Regeling vervallen per 17-11-2020

Besluit van Provinciale Staten van Noord-Holland van 3 oktober 2016 tot vaststelling van de Verordening faunabeheer Noord-Holland.

Geldend van 01-12-2017 t/m 16-11-2020

Intitulé

Besluit van Provinciale Staten van Noord-Holland van 3 oktober 2016 tot vaststelling van de Verordening faunabeheer Noord-Holland.

Hoofdstuk 1 Begripsbepalingen

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

In deze regeling en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

a. wet: Wet natuurbescherming

b. terreinbeherende organisatie: publiekrechtelijke of privaatrechtelijke organisatie die het beheer van natuur- of recreatiegebieden in haar statuten als doelstelling heeft opgenomen;

Hoofdstuk 2 Faunabeheereenheden

Artikel 2.1 Eisen aan een faunabeheereenheid

Aanvullend op de eisen gesteld in artikel 3.12, tweede lid, van de wet voldoet een faunabeheereenheid aan de volgende eisen:

a. Bij of krachtens de statuten van de faunabeheereenheid worden de rechten en plichten opgenomen die de bij de faunabeheereenheid aangesloten jachthouders hebben met betrekking tot de uitoefening van de aan de faunabeheereenheid toekomende bevoegdheden, onderscheidenlijk de aan de faunabeheereenheid toegestane handelingen.

b. De binnen het werkgebied van de faunabeheereenheid gelegen gronden waarop de in de faunabeheereenheid samenwerkende jachthouders gerechtigd zijn tot de jacht:

1. zijn gelegen in Noord-Holland;

2. hebben een gezamenlijke oppervlakte van ten minste 7.500 hectare;

3. vormen ten minste 75% van de totale oppervlakte van het werkgebied van de faunabeheereenheid en;

4. zijn zo veel mogelijk aaneengesloten.

c. Het werkgebied van een faunabeheereenheid strekt zich niet uit tot het gebied waarover zich de zorg van een andere faunabeheereenheid uitstrekt.

Artikel 2.2 Bestuurssamenstelling

1. In het bestuur van een faunabeheereenheid zijn ten minste vertegenwoordigd:

a. agrariërs;

b. particuliere grondeigenaren;

c. verenigingen van jagers;

d. minimaal twee maatschappelijke organisaties die het doel behartigen van een duurzaam beheer van populaties van in het wild levende dieren;

werkzaam binnen het werkgebied van de betreffende faunabeheereenheid.

2. De in het eerste lid, onderdeel d, bedoelde maatschappelijke organisaties hebben gezamenlijk minimaal twee zetels in het bestuur van de faunabeheereenheid.

3. Een faunabeheereenheid nodigt in ieder geval de volgende organisaties uit bij haar vergaderingen aanwezig te zijn en hen te adviseren:

a. Nederlandse Vereniging tot Bescherming van Dieren

b. Stichting De Faunabescherming

c. Vogelbescherming Nederland

Artikel 2.3 Werkzaamheden en activiteiten

1. Een faunabeheereenheid is verantwoordelijk voor de coördinatie van de uitvoering van de door haar vastgestelde faunabeheerplannen.

2. Een faunabeheereenheid is verantwoordelijk voor de informatievoorziening aan de achterban van alle in haar bestuur vertegenwoordigde organisaties over ten minste de aan de faunabeheereenheid toekomende bevoegdheden, onderscheidenlijk de aan de faunabeheereenheid toegestane handelingen en actuele regelgevende en ecologische ontwikkelingen op het gebied van faunabeheer.

Artikel 2.4 Jaarlijks verslag

1. Het jaarlijks verslag van een faunabeheereenheid bevat in ieder geval de volgende gegevens:

a. cijfermatige rapportages over de uitvoering van iedere geldende vrijstelling, aan een faunabeheereenheid verleende ontheffing, aan een faunabeheereenheid verleende opdracht en de jacht, waarin opgenomen de aantallen gedode dieren en behandelde eieren en nesten, onderverdeeld naar diersoort, naar wildbeheereenheid en naar Natura 2000-gebied;

b. cijfermatige rapportages van de toepassing van preventieve en alternatieve middelen;

c. voor iedere in het faunabeheerplan beschreven diersoort telcijfers en op basis hiervan een analyse van populatietrends;

d. een rapportage met trends die aangeven wat de verbanden zijn tussen de uitvoeringsgegevens verstrekt op grond van de onderdelen a en b en de ontwikkeling van populaties op grond van onderdeel c;

e. een overzicht van populatieontwikkelingen die een risico kunnen vormen voor de belangen bedoeld in artikel 3.3, vierde lid, onderdeel b, onder 1˚ tot en met 4 ˚, artikel 3.8, vijfde lid, onderdeel b, onder 1 ˚ tot en met 3 ˚ en artikel 3.10, tweede lid, onderdeel b tot en met h, van de wet of die een risico vormen voor de gunstige staat van instandhouding van een soort.

2. Het jaarverslag wordt uiterlijk binnen drie maanden na afloop van het verslagjaar door een faunabeheereenheid op haar website gepubliceerd.

