Regeling vervallen per 01-01-2014

Uitvoeringsregeling subsidiëring jeugdzorg Noord-Holland 2012

Geldend van 06-01-2012 t/m 31-12-2013 met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2012

Intitulé

Uitvoeringsregeling subsidiëring jeugdzorg Noord-Holland 2012

Gedeputeerde Staten van Noord-Holland;

Overwegende dat ter uitvoering van de Subsidieverordening jeugdzorg Noord-Holland 2008 normbedragen en nadere regels worden vastgesteld;

Gelet op artikel 11 van de Subsidieverordening jeugdzorg Noord-Holland 2008;

Besluiten:

Vast te stellen de navolgende regeling:

Uitvoeringsregeling subsidiëring jeugdzorg Noord-Holland 2012

Hoofdstuk 1 Algemene en begripsbepalingen

Artikel 1

  • 1. Op subsidies als bedoeld in artikel 3, zevende lid, van de verordening zijn uitsluitend de artikelen 3, 4 en 5, derde en vijfde lid van toepassing

  • 2. Op incidentele of tijdelijke subsidies zijn uitsluitend de artikelen 3, 4 en 5, derde en vijfde lid respectievelijk artikel 6 tot en met 9 van toepassing.

  • 3. Hoofdstuk 4 evenals de artikelen 4, 5 en 29 tot en met 32 zijn niet van toepassing op subsidies voor de justitiële taken en AMK taken van de Stichting Bureau Jeugdzorg.

  • 4. Hoofdstuk 5 en artikel 31 zijn uitsluitend van toepassing op kosten van of met betrekking tot ruimten die door de provincie voor jeugdzorg worden gesubsidieerd.

Artikel 2

In deze regeling wordt verstaan onder:

  • a.

    wet: Wet op de jeugdzorg;

  • b.

    verordening: de Subsidieverordening jeugdzorg Noord-Holland 2008;

  • c.

    uitvoeringsprogramma: provinciaal programma, bedoeld in artikel 32 van de wet;

  • d.

    activiteitenplan: plan als bedoeld in artikel 4:62 van de Algemene wet bestuursrecht;

  • e.

    hulpvarianten: hulpvarianten als bedoeld in het uitvoeringsprogramma of het aanvalsplan van het desbetreffende jaar;

  • f.

    Stichting Bureau jeugdzorg: de in het uitvoeringsprogramma of het aanvalsplan opgenomen stichting die in Noord-Holland bureau jeugdzorg in stand houdt;

  • g.

    zorgaanbieder: zorgaanbieder, bedoeld in artikel 1, sub g van de wet;

  • h.

    particuliere zorgaanbieder: aanbieders van zorg die geen directie subsidierelatie onderhouden met een provincie of stadsregio, en worden gecontracteerd door provinciaal gefinancierde zorgaanbieders voor het leveren van zorg in het kader van de wet;

  • i.

    VGO: voorziening groot onderhoud;

  • j.

    reguliere subsidie: de subsidie op grond van artikel 3, tweede tot en met zesde lid en artikel 4, eerste lid, van de verordening;

  • k.

    incidentele of tijdelijke subsidie: de subsidie op grond van artikel 4, derde lid, van de verordening;

  • l.

    ombouwtraject: opbouw van een zorgvariant ten koste van een andere zorgvariant;

  • m.

    wettelijke rente: de wettelijke rente voor niet-handelstransacties, bestaande uit de herfinancieringsrente van de Europese centrale bank + 2,25 %;

  • n.

    jaar t-1: het jaar voorafgaande aan het jaar van subsidieverlening;

  • o.

    flexbudget: het subsidiebedrag bedoeld in artikel 16;

  • p.

    aantal unieke cliënten: cliënten die per 1 januari 2012 in zorg zijn plus de cliënten die in het jaar 2012 in zorg komen;

  • q.

    AMK: advies en meldpunt kindermishandeling, ondergebracht bij Stichting Bureau Jeugdzorg Noord-Holland;

  • r.

    FIN-H: Fonds Investeringen Noord-Holland;

  • s.

    EXIN-H: Eerste Investeringsimpuls Noord-Holland;

  • t.

    TWIN-H: Tweede Investeringsimpuls Noord-Holland;

  • u.

    OVA: de overheidsbijdrage arbeidskostenontwikkeling.

Hoofdstuk 2 Criteria en berekening bij subsidieverlening

Artikel 3

Bij de subsidieverlening op grond van de verordening worden de volgende lasten onderscheiden:

  • a.

    variabele lasten genormeerd;

  • b.

    genormeerde lasten justitiële taken;

  • c.

    variabele lasten niet genormeerd;

  • d.

    specifieke vaste lasten;

  • e.

    overige vaste lasten.

