesteld bij of krachtens het Reisbesluit binnenland.

  • 3 Op verzoek kan het in het eerste lid bedoelde lid van de commissie tijdens zijn zakelijk verblijf op het provinciehuis maaltijden en consumpties vanwege de provincie worden verstrekt.

Artikel 37 Buitenlandse excursie of reis

  • 1 Provinciale staten kunnen een commissie uit provinciale staten toestemming verlenen voor een excursie of reis naar het buitenland. Provinciale staten kunnen aan de toestemming voorwaarden verbinden.

  • 2 De in het eerste lid bedoelde excursie of reis wordt door of vanwege de provincie georganiseerd.

  • 3 De in redelijkheid gemaakte reis- en verblijfkosten komen voor rekening van de provincie.

Artikel 37-A Bestuursaansprakelijkheid

Het commissielid dat als gevolg van de rechtmatige uitoefening van werkzaamheden die direct voortvloeien uit het lidmaatschap van de commissie aansprakelijk wordt gesteld voor schade, kan aanspraak maken op ondersteuning bij gerechtelijke procedures. Bedoelde ondersteuning vindt plaats door of op kosten van de provincie. De aanspraak bestaat niet als er sprake is van opzet of bewuste roekeloosheid.

Hoofdstuk V De procedure van declaratie

Artikel 38 Betaling van kosten

Betaling van kosten op grond van deze verordening vindt plaats door

  • a.

    betaling uit eigen middelen; of

  • b.

    rechtstreekse toezending van de factuur aan de provincie.

Artikel 39 Declaratie van vooruit betaalde kosten

  • 1 Voor de vergoeding van de kosten, bedoeld in de artikelen 5, 6, 25, 27, 28, 33 en 36 wordt gebruik gemaakt van een declaratieformulier, waarvan het model door gedeputeerde staten is vastgesteld, indien deze kosten uit eigen middelen vooruit zijn betaald.

  • 2 Het declaratieformulier wordt volledig ingevuld en ondertekend. Het statenlid, onderscheidenlijk de gedeputeerde dient het declaratieformulier vóór 31 maart van het jaar volgend op het kalenderjaar waarop de declaratie betrekking heeft bij de griffier, onderscheidenlijk de provinciesecretaris of een door hem aangewezen ambtenaar in, onder bijvoeging van de originele bewijsstukken.

Artikel 40 Rechtstreekse facturering bij de provincie

  • 1 De vergoeding van kosten, bedoeld in de artikelen 7, 25, 27, 28, 29 en 33 kan plaatsvinden door rechtstreekse toezending van de door het statenlid, onderscheidenlijk de gedeputeerde voor akkoord ondertekende factuur aan de provincie.

  • 2 Verantwoording van deze wijze van vergoeding vindt plaats door het begeleidingsformulier, waarvan het model door gedeputeerde staten is vastgesteld, volledig in te vullen en te ondertekenen.

  • 3 Het statenlid, onderscheidenlijk de gedeputeerde dient het begeleidingsformulier en de factuur binnen 3 maanden na de maand waarop de declartie betrekking heeft in bij de griffier, onderscheidenlijk de provinciesecretaris of de door hem aangewezen ambtenaar.

Hoofdstuk Vl Citeertitel en inwerkingtreding

Artikel 41 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als Verordening rechtspositie gedeputeerden, staten- en commissieleden.

Artikel 42 Inwerkingtreding

De verordening treedt in werking op 1 januari 2007.

Ondertekening

’s-Hertogenbosch, 15 december 2006
Provinciale Staten voornoemd,
de voorzitter J.R.H. Maij-Weggen
de griffier mw. drs. E.M.W.J. Wöltgens

TOELICHTING

ALGEMEEN

Wettelijke regelingen

De regeling van de rechtspositie van gedeputeerden, statenleden en leden van provinciale commissies vindt op drie niveaus plaats, te weten bij wet, AMvB en provinciale verordening. Wettelijk is voor gedeputeerden in de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers (Appa) de uitkering na aftreden en het pensioen geregeld. Wettelijk zal voor statenleden binnenkort de tijdelijke vervanging bij zwangerschap en bevalling of ziekte zijn geregeld. In de Provinciewet is aangegeven dat de nadere invulling van de rechtspositie van gedeputeerden, staten- en commissieleden moet worden geregeld bij AMvB. Daartoe zijn totstandgekomen het Rechtspositiebesluit gedeputeerden en het Rechtspositiebesluit staten- en commissieleden. Daarin zijn alle voor de rechtspositie van belang zijnde onderwerpen geregeld. Een aantal voorzieningen, zoals de hoogte van de bezoldiging en de verschillende onkostenvergoedingen, zijn in beide rechtspositiebesluiten overwegend geregeld in dwingende bepalingen. Voor secundaire voorzieningen, zoals bijvoorbeeld een regeling voor de kinderopvang en de uitkering bij aftreden als statenlid, geldt dat de provincie de vrijheid heeft om deze voorzieningen te treffen.

Hoofdlijnen provinciale verordening

In de verordening zijn bepalingen opgenomen inzake de rechtspositie van gedeputeerden, statenleden en leden van provinciale commissies. De grondslag hiervoor is te vinden in de Provinciewet en genoemde rechtspositiebesluiten. Buiten hetgeen hun bij of krachtens de wet is toegekend genieten de gedeputeerden als zodanig geen inkomsten, in welke vorm dan ook, ten laste van de provincie (artikel 43 van de Provinciewet). Een soortgelijke bepaling is in artikel 96 van de Provinciewet opgenomen voor staten- en commissieleden. Het tweede lid van die bepaling voegt daaraan toe dat bij provinciale verordening aan staten- en commissieleden voordelen, anders dan in de vorm van vergoedingen en tegemoetkomingen, mogen worden toegekend. Daarvoor is wel de goedkeuring van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) vereist.

De verordening bevat bepalingen inzake:

  • de beloning voor de werkzaamheden van staten- en commissieleden (artikelen 2, 2a en 35), waarbij is op te merken dat voor gedeputeerden niets is opgenomen omdat hun bezoldiging uitputtend is geregeld in het Rechtspositiebesluit gedeputeerden;

  • een vaste algemene onkostenvergoeding voor gedeputeerden en statenleden (artikelen 3 en 23);

  • reis- en verblijfkosten van gedeputeerden, staten- en commissieleden, waarbij voor gedeputeerden een onderscheid is gemaakt tussen woonwerkverkeer en zakelijke reizen (artikelen 5, 6, 24 t/m 28, 36 en 37);

  • reis- en pensionkosten en verhuiskosten van de bij benoeming verhuisplichtige gedeputeerde (artikel 33)

  • beschikbaarstelling van computer- en communicatieapparatuur aan gedeputeerden en statenleden (artikelen 8, 30 en 31) en faciliteiten in de vorm van deelname van gedeputeerden en statenleden aan cursussen, congressen e.d. (artikelen 7 en 29);

  • een aantal secundaire voorzieningen voor statenleden, zoals een uitkering bij aftreden en overlijden (artikelen 15 t/m 22) en voor zowel gedeputeerden als statenleden zoals de spaarloonregeling (artikelen 10 en 32);

  • de procedure van declareren (artikelen 38 t/m 40).