Hoofdstuk 3 Faunabeheerplannen

Artikel 3.1 Doelstelling faunabeheerplan

Een faunabeheerplan bevat:

a. een beschrijving van het planmatig, doelmatig, gecoördineerd en duurzaam beheer van populaties van in het wild levende dieren;

b. een beschrijving van de planmatige, doelmatige, gecoördineerde en duurzame bestrijding van schade veroorzaakt door in het wild levende dieren en

c. een rapportage van de uitoefening van de jacht.

Artikel 3.2 Reikwijdte faunabeheerplan

Een faunabeheerplan geldt voor ten minste 5.000 hectare van het gehele werkgebied van de faunabeheereenheid.

Artikel 3.3 Geldigheidsduur faunabeheerplan

Een faunabeheerplan heeft een geldigheidsduur van ten hoogste 6 jaren.

Artikel 3.4.1 Eisen aan een faunabeheerplan - algemeen

1. Een faunabeheerplan bevat ten minste de volgende gegevens:

a. de omvang van het werkingsgebied van het faunabeheerplan;

b. een kaart waarop de begrenzing van het werkingsgebied van het faunabeheerplan is aangegeven,

2. Een faunabeheerplan voldoet voorts aan het navolgende:

a. er is sprake van een heldere en logische opbouw van het plan;

b. resultaten, gevolgtrekkingen en conclusies zijn logisch, herleidbaar en op wetenschappelijk verantwoorde en kritische wijze tot stand gekomen;

c. er is sprake van een ter zaken doende lijn van argumentatie, heldere en logische relaties worden gelegd en conclusies en resultaten worden in een breder kader geplaatst;

d. in het plan gebruikte gegevens zijn gevalideerd en op kloppende en congruente wijze overgenomen uit de gebruikte bronnen;

e. gebruikte telgegevens van voorgaande jaren zijn gebaseerd op een gevalideerde telmethode en zijn gecontroleerd door de verschillende partijen in het bestuur van een faunabeheereenheid, in samenspraak met de rechtstreeks aan het bestuur adviserende partijen als bedoeld in artikel 2.2, tweede lid;

f. relevante wetenschappelijke literatuur is gebruikt om conclusies te ondersteunen;

g. bronvermeldingen en referenties zijn conform wetenschappelijke richtlijnen op heldere en gestructureerde wijze vermeld en een literatuurlijst is aanwezig.

Artikel 3.4.2 Eisen aan een faunabeheerplan – duurzaam beheer van populaties

Onverminderd artikel 3.4.1 bevat een faunabeheerplan indien sprake is van duurzaam beheer van populaties, tevens:

a. een beschrijving van de wijze waarop de planmatigheid en de coördinatie van de uitvoering van het duurzaam beheer van populaties is gewaarborgd;

b. kwantitatieve gegevens over de populatie van de diersoorten ten aanzien waarvan een duurzaam beheer noodzakelijk wordt geacht, met inbegrip van gegevens over de aanwezigheid van de populaties in het betrokken gebied gedurende het jaar;

c. een onderbouwing van de noodzaak van een duurzaam beheer van populaties van de in onderdeel b bedoelde diersoorten, waaronder een onderbouwing van de schade aan de belangen als bedoeld in artikel 3.1 van deze verordening;

d. een beschrijving van de mate waarin de in onderdeel c bedoelde belangen in de 6 jaren voorafgaand aan het ter goedkeuring indienen van het faunabeheerplan zijn geschaad;

e. de gewenste stand van de in onderdeel b bedoelde diersoorten;

f. per diersoort en gewas een beschrijving van de handelingen die in de 6 jaren voorafgaand aan het ter goedkeuring indienen van het faunabeheerplan zijn verricht om het schaden van de in het tweede lid bedoelde belangen te voorkomen, alsmede, voor zover daarover redelijkerwijs kwantitatieve gegevens beschikbaar zijn, een beschrijving van de effectiviteit van die handelingen;

g. per diersoort een beschrijving van de aard, omvang en noodzaak van de handelingen die zullen worden verricht om de gewenste stand, bedoeld in onderdeel e, te bereiken;

h. voor zover daarover kwantitatieve gegevens beschikbaar zijn, een onderbouwde inschatting van de verwachte effectiviteit van de in onderdeel g bedoelde handelingen;

i. een beschrijving van de wijze waarop de effectiviteit van de voorgenomen handelingen zal worden bepaald;

j. voor zover het faunabeheerplan betrekking heeft op het beheer van edelherten, damherten, reeën of wilde zwijnen, een beschrijving van het voedselaanbod, de relatie tussen dit voedselaanbod en de grootte van de populatie van de betrokken dierensoorten alsmede de mogelijkheden van uitwisseling met aangrenzende terreinen;

k. een beschrijving van de plaatsen in het werkgebied van de faunabeheereenheid waar en de perioden in het jaar waarin de in onderdeel g bedoelde handelingen zullen plaatsvinden;

l. bepalingen over de voorwaarden waaronder het mogelijk is om gebruik te maken van een aan de faunabeheereenheid verleende ontheffing op gronden van jachthouders die niet bij de faunabeheereenheid zijn aangesloten, mits die gronden binnen het werkgebied van de faunabeheereenheid vallen en voor zover die gronden plaatsen als bedoeld in onderdeel k omvatten waar planmatig beheer noodzakelijk is;

m. per beheermaatregel een aanduiding welk wettelijk belang, als bedoeld in artikel 3.3, vierde lid en 3.8, vijfde lid van de wet, deze activiteit dient, waarbij wordt aangegeven of sprake is van het behartigen van een publiek dan wel privaat doel en welke organisaties hierbij belanghebbend zijn.

