Regeling vervallen per 03-10-2016

Verordening vrijstellingen Flora- en faunawet Noord-Holland 2014

Geldend van 10-10-2014 t/m 02-10-2016

Intitulé

Verordening vrijstellingen Flora- en faunawet Noord-Holland 2014

Provinciale Staten van Noord-Holland;

Besluitenvast te stellen:

Verordening vrijstellingen Flora- en faunawet Noord-Holland 2014

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    bes chermde natuurmonumenten: vanwege de natuurbeschermingswet beschermd gebied, niet zijnde vogelrichtlijngebied of habitatrichtlijngebied;

  • b.

    de wet: de Flora- en faunawet;

  • c.

    Faunabeheereenheid: overeenkomstig artikel 29 van de Flora- en faunawet erkend samenwerkingsverband van jachthouders;

  • d.

    Faunafonds: adviesorgaan dat tot taak heeft maatregelen ter voorkoming en bestrijding van schade door dieren behorende tot bij algemene maatregel van bestuur aangewezen soorten te bevorderen, het in de daarvoor in aanmerking komende gevallen tegemoetkomingen in geleden schade te verlenen en gedeputeerde staten van de provincies van advies te dienen over de uitvoering van taken, hen bij of krachtens deze wet opgedragen;

  • e.

    grondgebruiker: degene die gerechtigd is de grond te gebruiken, hetzij als eigenaar, hetzij krachtens een beperkt recht, hetzij krachtens een pachtovereenkomst;

  • f.

    grondgebruikersverklaring: schriftelijke toestemming van de grondgebruiker aan een derde om op gronden beheer en schadebestrijding uit te kunnen voeren;

  • g.

    lokmiddelen: alle middelen die tot doel hebben dieren binnen schootsafstand te lokken (camouflagemiddelen vallen hier niet onder);

  • h.

    Natura 2000-gebieden: speciale beschermingszone aangewezen ter uitvoering van de Vogel- en /of Habitatrichtlijn;

  • i.

    rust- of foerageergebieden: gebied dat dienst doet of mede dienst doet als rust-of foerageergebied voor ganzen gedurende de in het uitvoeringsbeleid ganzen Noord-Holland vastgestelde periode;

  • j.

    schadesoorten: beschermde inheemse diersoorten die krachtens de algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 65, eerste lid, van de wet zijn aangewezen als diersoorten die in delen van het land veelvuldig belangrijke schade aanrichten;

  • k.

    verjaagactie: een actie die ten doel heeft dieren van een perceel te verjagen evt. met ondersteunend afschot, als de te verjagen vogels zijn verdreven, wordt een verjaagactie geacht te zijn beëindigd, bij opnieuw invallende dieren vangt een nieuwe verjaagactie aan.

  • l.

    Wetlands: vanwege de Overeenkomst inzake watergebieden van internationale betekenis, in het bijzonder als verblijfplaats voor watervogels, Ramsar, 02-02-1971 Trb. 1990, 141 aangewezen beschermde gebieden;

  • m.

    wildbeheereenheid: een rechtspersoonlijkheid bezittend samenwerkingsverband van jacht(akte)houders en anderen dat tot doel heeft te bevorderen dat jacht, beheer en schadebestrijding, al dan niet ter uitvoering van het door de faunabeheereenheid opgestelde faunabeheerplan, wordt uitgevoerd mede in samenwerking met en mede ten dienste van grondgebruikers of terreinbeheerders;

Hoofdstuk 2 Vrijstellingen

Artikel 2

  • 1. In afwijking van het bepaalde in artikel 10 van de wet is het de grondgebruiker toegestaan om de in bijlage 1 aangewezen schadesoorten opzettelijk te verontrusten op de door hem gebruikte gronden ter voorkoming van dreigende schade als bedoeld in artikel 65, tweede lid, van de Flora- en faunawet.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing in rust- of foerageergebieden. Totdat rustgebieden zijn aangewezen door gedeputeerde staten geldt een periode van jaarlijks 1 november tot 1 april. Na aanwijzing van een rustgebied geldt deze in de periode van 1 november tot 1 april voor grauwe gans (Anser anser)en kolgans (Anser albifrons) , van 1 november tot 1 mei bij aanwezigheid van de brandgans (Branta leucopsis) en van 1 november tot 1 juni bij aanwezigheid van de rotgans (Branta bernicla).

