Integraal beleid vergunningverlening, toezicht en handhaving 2017-2020

Geldend van 02-03-2017 t/m heden

Intitulé

Integraal beleid vergunningverlening, toezicht en handhaving 2017-2020

Bestuurlijke samenvatting

Voor u ligt het integraal beleid Vergunningverlening, Toezicht en Handhaving van de gemeente Noordenveld voor de jaren 2017 tot 2020 (VTH beleid). In dit document kunt u lezen op welke wijze toezicht- en handhavingstaken in de gemeente Noordenveld worden uitgevoerd op het gebied van de fysieke leefomgeving. Het beleid richt zich specifiek op de VTH-taken die volgen uit het omgevingsrecht (bouwen, ruimtelijke ordening, milieu en (brand)veiligheid).

 

Aanleiding

Het Rijk, het IPO en de VNG zijn in 2009 een set kwaliteitscriteria overeengekomen. Deze kwaliteitscriteria 2.1 zijn bedoeld om de uitvoering van de VTH-taken door gemeenten en provincies in het omgevingsrecht te professionaliseren en de kwaliteit in de organisatie te borgen. In het najaar van 2016 heeft onze gemeenteraad hiertoe een verordening vastgesteld. Hiervoor is een Drentse verordening gebruikt, op basis van de kwaliteitscriteria 2.1, waarmee gemeenten op meer uniforme wijze de kwaliteit van de uitvoering van VTH-taken kunnen borgen. Ook voor de totstandkoming van dit voorliggende beleid zijn deze criteria belangrijk.

 

De kwaliteitscriteria 2.1 gaan over proces, inhoud en kritieke massa. Dit beleid heeft voornamelijk betrekking op de procescriteria. De kwaliteitscriteria vereisen een actueel en volledig VTH-beleid, waarin wordt opgenomen welke doelen de gemeente zichzelf stelt bij uitvoering van de VTH-taken, hoe deze doelen worden bereikt en op welke wijze de gemeente haar taken zal uitvoeren. Door te voldoen aan de kwaliteitscriteria wordt ervoor gezorgd dat de gemeente Noordenveld in staat is de gewenste kwaliteit en continuïteit te leveren.

 

Het beleidsdocument is in samenwerking met de gemeenten Aa en Hunze, Assen en Tynaarlo opgesteld. Reacties van samenwerkingspartners (de Veiligheidsregio Drenthe en de Regionale Uitvoeringsdienst Drenthe) zijn in dit stuk verwerkt. Het is een gemeenschappelijk beleidsdocument voor de Noord-Drentse gemeenten, dat lokaal aangepast is waar nodig. Dit om de “couleur locale” te behouden en aansluiting te zoeken bij het vastgestelde bestuursakkoord en de opgestelde Omgevingsvisie.

 

Visie

Vergunningverlening, toezicht en handhaving dragen bij aan de kernwaarden van de Omgevingsvisie van de gemeente Noordenveld. Samen willen wij een veilige, gezonde, aantrekkelijke en duurzame omgeving waarin onze inwoners kunnen wonen, werken, recreëren, opgroeien en leven.

 

Echter, soms kan het gedrag van individuele inwoners of bedrijven bovenstaande visie en/of kernwaarden bedreigen en een risico opleveren voor de leefomgeving. Het is dan aan de gemeente om te zorgen dat de risico's beheersbaar blijven. Er is echter altijd een grens aan de middelen die de gemeente daarvoor kan en wil inzetten. Deze grens bepaalt daarmee ook de mate van risico die we acceptabel vinden om door de gemeentelijke samenleving te worden gedragen.

 

Vergunningverlening

De gemeente Noordenveld wil bij vergunningverlening een betrouwbare partner zijn voor inwoners en ondernemers. Zij wil zich dienstverlenend opstellen en de inwoner zo optimaal mogelijk bedienen. De gemeente Noordenveld kiest voor een klantgerichte en vraaggerichte benadering, waarbij een snelle, zorgvuldige en tijdige afhandeling van de vergunningaanvragen centraal staan.

De inwoner wordt daarbij op een deskundige en vriendelijke wijze van informatie voorzien. Voortdurend wordt gestreefd naar verbetering van de dienstverlening.

 

De focus van de gemeente Noordenveld ligt niet op de beperkingen die wet- en regelgeving met zich meebrengen, maar bij het beoordelen van vergunningaanvragen wordt gezocht naar de mogelijkheden om de aangevraagde activiteiten te vergunnen (ja-tenzij principe).

 

Toezicht en handhaving

De gemeente Noordenveld zorgt samen met haar inwoners en bedrijven voor een veilige, schone en gezonde woon-, werk- en leefomgeving. Toezicht en handhaving zijn instrumenten die bij kunnen dragen dit streven.

 

Daarnaast  wil de gemeente Noordenveld op een goede wijze uitvoering te geven aan de taken die voortvloeien uit wetgeving en beleid.

 

De gemeente streeft naar duidelijke normen, zodat inwoners, bedrijven, instellingen en overheden hun eigen verantwoordelijkheid kunnen nemen om zich volgens de voor hen geldende regels te gedragen. Naleefgedrag neemt in de visie een centrale plaats in. Naleving is in de eerste plaats de verantwoordelijkheid van inwoners en bedrijven zelf. Van inwoners en ondernemers wordt verwacht dat ze zich maatschappelijk verantwoord gedragen, de regels kennen en naleven en dat zij hierin samenwerken en elkaar aanspreken op ieders verantwoordelijkheid.

 

Ter verbetering van naleefgedrag wordt gekozen voor een gerichte aanpak. De aanpak bestaat uit een doordachte combinatie van handhavingsinstrumenten en wordt op de situatie toegesneden. Hierbij hebben preventieve instrumenten de voorkeur boven repressieve instrumenten.

 

Voor het bepalen van de prioriteiten voor handhavingsdomeinen, is een risicoanalyse uitgevoerd. Per handhavingsdomein wordt gekeken naar mogelijke negatieve effecten en kansen op niet naleven van de regels. De handhavingscapaciteit wordt ingezet op hoogst scorende domeinen van de risicoanalyse. Vervolgens zal bepaald worden op welke wijze er invulling gegeven wordt aan de handhavingsprioriteiten. De uitwerking van de handhavingsprioriteiten van de gemeente Noordenveld zijn opgenomen in het VTH-programma.

 

Uitwerking van het beleid

Het VTH-beleid wordt jaarlijks uitgewerkt in een VTH programma. Het VTH programma bevat een realistische raming van de VTH activiteiten die dat jaar zullen worden uitgevoerd. Het VTH programma is leidend voor de uitvoering van deze taken.

Daarbij dient uiteraard rekening gehouden te worden met de organisatorische en financiële mogelijkheden en de bestuurlijke ambitie.

 

Monitoring

Gedurende de uitvoering van het VTH-programma vindt monitoring plaats van de onderwerpen die hierin zijn geregeld. Het monitoren hiervan is bijvoorbeeld belangrijk om lopende het jaar te kunnen sturen op de planning, om te controleren of gehandeld wordt conform de vastgestelde (beleids)kaders en om gegevens te verzamelen ten behoeve van de evaluatie. De verzamelde gegevens worden daarnaast gebruikt als input voor het VTH-programma van het opvolgende jaar en kunnen aanleiding zijn om het VTH-beleid op onderdelen aan te passen.

   

Evaluatie

Na afloop van een kalenderjaar wordt er een VTH jaarverslag opgesteld. Dit verslag geldt als evaluatie van het VTH programma van het desbetreffende jaar. In deze evaluatie wordt een overzicht gegeven van de doelstellingen uit het VTH programma. Deze doelstellingen worden afgezet tegen de resultaten van het desbetreffende jaar. Indien de evaluatie daartoe aanleiding geeft, worden de prioriteiten, beleidsdoelstellingen of strategieën aangepast in het VTH programma voor het daaropvolgende jaar.

Afkortingen 

APV  Algemene plaatselijke verordening

BOA Buitengewoon opsporingsambtenaar

Bor  Besluit omgevingsrecht

College  College van burgemeester en wethouders van Noordenveld

DHW  Drank- en Horecawet

IPO  Interprovinciaal Overleg

NVWA  Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit

Raad  Gemeenteraad van Noordenveld

RUD Regionale uitvoeringsdienst Drenthe

VNG  Vereniging van Nederlandse Gemeenten

VRD Veiligheidsregio Drenthe

VTH Vergunningverlening, Toezicht en Handhaving

Wabo  Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

Inhoudsopgave

Bestuurlijke samenvatting

1. Inleiding

1.1 Algemeen

1.2 Afbakening

1.3 Leeswijzer

2 Achtergrond VTH-beleid

2.1 Inleiding

2.2 Aanleiding

2.3 Definities

2.4 Beleidskaders

2.5 Relatie met andere (beleids)documenten 

3. Visie

3.1 Inleiding 14

3.2 Visie

3.3 Uitgangspunten

3.4 Doelstellingen

4 Omgevingsanalyse

4,1 Inleiding

4.2 Probleemanalyse

4.3 Risicoanalyse

4.4 Prioriteiten

5 Strategie vergunningverlening

5.1 Inleiding

5.2 Algemeen

5.3 Vooroverleg

5.4 Toetsing aanvraag omgevingsvergunning – algemeen

5.5 Toetsing aanvraag omgevingsvergunning – inhoudelijk 

5.6 Besluitvorming

6 Nalevingsstrategie

6.2 Inleiding

6.3 Landelijke handhavingsstrategie

6.4 Toezichtstrategie

6.5 Sanctiestrategie

6.6 Gedoogstrategie

6.7 Samenwerking

7 Monitoring en evaluatie

7.1 Monitoring

7.2 Evaluatie

Bijlage I. Risicoanalyse

Bijlage II. Handboek

Bijlage III. Landelijke handhavingsstrategie

1. Inleiding

1.1 Algemeen

Voor u ligt het integrale VTH-beleid van de gemeente Noordenveld. Hierin is het beleid voor vergunningverlening, toezicht en handhaving op het gebied van de fysieke leefomgeving vastgelegd voor de jaren 2017 tot 2020.

In dit document geven we aan hoe de gemeente Noordenveld haar VTH-taken zal uitvoeren. Bij de keuzes die daarin zijn gemaakt, hebben we ons sterk laten leiden door onze omgeving. In een zogenaamde omgevingsanalyse, bestaande uit een probleem- en risicoanalyse, is de ernst van bepaalde risico’s in onze omgeving onderzocht. Op basis hiervan zijn prioriteiten gesteld. Zo zet de gemeente haar beschikbare capaciteit in op gebieden waar de risico’s het grootst zijn. Ook blijkt uit deze analyse welke taken gemiddelde of lage prioriteit hebben en dus minder intensief uitgevoerd worden.

In dit document vindt u een beknopte beschrijving van de wijze waarop de vergunningverlening, toezicht- en handhavingstaken in onze gemeente worden uitgevoerd. In het Handboek (bijlage II) wordt hier uitgebreider op ingegaan en zijn protocollen/werkinstructies opgenomen voor de uitvoering van de VTH-taken.

Vanuit het Rijk is één set met criteria vastgesteld die het fundament vormt voor een adequate uitvoering van de vergunningverlening, toezicht en handhaving van het omgevingsrecht (de kwaliteitscriteria 2.1).