Hoofdstuk 3 Variabele lasten genormeerd

Artikel 4

  • 1. Voor de in het uitvoeringsprogramma onderscheiden hulpvarianten gelden de volgende normbedragen:

    • a.

      residentiële hulp:

      • minvariant-1: € 14.201,-;

      • minvariant-2: € 13.078,-;

      • minvariant-3: € 31.930,-;

      • minvariant-3 plus ATW: € 34.830,-;

      • basisvariant: € 44.474,-;

      • plusvariant-1: € 52.555,-;

      • plusvariant-2: € 55.764,-;

    • b.

      semi-residentiële hulp (dagbehandeling):

      • basisvariant: € 25.100,-;

      • plusvariant: € 33.379,-;

    • c.

      pleegzorg:

      • basisvariant: € 9.089,-, exclusief € 672,-voor werving en selectie van pleegouders; en

      • plusvariant: € 20.360,-, exclusief € 672,-voor werving en selectie van pleegouders;

    • d.

      ambulant:

      • -

        intensief ambulant € 9.258,-;

  • 2. Als clusters van hulpvarianten worden onderscheiden:

    • a.

      voorzieningen voor pleegzorg;

    • b.

      voorzieningen voor dagbehandeling, genormeerd als dagbehandeling basis en dagbehandeling plus;

    • c.

      voorzieningen voor residentiële hulp licht, genormeerd als minvariant-1, minvariant-2, minvariant-3, -3 plus;

    • d.

      voorzieningen voor residentiële hulp zwaar, genormeerd als basisvariant, plusvariant-1 en plusvariant-2; en

    • e.

      voorzieningen voor ambulante zorg.

Artikel 5

  • 1. Bij de berekening van de subsidie voor genormeerde variabele lasten voor hulpvarianten als bedoeld in artikel 4, worden alle kosten in aanmerking genomen die niet tot de vaste lasten en de niet genormeerde variabele lasten worden gerekend. Kosten die gemaakt worden door een particuliere zorgaanbieder worden alleen vergoed na voorafgaande toe-stemming van ons.

  • 2. De subsidie voor genormeerde variabele lasten van een hulpvariant wordt voor het desbetreffende jaar berekend volgens de volgende formule: A = B x C waarbij:

    • a.

      A staat voor het voor een hulpvariant te berekenen subsidiebedrag variabele lasten;

    • b.

      B staat voor het normbedrag, met inbegrip van de van toepassing zijnde toeslagen; en

    • c.

      C staat voor de capaciteit.

  • 3. Toeslagen worden slechts doorberekend indien:

    • a.

      deze van rijkswege aan de provincie zijn verstrekt; of

    • b.

      zij in de beschikking tot subsidieverlening uitdrukkelijk zijn toegezegd.

  • 4. De subsidieontvanger kan binnen het toegekende subsidiebedrag afwijken van de capaciteiten per hulpvariant of per cluster van een hulpvariant die in het uitvoeringsprogramma zijn vermeld, indien:

    • a.

      het een inkrimping van capaciteit van een bepaalde hulpvariant of cluster van een hulpvariant betreft ten behoeve van een uitbreiding van de capaciteit van een andere hulpvariant of cluster van een hulpvariant;

    • b.

      de capaciteitswijzigingen voor 1 oktober 2012 schriftelijk bij ons zijn aangemeld; en

    • c.

      wij voor capaciteitswijzigingen groter dan 5% voorafgaande schriftelijke toestemming hebben gegeven.

  • 5. Indien het een incidentele of tijdelijke subsidie betreft waarbij wordt gerekend met aantallen in zorg genomen jeugdigen, gelden de tarieven volgens de conversietabel in bijlage 2.

  • 6. Indien het een incidentele of tijdelijke subsidie betreft waarbij niet wordt gerekend met aantallen in zorg genomen jeugdigen of capaciteitsplaatsen, beslissen wij over de tarieven.

  • 7. Bij de goedkeuring van een ombouwtraject kunnen wij besluiten tot aanvullende subsidiëring indien de normprijzen van de desbetreffende zorgvarianten verhoudingsgewijs te zeer uiteenlopen.

Hoofdstuk 4 Genormeerde lasten justitiële taken

Artikel 6

Voor het uitoefenen van de taken bedoeld in artikel 10, eerste lid, sub a van de wet gelden de volgende normbedragen per minderjarige per jaar:

  • a.

    € 5.567,-voor de voorlopige voogdij;

  • b.

    € 3.967,-voor de voogdij.

Artikel 7

Voor het houden van toezicht op een minderjarige als bedoeld in artikel 10, eerste lid, sub b van de wet gelden de volgende normbedragen per minderjarige per jaar:

  • a.

    € 7.950,-voor de eerste twaalf maanden nadat de ondertoezichtstelling is uitgesproken;

  • b.

    € 6.720,-nadat de termijn genoemd onder a is verstreken.

Artikel 8

Voor het uitvoeren van de taken, bedoeld in artikel 10, eerste lid, sub c van de wet gelden de volgende normbedragen:

  • a.

    € 1.313,-per traject per maand voor intensieve begeleiding van jeugdigen die behoren tot de harde kern van een criminele groep;

  • b.

    € 1.761,-per traject per maand voor intensieve begeleiding van een allochtone jeugdige;

  • c.

    € 5.294,-per jeugdige per jaar in alle overige gevallen.