Artikel 3.4.3 Eisen aan een faunabeheerplan - bestrijding van schade

Onverminderd artikel 3.4.1 bevat een faunabeheerplan indien sprake is van schadebestrijding, tevens:

a. een beschrijving van de wijze waarop de planmatigheid en de coördinatie van de uitvoering van schadebestrijding is gewaarborgd;

b. kwantitatieve gegevens over de populatie van de diersoorten ten aanzien waarvan sprake is van schadebestrijding door grondgebruikers met inbegrip van gegevens over de aanwezigheid van de populaties in het betrokken gebied gedurende het jaar;

c. een onderbouwing van de noodzaak van schadebestrijding van de in onderdeel b bedoelde diersoorten, waaronder een onderbouwing van de schade aan de belangen als bedoeld in artikel 3.1 van deze verordening;

d. een beschrijving van de mate waarin de in onderdeel c bedoelde belangen in de 6 jaren voorafgaand aan het ter goedkeuring indienen van het faunabeheerplan zijn geschaad;

e. per diersoort en gewas een beschrijving van de handelingen die in de 6 jaren voorafgaand aan het ter goedkeuring indienen van het faunabeheerplan, zijn verricht om het schaden van de in onderdeel b bedoelde belangen te voorkomen, alsmede, voor zover daarover redelijkerwijs kwantitatieve gegevens beschikbaar zijn, een beschrijving van de effectiviteit van die handelingen;

f. een beschrijving van de gunstige staat van instandhouding en hoe deze gewaarborgd wordt;

g. per diersoort een beschrijving van de aard, omvang en noodzaak van de handelingen die zullen worden verricht om de schade zoals bedoeld in onderdeel c te voorkomen dan wel te beperken;

h. voor zover daarover kwantitatieve gegevens beschikbaar zijn, een onderbouwde inschatting van de verwachte effectiviteit van de in onderdeel g bedoelde handelingen;

i. een beschrijving van de wijze waarop de effectiviteit van de voorgenomen handelingen zal worden bepaald;

j. een beschrijving van de plaatsen in het werkgebied van de faunabeheereenheid waar en de perioden in het jaar waarin de in onderdeel g bedoelde handelingen zullen plaatsvinden;

k. bepalingen over de voorwaarden waaronder het mogelijk is om gebruik te maken van een aan de faunabeheereenheid verleende ontheffing op gronden van jachthouders die niet bij de faunabeheereenheid zijn aangesloten, mits die gronden binnen het werkgebied van de faunabeheereenheid vallen en voor zover die gronden plaatsen als bedoeld in het tiende lid omvatten waar planmatig beheer noodzakelijk is;

l. per beheermaatregel een aanduiding welk wettelijk belang, zoals uiteengezet in artikel 3.3, vierde lid en 3.8, vijfde lid van de wet, deze activiteit dient, waarbij wordt aangegeven of sprake is van het behartigen van een publiek belang dan wel een privaat belang en welke organisaties hierbij belanghebbend zijn;

m. een gestructureerd plan waarin de inzet van passende en doeltreffende preventieve maatregelen wordt beschreven waarmee schade wordt voorkomen.

Artikel 3.4.4 Eisen aan een faunabeheerplan – uitoefening jacht

Onverminderd artikel 3.4.1 bevat een faunabeheerplan, met betrekking tot de uitoefening van de jacht, tevens:

a. kwantitatieve gegevens over de populatieontwikkeling van de diersoorten ten aanzien waarvan de uitoefening van de jacht plaatsvindt;

b. een overzicht van de gerealiseerde afschotgegevens per diersoort in de looptijd van het voorgaande faunabeheerplan.

Artikel 3.5 Regels ten aanzien van doormachtigen van ontheffingen

1. Aan een toestemming als bedoeld in artikel 3.17, derde lid, van de wet worden in ieder geval de voorwaarden verbonden die zijn verbonden aan de ontheffing of opdracht waarop die toestemming ziet. Er kan niet worden afgeweken van de aan de ontheffing of opdracht verbonden voorwaarden.

2. In het geval van verlening van een toestemming als bedoeld in het eerste lid wordt onverwijld een afschrift van de inhoud verzonden aan Gedeputeerde Staten.

Artikel 3.6 Inzage in rapportagesysteem

Een faunabeheereenheid verschaft Gedeputeerde Staten op eerste verzoek inzage in haar registratiesysteem.

Hoofdstuk 4 Wildbeheereenheden

Artikel 4.1 Minimale oppervlakte

Het werkgebied van een wildbeheereenheid heeft een oppervlakte van tenminste 7.500 hectare.