De kwaliteitscriteria zijn bedoeld om de uitvoering van vergunningverlening, toezicht en handhaving (de VTH-taken) te professionaliseren en de kwaliteit in de organisatie te borgen. De criteria gaan over proces, inhoud en kritieke massa.

Aan het einde van het 2e kwartaal 2014 hebben de colleges van de gemeenten Assen, Aa en Hunze, Tynaarlo en Noordenveld uitgesproken dat zij gezamenlijk willen gaan voldoen aan de kwaliteitscriteria. We komen later terug op deze criteria. In deze samenwerking staat voorop dat iedere organisatie zoveel mogelijk zelfstandig haar taken blijft uitvoeren en dat we elkaar waar nodig via de samenwerking ondersteunen. Deze samenwerking heeft ook vorm gekregen in het opstellen van dit beleid. Het is een gemeenschappelijk beleidsdocument voor de Noord-Drentse gemeenten, dat lokaal aangepast is waar nodig.

1.2 Afbakening

Het VTH-beleid richt zich specifiek op de VTH-taken die volgen uit het omgevingsrecht (bouwen, ruimtelijke ordening, milieu en (brand)veiligheid). Dit document heeft geen betrekking op de VTH-taken op het gebied van sociale wetgeving, leerplicht, belastingen en heffingen en bevolkingsadministratie.

In september 2013 hebben alle Drentse gemeenten en de provincie Drenthe ingestemd met de vorming van de regionale uitvoeringsdienst (RUD) Drenthe in een gemeenschappelijke regeling. De RUD Drenthe is een uitvoeringsorganisatie voor de milieutaken en is daarmee verantwoordelijk voor de vergunningverlening, het toezicht en de handhaving op dit gebied.

Aangezien de gemeente nog steeds verantwoordelijk is voor het beleid op het thema milieu, hebben we dit thema wel opgenomen in het VTH-beleid.

1.3 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 gaan we in op de achtergrond van het beleid. We beschrijven de aanleiding om nieuw beleid op te stellen en lichten toe binnen welke kaders het beleid wordt opgesteld. Ook geven we in dit hoofdstuk een overzicht van andere documenten die raakvlak hebben met het VTH-beleid.

In hoofdstuk 3 kunt u de bestuurlijke visie op vergunningverlening, toezicht en handhaving vinden.

In hoofdstuk 4 vindt u een omgevingsanalyse bestaande uit een probleemanalyse en een risicoanalyse die in bijlage I terug te vinden is.

In hoofdstuk 5 gaan we in op de vergunningstrategie. Hieruit blijkt dat de gemeente veel werkt volgens vaste protocollen die uitvoerig in het Handboek (bijlage II) terug komen.

Hoofdstuk 6 geeft de nalevingsstrategie weer, waarbij wordt ingegaan op een tweetal aspecten van de naleving: preventie en handhaving. Handhaving heeft zowel te maken met toezicht houden, sanctioneren en gedogen.

In dit beleidsdocument schenken we aandacht aan de beleidscyclus. Het sluitstuk van de beleidscyclus, de zogenaamde BIG 8, is monitoring en evaluatie. Dit onderwerp zal besproken worden in hoofdstuk 7.

Als bijlage II is het Handboek toegevoegd. Hierin staat de werkwijze van de gemeente uitvoeriger beschreven en geven we de protocollen weer. Dit Handboek is een organisch document, dat verder aangevuld zal worden. In 2017 wordt er begonnen met het vullen van het Handboek.

Tot slot treft u in bijlage III de landelijke handhavingsstrategie aan waarnaar in dit beleid wordt verwezen.

2 Achtergrond VTH-beleid

2.1 Inleiding

In dit hoofdstuk gaan we in op de achtergronden van het VTH-beleid. Eerst staan we stil bij de aanleiding voor het opstellen van nieuw beleid voor vergunningverlening, toezicht en handhaving. Vervolgens gaan we in op de definities van vergunningverlening, toezicht en handhaving, waarna we de kaders beschrijven waarbinnen dit beleidsplan is opgesteld. Ten slotte geven we een overzicht van bestaande documenten die raakvlak hebben met dit beleid.

2.2 Aanleiding

In de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en het Besluit omgevingsrecht (Bor) worden eisen gesteld aan de inhoud van VTH-beleid. Het overheidsoptreden met betrekking tot de verlening van omgevingsvergunningen, het toezicht op naleving en de handhaving van het omgevingsrecht dient uniform en integraal plaats te vinden. Daarnaast is de verplichting vastgelegd om het handhavingsbeleid uit te werken in jaarlijkse uitvoeringsprogramma’s (VTH-programma).

De afgelopen jaren heeft zich een aantal ontwikkelingen voorgedaan die invloed hebben op het VTH-beleid. De belangrijkste ontwikkeling is dat beleid sinds de inwerkingtreding van de Wet VTH (14 april 2016) niet langer alleen voor toezicht en handhaving maar ook voor vergunningverlening dient te worden opgesteld. Hierdoor is het huidige beleid niet meer toereikend. Overige ontwikkelingen staan hieronder opgesomd. Deze vormen samen met het voorgaande de aanleiding voor het opstellen van dit nieuwe integrale VTH-beleid.

- Het Rijk, het Interprovinciaal Overleg (IPO) en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) zijn in 2009 een set kwaliteitscriteria overeengekomen. Deze kwaliteitscriteria 2.1  zijn bedoeld om de uitvoering van de VTH-taken door gemeenten en provincies in het omgevingsrecht te professionaliseren en de kwaliteit in de organisatie te borgen. Deze criteria zijn zeer belangrijk voor de totstandkoming van dit VTH-beleid. We komen later uitvoerig op de kwaliteitscriteria terug.

- Het IPO en de VNG hebben een modelverordening opgesteld. Met deze verordening op  basis van de kwaliteitscriteria 2.1, kunnen gemeenten op meer uniforme wijze de kwaliteit van de uitvoering van de VTH-taken borgen. Deze verordening is in het najaar van 2016 vastgesteld in onze gemeente.

- Vanaf medio 2014 hanteren alle bevoegde overheden en handhavingsinstanties in Nederland een uniforme handhavingsstrategie. Met de Landelijke Handhavingsstrategie worden reacties op beoordelingen van toezichthouders gelijkgetrokken. Verder verbindt de Landelijke Handhavingsstrategie het bestuurs- en strafrecht met elkaar.

- Het kabinet wil het omgevingsrecht gemakkelijker maken en samenvoegen in één  Omgevingswet. De Omgevingswet is niet alleen een wetswijziging, maar een totale herziening van het omgevingsrecht. De invoering zal naar verwachting plaatsvinden in 2019. Het doel van de herziening is het vereenvoudigen en bundelen van de veelheid aan regels voor ruimtelijke projecten. Hierdoor moet het gemakkelijker worden om projecten te starten.

- Momenteel ligt het wetsvoorstel “Wet private kwaliteitsborging” voor behandeling bij de  Tweede Kamer. Indien de wet door de Eerste en Tweede Kamer wordt aangenomen dan zal deze wet gefaseerd ingevoerd gaan worden.

Naar verwachting is de eerste fase van de Wet private kwaliteitsborging in 2018 van kracht. Bij de invoering van de wet wordt onderscheid gemaakt in zogenoemde gevolgklassen voor de verschillende typen bouwwerken. Hoe groter de gevolgen van het falen van een bouwwerk en van het gebruik ervan, hoe zwaarder de regels voor kwaliteitsborging.

Onder de eerste fase vallen bouwwerken in gevolgklasse 1: bouwplannen tussen  vergunningsvrije bouw en projectmatige woningbouw. Op termijn worden ook gevolgklasse  2 en 3 overgedragen aan de markt.

Door de private kwaliteitsborging verandert de traditionele gemeentelijke taak van het bouwtoezicht. Het bouwtoezicht zal zich beperken tot de preventieve toets op welstand, ruimtelijke aspecten en veiligheid van de omgeving van het bouwplan en een soort van systeemtoezicht op de technische uitwerking en het voldoen aan het Bouwbesluit 2012.  Naar verwachting komt er in 2017 een register dat informatie geeft over de toegelaten  instrumenten voor kwaliteitsborging.

- In de conceptversie van de aanstaande wijziging van het Bor is opgenomen dat de bevoegde gezagen die deelnemen in een omgevingsdienst een uniform VTH-beleid dienen op te stellen voor de taken die de omgevingsdienst uitvoert. Binnen de RUD Drenthe zijn op dit gebied al een aantal documenten aanwezig in de vorm van de Drentse maat (uniform uitvoeringsniveau groot deel van de milieutaken) en het hanteren van de Landelijke handhavings- en sanctiestrategie.

2.3 Definities

Vergunningverlening

Onder vergunningverlening in het kader van het omgevingsrecht verstaan we het behandelen van meldingen, vooroverleg en het beoordelen en toetsen van aanvragen aan geldende wet- en regelgeving om uiteindelijk binnen de gestelde proceduretijd te komen tot een kwalitatief goed besluit, zo nodig onder voorwaarden en voorschriften.

Toezicht

Onder toezicht verstaan we het uitvoeren van controles en het naar aanleiding van een klacht of melding verzamelen van informatie om te zien of een handeling of situatie voldoet aan de daaraan gestelde eisen. Van de controles gaat een preventieve werking uit. Het toezicht kan tot resultaat hebben dat de wettelijke voorschriften, zonder inzet van verdere handhavingsmiddelen, worden nageleefd. Het toezicht omvat een breed scala aan activiteiten, vaak ook in voorlichtende, meedenkende en adviserende zin. Hierdoor kan in een vroeg stadium worden voorkomen dat een met de wet- en/of regelgeving strijdige situatie ontstaat. Anders kan door middel van aansporing, overreding of waarschuwing worden bewerkstelligd dat de voorschriften alsnog worden nageleefd. Wanneer de waarschuwingen niet tot het gewenste effect leiden, wordt voor de naleving van de wettelijke voorschriften overgegaan tot handhaving.

Handhaving

Onder handhaving verstaan we het ongedaan maken of opheffen van een situatie, die in strijd is met wettelijke voorschriften.

Hiervoor wordt gebruik gemaakt van bestuursrechtelijk handhaving met als handhavingsmiddelen het opleggen van een last onder dwangsom of een last onder bestuursdwang, of het geheel of gedeeltelijk intrekken van een vergunning of ontheffing. Bestuursrechtelijke handhaving is gericht op het zo spoedig mogelijk beëindigen, herstellen en eventueel voorkomen van een situatie die in strijd is met wet- en regelgeving.

2.4 Beleidskaders

De kaders van het beleid worden bepaald door vereisten uit de Wabo en het Bor. Deze behelzen tevens de genoemde kwaliteitscriteria.

2.4.1 Kwaliteitseisen Bor

Het Bor kent op hoofdlijnen de volgende eisen voor de organisatie van toezicht en handhaving:

  • -

    VTH-beleid

Het bestuursorgaan stelt het beleid voor vergunningverlening, toezicht en handhaving vast dat gebaseerd is op een probleemanalyse en een naleefstrategie bestaande uit een preventie-, toezicht-, sanctie- en gedoogstrategie: hierbij stelt het bestuursorgaan vast welke doelen het zichzelf stelt en hoe deze doelen wordt bereikt.

 

  • -

    VTH-programma

Het VTH-beleid wordt jaarlijks in een VTH-programma uitgewerkt. Dit programma wordt afgestemd met andere betrokken bestuursorganen en de organen die belast zijn met de strafrechtelijke handhaving.