  • 3. Het opzettelijk verontrusten als bedoeld in het eerste lid geschiedt in Natura 2000-gebieden, beschermde natuurmonumenten en Wetlands uitsluitend voor zover dit geen significant negatief effect heeft op de gunstige staat van instandhouding van de soorten waarvoor deze gebieden zijn aangewezen respectievelijk de kwaliteit van de kenmerkende waarden niet schaadt.

Artikel 3

  • 1. In afwijking van het bepaalde in de artikelen 11 en 12 van de wet is het de grondgebruiker toegestaan om voor de in bijlage 2 genoemde situaties, nesten van de daarin genoemde schadesoorten te beschadigen, te vernielen, uit te halen, weg te nemen of te verstoren dan wel eieren van dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, te zoeken, te rapen, uit het nest te nemen, te beschadigen of te vernielen, op de door hem gebruikte gronden ter voorkoming van dreigende schade als bedoeld in artikel 65 tweede lid van de Flora- en faunawet.

Artikel 4

  • 1. In afwijking van het bepaalde in artikel 9 van de wet is het de grondgebruiker toegestaan om voor de in bijlage 3 genoemde situaties, de daarin genoemde schadesoorten te doden, te verwonden, te vangen, te bemachtigen of met het oog daarop op te sporen, op de door hem gebruikte gronden ter voorkoming van dreigende schade als bedoelt in artikel 65 tweede lid van de Flora- en faunawet;

  • 2. De in het eerste lid genoemde handelingen worden slechts uitgevoerd in aanvulling op het in werking hebben van tenminste de door het Faunafonds vereiste preventieve middelen zoals voor deze situaties opgenomen in de Handreiking Faunaschade (Faunafonds, 2009);

  • 3. De in bijlage 3 genoemde schadesoorten worden slechts gedood ter ondersteuning van verjaging.

Hoofdstuk 3 Voorschriften en beperkingen

Artikel 5

  • 1. Het is bij toepassing van artikel 2, 3 en 4 niet toegestaan lokmiddelen te gebruiken.

  • 2. Het is bij toepassing van artikel 2, 3 en 4 niet toegestaan een voerplaats aan te leggen.

  • 3. Bij de toepassing van artikelen 3 en 4 mag niet eerder gebruik worden gemaakt dan nadat de gebruiker hiervan onder opgaaf van naam, telefoonnummer en aard van de voorgenomen handelingen:

    • a.

      hiervan per mail of telefonisch melding heeft gemaakt door per week (maandag t/m zaterdag) de beoogde locaties, datum(s) en tijdstippen via meldenffw@noord-holland.nl of telefonisch door te geven(zie: www.noord-holland.nl/faunabeheer) en;

    • b.

      indien locaties, datum(s) en/of tijdstippen van gemelde uitvoering wijzigen, dit telefonisch te melden(zie: www.noord-holland.nl/faunabeheer).

  • 4. De in het derde lid genoemde melding heeft een maximale geldigheid van 1 week.

  • 5. Toepassing van artikel 4 van deze vrijstellingsverordening geschiedt slechts vanaf één uur voor zonsopkomst tot één uur na zonsondergang.

  • 6. De persoon die ingevolge het bepaalde in artikel 4 van deze vrijstellingsverordening aan verjaging ondersteunend afschot uitvoert, is voorzien van: een jachtakte en – in geval hij niet zelf de grondgebruiker is – tevens een grondgebruikersverklaring;

  • 7. De in het zesde lid genoemde bescheiden worden op eerste vordering van een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar ter inzage afgegeven;

  • 8. Per verjaagactie worden per verjaagperceel niet meer dan vier vogels per ingezet geweer gedood. Als de te verjagen vogels zijn verdreven, wordt een verjaagactie geacht te zijn beëindigd, bij opnieuw invallende dieren vangt een nieuwe verjaagactie aan.