De arbeidsverhouding van de gedeputeerde en het statenlid

Statenleden zijn niet in dienstbetrekking bij de provincie. De provincie is dus niet de werkgever. Dat betekent bijvoorbeeld dat zij niet vallen onder de werknemersverzekeringen zoals de Werkloosheidswet, Ziektewet en WIA. Statenleden worden ook niet aangemerkt als werknemer in de zin van de Zorgverzekeringswet en hebben derhalve op grond van die wet geen recht op vergoeding door de provincie van de over de statenvergoeding verschuldigde inkomensafhankelijke bijdrage in de kosten van de basisverzekering. Eigen voorzieningen zijn er op die onderdelen getroffen in het Rechtspositiebesluit staten- en commissieleden en in onderhavige verordening. Omdat er geen dienstbetrekking met de provincie is vallen statenleden niet onder de Wet op de loonbelasting 1964 maar worden hun inkomsten getoetst aan de Wet inkomstenbelasting 2001. Wel kan een statenlid opteren voor de loonbelasting door te kiezen voor het fictief werknemerschap (zie hieronder).

Gedeputeerden zijn sinds de dualisering van het provinciebestuur ingevolge de Ambtenarenwet als benoemde bestuurders in openbare dienst aangesteld en vallen onder de werking van die wet. De aanstelling in openbare dienst houdt voor de toepassing van de fiscale wetgeving in dat sprake is van een arbeidsverhouding die als dienstbetrekking wordt aangemerkt. Dit betekent dat gedeputeerden direct onder de werking van de Wet op de loonbelasting vallen. Er is sinds de dualisering van het provinciebestuur derhalve geen mogelijkheid meer om wel of niet voor de loonbelasting te opteren. Gedeputeerden vallen niet onder de werking van de Ziektewet, Werkloosheidswet en WIA. Evenmin geldt voor hen de pensioenvoorziening bij het ABP. Wachtgeld na afreden en ouderdoms- en nabestaandenpensioen zijn voor gedeputeerden geregeld in de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers. Gedeputeerden zijn werknemers in de zin van de Zorgverzekeringswet en hebben derhalve op grond van die wet recht op vergoeding door de provincie van de over hun bezoldiging verschuldigde inkomensafhankelijke bijdrage in de kosten van de basisverzekering.

De loon- en inkomstenbelasting

Opting in regeling

Statenleden kunnen opteren voor de loonbelasting. Het statenlid kan met de provincie overeenkomen dat deze loonheffing inhoudt. Dat wordt de “opting in regeling” genoemd. De administratie van de provincie is zodanig ingericht dat wordt voldaan aan de daaraan gestelde wettelijke eisen. In een gezamenlijke verklaring melden de provincie en het statenlid aan de Belastingdienst dat wordt geopteerd voor de loonbelasting. Als gezamenlijk wordt gekozen voor het loonbelastingsysteem dan draagt de provincie de ingehouden loonheffing af aan de Belastingdienst. De inkomsten worden als loon belast in box 1. Het statenlid hoeft in dat geval geen administratie bij te houden. Kosten die worden gemaakt kunnen niet worden afgetrokken. Wel kan de provincie onder voorwaarden bepaalde vergoedingen onbelast verstrekken en bepaalde faciliteiten onbelast in bruikleen beschikbaar stellen. Genoemd kunnen worden de vergoeding van reisen verblijfkosten en de zakelijke deelname aan cursussen en congressen. Er zijn ook vergoedingen die niet belastingvrij kunnen worden verstrekt. Deze vergoedingen worden gebruteerd toegekend waardoor na inhouding van de loonheffing de netto bedoelde vergoeding resteert.Ook kan betrokkene tegen een forfaitaire fiscale bijtelling in verband met verondersteld privé-gebruik een OV-jaarkaart voor de zakelijke reizen worden verstrekt of, eveneens tegen een fiscale bijtelling, in verband met privé-gebruik, en kan hij deelnemen in de spaarloonregeling die er voor het provinciaal personeel is.

Fiscale standaardpositie

Als niet voor de loonbelasting wordt geopteerd dan geldt voor het statenlid dat hij voor de Wet inkomstenbelasting 2001 resultaat uit een werkzaamheid geniet. In dat geval is het winstsysteem van toepassing. Betrokkene moet dan alle ontvangsten verantwoorden als winst en kan de gemaakte kosten daarop in mindering brengen. De verstrekking van een OV-jaarkaart behoort dan ook in beginsel tot de te belasten voordelen. Zij kunnen niet deelnemen aan de spaarloonregeling.

Betrokkenen kunnen bij de aangifte inkomstenbelasting hun werkelijke beroepskosten, met inachtneming van een aantal wettelijke beperkingen en normeringen, in mindering brengen op hun belastbaar inkomen (belastbare resultaat). De provincie dient jaarlijks alle betalingen en verstrekkingen op grond van deze verordening aan de Belastingdienst te melden middels een opgave IB47. Verstrekkingen (bijvoorbeeld een OV-jaarkaart) moeten naar de waarde in het economische verkeer worden opgegeven. Het daadwerkelijk zakelijk gebruik leidt dan tot aftrek. Ook voor de hoogte van de vaste kostenvergoeding maakt het verschil uit of het statenlid wel of niet heeft geopteerd voor de loonbelasting (zie daarvoor hieronder de toelichting op artikel 3). Zoals hierboven naar voren is gekomen kan de keuze om al of niet te opteren voor de loonbelasting voor het statenlid ingrijpende gevolgen hebben. De beslissing om voor de loonbelasting te opteren kan eenmaal per zittingsperiode worden gemaakt en geldt in beginsel voor de (resterende) zittingsperiode. Wel kan betrokkene als spijtoptant terugkomen op deze beslissing voor de resterende periode. Opteren voor de loonbelasting hoeft niet bij aanvang van de zittingsperiode te gebeuren maar kan ook gedurende de zittingsperiode voor de resterende periode.