 

  • -

    Uitvoeringsorganisatie

Het bestuursorgaan richt zijn organisatie zodanig in dat een adequate en behoorlijke uitvoering gewaarborgd is. Daartoe draagt het bestuursorgaan er in ieder geval zorg voor dat er voldoende middelen (personeel en financieel) beschikbaar zijn en dat de werkprocessen zijn beschreven.

 

  • -

    VTH-jaarverslag

Het bestuursorgaan bewaakt de resultaten van de voortgang van de uitvoering van het VTH-programma en de gestelde doelen in het VTH-beleid. Tevens rapporteert het periodiek over het bereiken van de beleidsdoelen en het VTH-programma.

2.4.2. Kwaliteitscriteria

De eerder naar voren gekomen kwaliteitscriteria 2.1 gaan over proces, inhoud en kritieke massa. De kwaliteitscriteria vereisen een actueel en volledig VTH-beleid, waarin wordt opgenomen welke doelen de gemeente zichzelf stelt bij uitvoering van de VTH-taken, hoe deze doelen worden bereikt en op welke wijze de gemeente haar taken zal uitvoeren. Door te voldoen aan de kwaliteitscriteria zorgen we ervoor dat de gemeente Noordenveld in staat is de gewenste kwaliteit en continuïteit te leveren. De criteria maken inzichtelijk welke kwaliteit van de VTH-taken inwoners, bedrijven en instellingen, maar ook overheden onderling en als opdrachtgevers, mogen verwachten.

Om uitvoering te geven aan de kwaliteitscriteria voor wat betreft de kritieke massa heeft de raad van gemeente Noordenveld op 12 oktober 2016 de Verordening kwaliteit Vergunningverlening, Toezicht en Handhaving omgevingsrecht gemeente Noordenveld vastgesteld.

Voor de gemeente betekent het voldoen aan deze criteria ook, dat er een sluitende beleidscyclus moet zijn om kwaliteit te borgen, er een inhoudelijke ondergrens is en de taken belegd moeten worden bij (onderdelen van) organisaties die continuïteit in de uitvoering kunnen garanderen. Naast de zojuist beschreven kwaliteitscriteria zijn in 2010 de output- en outcomecriteria voor VTH-taken ontwikkeld. Deze bieden gemeenten handvatten voor het stellen van meetbare doelen en afrekenbare resultaten. Hiermee zijn de output- en outcomecriteria een waardevolle aanvulling op de kwaliteitscriteria, die de komende jaren zeker gebruikt zullen worden. In onderstaand figuur wordt het nut van outcomesturing weergegeven.

afbeelding binnen de regeling

2.4.3 Beleidscyclus

Het VTH-beleid maakt onderdeel uit van de beleidscyclus. De procescriteria beschrijven de eisen die gesteld worden aan de beleidscyclus. Door de criteria te volgen, wordt de cyclus gesloten. Daarbij hanteren we het Big 8-model. guur 2.1 Big 8-model

afbeelding binnen de regeling

De procescriteria kunnen als verdere uitwerking van de kwaliteitseisen uit het Bor worden gezien. Waar het Bor alleen eisen stelt aan de onderdelen toezicht en handhaving, stellen de kwaliteitscriteria en de wet VTH eisen aan de gehele VTH-keten, inclusief vergunningverlening. Omdat onderhavig beleid alle onderdelen bevat is gekozen om het Big 8-model als beleidscyclus te hanteren. Het model maakt vanuit een strategisch kader de vertaling naar operationeel beleid ten behoeve van kwaliteitsborging samen met een sluitende planning en control cyclus. Op het laatste onderdeel van de beleidscyclus, monitoring en evaluatie, is verbetering nodig.

We stellen ons ten doel om hier de komende jaren meer aandacht aan te geven. We komen hier verder op terug in hoofdstuk 7 Monitoring en Evaluatie.

2.5 Relatie met andere (beleids)documenten

Hieronder geven we in een tabel de reeds bestaande stukken weer, die raakvlak hebben met het VTH-beleid.

Tabel 2.1 Bestaande beleidsdocumenten

Titel

Periode

Vaststelling

Omgevingsvisie Noordenveld 2030

doorlopend

Gemeenteraad

Drentse Maat[1]

2016-2019

College van B&W

Vergunningverlening, Toezicht en Handhavingsprogramma (VTH-Programma)

jaarlijks

College van B&W

Vergunningverlening, Toezicht en Handhavingsjaarverslag (VTH-Jaarverslag)

jaarlijks

College van B&W

Jaarprogramma RUD Drenthe

jaarlijks

College van B&W

Verordening kwaliteit vergunningverlening, toezicht en handhaving omgevingsrecht

doorlopend

Gemeenteraad

 

[1] De Drentse Maat is het uniform minimaal uitvoeringsniveau van de RUD voor alle bevoegde gezagen, dat gezamenlijk is bepaald op basis van de Drentse milieuopgave en de daarbinnen gestelde Drentse Prioriteiten. De Drentse Maat zorgt voor een outputfinanciering.

3. Visie

3.1 Inleiding

In de volgende alinea geven we de gemeentelijke visie op vergunningverlening, toezicht en handhaving weer. Dit doen we vanuit een aantal punten die volgens ons de kern van onze visie raken. Deze uitgangspunten leiden tot de doelstellingen, die we in de laatste alinea zullen beschrijven.

3.2 Visie

Wij beseffen dat vergunningverlening, toezicht en handhaven iets is dat door betrokkenen vaak als onprettig wordt ervaren. Vergunningen vraag je niet voor de lol aan, controles zorgen voor overlast en handhaving is meestal helemaal niet leuk als het op jou wordt toegepast. We doen het omdat we met elkaar in de Omgevingsvisie van de gemeente Noordenveld hebben vastgesteld dat we in een veilige, gezonde, aantrekkelijke en duurzame omgeving willen wonen, werken, recreëren, opgroeien en leven. De kernwaarden van onze Omgevingsvisie zijn dan ook:

  • -

    Transparant

  • -

    Leefbaar

  • -

    Groen

  • -

    Ondernemend

  • -

    Duurzaam

Soms kan het gedrag van individuele inwoners of bedrijven bovenstaande visie en/of kernwaarden bedreigen en een risico opleveren voor de leefomgeving. Het is dan aan de gemeente om te zorgen dat de risico's beheersbaar blijven. Er is echter altijd een grens aan de middelen die de gemeente daarvoor kan en wil inzetten. Deze grens bepaalt daarmee ook de mate van risico die we acceptabel vinden om door de gemeentelijke samenleving te worden gedragen.

 

Vergunningverlening

De gemeente Noordenveld wil bij vergunningverlening een betrouwbare partner zijn voor inwoners en ondernemers. Zij wil zich dienstverlenend opstellen en de inwoner zo optimaal mogelijk bedienen. De gemeente Noordenveld kiest voor een klantgerichte en vraaggerichte benadering, waarbij een snelle, zorgvuldige en tijdige afhandeling van de vergunningaanvragen centraal staan. De inwoner wordt daarbij op een deskundige en vriendelijke wijze van informatie voorzien. Voortdurend wordt gestreefd naar verbetering van de dienstverlening. Immers een van onze speerpunten is “Dienstverlening voorop”.

 

Daarnaast wil de gemeente in vergunningverlening duidelijk en transparant zijn. Deze werkwijze moet teweeg brengen dat aanvragers van vergunningen weten waar zij aan toe zijn. Dit wordt onder andere bereikt door op gelijke wijze om te gaan met gelijke aanvragen.

 

De gemeente kijkt, waar sprake is van gemeentelijke beleidsvrijheid, continu naar nut en noodzaak van het aanvraagproces en de vergunningsvoorwaarden. Zo worden overbodige toetsingskaders, procedurestappen en indieningvereisten (zoals verschillende bewijsstukken) geschrapt. Hetgeen ook uitgangspunt van onze bedrijfsfilosofie Lean is. Zo is in 2016 bijvoorbeeld de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) gedereguleerd.

 

Ook wordt bij de op te stellen vergunningvoorschriften kritisch gekeken naar nut en noodzaak, bijvoorbeeld waar het gaat om op te leggen meet- en registratievereisten.

De focus van de gemeente Noordenveld ligt niet op de beperkingen die wet- en regelgeving met zich meebrengen, maar bij het beoordelen van vergunningaanvragen wordt gezocht naar de mogelijkheden om de aangevraagde activiteiten te vergunnen (ja-tenzij principe).

 

De gemeente gaat uit van een eigen verantwoordelijkheid van de aanvrager bij het aanvraagproces van een vergunning. Dit houdt in dat initiatiefnemers van vergunningaanvragen in de eerste plaats zelf verantwoordelijk zijn voor het indienen van een complete aanvraag en het creëren van draagvlak of acceptatie van de voorgenomen plannen bij belanghebbenden, zoals buren. Uiteraard kan de gemeente hierbij adviseren. Door het toetsen van aanvragen neemt de gemeente de eigen verantwoordelijkheid van de initiatiefnemers voor het voldoen aan wet- en regelgeving (waaraan getoetst wordt) niet over.

 

Toezicht en Handhaving

De gemeente Noordenveld heeft in het bestuursakkoord “Nei Naoberschap” vastgelegd dat ze herkenbaar, duidelijk en consistent wil handhaven en streeft daarmee een veilige, schone en gezonde woon-, werk-en leefomgeving voor haar inwoners en bedrijven na. Toezicht en handhaving zijn instrumenten die bij kunnen  dragen dit streven.

Daarnaast wil de gemeente Noordenveld op een goede wijze uitvoering te geven aan de taken die voortvloeien uit wetgeving en beleid.

 

De gemeente Noordenveld streeft naar duidelijke normen, zodat inwoners, bedrijven, instellingen en overheden hun eigen verantwoordelijkheid kunnen nemen om zich volgens de voor hen geldende regels te gedragen. Naleefgedrag neemt in de visie een centrale plaats in. Naleving is in de eerste plaats de verantwoordelijkheid van inwoners en bedrijven zelf. Van inwoners en ondernemers wordt verwacht dat ze zich maatschappelijk verantwoord gedragen, de regels kennen en naleven en dat zij hierin samenwerken en elkaar aanspreken op ieders verantwoordelijkheid.

 

Ter verbetering van naleefgedrag wordt gekozen voor een gerichte aanpak. De aanpak bestaat uit een doordachte combinatie van handhavingsinstrumenten en wordt op de situatie toegesneden. Hierbij hebben preventieve instrumenten de voorkeur boven repressieve instrumenten.

3.3 Uitgangspunten

Indien we de punten die genoemd staan in de voorgaande paragraaf samenvatten kunnen we de volgende uitgangspunten voor de uitvoering van de VTH-taken benoemen:

  • -

    De gemeente Noordenveld doet haar vergunningverlening vanuit een klantgerichte en vraaggerichte benadering;

  • -

    De gemeente Noordenveld waarborgt rechtszekerheid voor burgers en ondernemers;

  • -

    Nut en noodzaak staan centraal, overbodige regelgeving is onwenselijk;

  • -

    Bij vergunningverlening wordt er meegedacht en wordt er geredeneerd vanuit oplossingen (ja, tenzij-houding);

  • -

    Er is sprake van eigen verantwoordelijkheid van inwoners, bedrijven en instellingen. Dit geldt zowel in het aanvraagproces van een vergunning als in naleving van regelgeving;

  • -

    Handhaving vindt risicogericht en daar waar mogelijk gebiedsgericht plaats;

  • -

    Preventief toezicht heeft de voorkeur boven repressieve handhaving.