Artikel 4.2 Samenwerking tussen wildbeheereenheden en terreinbeherende organisaties

Een wildbeheereenheid organiseert een platform waarin de relevante in haar werkgebied gelegen terreinbeherende organisaties en grondeigenaren ten minste twee keer per jaar samenkomen om af te stemmen hoe uitvoering van het faunabeheerplan plaatsvindt.

Artikel 4.3 Begrenzing

1. De begrenzing van een wildbeheereenheid wordt door de desbetreffende wildbeheereenheid vastgesteld en aangegeven op een kaart.

2. Het werkgebied van een wildbeheereenheid strekt zich niet uit tot een gebied waarover zich de zorg van een andere wildbeheereenheid uitstrekt.

3. Een wildbeheereenheid kan, in afstemming met andere betrokken wildbeheereenheden, de begrenzingen van haar werkgebied wijzigen.

4. De betrokken wildbeheereenheden informeren Gedeputeerde Staten schriftelijk indien sprake is van het wijzigen van een begrenzing zoals bedoeld in het derde lid.

5. Door tussenkomst van Gedeputeerde Staten van de provincie of provincies waarin het desbetreffende gebied is gelegen wordt de begrenzing van het werkgebied van een wildbeheereenheid bekendgemaakt in het provinciaal blad.

Artikel 4.4 Informatieoverdracht

Het secretariaat van een wildbeheereenheid informeert de leden van de wildbeheereenheid op adequate wijze over de uitvoering van de aan de wildbeheereenheid toegestane handelingen, regelgevende en ecologische feiten en ontwikkelingen op het gebied van faunabeheer.

Hoofdstuk 5 Bijzondere situaties

Gedeputeerde staten kunnen in bijzondere situaties in individuele gevallen besluiten om geen toepassing te geven aan, dan wel af te wijken van, een of meerdere bepalingen van deze verordening, voor zover toepassing van die bepalingen, gelet op de betrokken belangen, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.

Hoofdstuk 6 Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 6.1 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op het tijdstip waarop de Wet van 16 december 2015, houdende regels ter bescherming van de natuur (Wet natuurbescherming) (Stb. 2016, 34) in werking treedt.

Artikel 6.3 Titel

Deze verordening wordt aangehaald als Verordening faunabeheer Noord-Holland.

Haarlem, 3 oktober 2016.

Provinciale Staten van Noord-Holland,

J.W. Remkes, voorzitter.

K. Bolt, statengriffier.

Uitgegeven op 24 november 2016.

Toelichting

Korte voorgeschiedenis

Het beheer van fauna in Nederland werd tot de inwerkingtreding van de Wet natuurbescherming voor het belangrijkste deel geregeld in de Flora- en faunawet (2002) en het op die wet gegronde Besluit faunabeheer (2000). Wet en Besluit bepaalden welke regels gesteld werden aan faunabeheereenheden, hun faunabeheerplannen en aan wildbeheereenheden. Met de Wet natuurbescherming hebben Provinciale Staten op dit beleidsterrein meer regelgevende bevoegdheden gekregen, waarbij de wetgever een aantal kaders heeft gesteld. Voor de Provinciale verordening faunabeheer Noord-Holland heeft het huidige Besluit faunabeheer als uitgangspunt gediend. Daar waar vanuit dat een regionaal perspectief nodig werd geacht zijn aanvullend daarop nadere regels gesteld.

Context van de Provinciale verordening faunabeheer

Wettelijke context

De Wet natuurbescherming vervangt de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet. De Flora- en faunawet was tot op heden het wettelijke kader waarin, tezamen met enkele hieronder vallende besluiten, alles ten aanzien van faunabeheer geregeld werd. Naast de Wet natuurbescherming zijn ook het op deze wet gebaseerde Besluit natuurbescherming en de Regeling natuurbescherming van belang bij de uitvoering van het faunabeheer. De Wet natuurbescherming geeft provincies de ruimte om, daar waar zij dat noodzakelijk achten, aanvullende regels te stellen aan faunabeheereenheden, hun faunabeheerplannen en aan wildbeheereenheden.

Provinciale context

Op basis van de Wet natuurbescherming zullen naast de Provinciale verordening faunabeheer twee separate verordeningen gelden: de Provinciale verordening vrijstelling schadeveroorzakende soorten en de Provinciale verordening houtopstanden. Daarnaast is de invulling van een aantal bevoegdheden van Gedeputeerde Staten uitgewerkt in de Beleidsregels Wet natuurbescherming.

Reikwijdte

De Provinciale verordening faunabeheer geeft regels waaraan de in Noord-Holland werkzame faunabeheereenheid dient te voldoen. Die regels zien op de organisatie, de werkwijze en de taken van de faunabeheereenheid en op de inhoud van de door hem op te stellen faunabeheerplannen. Tevens worden in deze verordening enige regels gesteld aan de organisatie en de werkwijze van de in Noord-Holland werkzame wildbeheereenheden.

Artikelsgewijze toelichting

Hoofdstuk 1

Artikel 1.1

In artikel 1.1 zijn een aantal in de verordening veel gebruikte begrippen gedefinieerd.