Artikel 9

  • 1. Voor het begeleiden van en toezicht houden op jeugdigen die deelnemen aan een scholings- en trainingsprogramma als bedoeld in artikel 10, eerste lid, onder d, van de wet juncto artikel 3 van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen, geldt een normbedrag van € 1.761,-per traject per maand.

  • 2. Voor het begeleiden van en toezicht houden op jeugdigen aan wie proefverlof is verleend als bedoeld in artikel 10, tweede lid, onder d, van de wet juncto artikel 31 van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen, geldt een normbedrag van € 5.294,-per jeugdige per jaar.

Artikel 10

  • 1. In afwijking van de artikelen 8 en 9 geldt voor de uitvoering van de taken, bedoeld in die artikelen een normbedrag van € 772,-per jeugdige per jaar indien de taak wordt uitgevoerd ten aanzien van een minderjarige voor wie tevens een taak als bedoeld in de artikelen 6 en 7 wordt uitgevoerd.

  • 2. De normbedragen genoemd in de artikelen 6 tot en met 9 worden ten behoeve van de centrale overhead verhoogd met een bedrag van € 296,-per jeugdige per jaar voor de eerste 1.800 jeugdigen en € 119,-per jeugdige per jaar voor de overige jeugdigen, waarbij een minderjarige ten aanzien van wie naast de taken, bedoeld in de artikelen 8 en 9, tevens een taak als bedoeld in de artikelen 6 en 7 wordt uitgevoerd, niet meetellen.

Artikel 11

De subsidie voor genormeerde variabele lasten van een hulpvariant Justitiële taken conform de artikelen 6 tot en met 10 lid 1 wordt voor het desbetreffende jaar berekend volgens de volgende formule: A = B x C waarbij:

  • a.

    A staat voor het voor een hulpvariant te berekenen subsidiebedrag variabele lasten;

  • b.

    B staat voor het normbedrag, met inbegrip van de van toepassing zijnde toeslagen; en

  • c.

    C in beginsel staat voor het (t-1) 12 maandsgemiddelde (aantal plaatsen of maanden).

Artikel 12

Voor de prestatieafspraken AMK gelden de volgende normprijzen

  • a.

    € 100,-per advies;

  • b.

    € 202,-per consult;

  • c.

    € 2.075,-per onderzoek.

Artikel 13

De subsidie voor genormeerde lasten AMK wordt voor het desbetreffende jaar berekend volgens de formule: A = B x C waarbij:

  • a.

    A staat voor het voor het te berekenen subsidiebedrag per uit te voeren activiteit;

  • b.

    B staat voor het normbedrag, met inbegrip van de van toepassing zijnde toeslagen; en

  • c.

    C staat voor het begrote aantal prestaties.

Hoofdstuk 5 Variabele lasten niet genormeerd

Artikel 14

Als niet genormeerde variabele lasten worden in elk geval aangemerkt:

  • a.

    ambulante zorg;

  • b.

    niet genormeerde intensieve hulpverlening (dag-en nachthulp);

  • c.

    pleegzorgtoeslagen;

  • d.

    diagnostiek;

  • e.

    specialistische diagnostiek;

  • f.

    speciale vormen van dagpleegzorg;

  • g.

    schakelgezinnen;

  • h.

    begeleid wonen (ambulant);

  • i.

    in het uitvoeringsprogramma genoemde speciale projecten;

  • j.

    vervoerskosten bij een plusvariant dagbehandeling;

  • k.

    bijkomende kosten dagbehandeling.

Artikel 15

De subsidie bedraagt maximaal 100% van de naar ons oordeel noodzakelijke begrote kosten.

Artikel 16

  • 1. Aan de zorgaanbieders bedoeld in artikel 3, derde en vierde lid van de verordening kan een deel van de subsidie voor niet genormeerde variabele lasten worden verleend in de vorm van een flexbudget.

  • 2. Het flexbudget maakt deel uit van het subsidiebedrag bedoeld in artikel 15.

  • 3. Het flexbudget dient voor:

    • a.

      activiteiten van korte duur voor individuele cliënten in het kader van geïndiceerde zorg, waarin het reguliere jeugd huurzorgaanbod niet voorziet;

    • b.

      activiteiten in het kader van geïndiceerde zorg, waarin het reguliere zorgaanbod in de provincie Noord-Holland niet voorziet;

    • c.

      bestrijding van wachtlijsten;

    • d.

      overbruggingshulp; en

    • e.

      indien daarvoor door ons toestemming is verleend jeugdigen in niet door de provincie gesubsidieerde instellingen.

  • 4. De activiteiten die met het flexbudget worden bekostigd, worden zodanig geadministreerd dat op ieder gewenst moment kan worden bepaald hoeveel flexbudgetmiddelen zijn besteed aan welke activiteiten.

  • 5. Onder alle activiteiten in dit artikel worden eveneens buitenprovinciale plaatsingen verstaan.