De fiscale werkkostenregeling

Vanaf 1 januari 2011 geldt de fiscale werkkostenregeling. Op grond van die regeling is er voor door de werkgever aan te wijzen vergoedingen en verstrekkingen een forfaitaire vrijstelling van 1,4% van de fiscale loonsom (artikel 31a van de Wet op de loonbelasting 1964). Dit forfait wordt aangevuld met nog slechts een beperkt aantal gerichte vrijstellingen voor zakelijke kosten. Over het meerdere – boven het algemene forfait en voor zover niet onder een gerichte vrijstelling vallend – vindt een eindheffing van 80% ten laste van de werkgever plaats. Voor zover de forfaitaire ruimte niet volledig is benut hoeft de provincie geen loonbelasting af te dragen. De nieuwe opzet maakt het tevens overbodig (de waarde van) als eindheffingsbestanddeel aangewezen verstrekkingen toe te rekenen aan de individuele werknemer. De werkkostenregeling heeft betekenis voor gedeputeerden en voor statenleden die hebben geopteerd voor de loonbelasting. Zij zijn immers werknemers in de zin van de Wet op de loonbelasting 1964. De volgende vergoedingen en verstrekkingen van gedeputeerden en statenleden (voor zover zij hebben geopteerd voor de loonbelasting) zijn aangewezen als een vergoeding c.q. verstrekking die in de forfaitaire ruimte valt:

  • a. de in de artikelen 3 en 23 geregelde vaste onkostenvergoeding van gedeputeerden en statenleden;

  • b. de in de artikelen 8 en 30 geregelde verstrekking in bruikleen van computerapparatuur c.a. en de vergoeding van aanleg- en abonnementskosten voor de internetverbinding van gedeputeerden

  • en statenleden;

  • c. de in artikel 31 geregelde verstrekking in bruikleen van een mobiele telefoon aan gedeputeerden;

  • d. de voor gedeputeerden in de artikelen 24, 25, 27 en 28 geregelde vergoeding van kosten voor woon/werkverkeer, de vergoeding/verstrekking van de ov-jaarkaart en de vergoeding van

  • reis- en verblijfkosten voor dienstreizen. De aanwijzing van deze vergoedingen en verstrekkingen is geregeld in de artikelen 13a en 33a

De vergoedingssystematiek

Voor de uitoefening van het politieke ambt moeten bestuurders niet het eigen inkomen hoeven aan te spreken Een adequate vergoedingssystematiek is daarom van belang. Waar er functionele uitgaven zijn verdient het aanbeveling terughoudend te zijn met een financieringswijze waarin de bestuurder deze uit eigen middelen vooruit betaalt en de provincie ze terugbetaalt. Eigen middelen en publieke middelen moeten zoveel mogelijk gescheiden worden gehouden. Vanuit die overweging heeft het de voorkeur de kosten direct in rekening te brengen bij de provincie. Aan de mogelijkheid om zo nodig declaraties in te dienen zal echter behoefte blijven bestaan.

Concreet betekent deze vergoedingssystematiek het volgende.

Voorzieningen die zijn ondergebracht in de bedrijfsvoering

  • bruikleen van computer- en communicatieapparatuur;

  • zakelijk gebruik van dienstauto’s;

  • deelname aan cursussen en congressen e.d.

De zakelijke uitgaven hoeven niet te worden voorgeschoten door de gedeputeerde of het statenlid maar worden direct door de provincie voldaan en de voorzieningen worden om niet in bruikleen gegeven. Zij vallen derhalve buiten de vergoedingssfeer.

Voorzieningen die niet in de bedrijfsvoering zitten maar onbelast kunnen worden vergoed

Voor een aantal zakelijke uitgaven, zoals reis- en verblijfkosten, blijft het systeem overeind dat de gedane zakelijke uitgaven de gedeputeerde of het statenlid op basis van declaratie worden vergoed. Deze kunnen, als is voldaan aan de gestelde voorwaarden, onbelast worden vergoed.

Voorzieningen die niet in de bedrijfsvoering zitten en niet onbelast kunnen worden vergoed

Voor een aantal andere beroepskosten wordt een vaste (bruto) kostenvergoeding verstrekt. In de toelichting op de artikelen 3 en 23 is aangegeven om welke beroepskosten het gaat.

Voor statenleden die niet voor de loonbelasting hebben geopteerd geldt dezelfde systematiek maar zijn de fiscale gevolgen anders. Zij dienen alle vergoedingen en verstrekkingen naar de waarde in het economische verkeer als opbrengst te verantwoorden. Omdat zij hun werkelijk gemaakte kosten fiscaal kunnen verrekenen worden hun vergoedingen niet gebruteerd toegekend.

Controle en verantwoording

Voor de bestuurlijke uitgaven is - net als voor de besteding van alle andere publieke middelen - transparantie van groot belang. Daartoe dienen enerzijds inzichtelijke regels en richtlijnen die voor het vergoedingen- en voorzieningenstelsel gelden en anderzijds een duidelijke verantwoording van het daadwerkelijk gebruik. Op deze wijze kan worden voorkomen dat er onnodige discussies plaatsvinden omtrent het gebruik van onkostenregelingen of voorzieningen door provinciebestuurders en over de eventueel verschuldigde belasting. Dat is ook in hun belang omdat zij hun functie moeten kunnen uitoefenen zonder te worden gehinderd door onzekerheden omtrent de financiering van de functionele uitgaven. Daartoe is vereist dat er een zodanig sluitende financiële en administratieve organisatie is ingericht dat er vertrouwen kan bestaan omtrent de juistheid en rechtmatigheid van de uitgaven.

In hoofdstuk V is in verband hiermee, in aanvulling op de in de beheers- en controleverordening vastgestelde regels, een aantal belangrijke procedures vastgelegd over rechtstreekse facturering van functionele uitgaven, declaratie van vooruit betaalde kosten en het gebruik van creditcards. Daarnaast zijn er in de bruikleenovereenkomsten heldere afspraken vastgelegd over het gebruik van computer- en communicatieapparatuur die beschikbaar wordt gesteld voor de uitoefening van de politieke functie. In aanvulling hierop is een gedragscode ontwikkeld waarin nadere gedragsregels zijn vastgelegd. Daarbij gaat het onder meer om afspraken omtrent de bestuurlijke uitgaven die in aanmerking komen voor bespreking en zonodig besluitvorming in het college van gedeputeerde staten. In die gedragscode is ook het beleid rond buitenlandse reizen en de bekostiging van zakendiners met derden opgenomen. Verder zijn er aanvullende administratieve procedures beschreven over de afwikkeling van declaraties en facturen en de daarbij te hanteren verdeling van verantwoordelijkheden en hoe bijvoorbeeld om te gaan met interpretatie- of meningsverschillen.

ARTIKELGEWIJZE TOELICHTING

Artikel 2 vergoeding voor de werkzaamheden van het statenlid

In het Rechtspositiebesluit staten- en commissieleden is geregeld dat statenleden voor hun werkzaamheden een vergoeding ontvangen. De hoogte van de vergoeding wordt bij provinciale verordening bepaald. Wel is in het Rechtspositiebesluit het maximale bedrag van de vergoeding voor de werkzaamheden aangegeven. In artikel 2 is de hoogte van de vergoeding bepaald op het maximale bedrag. Het bedrag van de vergoeding voor de werkzaamheden is geïndexeerd. Het wordt jaarlijks per 1 januari herzien aan de hand van het indexcijfer CAO lonen overheid. Hiervoor is in de provincie geen nadere besluitvorming nodig omdat het bedrag van de vergoeding is gekoppeld aan het maximumbedrag dat de minister van BZK jaarlijks bijstelt.