  • 9. Per verjaagactie worden per perceel maximaal vijf geweerdragers ingezet.

  • 10. Daar waar toepassing van artikel 2 tot en met 4 de inzet van preventieve middelen vereist, mag ten tijde van aan verjaging ondersteunend afschot het akoestiek middel uitgeschakeld zijn. Dit akoestische middel is aantoonbaar op of in de directe nabijheid van het verjaagperceel aanwezig;

  • 11. Bij bijzondere weersomstandigheden kunnen gedeputeerde staten besluiten om de werking van de vrijstellingen op te schorten.

  • 12. Gebruik van de vrijstellingen op basis van artikelen 3 en 4 dient een maand na aflopen van de periode van gebruikmaking gerapporteerd te worden aan de provincie Noord-Holland met vermelding van afschotcijfers en/of aantal behandelde nesten en eieren en de data waarop acties zijn uitgevoerd, een afschrift van deze rapportage dient aan de Faunabeheereenheid Noord-Holland verzonden te worden;

  • 13. Rapportage als bedoeld in het twaalfde lid geschiedt zoveel mogelijk per wildbeheereenheid of terrein beherende organisatie;

  • 14. Het vangen als bedoeld in artikel 4, eerste lid, is slechts bedoeld ter bemachtiging van aangeschoten dieren, vangacties tijdens de ruitijd zijn bij deze vrijstelling uitdrukkelijk uitgesloten.

Hoofdstuk 4 Slotbepalingen

Artikel 6

Deze verordening treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het provinciaal blad waarin deze wordt geplaatst.

Artikel 7

De Verordening vrijstellingen Flora- en faunawet Noord-Holland 2009 wordt ingetrokken.

Artikel 8

Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening vrijstellingen Flora- en faunawetNoord-Holland 2014.

Ondertekening

Haarlem, 22 september 2014.
Provinciale staten voornoemd,
J.W. Remkes, voorzitter.
J.J.M. Vrijburg, griffier.

Bijlage

Bijlage 1,

behorend bij artikel 2 Verordening vrijstellingen Flora- en faunawet Noord-Holland 2014: Schadesoorten binnen Noord-Holland: Vrijstelling van verboden van artikel 10 van de wet:

Nederlandse naam Wetenschappelijke naam

Brandgans Branta leucopsis

Ekster Pica pica

Fazant Phasianus colchicus

Grauwe gans Anser anser

Haas Lepus europaeus

Holenduif Columba oenas

Knobbelzwaan Cygnus olor

Kolgans Anser albifrons

Meerkoet Fulica atra

Rietgans Anser fabalis

Rotgans Branta bernicla

Smient Anas penelope

Spreeuw Sturnus vulgaris

Wilde eend Anas platyrhynchos

Woelrat Arvicola terrestris

Bijlage 2, behorend bij artikel 3 Verordening vrijstellingen Flora- en faunawet Noord-Holland 2014: Vrijstelling van verboden van artikelen 11 en 12 van de wet:

Nestbehandeling van nesten van de brandgans, grauwe gans, knobbelzwaan, kolgans en rietgans ter voorkoming van belangrijke schade aan bedrijfsmatige teelt van landbouwgewassen.

Bijlage 3, behorend bij artikel 4 Verordening vrijstellingen Flora- en faunawet Noord-Holland 2014: Vrijstelling van verboden van artikel 9 van de wet:

  • Spreeuw ter voorkoming van belangrijke schade aan fruitbomen in bedrijfsmatige teelt van 1 juli tot beëindigen van de oogst, en in ieder geval eindigend op 1 november.

  • Wilde eend ter voorkoming van belangrijke schade aan granen in bedrijfsmatige teelt tussen 1 juli en 15 augustus.