Hoofdstuk 6 Specifieke vaste lasten

Artikel 17

  • 1. Bij de berekening van subsidie voor specifieke vaste lasten worden uitsluitend de naar ons oordeel noodzakelijke kosten in aanmerking genomen van:

    • a.

      huur of lease van terreinen, gebouwen installaties; en

    • b.

      dotatie aan de VGO;

    • c.

      afschrijving;

    • d.

      rentekosten; en

    • e.

      belastingen en verzekeringen;

    onder aftrek van de volgende baten:

    • f.

      huuropbrengst wegens verhuur aan derden;

    • g.

      rijksbijdragen voor huisvesting/accommodatie; en

    • h.

      de doorberekende kosten bedoeld in de onderdelen a tot en met e, zijnde alle ontvangsten die betrekking hebben op de vaste lasten.

  • 2. Bij de berekening van de subsidie als bedoeld in het eerste lid worden eveneens in aanmerking genomen de daarin genoemde kosten die gemaakt worden door een centraal bureau naar ons oordeel onderdeel dat uitmaakt van Stichting Bureau Jeugdzorg of de zorgaanbieder.

  • 3. Bij de berekening van de subsidie voor de specifieke vaste lasten wordt uitgegaan van een voorcalculatie per categorie.

  • 4. Indien in de loop van het jaar een overschrijding van de begrote vaste lasten blijkt die naar ons oordeel onvermijdbaar is en de overschrijding onmiddellijk na het ontstaan ervan aan ons is medegedeeld, kan hiervoor extra subsidie worden aangevraagd.

Artikel 18

  • 1. Bij de berekening, bedoeld in artikel 17, eerste lid onder a., worden als noodzakelijke kosten in elk geval aangemerkt:

    • a.

      de huurprijs van bestaande contracten, voor zover daaraan door ons goedkeuring is verleend;

    • b.

      huurkosten van nieuwe contracten voor zover deze kosten marktconform zijn;

    • c.

      huurverhogingen als gevolg van noodzakelijke investeringen;

    • d.

      huurverhogingen als gevolg van jaarlijkse prijsindexering door CBS.

  • 2. In afwijking van het eerste lid wordt, indien de subsidieontvanger een onroerende zaak die bij hem in eigendom en gebruik was aan een derde heeft overgedragen, waarna die derde deze zaak verhuurt aan dezelfde of een andere subsidieontvanger, als huurprijs in aanmerking genomen maximaal het bedrag dat vóór de transactie als vaste lasten in aanmerking werd genomen.

Artikel 19

  • 1. De subsidieontvanger doteert jaarlijks een bedrag aan de balanspost VGO en ten laste van deze voorziening worden, met uitzondering van dagelijkse, kleine onderhoudskosten, alle in enig jaar werkelijk gemaakte onderhoudskosten gebracht die betrekking hebben op:

    • a.

      accommodaties voor de aankoop waarvan schriftelijke toestemming is gegeven als bedoeld in artikel 15 van de verordening;

    • b.

      accommodaties voor de huur waarvan schriftelijke toestemming is gegeven als bedoeld in artikel 15 van de verordening en waarvoor een huurcontract is afgesloten waarbij (een deel van) het groot onderhoud voor rekening van de huurder komt; en

    • c.

      ruimten als bedoeld onder a die geheel zijn afgeschreven, maar waarvoor wel kosten voor groot onderhoud worden gemaakt.

  • 2. Indien de subsidieontvanger de Stichting Bureau Jeugdzorg is of een van de zorgaanbieders die zijn opgenomen in het uitvoeringsprogramma, en deze alle accommodaties in eigendom heeft, bedraagt de maximaal toelaatbare dotatie aan de VGO 3% van de voor dat jaar verleende reguliere subsidie verhoogd met de OVA en indexering pleegzorgvergoeding, verminderd met het in de subsidieverlening opgenomen bedrag dotatie groot onderhoud. De maximaal toelaatbare omvang van de VGO bedraagt 15% van deze grondslag.

  • 3. Het bij de subsidieverlening voor de dotatie aan de VGO opgenomen bedrag wordt naar beneden bijgesteld wanneer het saldo van de VGO ultimo jaar t-1 vermeerderd met het te verlenen subsidiebedrag voor de dotatie VGO de in het tweede lid genoemde maximaal toelaatbare omvang zou overschrijden.

  • 4. Indien de subsidieontvanger alle accommodaties huurt, is de jaarlijkse dotatie groot onderhoud gemaximeerd op 45% van 3% van de grondslag bedoeld in het tweede lid. De maximaal toelaatbare omvang van de VGO bedraagt 10% van deze grondslag.

  • 5. Indien de subsidieontvanger alle accommodaties huurt en er sprake is van een zogenoemde kale huur, waarin geen kostprijscomponent voor groot onderhoud is verwerkt, is de berekening bedoeld in het tweede lid van overeenkomstige toepassing.

  • 6. Indien de subsidieontvanger accommodaties zowel in eigendom heeft als huurt, is op de berekening van de maximale dotatie VGO het tweede lid van overeenkomstige toepassing. De maximaal toelaatbare omvang van de VGO bedraagt in dat geval 12,5% van de grondslag bedoeld in het tweede lid.