Artikel 2a Toelagen

In het Rechtspositiebesluit staten- en commissieleden is geregeld dat aan fractievoorzitters in provinciale staten een extra toelage wordt toegekend. De regeling sluit aan bij die voor fractievoorzitters in de Eerste Kamer. De toelage houdt verband met de extra tijdsinspanningen van fractievoorzitters. De hoogte is afhankelijk van de omvang van de fractie. De voorziening in het Rechtspositiebesluit is voor de volledigheid en transparantie opgenomen in artikel 2a, eerste en tweede lid.

Artikel 2a, derde en vierde lid, voorziet in een toelage voor statenleden die werkzaamheden verrichten voor ‘zware’ statencommissies. Het betreffen activiteiten die vallen buiten de reguliere werkzaamheden als statenlid. Deze extra activiteiten voor een beperkt deel van de statenleden hebben vaak een incidenteel karakter met een aanzienlijk tijdsbeslag. De hoogte van de toelage is bepaald op het maximum- bedrag dat daarvoor is vastgelegd in het Rechtspositiebesluit (5% van de vergoeding voor de werkzaamheden). Reguliere commissies die zijn ingesteld ter voorbereiding van de besluitvorming in provinciale staten op grond van artikel 80 van de Provincie- wet, vormen geen grond om deze toelage toe te kennen.

Artikelen 3 en 23 vaste onkostenvergoeding

Hierin is de vaste vergoeding geregeld voor aan het ambt van gedeputeerde c.q. aan het statenlidmaatschap verbonden kosten. De vergoeding is opgebouwd op basis van de volgende kostencomponenten:

  • representatie

  • vakliteratuur

  • contributies, lidmaatschappen

  • telefoonkosten

  • bureaukosten, porti

  • zakelijke giften

  • bijdrage aan fractiekosten

  • ontvangsten thuis

  • excursies.

Sedert 1 januari 2001 zitten daarin niet langer de kostensoorten fax/pc en cursussen en congressen. Daarvoor zijn vanaf dat tijdstip specifieke voorzieningen getroffen (zie de artikelen 7, 8, 29 en 30). De onkostenvergoeding is in verband hiermee vanaf die datum neerwaarts bijgesteld. De vaste onkostenvergoeding van gedeputeerden en van statenleden die hebben geopteerd voor de loonbelasting is, zoals hierboven al aangegeven, aangewezen als een vergoeding die in de forfaitaire ruimte valt. Dit betekent dat gedeputeerden en betrokken statenleden over de onkostenvergoeding geen belasting verschuldigd zijn. De vaste onkostenvergoeding is voor statenleden die wel en die niet voor de loonbelasting hebben geopteerd, gelijk. Voor het statenlid dat niet voor de loonbelasting heeft geopteerd bestaan de aftrekmogelijkheden van de werkelijk gemaakte kosten op het resultaat uit onderneming. Het statenlid dat wel heeft geopteerd ontvangt de vaste onkostenvergoeding netto.

De hoogte van de kostenvergoeding wordt bij provinciale verordening bepaald. Wel is in de rechtspositiebesluiten voor gedeputeerden en statenleden het maximale bedrag van de kostenvergoeding aangegeven. In de artikelen 3 en 23 is de hoogte van de kostenvergoeding bepaald op het maximale bedrag. Het bedrag van de kostenvergoeding is geïndexeerd. Het wordt jaarlijks per 1 januari herzien aan de hand van de consumentenprijsindex. Hiervoor is in de provincie geen nadere besluitvorming nodig omdat het bedrag van de kostenvergoeding is gekoppeld aan het maximumbedrag dat de minister van BZK jaarlijks bijstelt.

In de vaste kostenvergoeding zit ook een component telefoonkosten. Indien de provincie voor zakelijk gebruik een mobiele telefoon aan een gedeputeerde beschikbaar stelt moet er een korting worden toegepast op die vaste kostenvergoeding om te voorkomen dat voor dezelfde zakelijke telefoonkosten zowel in natura (mobiele telefoon in bruikleen) als in geld (via de vaste kostenvergoeding) een voorziening ten laste van de provincie is getroffen. Dat is geregeld in artikel 23, tweede lid. Voor alle gedeputeerden aan wie de provincie een mobiele telefoon beschikbaar heeft gesteld geldt dezelfde korting.

Artikel 5 reiskosten statenleden

In dit artikel is het recht op vergoeding van reiskosten voor statenleden geregeld. De grondslag hiervoor is te vinden in de Provinciewet. Vergoed kunnen worden de kosten van openbaar vervoer of bij gebruik van eigen vervoermiddelen een kilometervergoeding zoals die voor het rijkspersoneel geldt (in 2006: € 0,28 bij gebruik van de eigen auto). De vergoeding van de reiskosten met het openbaar vervoer is onbelast. De kilometervergoeding is voor € 0,19 onbelast, ongeacht het gebruikte vervoermiddel. Kilometervergoedingen die hoger zijn dan € 0,19 zijn voor dat hogere deel belast.

Voor statenleden die niet hebben geopteerd voor de loonbelasting geldt dat de verstrekte vergoedingen bij de aangifte inkomstenbelasting als opbrengst moeten worden verantwoord. De reiskosten kunnen binnen de geldende randvoorwaarden als aftrekbare beroepskosten worden opgevoerd.

Artikel 6 Verblijfkosten statenleden

Dit artikel regelt de vergoeding van verblijfkosten. De grondslag hiervoor is te vinden in de Provinciewet. De vergoeding kan worden toegekend als het statenlid een staten- of commissievergadering bijwoont maar ook ingeval van dienstreizen. Daarvoor gelden dezelfde maxima als voor het rijkspersoneel. Ook is het mogelijk maaltijden en consumpties bij zakelijk verblijf op het provinciehuis te verstrekken.

Een vergoeding of verstrekking van maximaal 80 maaltijden per kalenderjaar is onbelast als de vergoeding of verstrekking een meer dan bijkomstig zakelijk karakter heeft. Daarvan is niet zonder meer sprake bij deelname aan staten- en commissievergaderingen, maar wel bij tot in de avond doorlopende vergaderingen waardoor men niet op de gewone tijd kan eten, alsmede tijdens dienstreizen. Voor zover het aantal maaltijden per kalenderjaar meer dan 80 is (vergoedingen en verstrekkingen samen), moet een normbedrag bij het loon worden geteld. Als de vergoeding of verstrekking gedeeltelijk tot het loon moet worden gerekend kan eindheffing plaatsvinden op basis van het tabeltarief. Als het zakelijk karakter van niet meer dan bijkomstig belang is moet de vergoeding of de waarde in het economisch verkeer van de verstrekking tot het loon worden gerekend. Bij verstrekkingen in de vorm van maaltijden in bedrijfskantines met een privé-karakter wordt de waarde van een kantinemaaltijd vastgesteld op een forfaitair bedrag. Als de maaltijd in de bedrijfskantine een meer dan bijkomstig zakelijk karakter heeft geldt de hoofdregel. De vergoeding of verstrekking van maximaal 80 maaltijden per kalenderjaar is dan onbelast.