Hoofdstuk 2 Faunabeheereenheden

Artikel 3.12, negende lid van de Wet natuurbescherming geeft aan Provinciale Staten de bevoegdheid om bij verordening regels stellen waaraan de in hun provincie werkzame faunabeheereenheden en de door hen vastgestelde faunabeheerplannen moeten voldoen. Hoofdstuk 2 van deze verordening bevat deze regels.

Artikel 2.1

Dit artikel bevat een aantal algemene regels waaraan een faunabeheereenheid moet voldoen. Deze regels zien op de organisatie en het geografische werkgebied van de faunabeheereenheid. Het eerste tot en met het derde lid van dit artikel zijn inhoudelijk ongewijzigd overgenomen uit het Besluit faunabeheer. Een faunabeheereenheid bepaalt zelf in haar statuten hoe zij de besluitvorming binnen haar bestuur inricht.

Artikel 2.2

De wet stelt in artikel 3.12, negende lid, sub d dat provinciale staten regels kunnen stellen aan de vertegenwoordigers van maatschappelijke organisaties vertegenwoordigd in het bestuur van een faunabeheereenheid. De uitwerking hiervan vindt plaats in dit artikel. In de wet wordt een keuze gemaakt voor een betrokkenheid van een breder spectrum aan maatschappelijke organisaties bij het bestuur van een faunabeheereenheid dan het geval was onder de Flora- en faunawet (2002). Ingezet wordt op een transparante besluitvorming met breed maatschappelijk draagvlak. Dit is concreet gemaakt in artikel 3.12, tweede lid van de wet, dat stelt dat in ieder geval jachthouders en maatschappelijke organisaties die het doel behartigen van een duurzaam beheer van populaties van in het wild levende dieren binnen het werkgebied van een faunabeheereenheid vertegenwoordigd kunnen zijn in het bestuur. Met de inwerkingtreding van de wet is daarnaast sprake van opheffing van het Faunafonds, waarin voorheen een brede maatschappelijke vertegenwoordiging gezeteld was met een wettelijk verankerde adviesrol op o.m. faunabeheerplannen. Met het verdwijnen van het Faunafonds is ook deze externe adviesrol vervallen. Deze parallelle ontwikkelingen dragen allen bij aan een grotere noodzaak tot verbreding van het debat op regionaal niveau en dus een verbreding van het bestuur van een faunabeheereenheid. Reeds op grond van artikel 3:12, tweede lid van de wet dient de FBE in ieder geval in zijn bestuur op te nemen vertegenwoordigers van jachthouders en vertegenwoordigers van maatschappelijke organisaties die het doel behartigen van een duurzaam beheer van populaties. Op grond van artikel 3.12, negende lid, sub d van de wet zijn in het eerste lid van artikel 2.2 van deze verordening de verschillende jachthouders en jachtaktehouders nader uiteengezet die zitting zullen hebben in het FBE-bestuur. Gezien de uitleg van de staatssecretaris in de Memorie van Antwoord van 26 oktober 2015 (EK, 2015-2016, 33 348, D, op pagina 40-41), beschouwen wij organisaties die ‘de belangen van de natuur of dieren behartigen’ niet als ‘maatschappelijke organisaties die het doel behartigen van een duurzaam beheer van populaties’. Om toch te bevorderen dat organisaties die de belangen van dieren behartigen in de mogelijkheid worden gesteld advies te leveren aan het bestuur van een faunabeheereenheid is op grond van artikel 3.12, tweede lid en artikel 3.12, negende lid, sub d van de wet in het tweede artikellid bepaald dat een faunabeheereenheid in ieder geval de drie in het artikellid genoemde organisaties uitnodigt aanwezig te zijn bij haar vergaderingen, en hen te adviseren. Deze organisaties kunnen een belangrijke bijdrage leveren als het gaat om bijvoorbeeld innovaties op het gebied van de inzet van preventieve middelen. De in het tweede artikellid genoemde organisaties hebben nadrukkelijk geen zitting in het bestuur van de betreffende faunabeheereenheid en zodoende maken zij geen deel uit van diens formele besluitvormingsproces.

Artikel 2.3

In dit artikel zijn een aantal eisen gesteld aan de werkzaamheden en activiteiten van een faunabeheereenheid. De legitimiteit van een faunabeheereenheid vloeit primair voort uit het feit dat met het samenwerkingsverband van een breed spectrum aan regionale partijen betrokken bij het beheer van fauna sprake kan zijn van een gecoördineerde en planmatige werkwijze. Vanuit dergelijk collectief kan een duurzaam beheer van populaties van in het wild levende dieren, de bestrijding van schadeveroorzakende dieren door grondgebruikers en een juiste uitoefening van de jacht worden georganiseerd. Dit is wezenlijk anders dan de situaties waarin een directe ontheffing bij gedeputeerde staten door een individuele partij wordt aangevraagd waarmee schade op lokaal niveau kan worden bestreden. Coördinatie van de uitvoering van haar faunabeheerplannen is in dat licht een belangrijke verantwoordelijkheid van de faunabeheereenheid, zoals beschreven onder het eerste lid. Gezien haar centrale positie en toegang tot informatie op verschillende niveaus is de faunabeheereenheid bij uitstek de organisatie die alle partijen informeert over ontwikkelingen op het gebied van faunabeheer. Van belang daarbij is dat sprake is van een efficiënte uitwisseling van kennis en informatie tussen een faunabeheereenheid en andere partijen.