  • 7. Indien de VGO is uitgeput worden er geen kosten ten laste van deze voorziening gebracht.

  • 8. Naast de VGO bedoeld in het eerste lid wordt een aparte VGO op de balans opgenomen ten behoeve van onderhoudskosten van gehuurde dan wel in eigendom zijnde accommodaties waarvan de huur-of afschrijvingskosten niet door ons worden gesubsidieerd.

Artikel 20

  • 1. Met betrekking tot de afschrijvingen bedoeld in artikel 17, eerste lid, onder c, geldt het volgende:

    • a.

      de afschrijvingen vinden plaats volgens de percentages die per categorie zijn opgenomen in bijlage 1;

    • b.

      investeringen worden afgeschreven op basis van de historische kostprijs;

    • c.

      investeringen waarvoor subsidie is ontvangen uit het FIN-H, EXIN-H of TWIN-H worden opgenomen op de balans onder de materiële activa tegen historische kostprijs;

    • d.

      investeringen die na 1991 zijn gedaan, worden op lineaire wijze afgeschreven;

    • e.

      investeringen die vóór 1992 zijn gedaan, worden afgeschreven conform de in 1991 door het Ministerie van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur of het Ministerie van Justitie toegestane methodiek;

    • f.

      de aflossing van leningen en hypotheken ter financiering van goedgekeurde investeringen die na 1991 zijn gedaan, geschiedt op lineaire wijze;

    • g.

      afschrijvingen op een betaalde goodwillsom worden niet gesubsidieerd;

    • h.

      afschrijvingskosten van vaste activa die niet behoren tot de categorieën die in bijlage 1 tabel 1 zijn opgenomen, vallen niet onder de specifieke vaste lasten.

  • 2. Bij verkoop van een vast actief waarvan de afschrijvingskosten zijn gesubsidieerd, geldt het volgende:

    • a.

      het boekresultaat wordt in mindering gebracht op de boekwaarde;

    • b.

      hierna nog resterende boekwaarde wordt afgeboekt ten laste van de exploitatie;

    • c.

      indien daardoor een negatief bedrijfsresultaat ontstaat wordt het negatieve resultaat ten laste van het eigen vermogen gebracht;

    • d.

      indien de opbrengst hoger is dan de af te boeken restantboekwaarde wordt dit meerdere als incidentele bate geboekt en in mindering gebracht op de subsidiabele vaste lasten.

  • 3. Indien een verkocht vast actief waarvan de afschrijvingskosten zijn gesubsidieerd, vervangen wordt en de opbrengst hoger ligt dan de restantboekwaarde, geldt het volgende:

    • a.

      op de opbrengst van het verkochte actief wordt het bedrag van de restantboekwaarde in mindering gebracht;

    • b.

      op de balans wordt de waarde van het nieuwe vaste actief opgenomen onder aftrek van het bedrag dat na afboeking van de restantboekwaarde van het verkochte actief van de opbrengst resteert.

Artikel 21

Met betrekking tot de rentekosten en rentebaten bedoeld in artikel 17, eerste lid onder d geldt het volgende:

  • a.

    rentekosten als gevolg van overfinanciering worden in mindering gebracht op de renteopbrengsten;

  • b.

    rentetoerekening aan de egalisatiereserve en aan de VGO is niet toegestaan;

  • c.

    de vergoeding over het eigen vermogen werkzaam in de instelling is vastgesteld op de wettelijke rente, waarbij als peildatum geldt 1 januari 2012;

  • d.

    het werkzame eigen vermogen wordt bepaald door het gemiddelde te nemen van de stand per 1 januari en 31 december 2012, van: de boekwaarde van de vaste activa als bedoeld in artikel 17 lid 1 sub c en bijlage 1, vermeerderd met de van de provincie te vorderen subsidies van voorgaande jaren, verminderd met de som van: de aan de provincie verschuldigde subsidies van voorgaande jaren, de egalisatiereserve, de VGO en het langlopende vreemd vermogen;

  • e.

    de jaarlijkse vergoeding over het werkzame eigen vermogen wordt ten gunste gebracht van de egalisatiereserve.

Artikel 22

Met betrekking tot de belastingen en verzekeringen bedoeld in artikel 17 lid 1 onder e worden als specifieke vaste lasten de volgende kosten aangemerkt, voor zover deze betrekking hebben op gebouwen en terreinen en deze kosten niet zijn opgenomen in de huur:

  • a.

    onroerend-zaakbelasting eigenaarsdeel;

  • b.

    erfpacht; en

  • c.

    opstalverzekering.

Artikel 23

  • 1. Overdracht van één of meer accommodaties aan een andere zorgaanbieder is slechts toegestaan, indien de accommodatie tegen boekwaarde overgaat.

  • 2. Verhuur door de verkrijgende zorgaanbieder aan de overdragende zorgaanbieder is slechts toegestaan, indien de laatstgenoemde in deze accommodatie ook zelf nog activiteiten of werkzaamheden blijft uitvoeren.