Voor statenleden die niet hebben geopteerd voor de loonbelasting geldt dat de vergoedingen en verstrekkingen naar de waarde in het economische verkeer bij de aangifte inkomstenbelasting als opbrengst moeten worden verantwoord en dat de gemaakte kosten binnen de geldende randvoorwaarden als aftrekbare beroepskosten kunnen worden opgevoerd.

Artikelen 7 en 29 Cursus, congres, seminar of symposium

Zoals hierboven al aangegeven is deze voorziening in de bedrijfsvoering gebracht en komen de kosten rechtstreeks voor rekening van de provincie. Zij zijn in verband hiermee uit de vaste kostenvergoeding gehaald. Een onderscheid is gemaakt tussen cursussen, congressen e.d. die door of vanwege de provincie in het provinciaal belang zijn georganiseerd en cursussen, congressen e.d. waaraan het individuele statenlid in verband met de vervulling van het statenlidmaatschap op eigen initiatief deelneemt. In het laatste geval zijn er aanvullende voorwaarden gesteld (inhoudelijke informatie over de cursus of het congres en een kostenspecificatie). Hierbij kan de fractievoorzitter een rol spelen. In het aanvraagformulier is een vraag opgenomen of de fractievoorzitter de aanvraag ondersteunt.

De in deze artikelen bedoelde cursussen en congressen hebben een zakelijk karakter en zijn aan te merken als beroepskosten waarvan de vergoeding c.q. verstrekking van loonbelasting is vrijgesteld. Voor statenleden die niet hebben geopteerd voor de loonbelasting geldt dat de vergoedingen en verstrekkingen naar de waarde in het economische verkeer bij de aangifte inkomstenbelasting als opbrengst moeten worden verantwoord en dat de gemaakte kosten binnen de geldende randvoorwaarden als aftrekbare beroepskosten kunnen worden opgevoerd.

Artikelen 8, 30 en 35-A Computer en internetverbinding

Voor de uitoefening van het statenlidmaatschap en het ambt van gedeputeerde wordt op aanvraag om niet een computer met bijbehorende apparatuur en software in bruikleen beschikbaar gesteld. Bijbehorende apparatuur is apparatuur die is bestemd om aan de computer te worden gekoppeld om informatie uit te wisselen. Voorbeelden hiervan zijn een modem, een printer, een fax en een digitale fotocamera. De nadere voorwaarden zijn geregeld in de bruikleenovereenkomst die het statenlid en de gedeputeerde met de provincie sluit. Het model van die overeenkomst is door gedeputeerde staten vastgesteld. De grondslag voor deze faciliteit is te vinden in de rechtspositiebesluiten voor gedeputeerden en staten- en commissieleden. Zoals hierboven al aangegeven is deze voorziening in de bedrijfsvoering gebracht en komen de kosten rechtstreeks voor rekening van de provincie. Zij zijn in verband hiermee uit de vaste kostenvergoeding gehaald.

Voor gedeputeerden en voor statenleden die voor de loonbelasting hebben geopteerd zijn de verstrekking in bruikleen van computerapparatuur c.a. en de vergoeding van aanleg- en abonnementskosten voor de internetverbinding aangewezen als een vergoeding c.q. verstrekking die in de forfaitaire ruimte valt. Mocht de computer overigens voor 90% of meer zakelijk worden gebruikt, dan mag de computer op nihil worden gewaardeerd zodat deze geen beslag legt op de forfaitaire ruimte van 1,4%. Dat geldt uitsluitend voor een (draagbare) computer die ook op de werkplek wordt gebruikt. Als er bijvoorbeeld sprake is van een zogenoemde desktopcomputer die bij het statenlid thuis staat is de nihilwaardering niet van toepassing. Een thuiswerkplek is namelijk geen fiscale werkplek.

De aanleg- en abonnementskosten van de internetvoorziening komen ten laste van de provincie. Gedeputeerde staten stellen hiervoor een voor ieder gelijk vast bedrag vast. Hier is er eveneens van uitgegaan dat de internetverbinding niet geheel of nagenoeg geheel voor zakelijk gebruik is. De verstrekte vergoeding is dan ook belast.

Voor statenleden die niet hebben geopteerd voor de loonbelasting geldt dat de vergoedingen en verstrekkingen naar de waarde in het economisch verkeer bij de aangifte inkomstenbelasting als opbrengst moeten worden verantwoord en dat de gemaakte kosten binnen de geldende randvoorwaarden als aftrekbare beroepskosten kunnen worden opgevoerd.

Gezien de grote variëteit aan mogelijkheden, de snelle ontwikkelingen op ICTgebied en de verschillende behoeften in provincies zijn er niet allerlei aanvullende regelingen op detailniveau opgenomen, maar is in het zesde lid aan gedeputeerde staten de bevoegdheid gegeven om nadere (huishoudelijke) regels vast te stellen om maatwerk te leveren op het niveau van de individuele provincie. Daarbij kan worden gedacht aan het regelen van de frequentie van het beroep dat op de voorziening kan worden gedaan (bijv. maximering van de vergoeding van aanschaf/gebruik van de PC tot 3 jaar per zittingsperiode), of aan regeling van het moment waarop moet worden gekozen uit de soorten voorzieningen (bruikleen of vergoeding bij aanschaf c.q. gebruik van de eigen PC), bijv. eenmaal bij aanvang van de statenperiode.

Artikel 11 Verlaging vergoeding werkzaamheden bij arbeidsongeschiktheid

In de motie Slob (Kamerstukken II, 2004-2005, 29 800 VII, nr. 21) is aangegeven dat provinciale staten en gemeenteraden een brede afspiegeling van de bevolking dienen te vormen. Om deze reden moeten drempels om statenlid of raadslid te worden of te blijven, worden weggenomen. In WAO en WIA geldt het algemene principe dat indien een persoon inkomen uit arbeid geniet, dit in de regel zal leiden tot verlaging of intrekking van de wettelijke arbeidsongeschiktheidsuitkering. Dit omdat een dergelijke uitkering is bedoeld om het als gevolg van arbeidsongeschiktheid ontstane verlies aan verdienvermogen te vergoeden. Voor staten- en raadsleden kan dit ertoe leiden dat een geringe verhoging van het inkomen door een staten- of raadsvergoeding een grote teruggang betekent voor de hoogte van de wettelijke arbeidsongeschiktheidsuitkering als gevolg van de anticumulatieregeling. Dit kan zich bijvoorbeeld voordoen bij aanvaarding van een raads- of statenzetel of bij verhoging van de vergoeding voor de werkzaamheden. Op grond van het Rechtspositiebesluit staten- en commissieleden kunnen provincies hiervoor een voorziening treffen. Die is te vinden in artikel 11 van de verordening. Daarin is geregeld dat op aanvraag een statenlid een lagere vergoeding voor de werkzaamheden wordt gegeven om te voorkomen dat de anticumulatieregeling zal leiden tot een verlaging van de wettelijke arbeidsongeschiktheidsuitkering van het statenlid.

