Beleidsregel van Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Holland houdende regels omtrent medegebruik busbanen en busstroken (Beleidsregel medegebruik busbanen en busstroken Noord-Holland)

Geldend van 11-11-2011 t/m heden

Intitulé

Beleidsregel van Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Holland houdende regels omtrent medegebruik busbanen en busstroken (Beleidsregel medegebruik busbanen en busstroken Noord-Holland)

[Deze bekendmaking is slechts een tekstplaatsing. De oorspronkelijke bekendmaking is op 10 november 2011 beschikbaar via Provinciaal blad 2011, 136.]

Gedeputeerde Staten van Noord-Holland;

Gelet op artikel 87 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 en artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht;

Besluiten vast te stellen:

Beleidsregel medegebruik busbanen en busstroken Noord-Holland

Artikel 1

  • a.

    aanvrager: een natuurlijk persoon of een rechtspersoon die ontheffing aanvraagt voor het berijden van een busbaan of busstrook;

  • b.

    ontheffing: een ontheffing als bedoeld in artikel 87 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (RVV 1990) van een verbod als bedoeld in artikel 62 voor zover het betreft het verkeersteken Ci en artikel 81 van het RVV 1990;

  • c.

    busbaan: een busbaan als bedoeld in artikel 1,onderdeel j, van het RVV 1990 op een weg onder beheer van provincie Noord-Holland;

  • d.

    busstrook: een busstrook als bedoeld in artikel 1, onderdeel k, van het RVV 1990 op een weg onder beheer van provincie Noord-Holland;

  • e.

    motorvoertuig: een ander motorvoertuig dan een lijnbus of autobus, waarmee een busbaan of busstrook wordt gebruikt.

Artikel 2

  • 1. Een ontheffing wordt geweigerd voor zover het vervoer niet behoort tot één van de volgende categorieën:

    • a.

      vervoer van een grote groep personen waarmee door collectief aangeboden vervoer onveilige situaties voorkomen kunnen worden;

    • b.

      vervoer van doelgroepen met een indicatie voor cliëntenvervoer op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten van en naar een AWBZ-locatie waar dagbestedingszorg wordt aangeboden en waarbij geen sprake is van individueel vervoer of;

    • c.

      vervoer van personen en materiaal ten behoeve van incidentele werkzaamheden ten behoeve van de provincie of een gemeente aan een busbaan of busstrook of de onmiddellijke omgeving daarvan, mits deze slechts te bereiken is via de busbaan of busstrook.

  • 2. Een ontheffing kan worden geweigerd, indien:

    • a.

      medegebruik van een busbaan of busstrook niet mogelijk is gelet op de aard van de infrastructuur;

    • b.

      er een adequaat alternatief voor het medegebruik van een busbaan of busstrook is;

    • c.

      bij medegebruik van een busbaan of busstrook de doorstroming en veiligheid van het busverkeer en het kruisend verkeer niet is gewaarborgd of;

    • d.

      overlast voor de omgeving onevenredig zal worden vergroot door medegebruik van een busbaan of busstrook.

  • 3. Medegebruik van een busbaan of busstrook vindt niet plaats in een tunnel of aquaduct, wanneer aan de tunnel of het aquaduct in het kader van tunnelveiligheid (zoals door de Tunnelwetgeving) extra eisen zijn gesteld ten aanzien van het gebruik.

  • 4. Gedeputeerde staten kunnen in een ontheffing gedeelten van busbanen of busstroken aanwijzen die niet mogen worden gebruikt door een bestuurder van een motorvoertuig.

Artikel 3

  • 1. Een ontheffing wordt verleend voor een bepaalde periode.

  • 2. Aan een ontheffing kunnen voorschriften worden verbonden uit oogpunt van de bescherming van de belangen op grond van artikel 2 van de Wegenverkeerswet.

  • 3. Aan een ontheffing kunnen beperkingen worden gesteld ten aanzien van het gebruik van een busbaan of busstrook naar plaats en tijd.

  • 4. Aan een ontheffing kan de verplichting worden gesteld dat een KAR-installatie in het motorvoertuig wordt ingebouwd voor zover de infrastructuur van de busbaan of busstrook dat vereist.

  • 5. Aan een ontheffing als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel c, wordt de verplichting gesteld dat een ontheffingshouder uiterlijk vijf werkdagen voor de werkzaamheden aan Gedeputeerde Staten meldt welke gedeelten van een busbaan of busstrook zullen worden gebruikt.

  • 6. Het motorvoertuig dient herkenbaar te zijn doordat een ontheffing zichtbaar is geplaatst achter de voorruit van het voertuig.

  • 7. Bij gebruik van een ontheffing toont de bestuurder de ontheffing indien daarom wordt gevraagd door een weginspecteur, kantonnier, opsporingsambtenaar of politieambtenaar.

Artikel 4

Een ontheffing kan worden ingetrokken of gewijzigd indien:

  • a.

    bij de aanvraag onjuiste dan wel onvolledige gegevens zijn verstrekt;

  • b.

    omstandigheden of inzichten zijn gewijzigd na het verlenen van de ontheffing;

  • c.

    een aan de ontheffing verbonden voorschrift of bepaling niet is of wordt nageleefd;

  • d.

    een ontheffingshouder dit verzoekt;

  • e.

    een ontheffingshouder overlijdt of ophoudt te bestaan.

Artikel 5

Voor het aanvragen van een ontheffing wordt gebruik gemaakt van het hiervoor vastgestelde aanvraagformulier.

Artikel 6

Deze beleidsregel treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het provinciaal blad waarin deze wordt geplaatst.

Artikel 7

Deze beleidsregel wordt aangehaald als: Beleidsregel medegebruik busbanen en busstroken Noord-Holland.

Ondertekening

Haarlem, 25 oktober 2011.

Gedeputeerde Staten van Noord-Holland

E. Post, plv. voorzitter.

G.E.A. van Craaikamp, provinciesecretaris.