Artikel 2.4

Artikel 3.12, achtste lid van de wet stelt dat een faunabeheereenheid jaarlijks verslag uitbrengt van de uitvoering van het faunabeheerplan aan gedeputeerde staten waarin de faunabeheereenheid werkzaam is. Artikel 3.13 van de wet stelt voorts dat een faunabeheereenheid in dit verslag ook afschotgegevens verstrekt over de aantallen dieren die alle jachtaktehouders in het kader van de jacht hebben gedood. In het eerste lid van artikel 2.4 van de verordening zijn nadere regels beschreven waaraan dit jaarlijks verslag moet voldoen. De subonderdelen a en b van dit artikel betreffen de cijfers die op basis van uitvoeringsgegevens en tellingen verstrekt worden, sub c betreft de ontwikkeling van populaties en sub d betreft het leggen van verbanden tussen de leden 1 tot en met 4, wat tot inzichten zou moeten leiden in de effectiviteit van maatregelen. Het aanleveren van de gevraagde gegevens in dit artikel wordt noodzakelijk geacht omdat a) gedeputeerde staten op basis van deze gegevens inzicht krijgen in populatieontwikkelingen en schade aan belangen, b) hiermee een goede beoordeling kan plaatsvinden van de uitvoering van het faunabeheerplan en gebruik van ontheffingen en zodat c) voor een faunabeheereenheid een solide basis ontstaat voor een toekomstig bij gedeputeerde staten ter goedkeuring aan te bieden faunabeheerplan. Om te voorkomen dat populaties groeien tot moeilijk te controleren niveaus waardoor bij wet genoemde belangen in het geding komen, is het daarnaast op basis van deze gegevens mogelijk explosieve groei of afname in een vroegtijdig stadium te signaleren. Om deze ontwikkelingen helder in beeld te krijgen is onder artikel 2.4 onderdeel e toegevoegd. Tenslotte bevat het artikel 2.4 onder het tweede lid een eis die betrekking heeft op de termijn waarop het jaarverslag door een faunabeheereenheid op haar website wordt geplaatst.

Hoofdstuk 3 Faunabeheerplannen

Artikel 3.12, negende lid van de wet stelt dat provinciale staten bij verordening regels stellen waaraan in hun provincie werkzame faunabeheereenheden en hun faunabeheerplannen voldoen. Dit hoofdstuk ziet op de regels ten aanzien van faunabeheerplannen. De wet is in bepaalde opzichten voldoende concreet ten aanzien van dit onderwerp en daar waar geen ruimte bleek voor nadere provinciale invulling zijn deze wettelijke kaders niet overgenomen in de verordening.

Artikel 3.1

In artikel 3.1 is de doelstelling van het faunabeheerplan uiteengezet. In de wet wordt onder artikel 3.12, derde, vierde en vijfde lid een aantal inhoudelijke regels aan het faunabeheerplan gesteld. De bepaling onder het eerste lid beschrijft op gestructureerde wijze onze interpretatie van hetgeen een faunabeheerplan zou moeten bevatten.

Artikel 3.2

Gezien het feit dat een faunabeheerplan ziet op het planmatig beheer van populaties, is het van belang dat sprake is van een minimale oppervlakte waarop dit redelijkerwijze mogelijk is. In het Besluit faunabeheer werd hierbij een minimale oppervlakte van 5.000 hectare aangehouden en wij continueren deze eis op beleidsneutrale wijze.

Artikel 3.3

Een faunabeheerplan heeft in Noord-Holland een geldigheidsduur van maximaal 6 jaar. Deze maximale geldigheidsduur, één jaar langer dan onder de Flora- en faunawet, sluit aan bij de reguliere periode die bij plannen – zoals Natura 2000 beheerplannen - in het natuurbeleid wordt aangehouden. Het is in dit kader een geaccepteerde termijn waarbinnen beheer kan worden uitgevoerd en er voldoende tijd is om dat beheer te monitoren en vervolgens plannen eventueel te herzien.