Toelichting

Algemeen:

In de Beleidsnota Flora- en faunawet Noord-Holland (GS d.d 2007) zijn de bevoegdheden, voortvloeiend uit de Flora- en faunawet, beschreven en is aangegeven hoe gedeputeerde staten van Noord-Holland deze bevoegdheden zullen uitoefenen. De Flora- en faunawet geeft in artikel 65, lid 4, de provincie de bevoegdheid om voor haar grondgebied een nadere uitvoeringsregeling te maken ten aanzien van de aan haar toekomende bevoegdheden. In die uitvoeringsregeling kan een vrijstelling worden gegeven voor een aantal in de wet verboden handelingen, ter voorkoming van belangrijke schade aan gewassen, vee, bossen, bedrijfsmatige visserij en wateren en schade aan fauna. Heel in het kort betreft het de verboden om de dieren te verontrusten of te doden of om hun verblijfplaatsen of eieren te beschadigen of weg te nemen. Zo’n vrijstelling kan worden gegeven voor beschermde inheemse diersoorten, waarvan bekend is dat deze in delen van het land veelvuldig belangrijke schade aanrichten. Deze soorten worden bij Algemene maatregel van bestuur aangewezen.

Met het Besluit beheer en schadebestrijding dieren (hierna: het besluit) zijn de soorten aangewezen die in het gehele land en in delen van het land veelvuldig belangrijke schade aanrichten. In bijlage1 van het besluit staan de soorten die in het gehele land veelvuldig belangrijke schade aanrichten (landelijke lijst) en in bijlage 2 van het besluit staan de soorten die in delen van het land veelvuldig belangrijke schade aanrichten (provinciale lijst).

De vrijstelling kan voorts alleen worden gegeven wanneer er geen andere bevredigende oplossing bestaat en indien geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort, aldus uitdrukkelijk artikel 65, lid 5 van de wet.

Van de hiervoor genoemde bevoegdheid wordt in onderhavige verordening gebruik gemaakt. Volgens artikel 65, lid 6 van de wet kan de grondgebruiker bij schriftelijke toestemming het hem ingevolge deze verordening toekomende recht door anderen doen uitoefenen.

Welke dieren en welke handelingen

In bijlage 1, behorend bij artikel 2 van de verordening zijn uit de lijst met beschermde inheemse diersoorten die in delen van het land veelvuldig belangrijke schade aanrichten (bijlage 2 van het besluit), soorten aangewezen die in de provincie Noord-Holland veelvuldig belangrijke schade aanrichten. De huismus, kleine rietgans, ringmus en roek zijn niet aangewezen, want deze veroorzaken in Noord-Holland slechts op beperkte schaal schade. Deze vrijstelling geldt voor het verbod van artikel 10 van de wet, om alle, via artikel 2 aangewezen soorten, opzettelijk te verontrusten. Het opzettelijk verontrusten van dieren in rust-/foerageergebieden zoals opgenomen onder artikel 2, lid 2 is niet toegestaan als hierbij dieren verstoord worden waarvoor deze gebieden zijn aangewezen. Het plaatsen van werende middelen in dergelijke gevallen is dus niet toegestaan. In Natura 2000-gebieden, Beschermde natuurmonumenten en wetlands, mag verontrusten enkel worden toegepast voor zover het opzettelijk verontrusten geen significant negatief effect heeft op de staat van instandhouding van de soorten waarvoor deze gebieden zijn aangewezen respectievelijk de kwaliteit van de kenmerkende waarden niet schaadt.

In de bijlage 2, behorend bij artikel 3 van de verordening, kiest Noord-Holland voor een algemene vrijstelling van het verbod van artikelen 11 en 12 van de wet: om nesten van de daarin genoemde schadesoorten te beschadigen, te vernielen, uit te halen, weg te nemen of te verstoren dan wel eieren van dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, te zoeken, te rapen, uit het nest te nemen, te beschadigen of te vernielen. Deze vrijstelling geldt voor de nestbehandeling van brandgans, grauwe gans, knobbelzwaan, kolgans en rietgans.

In de bijlage 3, behorend bij artikel 4 van de verordening, wordt een vrijstelling gegeven van het verbod van artikel 9 van de wet: om beschermde inheemse diersoorten te doden, te verwonden, te vangen, te bemachtigen of met het oog daarop op te sporen. Deze algemene vrijstelling geldt slechts voor het doden ter ondersteuning van verjaging van belangrijke schadesoorten genoemd in bijlage 3.