Hoofdstuk 7 Overige vaste lasten

Artikel 24

  • 1. Onder overige vaste lasten worden in elk geval verstaan:

    • a.

      afschrijvingskosten op vaste activa die niet genoemd zijn in bijlage 1 tabel 1;

    • b.

      overige vaste lasten die niet genoemd zijn in artikel 17 en die direct zijn toe te schrijven aan de activiteiten genoemd in artikel 3, tweede tot en met vierde lid van de verordening.

  • 2. Op de berekening van de overige vaste lasten zijn artikel 15 en de conversietabel in bijlage 1, tabel 2 van toepassing.

Hoofdstuk 8 Aanvraag reguliere subsidie

Artikel 25

  • 1. In het activiteitenplan wordt een meerjarenonderhoudsplan opgenomen waarin

    • a.

      het onderhoud voor het desbetreffende jaar en de drie daaropvolgende jaren wordt beschreven; en

    • b.

      investeringen die via bouwsubsidies dan wel waarborghypotheken zijn bekostigd en die na vervanging tot kosten zullen leiden, zijn vermeld.

  • 2. De aan derden door te berekenen vaste en variabele lasten dienen in een afzonderlijke bijlage bij de begroting te worden toegelicht en gespecificeerd.

Hoofdstuk 9 Administratieve verplichtingen, inrichting boekhouding, jaarverantwoording,

Artikel 26

  • 1. De jaarrekening bevat:

    • a.

      een bijlage waarin is aangegeven welke hulpvarianten in het desbetreffende jaar in welke panden zijn aangeboden;

    • b.

      een opgave van de begrote en gerealiseerde bezettingsgraden per cluster van een hulpvariant, gerelateerd aan het aantal capaciteitsplaatsen;

    • c.

      een opgave van het aantal unieke cliënten per cluster van een hulpvariant en een opgave van het aantal unieke cliënten in totaal;

    • d.

      een specificatie van de inzet van het flexbudget; en

    • e.

      een staat van vaste activa, die is ingericht conform het door ons voorgeschreven format.

  • 2. De balans en resultatenrekening worden voorzien van een toelichting, waarin het verloop van de egalisatiereserve en de VGO in het desbetreffende jaar zijn aangegeven. Elke balans-en resultatenrekeningpost wordt gespecificeerd.

  • 3. Uitgaven ten laste van de egalisatiereserve en de VGO lopen niet via de resultatenrekening.

  • 4. De van de provincie te ontvangen of aan de provincie verschuldigde bedragen in verband met de vast te stellen subsidies worden verantwoord onder de balanspost Provincie Noord-Holland.

  • 5. Indien er sprake is van uitvoering van activiteiten in opvolgende jaren wordt voor incidentele of tijdelijke subsidies ultimo 2012 een aparte voorziening op de balans gecreëerd voor resterende middelen, die in een bijlage nader wordt gespecificeerd.

  • 6. Een resultaat op een activiteit die met een incidentele of tijdelijke subsidie gefinancierd is, wordt in de jaarrekening uitdrukkelijk vermeld.

  • 7. Voor aan derden doorberekende kosten wordt een apart overzicht opgesteld.

Artikel 27

Het activiteitenverslag en het jaarverslag geven in ieder geval informatie over:

  • a.

    de inzet van de subsidie met betrekking tot de residentiële hulpverlening en de pleegzorg en met betrekking tot de semi-residentiële en ambulante hulpverlening;

  • b.

    de afstemming van de werkzaamheden met de overige zorgaanbieders in het werkgebied;

  • c.

    de relatie met het uitvoeringsprogramma;

  • d.

    het kwaliteitsbeleid van de subsidieaanvrager, waarbij ook een relatie wordt gelegd met de wettelijke kwaliteitseisen; en

  • e.

    de cliëntgerichtheid van de hulpverlening.

Hoofdstuk 10 Egalisatiereserve

Artikel 28

  • 1. Onverminderd het bepaalde in artikel 22, onder e, geschiedt de dotatie aan de egalisatiereserve slechts indien een gebleken overschot op de variabele lasten bij de subsidievaststelling beschikbaar zal zijn. Dit exploitatieoverschot wordt voor 100% aan de egalisatiereserve toegevoegd.

  • 2. De maximale stand van de egalisatiereserve bedraagt 10% van het verleende subsidiebedrag voor variabele lasten. Bij overschrijding wordt het surplus in het opvolgende jaar ingezet voor activiteiten als genoemd in artikel 3, tweede tot en met vierde lid van de verordening, na onze goedkeuring van een door de subsidieontvanger opgesteld aanvullend project-en begrotingsvoorstel.

  • 3. De egalisatiereserve bestaat uit het totaal van de in de afgelopen jaren gerealiseerde exploitatiesaldi. De subsidieontvanger voegt in de desbetreffende jaarrekening deze exploitatiesaldi samen tot één egalisatiereserve.

  • 4. De egalisatiereserve wordt als eerste gebruikt om eventuele nadelige exploitatiesaldi van het desbetreffende subsidiejaar en voorgaande jaren te compenseren.