3.4 Doelstellingen

Om een bijdrage te leveren aan de geschetste visie stelt de gemeente Noordenveld zich ten aanzien van de VTH-taken het volgende ten doel:

  • -

    De gemeente Noordenveld wil op een goede wijze uitvoering geven aan de taken die voortvloeien uit wetgeving en beleid. Een onderdeel hiervan is het voldoen aan de kwaliteitscriteria 2.1, zoveel mogelijk in zelfstandigheid en daar waar nodig gezamenlijk door het maken van laagdrempelige afspraken;

  • -

    Uniformiteit in de Noord-Drentse gemeenten. Dit om een kwaliteitsimpuls te geven aan de uitvoering van de VTH-taken en het creëren van een gelijk speelveld;

  • -

    Veiligheid, leefbaarheid en duurzaamheid in de gemeente;

  • -

    Transparante en tijdige vergunningverlening;

  • -

    Behouden of verhogen van het nalevingsniveau;

  • -

    Verder professionaliseren, versterken van het programmatisch handhaven;

  • -

    De beleidscyclus sluiten door een goede monitoring en evaluatie op te zetten. Dit om na te gaan of alle inspanningen ook het gewenste resultaat hebben. Dat geeft scherpte aan de uitvoering en input op basis waarvan beleid kan worden bijgesteld.

4 Omgevingsanalyse

4.1 Inleiding.

De basis voor het stellen van prioriteiten en doelen met betrekking tot vergunningverlening, toezicht en handhaving wordt gevormd door een analyse van problemen en risico’s binnen de fysieke leefomgeving: de omgevingsanalyse. In dit hoofdstuk beschrijven we in paragraaf 4.1 de totstandkoming van de probleemanalyse, de risicoanalyse en de prioriteiten. Ook geven we uitleg over de rol van de gemeente en de RUD Drenthe. Daarna beschrijven we het doel van de probleemanalyse en risicoanalyse. Vervolgens gaan we in paragraaf 4.2 inhoudelijk in op de probleemanalyse. Hierbij gaan we feitelijk in op de vraag: wat komt waar voor? In paragraaf 4.3 beschrijven we hoe de risicoanalyse is uitgevoerd. Hierbij gaan we in op de vraag: hoe vaak en in welke mate komt iets voor en welke risico’s zijn daar aan verbonden? De prioriteiten worden weergegeven in paragraaf 4.4. In het jaarlijks op te stellen VTH-programma worden de prioriteiten en operationele doelen nader geconcretiseerd.

4.1.1 Gemeenten en RUD Drenthe

De milieutaken op het gebied van vergunningverlening, toezicht en handhaving worden uitgevoerd door de RUD Drenthe. De gemeente blijft echter wel verantwoordelijk voor de uitvoering van deze taken evenals voor de beleidsmatige kant van de milieutaken die nog door medewerkers van de gemeente worden uitgevoerd. Voor een deel van de milieutaken hebben we de Drentse Maat vastgesteld. De Drentse Maat is het uniform minimaal uitvoeringsniveau van de RUD voor alle bevoegde gezagen, dat gezamenlijk is bepaald op basis van de Drentse milieuopgave en de daarbinnen gestelde Drentse Prioriteiten. De Drentse Maat zorgt voor een outputfinanciering. Voor de taken die niet worden uitgevoerd door de RUD (de zogenaamde ‘thuistaken’) geldt dat de risicoanalyse is opgesteld door handhavers en beleidsmedewerkers van vier gemeenten. Zo is ook de expertise uit de praktijk daarin meegenomen.

4.1.2 Doel probleem- en risicoanalyse

Het college van B & W heeft een beginselplicht tot handhaving. Dit houdt een verplichting in om tegen geconstateerde overtredingen handhavend op te treden. Het is voor de gemeente Noordenveld niet mogelijk om toezicht te houden op de naleving van alle regels op het gebied van de fysieke leefomgeving. Ook het effect van niet handhaven verschilt per overtreding. Voor een duidelijk en weloverwogen handhavingsbeleid is het daarom noodzakelijk om prioriteiten te stellen. Door het stellen van prioriteiten kunnen de beschikbare middelen en capaciteit efficiënter worden ingezet. De huidige beschikbare capaciteit van de gemeente is daarvoor als uitgangspunt genomen. Opgemerkt moet worden dat de probleem- en risicoanalyse slechts een momentopname betreft. De analyse wordt jaarlijks getoetst op actualiteit. Eens in de vier jaar dienen de probleem en risicoanalyse in het geheel te worden herzien. Op basis van de jaarlijkse analyse wordt de beschikbare capaciteit toegerekend aan de uit te voeren taken/prioriteiten en wordt het VTH-programma opgesteld.

4.2 Probleemanalyse

In hoofdlijnen kan onderscheid gemaakt worden in drie gebieden: de dorpen en kleine kernen, bedrijventerreinen en het buitengebied. Elk gebied kent zijn eigen problematiek en de daaraan verbonden risico’s. Bij de toets vooraf en het toezicht en handhaving achteraf wordt nauw samengewerkt met de RUD en de VRD.

4.2.1 Probleemanalyse dorpen en kleine kernen

Binnen de dorpskernen is het van belang om een juiste balans te vinden tussen de soms grote diversiteit aan voorkomende functies en activiteiten. Levendigheid en bedrijvigheid staan soms haaks op de leefbaarheid van de omgeving. Voorbeelden hiervan zijn geluidsoverlast van horeca en laad- en losactiviteiten bij winkels. In een aantal dorpen zijn functies gebundeld met een openbaar karakter. Het gaat hier bijvoorbeeld om een gemeentehuis, scholen, sporthallen, dorpshuizen en winkels. Het zijn gebouwen met een openbare functie die door veel mensen (tegelijk) bezocht worden. Verzorgingstehuizen, kinderdagverblijven, huisartsenposten, recreatieve bedrijven en dergelijke bieden daarnaast vaak veelal (tijdelijk) onderdak, aan een meer kwetsbare groep mensen. De brandveiligheid en constructieve veiligheid binnen en rondom gebouwen met een dergelijke functie zijn van groot belang. Naast deze categorie gebouwen, hebben we in de dorpskernen ook te maken met woningbouw. Hierbij is onderscheid te maken in grondgebonden en gestapelde woningbouw, de laatste categorie soms met een verscheidenheid aan functies op de begane grond. Bij grondgebonden woningbouw is veelal sprake van een gering risico. Het is een overzichtelijke omgeving, vaste bewoners, enkelvoudige functies als wonen. Bij gestapelde woningbouw zijn vooral constructieve veiligheid en brandveiligheid van belang.

4.2.2 Probleemanalyse bedrijventerreinen

Bedrijventerreinen kennen een eigen problematiek. Ook hier is het van belang om een juiste balans te vinden tussen de verschillende voorkomende functies. De reikwijdte is hier echter wel kleiner dan binnen de dorpskernen: de voorkomende functies zijn in principe allen aanwezig in het kader van bedrijvigheid. Mogelijke problemen doen zich voor bij bedrijventerreinen waar een combinatie van wonen en werken mogelijk is. Vanuit milieuwet- en regelgeving bestaat de kans dat de ene bedrijfswoning beschermd dient te worden ten aanzien van de bedrijvigheid van het naastgelegen perceel. Binnen een bedrijventerrein hebben we te maken met een aantal (mogelijk negatieve) effecten op de directe omgeving en de aangrenzende omgeving: geluid, geur, stof en externe veiligheidsaspecten zijn van invloed op de gebruiksmogelijkheden van de directe en de nabije omgeving. Tot slot kunnen we ook te maken hebben met gebruik van gronden en bouwwerken in strijd met de geldende ruimtelijke bepalingen.

4.2.3 Probleemanalyse buitengebied

In het buitengebied zijn enkele belangrijke functies in hoofdzaak te onderscheiden. De agrarische en de recreatieve sector zijn hier breed vertegenwoordigd. Daarnaast is aan een groot deel van het gebied een belangrijke natuurwaarde toegekend: de Ecologische Hoofdstructuur en Natura-2000 gebieden. Daarnaast vindt in het buitengebied (veelal solitair gelegen) bedrijvigheid plaats, wordt er (solitair) gewoond en lopen er belangrijke transportleidingen van gas, water en elektra en infrastructurele hoofdverbindingen door. Het buitengebied is een grootschalig gebied met een grote diversiteit aan functies. Deze functies staan soms op gespannen voet met elkaar, waardoor een zorgvuldige afweging op zijn plaats is.

Door de schaal van het buitengebied is het geheel soms moeilijk te overzien: illegale bebouwing, strijdig gebruik van gronden en/of bouwwerken, aantasting van aanwezige waarden door illegale werkzaamheden en permanente bewoning van niet tot bewoning bestemde percelen zijn voorbeelden van voorkomende problemen.

Recreatieve sector

De recreatieve sector is een belangrijke sector in onze gemeente: er werken veel mensen, er komen veel mensen recreëren. Recreatie is één van het meest voorkomende medegebruik van het buitengebied.

Dit gebruik vindt plaats in gebouwen, tijdelijke bouwwerken, kampeermiddelen en in de openbare ruimte. Het gebruik van de gronden en de gebouwen voor recreatieve doeleinden wijkt af van de overige functies: de recreant maakt relatief kort gebruik van de voorzieningen en is niet altijd bekend met het gebouw of de omgeving waar men is. Ook zijn veel recreatieve gebouwen geschikt voor het (kortstondig) ontvangen van grote groepen mensen.

Recreatief gebruik kan op gespannen voet staan met de overige in het gebied aanwezige natuur, agrarisch gebruik, wonen, bedrijven. Mensen komen recreëren omdat de kwaliteit van het gebied aanspreekt, maar juist die kwaliteit kan onder druk komen te staan als de recreatiedruk toeneemt. Aan de andere kant kunnen de functies elkaar ook versterken indien zaken op elkaar afgestemd worden en goed worden geregeld.

Agrarische sector

De agrarische sector is rijk vertegenwoordigt, het buitengebied is voor een groot deel in gebruik door al dan niet grondgebonden agrariërs. Dit gebruik kan op gespannen voet staan met de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden van het gebied. Aanwezige kwetsbare (natuur)gebieden en functies als wonen kunnen daarentegen de mogelijkheden van het agrarisch bedrijf beperken. De risico’s in de agrarische sector hebben vooral te maken met milieu aspecten van het bedrijf en de omgeving.

Door opschaling van agrarische bedrijven ontstaan er ook meer activiteiten die wellicht niet langer passen in het buitengebied. Te denken valt aan onder andere energieopwekking door bio vergistingsinstallaties.

Door het verkleinen van agrarische bedrijven komt het voor dat een voorheen (tweede) dienstwoning wordt (afgesplitst en) verkocht wordt als burgerwoning. Hierdoor vindt er geleidelijk een verschuiving plaats van een gebied met overwegend actieve agrarische inrichtingen naar een gebied met meerdere burgerwoningen. Door deze verschuiving krijgt het gebied ook een veel zwaarder beschermingsregime vanuit milieu- wet en regelgeving. Dit kan als effect hebben dat de nog wel actieve agrarische inrichtingen geen uitbreidingsmogelijkheden meer hebben.