Artikelen 3.4.1 tot en met 3.4.4

De artikel 3.4.1 tot en met 3.4.4 bevatten de eisen die gesteld worden aan een faunabeheerplan. In artikel 3.4.1, eerste lid zijn een tweetal algemene eisen gesteld aan het werkingsgebied van een faunabeheerplan, dit betreft een ongewijzigde continuering van het gestelde in het voormalig Besluit Faunabeheer. In het tweede lid van dit artikel is een set kwaliteitseisen opgenomen die moeten garanderen dat een faunabeheerplan altijd op een heldere en logische manier zijn opgebouwd, met herleidbare, gevalideerde en kloppende gegevens, leidend tot een deugdelijke lijn van argumentatie en gevolgtrekkingen. Het is van groot belang dat bij het opstellen van een faunabeheerplan gebruik wordt gemaakt van zo veel mogelijk beschikbare en actuele wetenschappelijke data, relevante jurisprudentie en recente telgegevens, die zijn gebaseerd op een gevalideerde telmethode. Het is vervolgens cruciaal dat deze data in het faunabeheerplan congruent is met geciteerde bronnen en op de juiste manier wordt geïnterpreteerd en gestructureerd, teneinde te komen tot een heldere, doorwrochte en empirische argumentatielijn ten aanzien van o.m. de gunstige staat van instandhouding, de populatieontwikkeling van soorten en het al dan niet toepasbaar zijn van redelijke alternatieven. Immers, bij beoordeling van het faunabeheerplan en hieruit voortvloeiende ontheffingsaanvragen door zowel de provincie als bevoegd orgaan, als wel bij beoordeling van eventuele bezwaar- en beroepszaken door een rechter, vindt toetsing plaats conform een standaard die vergelijkbaar is met die waaraan wetenschappelijke werken dienen te voldoen. Dit is tevens in lijn met de intentie van de wetgever, op te maken uit het feit dat in artikel 3.12, tweede lid van de wet wordt gesteld dat op uitnodiging van het bestuur van de faunabeheereenheid wetenschappers op het gebied van faunabeheer deelnemen aan de vergaderingen van het bestuur en het bestuur adviseren. De artikelen 3.4.2 tot en met 3.4.4 voorzien in de eisen die aan een faunabeheerplan worden gesteld. Deze eisen zijn gebaseerd op de eisen zoals die gesteld werden in het Besluit faunabeheer. Gezien het feit dat het faunabeheerplan voornamelijk ziet op het beheer van populaties, maar ook deels op directe schadebestrijding op basis van ontheffingen, op het stellen van kaders voor de uitvoering van de provinciale vrijstellingen en de uitvoering van de jacht, is een onderscheid gemaakt tussen de regels die ten aanzien van de betreffende uitvoeringsactiviteiten gelden bij de opstelling van een faunabeheerplan. Op grond van artikel 3.4.2, onderdeel m en artikel 3.4.3, onderdeel l maakt het faunabeheerplan inzichtelijk in welk kader van de bij wet genoemde belangen het beheer uitgevoerd wordt en welke partijen hierbij precies belanghebbend zijn. In lijn met artikel 3.12, vierde lid van de wet is onder 3.4.3, onderdeel m de eis gesteld dat een faunabeheerplan ook inzicht geeft in de toepassing van passende en doeltreffende preventieve maatregelen waarmee schade kan worden voorkomen. Advisering door een breder scala aan maatschappelijke organisaties aan het bestuur van een faunabeheereenheid, zoals beschreven in artikel 2.2, draagt bij aan de kwaliteit en toepasbaarheid van de voorgestelde maatregelen. Artikel 3.4.3 ziet op de zogenaamde vrijstelling. De aard van een vrijstelling is in de Wet natuurbescherming veranderd. Waar het onder de Flora- en faunawet mogelijk was om zonder plan schadebestrijding uit te voeren onder een vrijstelling, bepaalt artikel 3.12, eerste lid van de wet dat dit beheer wordt uitgevoerd overeenkomstig een faunabeheerplan. In de wet worden geen aanvullende regels gesteld aan de wijze waarop dit dient te gebeuren. Wij achten het van belang dat bij schadebestrijding op vrijgestelde soorten een planmatig en doelmatig plan als onderdeel van een faunabeheerplan wordt opgesteld, zodat de gunstige staat van instandhouding van soorten wordt gewaarborgd.

Ingevolge artikel 3.12, eerste lid van de wet vindt de uitoefening van de jacht plaats overeenkomstig het faunabeheerplan. Dit betekent dat het faunabeheerplan aandacht dient te besteden aan de jacht. Artikel 3.4.4 stelt hieromtrent enkele regels, waarbij wij in acht hebben genomen het door de Tweede Kamer op 25 juni 2015 amendement 107 van de leden Heerema en Leenders. Voor de uitoefening van de jacht fungeert het faunabeheerplan als koepel. Het is aan de grondgebruikers om binnen het kader van het faunabeheerplan te bepalen wat aan schadebestrijding nodig is en op welke wijze de jacht daarin een rol speelt. Op basis van de op grond van artikel 3.13 van de wet verplicht door jagers te overleggen afschotgegevens en de op grond van artikel 2.4 van deze regeling te verstrekken gegevens over bijvoorbeeld wildtrends, wordt in het faunabeheerplan richting gegeven aan de nodige inspanningen. Afschotgegevens worden zoals gesteld in artikel 2.4, derde lid, jaarlijks verstrekt via het jaarlijks verslag. In het aan gedeputeerde staten ter goedkeuring voor te leggen faunabeheerplan worden vervolgens deze gegevens voor de looptijd van het vorige faunabeheerplan, zijnde de zes voorgaande jaren geaggregeerd tot een totaalrapportage.