  • 5. Indien de egalisatiereserve door een exploitatietekort negatief zal worden, vermeldt de subsidieontvanger bij het activiteitenplan voor het volgende jaar of dit tekort ten laste van het beschikbare eigen vermogen wordt gebracht, dan wel hoe het op een andere wijze wordt ingelopen.

  • 6. Indien het negatieve saldo van de egalisatiereserve groter is dan 5% van het subsidiebedrag voor variabele lasten voor het desbetreffende subsidiejaar, kunnen wij voor de subsidieontvanger nadere voorschriften vaststellen.

  • 7. Het is niet toegestaan naast de egalisatiereserve overige reserves of voorzieningen ten laste van het variabel budget te vormen, tenzij in de beschikking nadrukkelijk anders is bepaald.

  • 8. Accommodatiekosten die door ons niet als specifieke vaste lasten worden geaccepteerd maar wel als noodzakelijke kosten ter uitvoering van de in artikel 3, tweede tot en met vierde lid van de verordening genoemde activiteiten kunnen worden gekwalificeerd, kunnen uit de egalisatiereserve worden gefinancierd indien wij hiervoor toestemming hebben verleend.

Hoofdstuk 11 Vaststelling subsidie

Artikel 29

  • 1. De subsidie voor genormeerde variabele lasten wordt na afloop van het jaar nagecalculeerd op basis van de werkelijk gerealiseerde bezetting per cluster van een hulpvariant zoals gebleken uit de jaarrekening. Op basis van de bezetting per cluster van hulpvariant wordt een gewogen gemiddelde bepaald.

  • 2. De subsidie voor genormeerde variabele lasten wordt als volgt vastgesteld:

    • a.

      Indien de gerealiseerde bezetting meer bedraagt dan 95% van de capaciteitsplaatsen zoals vastgesteld in het uitvoeringsprogramma van het desbetreffende jaar, dan wel aangevuld op grond van artikel 4, tweede lid, van de verordening: op het bedrag van de verlening;

    • b.

      indien de gerealiseerde bezetting minder is dan 95% wordt het subsidiebedrag voor de genormeerde variabele lasten lager vastgesteld conform de berekeningswijze vermeld in bijlage 3.

  • 3. Indien wij voorafgaande schriftelijke toe-stemming hebben verleend voor opbouw van een cluster van hulpvarianten, is op de vaststelling van de subsidie voor de betrokken cluster van een hulpvariant of hulpvarianten het tweede lid van overeenkomstige toe-passing.

  • 4. Van het gestelde in het tweede lid onder b kan worden afgeweken indien wij dat bij de verleningsbeschikking hebben bepaald.

Artikel 30

Vaststelling van de niet genormeerde variabele lasten vindt plaats op basis van de werkelijk gemaakte kosten.

Artikel 31

  • 1. Wanneer de totale werkelijke, goedgekeurde, specifieke vaste lasten hoger zijn dan de totale verleende specifieke vaste lasten wordt het verschil bij vaststelling ten laste van de egalisatiereserve gebracht.

  • 2. Wanneer de totale werkelijke, goedgekeurde, specifieke vaste lasten lager zijn dan de totale verleende specifieke vaste lasten wordt de subsidie voor specifieke vaste lasten lager vastgesteld op het bedrag van de werkelijke kosten.

  • 3. De aan derden door te berekenen vaste lasten worden in een afzonderlijke bijlage bij de jaarrekening toegelicht en gespecificeerd.

Artikel 32

Op de vaststelling van de subsidie voor overige vaste lasten is artikel 31 van overeenkomstige toepassing. Deze overige vaste lasten worden in het kader van de vaststelling behandeld als niet-genormeerd variabel.

Artikel 33

  • 1. De vaststelling van de subsidie voor justitiële taken geschiedt volgens de berekening: werkelijke aantallen/maanden x normprijs.

  • 2. De vaststelling van de AMK subsidie geschiedt volgens de berekening: werkelijke aantal prestaties x normprijs.

Hoofdstuk 12 Nadere bepaling

Artikel 34

Wij kunnen aan een subsidie een verplichting verbinden dat een subsidieontvanger geen loon in welke vorm dan ook verstrekt aan een persoon die voor hem werkzaam is, dat uitgaat boven 130% van de bezoldiging, inclusief vakantie-en eindejaarsuitkering van een minister, als bedoeld in artikel 1 en 2, eerste lid, van de Wet rechtspositie ministers en staatssecretarissen.

Hoofdstuk 13 Slotbepalingen

Artikel 35

De Uitvoeringsregeling subsidiëring jeugdzorg Noord-Holland 2011 wordt ingetrokken.

Artikel 36

Deze regeling wordt aangehaald als: Uitvoeringsregeling subsidiëring jeugdzorg Noord-Holland 2012.

Artikel 37

De regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het provinciaal blad waarin zij wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1 januari 2012.

Ondertekening

Haarlem, 6 december 2011.
Gedeputeerde Staten van Noord-Holland,
J. W. Remkes, voorzitter.
G.E.A. van Craaikamp, provinciesecretaris.
Uitgegeven op 5 januari 2012.
Namens Gedeputeerde Staten van Noord-Holland,
G.E.A. van Craaikamp, provinciesecretaris.