De gemeente Noordenveld speelt in op bovenstaande ontwikkelingen in het buitengebied door de functies van oude agrarische gebouwen te herzien in de op te stellen ruimtelijke plannen.

4.3 Risicoanalyse

Voor het uitvoeren van een risicoanalyse maken we gebruik van een aanpak die door het Expertisecentrum Rechtshandhaving van het Ministerie van Veiligheid en Justitie is ontwikkeld in het kader van programmatisch handhaven. Bij het bepalen van een risico (R) wordt onder meer gekeken naar het product van het negatief effect (NE) en de kans op niet-naleving (K).

R = NE x K

Per toezichtstaak wordt gescoord op het gebied van negatief effect en de kans op niet-naleving. Hoewel de risicoanalyse met cijfers werkt, is het belangrijk om er bewust van te zijn dat de uitkomst niet objectief, maar subjectief is.

Het uitvoeren van een risicoanalyse is een hulpmiddel bij het stellen van prioriteiten, maar er kunnen oorzaken zijn waardoor er aan een bepaalde toezichtstaak toch een andere prioriteit wordt toegekend.

Reden hiervoor kan bijvoorbeeld bestuurlijke aandacht voor een activiteit zijn, of een gegronde klacht van inwoners, die het als zeer storend ervaren dat regels worden overtreden. De risicoanalyse is bijgevoegd als bijlage.

Het idee van een risicoanalyse is dat beschikbare handhavingscapaciteit ingezet wordt op onderwerpen die in de risicoanalyse het hoogst scoren. Jaarlijks wordt bij het opstellen van het VTH-programma beoordeeld of de prioritering uit de risicoanalyse nog actueel is.

Dit omdat de visie op risico's in de loop van enkele jaren kan veranderen. Hierdoor kan beter ingespeeld worden op ontwikkelingen of belangrijke politieke speerpunten.

De risicoanalyse wordt per handhavingsdomein uitgevoerd, en per domein worden prioriteiten gesteld. Het is belangrijk dat er bij de prioritering afstemming is tussen de handhavingsdomeinen zodat prioriteringen elkaar in de uitvoering niet tegenwerken. Zo kunnen verbindingen worden gelegd bij het formuleren van handhavingsdoelen, zoals het per gebied of per doelgroep koppelen van de handhavingsacties. Nadat voor de prioritaire onderwerpen handhavingsdoelen zijn geformuleerd, wordt bepaald welke aanpak wordt gekozen om deze doelen te realiseren.

Er zijn globaal zes soorten negatief effecten te noemen die de overheid met gedragsvoorschriften probeert te voorkomen:

  • 1.

    Fysieke veiligheid

In welke mate draagt het voldoen aan de voorschriften bij aan de fysieke veiligheid of zijn de

gedragsvoorschriften bedoeld om de fysieke veiligheid te beschermen?

 

  • 2.

    Kwaliteit sociale leefomgeving

In welke mate draagt het voldoen aan de voorschriften bij aan de kwaliteit van de sociale leefomgeving of zijn de gedragsvoorschriften bedoeld om de kwaliteit van de sociale leefomgeving te beschermen?

 

  • 3.

    Financieel economische schade

Hoe groot is de financieel economische schade voor de gemeenschap of voor de gemeente als de bedoelde groepen de voorschriften overtreden?

 

  • 4.

    Natuurschoon

In welke mate draagt het voldoen aan de voorschriften bij aan de bescherming van het

natuurschoon? Zijn de gedragsvoorschriften bedoeld om het natuurschoon te beschermen?

 

  • 5.

    Schade aan de (volks-)gezondheid

In welke mate draagt het voldoen aan de voorschriften bij aan de bescherming van de

volksgezondheid? Zijn de gedragsvoorschriften bedoeld om de volksgezondheid te beschermen?

 

  • 6.

    Schade aan het bestuurlijke of gemeentelijke imago

Hoe groot is de politiek bestuurlijke afbreuk als de voorschriften uit dit thema niet worden nageleefd?

 

De uitslag van de risicoanalyse is bijgevoegd als bijlage I. Naast deze risicomatrix is de voor de milieutaken een aparte prioritering opgesteld die is vastgelegd in de “Drentse Maat”.

4.4 Prioriteiten

Een groot deel van de ongewenste gedragingen van burgers en bedrijven, waaronder ook overheden, die zich kunnen voordoen binnen het domein van de Fysieke Leefomgeving is benoemd. Feitelijk gaat het dan om overtredingen van de van toepassing zijnde wet- en regelgeving.

Per ongewenste gedraging is samen met in- en extern betrokkenen beoordeeld hoe groot de kans is dat deze overtreding zich voordoet en hoe groot de impact is als de overtreding zich voordoet. Hieruit komt een bepaalde risicoscore, die in eerste aanzet de indeling in een laag risico, gemiddeld risico of hoog risico bepaalt. Vervolgens is deze initiële indeling getoetst aan de aspecten feitelijk naleefgedrag, klachten/ signalen en lokale, regionale en landelijke speerpunten. Als bijvoorbeeld blijkt dat een bepaalde overtreding op basis van kans en impact als een laag of gemiddeld risico wordt beoordeeld, maar er veel klachten ten aanzien van deze overtreding zijn of het tegengaan van deze overtreding lokaal, regionaal of landelijk prioriteit heeft, dan kan dat ertoe leiden dat de betreffende overtreding toch ingedeeld wordt als een hoog risico.

4.4.1 Eigen prioriteiten

De eigen prioriteiten van de gemeente zijn opgenomen in het VTH-programma.

4.4.2 Landelijke prioriteiten

De landelijke prioriteiten zijn opgenomen in het VTH-programma.

5 Strategie vergunningverlening

5.1 Inleiding

In dit hoofdstuk beschrijven we de strategie voor vergunningverlening voor het toetsen van aanvragen voor een omgevingsvergunning. Dit betreft de activiteiten voor bouwen, aanlegwerkzaamheden, handelen in strijd met regels ruimtelijke ordening, brandveiligheid, milieu-inrichtingen, aanpassen van een monument, slopen, aanleggen inrit, kappen van bomen en het aanbrengen van reclame-uitingen.

Een omgevingsvergunning is meestal een ‘gebonden beschikking’. Dat betekent dat het bevoegd gezag de gevraagde vergunning moet verlenen wanneer een aanvraag voldoet aan de criteria. De wijze van indiening van de aanvraag, de voorbereidingsprocedures, de wijze van beschikken en de termijnen zijn wettelijk vastgelegd. Het bevoegd gezag heeft een beperkte vrijheid in de wijze waarop daar uitvoering aan wordt gegeven. In dit hoofdstuk gaan we daarom niet uitgebreid in op het gehele proces. Het wordt in hoofdlijnen weergegeven, zodat het een duidelijk kader biedt. Daarnaast staan we met name stil bij de specifieke invulling van de onderdelen waarbij sprake is van (enige) beleidsvrijheid. In de uitvoering wordt veel gebruik gemaakt van protocollen en checklisten, waar we in dit hoofdstuk ook geregeld naar verwijzen. Deze zijn opgenomen in het Handboek in bijlage II.

5.2 Algemeen

De vergunningverlening vindt plaats binnen de kaders van Europese, landelijke en lokale wet- en regelgeving en binnen Europese (NEC), landelijke (Actieplan fijn stof, LAP) en lokale (milieubeleidsplan) beleidsmatige kaders.

Prioriteiten bij de toetsing van aanvragen zijn gebaseerd op de probleemanalyse uit hoofdstuk 4 en de jaarlijkse evaluatie en actualisatie van deze analyse.

De behandeling van een (concept)aanvraag omgevingsvergunning gebeurt volgens een vaste procedure met behulp van een zaaksysteem. Een Wabo-casemanager is verantwoordelijk voor het gehele proces. De inhoudelijke advisering wordt verzorgd door in- en externe specialisten.

5.3 Vooroverleg

De gemeente kent twee vormen van vooroverleg: de conceptaanvraag en het principeverzoek:

  • -

    Conceptaanvraag: toetsing van een concreet plan. Dit leidt niet tot een besluit als bedoeld in de Awb;

  • -

    Principeverzoek: veelal globale toetsing van de haalbaarheid van een plan. Dit kan leiden tot een ‘principebesluit’ van het college van B&W, er is geen sprake van een besluit als bedoeld in de Awb.

Het doel van vooroverleg is om na te gaan of een voorgenomen activiteit mogelijk is. Bij strijdigheid met de (wettelijke) toetsingskaders kan vroegtijdig onderzocht worden of er een mogelijkheid is om af te wijken van deze kaders.

5.4 Toetsing aanvraag omgevingsvergunning – algemeen

De toetsing van een aanvraag omgevingsvergunning bestaat uit een intake (ontvangst), een ontvankelijkheidstoets en een inhoudelijke toets. In deze fase worden wettelijk vastgelegde stappen uitgevoerd:

  • -

    Intake: ontvangstbevestiging, publicatie en bepaling procedure;

  • -

    Ontvankelijkheidstoets: toets aan de indieningsvereisten en mogelijkheid tot aanvulling van een incomplete aanvraag;

  • -

    Inhoudelijke toets: (specialistische) toetsing en advisering dat leidt tot besluitvorming.

Voor bepaalde projecten kunnen overige benodigde toestemmingen (vergunning) aanhaken. In die gevallen vindt zo snel mogelijk afstemming plaats met het bevoegde gezag dat verantwoordelijk is voor de aangehaakte toestemming. Dit kan invloed hebben op de te doorlopen procedure. Deze is uitgebreid, als een Verklaring Van Geen Bedenking van dat bevoegde gezag noodzakelijk is. Ook kan het leiden tot het verplicht stellen van voorwaarden in de vergunning.

5.5 Toetsing aanvraag omgevingsvergunning – inhoudelijk

Per aangevraagde activiteit wordt inhoudelijk getoetst aan de in de Wabo vastgelegde weigeringsgronden. Voldoet een aanvraag niet aan deze gronden, dan moet de gevraagde vergunning geweigerd worden, tenzij daarvan gemotiveerd afgeweken kan worden.

In deze paragraaf benoemen we de relevante weigeringsgronden per activiteit. Daar waar (enige) beleidsvrijheid mogelijk is, wordt toegelicht hoe daarmee wordt omgegaan. Een doel van de vergunningverlening is in alle gevallen het borgen van rechtszekerheid. Per activiteit wordt het verdere doel van de vergunningverlening aangegeven.

5.5.1 Bouwen bouwwerk

De activiteit Bouwen bouwwerk wordt inhoudelijk getoetst aan de volgende onderdelen (weigeringsgronden):

  • -

    Bouwbesluit

Een aanvraag omgevingsvergunning wordt getoetst aan het Bouwbesluit. De focus bij de toetsing ligt op de onderwerpen veiligheid (o.a. brandpreventie en constructies) en gezondheid (o.a. ventilatie). Daarbij wordt onderscheid gemaakt in het type bouwwerk. Een openbaar gebouw of een gebouw bedoeld voor een kwetsbare doelgroep kent een vergaande toets op deze onderwerpen, terwijl een vergunningaanvraag voor een dakkapel op hoofdlijnen wordt getoetst. Uit de aanvraag moet voldoende aannemelijk blijken dat het plan voldoet aan het Bouwbesluit.