Artikel 12 Compensatie korting werkloosheidsuitkering

Artikel 20 van de Werkloosheidswet (WW) komt erop neer dat op het moment dat iemand een werkloosheidsuitkering op grond van die wet ontvangt, nieuwe werkzaamheden aanvangt, de WW- uitkering wordt gekort met het aantal uren dat in de nieuwe functie wordt gewerkt. Het Besluit werkloosheid onderwijs- en onderzoekpersoneel kent een soortgelijke bepaling. De hoogte van het inkomen uit de nieuwe betrekking is daarbij niet relevant. Indien derhalve iemand tot statenlid wordt gekozen, zal de WW-uitkering worden verlaagd met het aantal uren dat het UWV voor het staten- lidmaatschap in aanmerking neemt. Indien deze verlaging van de WW-uitkering groter is dan de vergoeding voor de werkzaamheden zal er een negatief inkomenseffect optreden. Het Rechtspositiebesluit staten- en commissieleden biedt provincies de mogelijkheid dit nadeel te compenseren. Dat is geregeld in artikel 12 van de verordening

Artikel 13 Vergoeding voor waarneming voorzitterschap van provinciale staten

In artikel 75 van de Provinciewet is geregeld dat het voorzitterschap van provinciale staten bij verhindering of ontstentenis van de commissaris van de Koningin wordt waargenomen door het langstzittende statenlid. Provinciale staten kunnen ook een ander statenlid met de waarneming van het voorzitterschap belasten. In overeenstemming met het Rechtspositiebesluit staten- en commissieleden is in artikel 13 van de verordening geregeld dat bij een onafgebroken waarneming van meer dan 30 dagen het betreffende statenlid over de tijd van waarneming recht heeft op een toeslag van 8% van de vergoeding voor de werkzaamheden en van de in artikel 3 bedoelde vaste onkostenvergoeding.

Artikel 14 Ziektekostenvoorziening

Het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties geeft ruimte voor een dergelijke voorziening.

Artikelen 15 t/m 21 Uitkering bij aftreden als statenlid

De artikelen 15 t/m 21 bevatten een sobere uitkeringsregeling voor statenleden na hun aftreden. Het betreft een in tijd begrensde overbruggingsregeling ingeval van aantoonbare inkomstenderving. Gezien het specifieke karakter van het politieke ambt van statenlid is de reden (en eventuele verwijtbaarheid) van hun aftreden niet relevant voor het recht op een uitkering.

De regeling is bestemd voor statenleden zonder (ander) betaald werk of met werk met beperkte inkomsten. In verband hiermee is er een strenge kortingsregeling opgenomen die voorkomt dat in de praktijk na aftreden ook statenleden die daarnaast al een volledige betaalde hoofdbetrekking vervullen en dus niet hoeven te zoeken naar betaald werk, in aanmerking komen voor een uitkering.

Gekort worden alle inkomsten die uitgaan boven het wettelijk minimumloon, inclusief vakantie-uitkering. Die bedraagt vanaf 1 januari 2006 op jaarbasis € 16.492,90. Als het gaat om nieuwe inkomsten of hogere inkomsten uit bestaande activiteiten worden die steeds volledig gekort (ook al bedragen alle inkomsten tezamen minder dan het wettelijk minimumloon).Inkomsten uit vermogen worden, net als bij andere gewezen politieke ambtsdragers, niet gekort. De uitkering wordt alleen op aanvraag verstrekt. Een statenlid kan dus afzien van het recht op een uitkering als hij vindt dat voor een uitkering, gezien de omvang van eventuele inkomsten uit vermogen, geen reële noodzaak bestaat.

De uitkeringsduur is, in overeenstemming met het Rechtspositiebesluit statenen commissieleden, bepaald op ten hoogste 2 jaar. Voor deze maximale uitkeringsduur komen diegenen in aanmerking die ten minste een volle zittingsperiode (van 4 jaar) statenlid zijn geweest. In verband hiermee is geregeld dat de uitkeringsduur gelijk is aan de helft van de periode van het statenlidmaatschap. Er geldt een periode van ten minste 6 maanden statenlidmaatschap als referte-eis. Daarmee bedraagt de uitkeringsduur in de praktijk steeds ten minste 3 maanden.

In overeenstemming met het Rechtspositiebesluit staten- en commissieleden bedraagt de uitkering in het eerste jaar 80% en daarna 70% van de vergoeding voor de werkzaamheden. De uitkering is geïndexeerd: zij is gekoppeld aan de ontwikkeling van de vergoeding voor de werkzaamheden die jaarlijks wordt herzien.

Artikel 22 Uitkering bij overlijden

Bij overlijden van het statenlid bestaat er voor de nagelaten betrekkingen recht op een overlijdensuitkering ter grootte van de vergoeding voor de werkzaamheden welke het statenlid over de laatste drie maanden genoot. Deze voorziening sluit aan bij die voor gedeputeerden.

Artikelen 24, 25 en 27 Reiskosten woon/werk en zakelijke reiskosten

Voor gedeputeerden is in artikel 24 een belastingvrije vergoeding voor het woon-werkverkeer geregeld overeenkomstig de bepalingen bij en krachtens het Rechtspositiebesluit gedeputeerden. Ingevolge artikel 25 worden zakelijke reiskosten, indien gemaakt met het openbaar vervoer of met een taxi, volledig vergoed (mits in redelijkheid gemaakt) en indien gemaakt met de eigen personenauto vergoed overeenkomstig het kilometertarief dat is vastgesteld in de bepalingen bij en krachtens het Rechtspositiebesluit gedeputeerden. De voor gedeputeerden in de artikelen 24, 25 en 27 geregelde vergoeding van kosten voor woon/werkverkeer, de vergoeding/verstrekking van de ov-jaarkaart en de vergoeding van reis- en verblijfkosten voor dienstreizen zijn aangewezen als vergoeding c.q. verstrekking die in de forfaitaire ruimte valt. Dat is van belang voor zoveel die vergoeding/verstrekking fiscaal bovenmatig is, zoals de kilometervergoeding voor dienstreizen met de personenauto.

Betrokkene krijgt in een kalenderjaar van zijn werkgever een reiskostenvergoeding van in totaal € 2.240, bestaande uit:

  • een vergoeding voor 10.000 woon/werkkilometers x € 0,14 = € 1.400 en

  • een vergoeding voor 3.000 kilometers wegens dienstreizen x € 0,28=€ 840.