Bijlage 1

Afschrijvingspercentages bedoeld in artikel 20

Tabel 1

<1991

1991-1997

na 1997

Grond

0

terreinen en gebouwen

2,5

2,5

Verbouwingen

10

2,5-10

Isolatievoorzieningen

5

inrichtingen voor centrale verwarming excl.CV

5

CV ketel

6,65

Liften

5

nood-en buitenverlichting

5

Grootkeuken

5

centrale antenne en brandmeldsysteeminstallaties

5

telefoon- en alarmeringsinstallaties

10

als immateriële activa te beschouwen emissie- en leningskosten

20

IT bekabeling “achter de muur” (géén losse bekabeling)

20

kosten tijdelijke huisvesting tijdens renovatie/nieuwbouw

5

oprichtings- en aanloopkosten

10

ten laste van het Fonds Investeringen Noord-Holland gefinancierde investeringen

0

Afschrijvingspercentages; ad art. 24

Tabel 2

ten hoogste

IT middelen; hardware

20

IT middelen; software

33

Inventaris

20

Vervoersmiddelen

20

Overige duurzame activa

20

Bijlage 2

Conversietabel ad artikel 5 lid 5

Overzicht van de normprijzen

Hulpvariant

Normprijs per capaciteitsplaats

Normprijs per jeugdige

Gemiddeld verblijfsduur in jaren

Conversietabel 2012

Jaarbasis

Instroom

Gemiddelde doorlooptijd in N H

Residentiële hulp:

minvariant-1

€ 14.201

€ 14.201

1.00

minvariant-2

€ 13.078

€ 11.639

0.89

minvariant-3

€ 31.930

€ 31.930

1.00

minvariant-3 plus ATW

€ 34.830

€ 25.774

0.74

basisvriant

€ 44.474

€ 32.466

0.73

plusvariant-1

€ 52.555

€ 47.825

0.91

plusvariant-2

€ 55.764

€ 65.244

1.17

Semi-residentiële hulp (dagbehandeling):

basisvariant

€ 25.100

€ 37.650

1.50

plusvariant

€ 33.379

€ 39.053

1.17

Pleegzorg:

basisvariant

€ 9.089

€ 20.178

2.22

plusvariant

€ 20.360

€ 52.936

2.60

werving en selectie

€ 672

€ 657

Ambulant:

Intensief ambulant

€ 9.258

€ 8.054

0.87

Bijlage 3

Berekening korting bij onderbezetting

Ad artikel 29

Korting wegens onderbezetting wordt als volgt berekend:

  • 1.

    gewogen gemiddelde bezettingsgraad cluster van hulpvariant;

  • 2.

    indien de bij 1 berekende bezettingsgraad lager is dan 95% dan berekening 95% * begrote totale capaciteit * normprijstotaal (bij verlening)

  • 3.

    berekening (percentage bij 1 bepaald) * begrote totale capaciteit * normprijstotaal;

  • 4.

    verschil tussen 2 en 3 is de korting voor onderbezetting.

Toelichting

De normbedragen die zijn opgenomen in de artikelen 4, 6, 7, 8, 9, 10 en 12 en in bijlage 2, zijn gewijzigd ten opzichte van de Uitvoeringsregeling subsidiëring jeugdzorg Noord-Holland 2011.

Ad art. 17 lid 1 sub a Huurkosten

Als noodzakelijke huurkosten worden in ieder geval niet gekwalificeerd: boetes ten gevolge van te late betaling van huurtermijnen, boetes ter zake van niet nakomen van algemene en specifieke voorwaarden van huurcontracten voor zover dit niet nakomen van de voorwaarden nadrukkelijk aan de subsidieontvanger kan worden verweten. Deze kosten dienen ten laste van het eigen vermogen te komen.

Ad art. 17 lid 4 Vaste lasten en overschrijding

Onder onvermijdbaar wordt verstaan: niet door een subsidieaanvrager te beïnvloeden.

Ad art. 21 Rentekosten (en leningen)

Rentekosten over het in de instelling werkzame langlopend vreemd vermogen worden integraal vergoed, mits er geen sprake is van overfinanciering. Van overfinanciering is sprake indien de boekwaarde van de langlopende leningen hoger is dan de boekwaarde van de vaste activa, zoals genoemd in het derde lid, uitgaande van de stand per 1 januari 2012;

Bij bepaling van de noodzakelijkheid van de (rente) kosten geldt het uitgangspunt dat de instelling is gehouden om zo gunstig mogelijk leningen te converteren voor het restant van de rentevaste periode van de oude lening, indien de rentekosten van de nieuwe lening plus de kosten van het oversluiten lager zijn dan de rentekosten van de oude lening;

De aflossing van een nieuw aan te trekken c.q. de over te sluiten lening dient lineair te zijn.

Voor het afsluiten of converteren van vaste geldleningen is voorafgaande schriftelijke goedkeuring verplicht. Er dient tenminste één concurrerende offerte te worden meegezonden.