 

  • -

    Bouwverordening

De toets aan de Bouwverordening vindt volledig plaats.

 

  • -

    Bestemmingsplan

De toets aan het bestemmingsplan vindt volledig plaats. Mocht er sprake zijn van strijdigheid, dan wordt afwijking daarvan overwogen volgens het Afwijkingenbeleid (zie ook paragraaf 5.5.3).

 

  • -

    Welstand

Een bouwplan wordt getoetst aan de Welstandsnota. Afhankelijk van de omvang en impact van het bouwplan adviseert de kleine of de grote Welstandscommissie hierover. Het college van B&W kan gemotiveerd afwijken van het advies.

 

Het doel van deze toets is het bieden van een veilige leefomgeving en het respecteren van aanwezige, veelal cultuurhistorische, waarden.

5.5.2 Uitvoeren werk(zaamheden)

De vergunningsplicht en de weigeringsgronden voor de activiteit ‘Uitvoeren werk(zaamheden)’ zijn geregeld in het bestemmingsplan of de beheersverordening. De belangen worden afgewogen op basis van een (nader) in te dienen onderbouwing of onderzoeken. De inhoudelijke advisering wordt uitgevoerd door interne en externe deskundigen. Het doel van deze toets is het respecteren van aanwezige cultuurhistorische, landschappelijke en natuurlijke waarden.

5.5.3 Gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan of beheersverordening

Het grondgebied van de gemeente wordt compleet gedekt door ruimtelijke plannen (bestemmingsplannen en/of beheersverordeningen). Deze plannen zijn in de meeste gevallen niet ouder dan 10 jaar. Daar waar oudere plannen geldend zijn, is sprake van een nog te ontwikkelen locatie. In ons streven naar integraliteit van de bestemmingsplannen, wordt gebruik gemaakt van generieke bestemmingen. Waar nodig vindt maatwerk plaats.

Een aanvraag omgevingsvergunning die niet voldoet aan de planologische regels, kan alsnog vergund worden met de activiteit ‘Gebruik van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan of beheersverordening’. We handelen hierbij vanuit een ‘Ja, tenzij’ houding: in principe zijn we bereid om mee te werken aan initiatieven die planologisch strijdig zijn, tenzij er redenen zijn om dat niet te doen. Daarbij gaan we ervan uit dat het initiatief niet mag leiden tot een verslechtering van de ruimtelijke kwaliteit.

Waar nodig wordt getoetst aan het planologisch afwijkingsbeleid. Dit beleid beschrijft de handelswijze bij aanvragen die planologisch strijdig zijn. Er wordt aangegeven hoe ons bestuur omgaat met de bevoegdheid om af te wijken van de geldende planologische regels. Dit beleid is niet strijdig met lokaal, provinciaal of rijksbeleid en wordt consequent en gemotiveerd toegepast.

Er zijn vier mogelijkheden om medewerking te verlenen:

  • 1.

    de binnenplanse afwijking (1°);

  • 2.

    de buitenplanse afwijking (kruimelprocedure), met toepassing van bijlage II van het Bor (2°);

  • 3.

    de buitenplanse afwijking, met een projectafwijkingsprocedure (3°);

  • 4.

    het postzegelbestemmingsplan (4°).

 

(1°) Bij de binnenplanse wijziging bevat het bestemmingsplan altijd het beoordelingskader.

 

(2°) Bij toepassing van bijlage II van het Bor gaat het vooral om artikel 4. Toetsing vindt onder

meer plaats aan het op te stellen planologisch afwijkingsbeleid.

 

(3°) De projectafwijkingsprocedure is voor plannen die niet passen in het geldende bestemmingsplan of waaraan niet met toepassing van bijlage II van het Bor kan worden meegewerkt. Met deze afwijkingsprocedure wordt afgeweken van een specifieke strijdigheid van het geldende bestemmingsplan, terwijl de bestemming er niet mee wijzigt. Deze procedure richt zich alleen op de concreet beoogde activiteit. Voor deze procedure zal aanvrager altijd een goede ruimtelijke onderbouwing moeten aanleveren. Het college besluit of meegewerkt wordt. In bepaalde gevallen is een verklaring van geen bedenkingen nodig van de gemeenteraad.

 

(4°) Het postzegelbestemmingsplan is vergelijkbaar met de projectafwijkingsprocedure. Het verschil is dat met het postzegelbestemmingsplan gezorgd wordt voor een aangepaste/nieuwe bestemming. Deze bestemming hoeft niet alleen de ruimtelijke basis te vormen voor de dan beoogde concrete activiteit, maar kan ook ruimte bieden voor toekomstige ontwikkelingen. Het college besluit of meegewerkt wordt. De gemeenteraad stelt het postzegelbestemmingsplan vast.

Het doel van deze toets is het zorgen voor een goede ruimtelijke ordening. Hierbij wordt gehandeld vanuit het denken in mogelijkheden, zonder overige belangen uit het oog te verliezen.

 

5.5.4 Brandveilig gebruik bouwwerk

In het Bor is opgesomd in welke gevallen sprake is van een vergunningplicht. In alle gevallen gaat het om het in gebruik nemen van een bouwwerk, bestemd voor het verblijf van een kwetsbare doelgroep. Om deze reden wordt de toets aan het Bouwbesluit in deze gevallen volledig gedaan.

Op grond van het Bouwbesluit is er voor een bepaalde categorie bouwwerken een Melding brandveilig gebruik nodig. Dit is ook het geval als er gebruik is gemaakt van een gelijkwaardige oplossing. We lichten dit verder toe in het Handboek in bijlage II. Vergunningaanvragen en meldingen worden voor advies voorgelegd aan de VRD.

Het doel van deze toets is het bieden van een veilige leefomgeving.

5.5.5 Milieu-inrichtingen

Inrichtingen in de zin van de Wet milieubeheer zijn onder te verdelen in;

  • -

    De omgevingsvergunningplichtige inrichtingen;

  • -

    De op grond van het Besluit algemene inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit) meldingsplichtige inrichtingen;

  • -

    De inrichtingen die onder het Activiteitenbesluit vallen, zonder meldingsplicht.

 

De RUD Drenthe adviseert over de vergunningsplichtige en meldingsplichtige inrichtingen en handelt deze, indien passend binnen het mandaat, zelfstandig af.

 

Het doel van deze toets is het beschermen van het milieu, het waarborgen van gezondheidsaspecten en het respecteren van aanwezige natuurwaarden.

5.5.6 Aanpassen rijksmonument

Aanvragen omgevingsvergunning met de activiteit ‘Aanpassen rijksmonument’ worden voorgelegd aan de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE). De RCE moet een verklaring van geen bedenking (VVGB) afgeven. In de vergunning worden de voorwaarden die door de RCE aan deze VVGB worden verbonden onverkort overgenomen in de omgevingsvergunning.

Het doel van deze toets is het respecteren en beschermen van cultuurhistorisch erfgoed.

5.5.7 Sloopwerkzaamheden

De vergunningsplicht en de weigeringsgronden voor de activiteit ‘Slopen bouwwerk’ zijn geregeld in het bestemmingsplan of de beheersverordening. De belangen worden afgewogen op basis van een (nader) in te dienen onderbouwing of onderzoeken. De inhoudelijke advisering wordt uitgevoerd door interne en externe deskundigen.

Op grond van het Bouwbesluit is er voor een bepaalde categorie sloopwerkzaamheden geen omgevingsvergunning nodig. Hiervoor kan worden volstaan met het doen van een sloopmelding. Voor de afhandeling van een sloopmelding, waarbij de verwijdering van asbest wordt gemeld, wordt advies ingewonnen van de RUD Drenthe. De RUD Drenthe handelt deze, indien passend binnen het mandaat, zelfstandig af.

Het doel van deze toets is het respecteren en beschermen van aanwezige cultuurhistorische waarden, het beschermen van de gezondheid en het sturen

van de afvalstroom.

5.5.8 Vergunningplicht op grond van een verordening

In een gemeentelijke of provinciale verordening kan geregeld zijn dat voor bepaalde werkzaamheden een omgevingsvergunning nodig is. In de Apv is onder andere de vergunningsplicht vastgelegd voor het kappen van bomen en het aanpassen of maken van een uitrit. In provinciale verordeningen is onder andere de vergunningsplicht vastgelegd voor het aanpassen van een provinciaal monument of het aanpassen of maken van een uitweg. Als de vergunningplicht geldt vanuit een provinciale verordening, dan wordt de gemeente om advies gevraagd door de provincie (het bevoegd gezag).

In de betreffende verordening zijn de weigeringsgronden gesteld voor de vergunningsplichtige activiteit. De belangen worden afgewogen op basis van een (nader) in te dienen onderbouwing of onderzoeken. De inhoudelijke advisering wordt uitgevoerd door interne en externe deskundigen.

Het doel van deze toets is het behoud van de gebouwde en landschappelijke kwaliteiten en het bieden van een veilige leefomgeving.

5.5.9 Natuurwetgeving

(Bouw)plannen kunnen gevolgen hebben voor natuur en de flora en fauna. Als bij toetsing van het plan blijkt dat hiervan sprake kan zijn, wordt de aanvrager gevraagd een quickscan uit te voeren. De uitkomst kan zijn dat ook een vergunning volgens de Wet Natuurbescherming of een ontheffing van de Flora- en Faunawet moet worden aangevraagd. Het is aan de aanvrager om ervoor te kiezen om deze procedure apart te voeren of aan te laten haken bij de aanvraag omgevingsvergunning.

Het doel van deze toets is het respecteren en beschermen van aanwezige natuurwaarden en ecologische waarden.

5.6 Besluitvorming

De besluitvorming kent 2 mogelijke voorbereidingsprocedures:

  • -

    Reguliere procedure (maximaal 8 weken)

  • -

    Uitgebreide procedure (maximaal 26 weken), volgens artikel 3.4 Awb

 

In de Wabo is geregeld voor welke activiteiten de reguliere of de uitgebreide voorbereidingsprocedure geldt.

 

Verlenging van de beslistermijn met maximaal 6 weken is slechts mogelijk als daarvoor een dringende reden is: dit wordt schriftelijk bekendgemaakt en gepubliceerd.

 

De besluitvorming vindt schriftelijk plaats. Verleende vergunningen worden in de eerstvolgende reguliere publicatie(s) bekendgemaakt.