Als er geen salderingsregeling is moet de inhoudingsplichtige in ieder tijdvak het bovenmatig bedrag van de vergoeding voor de dienstreizen in de heffing betrekken (in totaal 3.000 km x € 0,09 = € 270). Als er wel een salderingsregeling is mag de inhoudingsplichtige deze heffing uitstellen (dit is niet verplicht). Saldering leidt dan tot het volgende resultaat: totale reiskostenvergoeding € 2.240 gedeeld door het totaal aantal kilometers 13.000 = gemiddelde vergoeding per km van € 0,17 per kilometer. Na saldering blijft de vergoeding onder de € 0,19 per km waardoor de totale reisvergoeding onbelast blijft. Indien de werkgever het “bovenmatige’ gedeelte van € 0,09 van de dienstreiskilometers reeds heeft belast (in totaal 3.000 km x € 0,09 = € 270) mag de inhoudingsplichtige uiterlijk in de eerste maand van het nieuwe kalenderjaar in zijn loonadministratie als negatief loon opnemen: € 270. Reiskostenvergoedingen mogen dus ook onderling worden gesaldeerd. Kilometers die betrekking hebben op het reizen per openbaar vervoer waarvoor een vergoeding in geld is ontvangen, alsmede kilometers die als meerijder zijn afgelegd zonder dat sprake is van vervoer vanwege de werkgever en zonder dat de betrokkene daarvoor een vergoeding heeft ontvangen, mogen eveneens bij de saldering worden betrokken. Saldering, respectievelijk belastingheffing over het bovenmatig deel dat na saldering overblijft, mag worden uitgesteld. Afrekening met de fiscus op basis van saldering kan na afloop van een bepaald loontijdvak, maar dient uiterlijk plaats te vinden in de eerste maand van het nieuwe kalenderjaar. Saldering na afloop van een kalenderkwartaal, half kalenderjaar of heel kalenderjaar is mogelijk zolang de vergoeding niet definitief is toegekend. In verband daarmee wordt de reiskostenvergoeding in eerste instantie bij wijze van voorschot uitbetaald. Voor de berekening van de loonheffing over het bovenmatig deel van de in een gekozen periode uitbetaalde reiskostenvergoedingen dient te worden uitgegaan van alle daadwerkelijk afgelegde dienstkilometers, vermeerderd met de daadwerkelijk afgelegde woon/werkkilometers.

Artikel 26 Dienstauto

Als onderdeel van de bedrijfsvoering kan de provincie een dienstauto met of zonder chauffeur voor zakelijk gebruik beschikbaar stellen aan gedeputeerden. De dienstauto kan ook voor het woon-werkverkeer worden gebruikt. In dat geval vindt wel een korting plaats op de tegemoetkoming in de reiskosten woon/werk. Die korting vindt in dat geval ook plaats als een OV-jaarkaart is verstrekt. De dienstauto kan ook worden gebruikt voor de vervulling van een q.q.-nevenfunctie. De eventueel uit hoofde van die nevenfunctie ontvangen vergoeding van reiskosten ter zake wordt in dat geval in de provinciale kas gestort. De dienstauto is niet beschikbaar voor privé-gebruik.

Artikel 26-A Leaseauto

Bij besluit van Provinciale Staten van 14 mei 1993 is de mogelijkheid geopend dat gedeputeerden om te voorzien in hun vervoersbehoefte de beschikking krijgen over een leae-auto. Bij brief van 17 februari 1993 heeft de staatsecretaris van Binnenlandse Zaken te kennen gegeven dat een dergelijke voorziening niet in strijd is met artikel 42 van de provinciewet, mits het verstrekken van een lease-auto op generlei wijze leidt tot extra (fiscaal) inkomen of vergoeding voor weggevallen reiskosten. Voor zover de gedeputeerde met de lease-auto privé-kilometers maakt is hij aan de provincie een eigen bijdrage verschuldigd, waarvan de hoogte gelijk is wat hij anders als fiscale bijtelling bij zijn belastingaangifte zou moeten opgeven. De gedeputeerde die kiest voor een lease-auto komt niet in aanmerking voor een vergoeding of compensatie als bedoeld in de artikelen 18 tot en met 20.

Artikelen 28 en 37 Buitenlandse dienstreis

Bij buitenlandse dienstreizen in het provinciaal belang kunnen de gedeputeerde de in redelijkheid gemaakte werkelijke reis- en verblijfkosten worden vergoed. De tarieven in het voor het rijkspersoneel geldende Reisbesluit buitenland zijn daarbij richtsnoer. In de eerder genoemde gedragscode zijn nadere gedragsregels vastgesteld. Daarbij gaat het om expliciete besluitvorming in het college van gedeputeerde staten over buitenlandse reizen en over uitnodigingen daartoe op kosten van derden. Maar ook om bijvoorbeeld de rekening en verantwoording achteraf (zowel inhoudelijk als financieel), het meereizen van de partner en het combineren van een dienstreis met een (direct voorafgaande of aansluitende) privé-reis.

De voor gedeputeerden in artikel 28 geregelde vergoeding van reis- en verblijfkosten voor buitenlandse dienstreizen is aangewezen als een vergoeding die in de forfaitaire ruimte valt. Dat is van belang voor zover die vergoeding fiscaal bovenmatig is

Ook statencommissies maken wel eens in het provinciaal belang excursies of reizen naar het buitenland. Hiervoor moeten provinciale staten expliciet toestemming verlenen. De reis of excursie wordt in alle gevallen door of vanwege de provincie georganiseerd. Hetgeen hierboven is geschreven over buitenlandse dienstreizen van gedeputeerden geldt mutatis mutandis ook voor buitenlandse excursies en reizen van statencommissies.

Voor statenleden die niet hebben geopteerd voor de loonbelasting geldt dat de vergoedingen en verstrekkingen naar de waarde in het economische verkeer bij de aangifte inkomstenbelasting als opbrengst moeten worden verantwoord en dat de gemaakte kosten binnen de geldende randvoorwaarden als aftrekbare beroepskosten kunnen worden opgevoerd.