In de Flora- en faunawet en de uitvoeringsbesluiten, met name in het Besluit beheer en schadebestrijding, staan vele bepalingen over de schadebestrijding en de middelen die daarbij zijn toegestaan; op welke momenten er geen schadebestrijding plaats mag vinden en onder welke voorwaarden de middelen mogen worden gebruikt. In artikel 5 van deze verordening wordt nadrukkelijk bepaald dat deze wettelijke vereisten ook gelden ingeval gebruik gemaakt wordt van artikel 4 van de vrijstelling. Met name het wettelijke verbod van artikel 74 van de wet tot het doden van dieren met een geweer of jachtvogel in een veld dat niet voldoet aan de krachtens artikel 49 gestelde eisen, is van belang. Eén van de eisen luidt dat een jachtveld minimaal 40 ha groot moet zijn.

Bij de keuze voor de vrijstellingen zijn, conform de opdracht die de wetgever in artikel 65, lid 5 van de wet geeft, als leidende beginselen gehanteerd dat een vrijstelling slechts afgegeven kan worden ter voorkoming van belangrijke schade aan gewassen, vee, bossen, bedrijfsmatige visserij en wateren of schade aan fauna, ‘dat er geen andere bevredigende oplossing bestaat’ en dat ‘geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort’.

Hoewel de wet geen onderscheid maakt in de voorwaarden voor vrijstelling of ontheffing van de verschillende verboden, zijn wij van mening dat voor alle andere dan de ingevolge de artikelen 2, 3 en 4 aangewezen beschermde inheemse diersoorten een individuele beoordeling moet plaatsvinden via ontheffingverlening op grond van artikel 68 van de Flora- en faunawet.

Dan moet per geval (bij individuele ontheffingverlening) of per gebied (bij ontheffingverlening aan TBO, WBE of FBE) een onderbouwing van de ‘belangrijke schade’ plaatsvinden en ook moet per geval worden aangetoond ‘dat er geen andere bevredigende oplossing bestaat’ (zoals het opzettelijk verontrusten).

Dit systeem verdient uit oogpunt van de bescherming van de soort de voorkeur omdat per geval de afweging gemaakt kan worden of het doden van dieren echt onvermijdelijk is. Deze afweging is bovendien toetsbaar en inzichtelijk. Immers, elk individueel ontheffingsbesluit wordt gepubliceerd en staat open voor bezwaar en beroep.

Verdere procedure

Het Faunafonds, dat ingevolge artikel 65 van de wet moet worden geraadpleegd over de verordening, heeft d.d. 24 juni 2014 hierover geadviseerd.

Het Fonds adviseerde de vrijstellingsverordening overeenkomstig het voorgelegde concept vast te stellen. De vrijstellingsverordening wordt gepubliceerd in het provinciaal blad.

Rapportageplicht:

Ter controle op de gunstige staat van instandhouding van de soort en in verband met de evaluatie van de toegepaste werkwijze bij provinciale beleidskaders is het van belang dat de grondgebruiker, aan het einde van de periode van afschot en nestbehandeling rapporteert. Deze –bestuursrechtelijk afdwingbare – verplichting kan hem worden opgelegd, op grond van artikel 79 van de wet. Gebruik van deze vrijstelling op basis van artikel 3 en 4 dient 1 maand na aflopen van de periode van gebruikmaking gerapporteerd te worden aan de provincie Noord-Holland met vermelding van afschotcijfers en/of aantal behandelde nesten en eieren. Voor de nestbehandeling activiteiten dient er gerapporteerd te worden op of voor 1 juli, voor het doden ter ondersteuning van verjaging op of voor 1 november. De rapportages, gekoppeld aan de resultaten van onderzoek en monitoring, geven inzicht in de effectiviteit van de acties op de populatieomvang. De hier bedoelde rapportage geschiet zoveel mogelijk per WBE of TBO.

In de verordening is geen horizonbepaling opgenomen, want de regeling is niet te beschouwen als een tijdelijke regeling. Wel bestaat de politieke wens om zich regelmatig op het vrijstellingsbeleid te bezinnen.