6 Nalevingsstrategie

6.2 Inleiding

Handhavingsinstanties moeten op grond van het Bor een nalevingsstrategie hebben. Deze geven we in dit hoofdstuk weer. De nalevingsstrategie geeft aan op welke wijze en met de inzet van welke instrumenten de gestelde doelen en naleving van wet- en regelgeving worden bereikt. Het geeft weer welke activiteiten de gemeente kan ondernemen om naleving van regelgeving zoveel mogelijk te verbeteren. De nalevingsstrategie bestaat uit de volgende onderdelen, die we schematisch weergeven in figuur 6.1:

  • -

    Preventiestrategie (paragraaf 6.2)

  • -

    Landelijke handhavingsstrategie (paragraaf 6.3)

  • -

    Toezichtstrategie (paragraaf 6.4)

  • -

    Sanctiestrategie (paragraaf 6.5)

  • -

    Gedoogstrategie (paragraaf 6.6)

Figuur 6.1 Nalevingsstrategie

Nalevingsstrategie = Preventiestrategie en (landelijke) Handhavingsstrategie

(landelijke) Handhavingsstrategie = Toezichtstrategie en Sanctiestrategie en Gedoogstrategie

6.2 Preventiestrategie

De voorkeur gaat uit naar het inzetten van preventieve instrumenten. Hierdoor kunnen onveilige situaties worden voorkomen en hoeven tijdrovende en kostbare repressiemiddelen minder worden toegepast. Voorwaarde voor het goed functioneren van preventieve instrumenten is dat de wet- en regelgeving helder is en op acceptatie kan rekenen. De preventie omvat communicatie, die zo gericht mogelijk plaatsvindt aan de hand van de volgende communicatievormen:

  • -

    algemene voorlichting: via websites en lokale media worden zoveel mogelijk mensen geïnformeerd over regels en de handhaving daarvan;

  • -

    gerichte informatieverstrekking: een doelgroep of gebied informeren over de specifieke regels en handhaving die voor hen of dat gebied van toepassing zijn;

  • -

    advisering aan individuen: persoonlijke voorlichting aan een burger of bedrijf over de regels en de handhaving ervan (te denken valt aan het Bouwloket).

 

De gemeentelijke toezichthouders spelen een grote rol in de communicatie naar burgers en bedrijven. Daarnaast kunnen zij signalen uit de buurt opvangen, zodat er samenlevingsgerichte handhaving ontstaat. Door deze preventieve inzet krijgen inwoners en bedrijven de gelegenheid om uit zichzelf aan regelgeving te voldoen. Onder het hoofdstuk ‘toezichtstrategie’ gaan we nader in op preventief toezicht.

6.3 Landelijke handhavingsstrategie

De gemeente Noordenveld maakt gebruik van de landelijke handhavingsstrategie. Deze vindt u in bijlage III. Dit is een landelijk geldend afwegingsinstrument dat wordt gebruikt om van bevinding naar interventie te komen. De landelijke handhavingsstrategie heeft in eerste instantie betrekking op de Wabo. Lokale bestuurlijke afwegingsruimte zit in keuzes over toezichtprioriteiten en de manier van toezicht houden, maar niet in het toepassen van de landelijke handhavingsstrategie. Het afwijken van de landelijke handhavingsstrategie is alleen toegestaan indien dit aantoonbaar effectiever is.

Uit het oogpunt van rechtsgelijkheid is het doel van de landelijke handhavingsstrategie uitvoering geven aan de beginselplicht tot handhaven,

passend interveniëren bij iedere bevinding, in vergelijkbare situaties vergelijkbare keuzes maken en interventies op vergelijkbare wijze kiezen en toepassen, lands breed door het bestuurlijk bevoegd gezag / de Omgevingsdiensten, landelijke inspecties, politie en het OM.

De term ‘handhavingsstrategie’ drukt uit dat interveniëren breder is dan het opleggen van sancties naar aanleiding van overtredingen. Omdat interveniëren ook tijdens toezicht kan plaatsvinden, bijvoorbeeld in de vorm van aanspreken en informeren, raakt de landelijke handhavingsstrategie aan de toezichtstrategie. Ook raakt de landelijke handhavingsstrategie aan de gedoogstrategie. Dit betekent dat de landelijke handhavingsstrategie erkent dat er omstandigheden kunnen zijn om van (bestuurlijk) handhaven af te zien.

6.4.1 Inleiding

In de toezichtstrategie geven we aan welke vormen van toezicht worden onderscheiden en wat de basiswerkwijze daarbij is. Bij toezicht kan grofweg onderscheid worden gemaakt tussen actief toezicht en passief toezicht. Actief toezicht vindt planmatig plaats en komt tot uiting in routinematig en projectmatig toezicht. Passief toezicht vindt plaats naar aanleiding van klachten, meldingen, calamiteiten en handhavingsverzoeken. De wijze waarop toezicht wordt gehouden op naleving van wet- en regelgeving waarover de gemeente bevoegd is, heeft grote invloed op de handhaving.

We geen eerst in op de functies en bevoegdheden in het toezichthouden. Vervolgens komt het volgende in de toezichtstrategie aan bod:

  • -

    soorten toezicht en/of controles die de gemeente hanteert (6.4.3);

  • -

    de te doorlopen stappen bij een (her)controle (6.4.4);

  • -

    afstemming intern/extern (6.4.5);

  • -

    voorlichting (6.4.6);

  • -

    verantwoording toezicht (6.4.7).

Tot slot gaan we aan de hand van thema’s nader in op het toezicht.

6.4.2 Functies en bevoegdheden

Toezichtbevoegdheid

Titel 5.2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) vormt voor gemeentelijke toezichthouders het algemeen kader voor beschikbare toezichtsbevoegdheden. Daarnaast kan specifieke wet- of regelgeving een aanvullende, beperkende of toevoegende werking op dit kader hebben. In het algemeen is bij toezichthandelingen sprake van feitelijk handelen, waar ook de beginselen van behoorlijk bestuur uit afdeling 3.2 Awb op van toepassing zijn voor zover de aard van de toezichthandeling zich daar niet tegen verzet. De toezichthouder maakt slechts gebruik van zijn bevoegdheid voor zover dat redelijkerwijs voor de vervulling van zijn taak nodig is. Hieruit vloeit voort dat de toezichthouder zijn bevoegdheid moet uitoefenen op de wijze die voor de burger de minst belastende is.

Een toezichthouder mag elke plaats betreden en mag daarbij ter ondersteuning personen meenemen en zich desnoods met behulp van de politie toegang verschaffen. Voor het betreden van een woning is toestemming van de bewoner nodig. Indien nodig kan de toezichthouder op basis van de Algemene wet op het Binnentreden daartoe worden gemachtigd. Ook mag een toezichthouder in het kader van de uitoefening van toezicht personen vragen om zich te identificeren, inlichtingen en inzage vorderen, zaken alsmede voertuigen onderzoeken, monsters nemen. Men is verplicht hieraan medewerking te verlenen.

Toezichthouders

Onder toezichthouder wordt verstaan een persoon bij of krachtens wettelijk voorschrift belast met het houden van toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift. Aan de toezichthouders wordt een legitimatiebewijs verstrekt waarop ook de wet- en regelgeving staat vermeld ten aanzien waarvan de toezichthouder bevoegd is om toezicht uit te oefenen. Binnen de gemeente zijn verschillende ambtenaren door middel van aanwijzingsbesluiten door het college aangewezen als toezichthouder. Daarin is aangegeven op welke grondslag een toezichthouder wordt aangewezen en welke bevoegdheden hij heeft. Toezichthouders worden over het algemeen belast met het houden van toezicht op de naleving van een groot deel van de wet- en regelgeving die betrekking heeft op bouwen en ruimtelijke ordening en openbare ruimte. Zo kan ook naar aanleiding van bevindingen die inspecteurs doen buiten hun eigen vakgebied actie worden ondernomen (signaaltoezicht).

Toezichthouders hebben geen verbaliserende bevoegdheid of opsporingsbevoegdheid, dit is voorbehouden aan BOA’s. Zij kunnen wel overtredingen signaleren en in samenwerking met de juridisch medewerkers handhaving (met in achtneming van een groot aantal tussenstappen) overgaan tot het toepassen van bestuursrechtelijke dwangmiddelen.

Buitengewoon opsporingsambtenaar (BOA)

Een BOA is een opsporingsambtenaar die niet in dienst is bij de politie of de marechaussee maar wel opsporingsbevoegdheden heeft. De Minister van Justitie verleent deze bevoegdheden. Toekenning van opsporingsbevoegdheden geschiedt alleen wanneer is aangetoond dat het verkrijgen van die bevoegdheden noodzakelijk is voor het verrichten van een functie en wanneer de BOA voldoet aan eisen van vakbekwaamheid en van onbesproken gedrag is. In een akte van opsporingsbevoegdheid worden de verleende opsporingsbevoegdheden genoemd. Bij de werkzaamheden van de BOA gaat het zowel om preventief als repressief toezicht. Zijn aanwezigheid in de wijk is preventief, zodra hij een overtreder bekeurt is het repressief.

Opsporing is gericht op de ontdekking van strafbare feiten en uiteindelijk op het bestraffen van plegers. Dit is wezenlijk anders dan het houden van toezicht om overtredingen te ontdekken zodat deze ongedaan kunnen worden gemaakt. Vaak hebben BOA’s echter ook toezichtbevoegdheden. Deze toezichtbevoegdheden mogen niet worden gebruikt ter opsporing van strafbare feiten. Wanneer een BOA in het kader van het houden van toezicht op enig moment vermoedt dat een strafbaar feit is gepleegd dient hij belanghebbenden in te lichten dat zij verdachten zijn (cautie). Dit moment dient ook in het proces-verbaal te worden beschreven. Een buitengewoon opsporingsambtenaar kan van een strafbaar feit een proces verbaal opmaken, dat bewijskracht heeft. Op basis daarvan kan het Openbaar Ministerie (OM) besluiten om tot vervolging over te gaan.

6.4.3 Soorten controles

Binnen de gemeente worden de volgende soorten controles uitgevoerd:

  • -

    geplande periodieke (integrale) controles;

  • -

    incidentele controles (n.a.v. vergunningverlening, klachten, meldingen e.d.);

  • -

    bijzondere projecten;

  • -

    hercontroles;

  • -

    administratieve controles;

  • -

    controles door een BOA.

Deze controles hebben we nader beschreven in het Handboek in de bijlage II. Ook gaan we daarin in op ‘Slim handhaven’.

6.4.4 Stappen (her)controles

Bij (her)controles zijn de volgende stappen te onderscheiden, die we verder hebben uitgewerkt in het Handboek:

  • 1.

    Voorbereiding;

  • 2.

    Controle ter plaatse;

  • 3.

    Rapportage

6.4.5 Afstemming intern/extern

In het kader van toezicht moet een aantal zaken afgestemd worden op andere organisaties of organisatieonderdelen. Het betreft hier beleidsmatige afstemming, uitvoering en het voorkomen van rolconflict. In de samenwerkingsstrategie gaan we nader in op samenwerking en afstemming.

6.4.6 Voorlichting

Voorlichting voor, tijdens en na een controle heeft een preventieve werking. De wijze van communicatie is daarbij belangrijk. Hierover schrijven we meer in de preventiestrategie, welke onderdeel uitmaakt van de nalevingsstrategie.

6.4.7 Verantwoording toezicht

Op het gebied van toezicht en handhaving wordt er ieder jaar een VTH-jaarverslag opgesteld. In deze rapportage wordt onder andere aandacht besteed aan het aantal controles (verdeeld naar soort controles), aantal overtredingen (verdeeld naar type overtredingen) en het naleefgedrag van dat jaar. Naar aanleiding van het naleefgedrag en eventueel veel voorkomende overtredingen kan de wijze van toezicht bijgesteld worden.

6.5 Sanctiestrategie

6.5.1 Inleiding

Wanneer tijdens toezicht een overtreding wordt geconstateerd start de handhaving. Aan het begin van dit hoofdstuk beschreven we al dat daarbij de Landelijke Handhavingsstrategie wordt gevolgd. Daarbij worden twee uitgangspunten gehanteerd:

  • 1.

    iedere bevinding krijgt een passende interventie;

  • 2.

    het proces om tot een passende interventie te komen is in alle gevallen gelijk.