Artikel 31 mobiele telefoon

Als onderdeel van de bedrijfsvoering wordt de gedeputeerde op aanvraag een mobiele telefoon als 2e telefoon om niet ter beschikking gesteld. Naast zakelijk gebruik is ook beperkt privé-gebruik van deze telefoon toegestaan. De kosten van het zakelijk gebruik van de mobiele telefoon komen ten laste van de provincie. Hetzelfde geldt voor het beperkte privé-gebruik, waarmee voor gedeputeerden op dit punt voorwaarden gelden die analoog zijn aan de voorwaarden voor provinciale ambtenaren die deelnemen aan de Regeling vergoeding zakelijk gebruik smartphones Noord-Brabant. De nadere voorwaarden ten aanzien van het gebruik van deze telefoon zijn geregeld in de bruikleenovereenkomst die de gedeputeerde met de provincie sluit. Het model hiervan is door Gedeputeerde Staten vastgesteld. De verstrekking van de mobiele telefoon is aangewezen als verstrekking die onder de forfaitaire vrijstelling valt. Dat legt geen beslag op de forfaitaire ruimte zolang de mobiele telefoon voor meer dan 10% zakelijk wordt gebruikt. Aan de voorwaarde wordt ruimschoots voldaan. 6/7 Nummer 182/12 Fiscale bijtelling in geval van privé-gebruik is niet langer aan de orde, zodat inhouding van een forfaitair bedrag op de bezoldiging wegens privé-gebruik ook om die reden niet (langer) noodzakelijk is.

Artikel 33 Reis- en pensionkosten en verhuiskosten

Sinds de dualisering van het provinciebestuur kunnen personen van buiten provinciale staten tot gedeputeerde worden benoemd. Dat kunnen ook personen zijn die niet in de provincie zelf wonen. Die zijn op grond van de Provinciewet verplicht om te gaan wonen in de provincie waar zij gedeputeerde zijn geworden. In artikel 33 is geregeld dat zij bij verhuizing naar de provincie in aanmerking komen voor een verhuiskostenvergoeding en eventueel voor vergoeding van reis- en pensionkosten in afwachting van de verhuizing. De vergoedingen zijn onbelast.

Artikel 35 Vergoeding voor het bijwonen van commissievergaderingen

In dit artikel is het presentiegeld voor leden van provinciale commissies geregeld. Deze bepaling geldt niet voor statenleden en gedeputeerden die in de commissie zitten. Hun vergoeding is immers al geregeld in de rechtspositiebesluiten en elders in deze verordening. Uitgezonderd zijn verder onder meer ambtenaren en bestuurders die in die hoedanigheid in de commissie zitting hebben. Uitgezonderd zijn tenslotte vertegenwoordigers van belangengroepen e.d. tenzij hun lidmaatschap tevens in belangrijke mate het provinciaal belang dient. De hoogte van het presentiegeld wordt bij provinciale verordening bepaald. Wel is in het Rechtspositiebesluit staten- en commissieleden het maximale bedrag van de vergoeding voor de werkzaamheden aangegeven. In artikel 35, eerste lid, is de hoogte van de vergoeding bepaald op het maximale bedrag. Het bedrag van het presentiegeld is geïndexeerd. Het wordt jaarlijks per 1 januari herzien aan de hand van het indexcijfer CAO lonen overheid. Hiervoor is in de provincie geen nadere besluitvorming nodig omdat het bedrag van het presentiegeld is gekoppeld aan het maximumbedrag dat de minister van BZK jaarlijks bijstelt. Het Rechtspositiebesluit staten- en commissieleden biedt de mogelijkheid om in de provinciale verordening te regelen dat in bepaalde gevallen een hoger bedrag aan presentiegeld wordt toegekend dan het eerder bedoelde maximumbedrag. Dat is geregeld in artikel 35, vierde lid.

Artikelen 38 t/m 40 De procedure van declaratie

In artikel 38 zijn de wijzen van betaling aangegeven. In de artikelen 39 t/m 40 is vervolgens aangegeven in welke gevallen welke betalingswijze aan de orde is en welke procedurevoorschriften in achtgenomen moeten worden.

Declaratie van vooruitbetaalde kosten

Daarbij gaat het om vergoeding van de volgende kosten:

  • reis- en verblijfkosten van statenleden;

  • zakelijke reis- en verblijfkosten van gedeputeerden

  • reis- en verblijfkosten bij buitenlandse dienstreizen van gedeputeerden

  • reis- en pensionkosten en verhuiskosten;

  • reis- en verblijfkosten van leden van provinciale commissies

Rechtstreekse facturering bij de provincie

Rekeningen kunnen rechtreeks bij de provincie in rekening worden gebracht in de volgende gevallen:

  • deelname aan cursussen, congressen, seminars en symposia door statenleden en gedeputeerden;

  • zakelijke reis- en verblijfkosten van gedeputeerden;

  • reis- en pensionkosten en verhuiskosten

  • reis- en verblijfkosten bij buitenlandse dienstreizen van gedeputeerden.

Overgangsbepaling bij de wijziging i.v.m. de Werkkostenregeling

De fiscale werkkostenregeling is per 1 januari 2011 in werking getreden. Werkgevers kunnen per 1 januari 2011, 1 januari 2012, 1 januari 2013 of – uiterlijk – per 1 januari 2014 overstappen op de werkkostenregeling. Totdat de provincie is overgestapt blijft het oude loonbelastingregime voor belaste en onbelaste vergoedingen en verstrekkingen voor gedeputeerden en statenleden bestaan. Dat is geregeld in de daartoe vastgestelde specifieke overgangsbepaling. Materieel verandert er daardoor in de overgangsperiode niets. Zolang de provincie nog niet is overgestapt op de werkkostenregeling geldt hiertoe het volgende:

  • a.

    de netto vaste onkostenvergoeding van gedeputeerden en statenleden wordt gebruteerd tegen het hoogste tarief van de loonen inkomstenbelasting (52%);

  • b.

    de eventueel voor de verstrekking van computerapparatuur e.d. verschuldigde belasting wordt de gedeputeerde en het statenlid vergoed;

  • c.

    de kilometervergoeding voor zakelijke reizen met de auto van gedeputeerden blijft ongewijzigd; en

  • d.

    de salderingsregeling voor de reiskosten van gedeputeerden blijft van toepassing

Artikel 42 Inwerkingtreding

De verordening treedt op 1 januari 2007 in werking. Bij het hanteren van deze datum zou de versoberde wachtgeldregeling zoals die thans is opgenomen van toepassing zijn op de huidige statenleden. Als de versoberde wachtgeldregeling op 1 januari 2007 in zou gaan voor de zittende statenleden leeft dat op gespannen voet met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Met name het vertrouwensbeginsel zal worden geschaad omdat de huidige statenleden ervan uit mogen gaan, zeker nu de zittingsperiode van de staten bijna is beëindigd, dat de wachtgeldregeling zoals die thans in de verordening rechtspositie, staten- en commissieleden is opgenomen, van toepassing is. De Algemene Vergadering van het IPO heeft op 29 juni 2006 uitgesproken dat de in de artikelen 15 tot en met 21 opgenomen versoberde wachtgeldregeling zal moeten ingaan vanaf de nieuwe statenperiode in 2007. Op zittende statenleden die na de verkiezingen van 2007 niet meer terugkeren blijft de oude wachtgeldregeling van toepassing.

De tegemoetkoming in de ziektekosten voor statenleden zoals is opgenomen in artikel 14 werkt terug tot 1 januari 2006.