Artikel 3.5

In artikel 3.17, derde lid van de wet is bepaald dat een faunabeheereenheid schriftelijk toestemming kan geven aan een wildbeheereenheid of aan anderen om uitvoering te geven aan een aan de faunabeheereenheid afgegeven ontheffing. Dit wordt in de praktijk doormachtigen genoemd. Omdat het gaat om ontheffingen die door gedeputeerde staten zijn afgegeven worden enkele basale eisen gesteld aan het geven van de bedoelde toestemming door de faunabeheereenheid. Om te komen tot volledige helderheid en transparantie is onder het eerste lid bepaald dat in de tekst van een dergelijke toestemming in ieder geval die voorwaarden worden genoemd zoals die aan de ontheffing zijn verbonden en dat niet kan worden afgeweken van de aan de ontheffing of opdracht verbonden voorwaarden. In het tweede lid is bepaald dat gedeputeerde staten een afschrift ontvangen zodra op basis van een nieuw verkregen ontheffing voor het eerst aan een ander toestemming wordt gegeven om die ontheffing uit te voeren. Op deze wijze kunnen gedeputeerde staten het gestelde onder het tweede en derde lid toetsen.

Artikel 3.6

Het is van belang dat gedeputeerde staten vanuit haar toezichthoudende- en handhavende bevoegdheid direct en op ieder moment inzage heeft in de meest actuele zaken op het gebied van faunaregistratie. Het is daarom van belang dat het systeem waarin dit bijgehouden wordt ten alle tijden toegankelijk is voor provinciale medewerkers die namens gedeputeerde staten belast zijn met deze taak.

Hoofdstuk 4 Wildbeheereenheden

Wildbeheereenheden hebben met de Wet natuurbescherming een grotere verantwoordelijkheid in het faunabeheer gekregen dan onder de Flora- en faunawet. In artikel 3.14, eerste lid van de wet wordt de aard en organisatievorm van wildbeheereenheden beschreven. In artikel 3.14, tweede lid van de wet is bepaald dat provincies regels kunnen stellen waaraan de in hun provincie werkzame wildbeheereenheden moeten voldoen. De artikelen onder dit hoofdstuk van de verordening voorzien in deze regels.

Artikel 4.1

Noord-Holland kent een relatief groot aantal wildbeheereenheden in vergelijking tot andere provincies in Nederland. In artikel 3.14, eerste lid worden wildbeheereenheden expliciet verantwoordelijk voor de uitvoering van het faunabeheerplan van een faunabeheereenheid. Om tot een adequate, planmatige en gecoördineerde uitvoering en administratie te komen is het van belang dat een wildbeheereenheid zowel qua ledenaantal als werkgebied van substantiële omvang is. Om dit te garanderen stellen wij aan de oppervlakte van het werkgebied van een ondergrens van 7.500 hectare. Met deze oppervlakte zou het aantal wildbeheereenheden in Noord-Holland door opschaling uitkomen op ongeveer 15. Voorts beschouwen wij als positieve consequenties van deze minimumeis en de daarmee gepaarde afname van het aantal wildbeheereenheden dat hiermee a) sprake is van toenemende efficiëntie, b) sprake is van een afname van bestuurlijke drukte op uitvoeringsniveau, c) ruimte ontstaat voor een professionaliseringsslag en d) sprake is van minder administratieve last bij de betrokken faunabeheereenheid.

Artikel 4.2

Op grond van artikel 3.14 van de wet zijn jachthouders met een jachtakte verplicht om zich te organiseren in een wildbeheereenheid. Personen van terreinbeherende organisaties kunnen dergelijke jachthouders met een jachtakte zijn. In dat geval is deze medewerker vaneen terreinbeherende organisatie op grond van de wet verplicht zich bij een wildbeheereenheid aan te sluiten. Geografisch gezien is het totaal van alle werkgebieden van de wildbeheerheden in Noord-Holland provinciedekkend. Consequentie hiervan is dat de terreinen van terreinbeherende organisaties altijd gelegen zijn in het werkgebied van een wildbeheereenheid. Om, conform artikel 3.14, eerste lid van de wet, tot een gecoördineerde uitvoering van het faunabeheerplan te komen, is het zodoende van belang dat wildbeheereenheden en terreinbeherende organisaties hierin ook op organisatieniveau nauw samenwerken. In artikel 4.2 is daarom een verplichting opgenomen tot de organisatie van een platform door een wildbeheereenheid waarin zij ten minste twee keer per jaar met de relevante terreinbeherende organisaties en grondeigenaren afstemming voeren over de coördinatie van de uitvoering van het faunabeheerplan. Het kan hier bijvoorbeeld gaan om (natuur)terreinbeherende organisaties of waterschappen. Wij achten het van belang dat afstemming op deze wijze niet alleen op direct en individueel veldniveau, maar ook op een breder collectief niveau goede afstemming en samenwerking plaatsvindt.

Artikel 4.3

Dit artikel ziet op de wijze waarop begrenzingen van wildbeheereenheden zijn vastgelegd en beschrijft de procedure waarmee begrenzingen aangepast kunnen worden.

Artikel 4.4

Gezien de belangrijke verantwoordelijkheid in de uitvoering van faunabeheerplannen die wildbeheereenheden met de wet hebben gekregen, is het van belang dat sprake is van professionele secretariaten die zorg dragen voor optimale coördinatie op lokaal niveau. Een belangrijk aspect hierbij is de informatieoverdracht naar de leden van de wildbeheereenheid. Dit artikel stelt daarom dat het secretariaat een plicht heeft om haar leden op adequate wijze te informeren over regelgevende en ecologische feiten en ontwikkelingen op het gebied van faunabeheer.

Ondertekening