Voor een passende interventie is het essentieel dat deze plaatsvindt met het oog op de verzamelde feiten en een beoordeling van de aard en omstandigheden van het geval. Een interventie is passend wanneer het zo effectief en efficiënt mogelijk leidt tot snel herstel van de gewenste situatie, naleving teweegbrengt, herhaling voorkomt en eventueel straft waar dat passend of noodzakelijk is om de overtreder tot naleven te brengen of de norm te bevestigen.

 

Dit betekent dat twee keuzes noodzakelijk zijn:

  • 1.

    Hoe wordt er opgetreden: alleen bestuursrechtelijk, bestuurs- en strafrechtelijk, of alleen strafrechtelijk?

  • 2.

    Welke interventies worden ingezet?

 

Uit de Landelijke handhavingsstrategie blijkt het principe van zo licht mogelijk starten met interveniëren, gericht op herstel, en het vervolgens snel inzetten van zwaardere interventies als naleving uitblijft. De handhaver gebruikt de interventiematrix uit de strategie, zie figuur 6.2. De handhaver weegt daartoe de ernst van de bevinding, het gedrag van de overtreder en de feiten en omstandigheden van de situatie. Dit is verder uitgewerkt in de Landelijke Handhavingsstrategie.

Figuur 6.2 Interventiematrix

afbeelding binnen de regeling

In de sanctiestrategie worden de volgende bestuursrechtelijke instrumenten voor het handhavingsproces onderscheiden:

  • 1.

    Constateringsbrief: de overtreder wordt, door middel van een brief, gewezen op de overtreding. De overtreder krijgt de mogelijkheid binnen een gestelde termijn de overtreding te beëindigen en eventuele schade te herstellen.

  • 2.

    Vooraanschrijving: de overtreder ontvangt een bestuurlijke waarschuwing met de mogelijkheid binnen een bepaalde termijn de overtreding te beëindigen en eventuele schade te herstellen, en ontvangt hierbij een conceptbesluit. Daarbij wordt duidelijk gemaakt welke sancties open staan om de overtreding te beëindigen en eventuele schade te herstellen. De overtreder wordt in de gelegenheid gesteld zienswijze in te dienen op de vooraanschrijving.

  • 3.

    Definitieve aanschrijving: overeenkomstig de procedure als in de Algemene wet bestuursrecht wordt in deze aanschrijving een lastgeving opgelegd: het definitieve besluit. Na het verstrijken van de termijnen in deze beschikking worden de aangekondigde sancties geëffectueerd.

 

Er kunnen zich echter gevallen voordoen die aanzetten tot het direct handhavend optreden waarbij niet alle stappen kunnen worden gevolgd. Te denken valt hierbij aan acuut gevaar of calamiteiten, bijvoorbeeld een brand waarbij asbest vrijkomt, waarbij de beschikking (definitieve aanschrijving) vaak na het nemen van maatregelen wordt opgelegd.

Onafhankelijk van de zwaarte van de overtreding wordt van de voormelde aanschrijvingen een afschrift aan het Openbaar Ministerie gestuurd. Het bestuursrechtelijke traject loopt wanneer wenselijk tegelijk met een passende strafrechtelijke maatregel van het Openbaar Ministerie. Hiervoor is een goede samenwerking met politie en justitie belangrijk. Temeer wanneer het bestuursrechtelijke optreden geen of onvoldoende oplossing biedt, bijvoorbeeld omdat sprake is van onherstelbare schade, wordt met de politie bekeken of er tot een strafrechtelijke vervolging wordt gekomen. Ook hiervan gaat een preventieve uitstraling uit, het is een duidelijk statement van de gemeente.

 

Hierna sommen we kort de handhavingsinstrumenten op die de gemeente tot haar beschikking heeft. In het Handboek gaan we hier nader op in. Tevens geven we in het Handboek achtereenvolgens per thema aan welke specifieke handhavingsinstrumenten worden gebruikt.

6.5.2 Sanctiestrategie

In de sanctiestrategie onderscheiden we de hiernavolgende bestuursrechtelijke instrumenten voor het handhavingsproces. Hierbij maken we een onderscheid tussen minnelijke handhaving en repressieve handhaving. Een herstelsanctie is een op herstel gerichte interventie voor het ongedaan maken van overtredingen en/of het voorkomen van verdere of herhaalde overtreding. Een bestraffende sanctie is gericht op leedtoevoeging en kan naast een herstelsanctie worden opgelegd. Een strafrechtelijke sanctie is eveneens gericht op leedtoevoeging maar valt onder het strafrecht. Ook kan met privaatrechtelijke handhaving worden opgetreden.

Minnelijke handhaving

Minnelijke handhaving betreft de inspanningen gericht op het ongedaan maken van ongewenste situaties waarbij nog geen handhavingsinstrumenten worden toegepast. Dit kan beperkt blijven tot het aanspreken of informeren van een overtreder. Denk hierbij aan de toezichthouder die overtreders aanspreekt op hun gedrag. Anderzijds kan dit ook een langdurig proces betreffen waarbij meerdere malen wordt overlegd met overtreders over het beëindigen van ongewenste situaties. De achtergrond bij deze wijze van handhaving is echter het gegeven dat er reeds een overtredingssituatie bestaat of dat deze zich zal aandienen. Behoudens situaties waarin legaliseren of gedogen is aangezegd, geldt dat deze overtredingen dienen te worden beëindigd. De wijze waarop overtredingen ongedaan dienen te worden gemaakt, de te volgen procedure en benodigde medewerking van de gemeente, de termijnen die daarvoor worden gegund en (in mindere mate) de hoogte van sancties zijn onderwerp van gesprek. Idealiter worden langs deze weg overtredingen ongedaan gemaakt terwijl toch zo veel mogelijk rekening wordt gehouden met belangen van overtreders. Ook kan schriftelijke informatie worden verstrekt of kan verwezen worden naar websites. Aanspreken of informeren is vooral aan de orde bij goedwillende overtreders die onbedoeld niet naleven en die gemotiveerd zijn de niet naleving zo snel mogelijk zelf op te heffen.

Repressieve handhaving

Repressieve handhaving is globaal onder te verdelen naar drie soorten: bestuursrechtelijke, strafrechtelijke en privaatrechtelijke. Het college heeft op basis van de Gemeentewet de mogelijkheid om bestuursrechtelijk te handhaven. De wijze waarop bestuursrechtelijke handhaving dient plaats te vinden is in hoofdzaak beschreven in de Awb. De inventarisatie van de handhavingsinstrumenten betreft dan ook in hoofdzaak bestuursrechtelijke instrumenten.

Bij bestuursrechtelijke handhaving staat in de eerste plaats het ongedaan maken of voorkomen van overtredingen en de gevolgen daarvan voorop.

Sancties die met dit doel worden opgelegd noemen we herstelsancties. Het gaat hierbij dus om het adresseren van ongewenste situaties en niet om het bestraffen van degene die deze situatie veroorzaakt.

Vaak is de overtreder ook de persoon die het in zijn macht heeft om een overtreding te beëindigen maar dat hoeft niet. Uitgangspunt is dat degene die deze macht heeft wordt verplicht om overtredingen te beëindigen. Ook vallen enkele bestraffende sancties onder het bestuursrecht.

Strafrechtelijke handhaving richt zich tegen de overtreder door deze te bestraffen. In wezen gaat het om door de rechtsstaat gelegitimeerde vergelding door leedtoevoeging aan overtreders. Strafrecht richt zich daarmee dus niet op het ongedaan maken van ongewenste situaties maar op bestraffing van overtreders. Hier gaat ook een afschrikkende werking vanuit, wat preventief kan werken.

Privaatrechtelijke handhaving heeft een geheel andere invalshoek. Privaatrechtelijke handhaving door de gemeente vindt zijn herkomst in rechten van de gemeente. Daarbij treedt de gemeente op als elk andere rechtspersoon en natuurlijke persoon. De te handhaven rechten kunnen ofwel grondslag vinden in overeenkomsten waarbij het bestuursorgaan partij is en kan optreden vanwege het niet nakomen van deze overeenkomsten, ofwel het bestuursorgaan kan optreden vanuit een rechtspositie ten opzichte van bij een overtreding betrokken objecten en/of vanuit het aansprakelijkheidsrecht.

In tabel 6.3 geven we de verschillende vormen van repressieve handhaving overzichtelijk weer per categorie. Toelichting of verdere beschrijving van de sancties is te vinden in het Handboek in bijlage II.

Plaatje

Tabel 6.3 Vormen van repressieve handhaving

Categorie

Sanctie

Herstelsancties

Last onder dwangsom

Preventieve last onder dwangsom

Last onder bestuursdwang

Tijdelijk stilleggen

Intrekken, beperken en schorsen van vergunningen/ontheffingen

Bestraffende sancties

Bestuurlijke boete

Schorsen of intrekken vergunning

Strafrechtelijke handhaving

Bestuurlijke strafbeschikking

Privaatrechtelijke handhaving

Hanteren van eigenaarsbevoegdheid

Gebruik van privaatrechtelijke overeenkomst

Actie uit onrechtmatige daad

6.6 Gedoogstrategie

Voor de gedoogstrategie wordt de kabinetsnota ‘Grenzen aan Gedogen’ uit 1996 gevolgd alsmede de gedoogstrategie opgenomen in de “Handhavings en Gedoogstrategie Fysieke Leefomgeving Provincie Drenthe”. Gezien de beginselplicht tot handhaven is het uitgangspunt van het gedoogbeleid dat er in beginsel niet gedoogd wordt. Slechts in zeer uitzonderlijke situaties is het (tijdelijk) gedogen van een overtreding een alternatief voor handhavend optreden. De te gedogen situatie moet ten minste één van de volgende uitzonderingssituaties betreffen:

  • -

    overmacht;

  • -

    legalisatietrajecten;

  • -

    nieuwe wetgeving;

  • -

    feitelijke beëindiging van de illegale activiteit;

  • -

    experimenteersituaties;

  • -

    vernietiging vergunning op formele gronden;

  • -

    het te beschermen belang is bij gedogen gebaat;

  • -

    verlenging eerdere gedoogbeschikking.

Bij gedogen spelen de belangenafweging, aansprakelijkheidskwesties, en de algemene beginselen van behoorlijk bestuur als rechtszekerheidsbeginsel en het vertrouwensbeginsel een grote rol. Het uiteindelijke gedoogbesluit wordt genomen door het bestuursorgaan en is een besluit in de zin van de Awb. Tegen dit besluit kan bezwaar en beroep door belanghebbenden worden ingesteld.

6.7 Samenwerking

Samenwerking is in onze ogen een belangrijk onderdeel van de nalevingsstrategie. Door samenwerking wordt een bredere invulling gegeven aan de nalevingsstrategie. In het Handboek in bijlage II geven we uitvoerig aan met welke partijen de gemeente intern en extern samenwerkt en afstemming zoekt om de nalevingsstrategie te realiseren. Ook beschrijven we daarin op welke wijze zij dit doet. Hieronder geven we een korte impressie.

Intern vindt er contact plaats tussen toezichthouders, vergunningverleners, juristen, stedenbouwkundigen, ambtenaren openbare orde en veiligheid, teamleiders, wethouder en adviseurs van afdelingen als verkeer, civiele technische dienst of milieu.

Extern vindt er contact plaats met de brandweer, Veiligheidsregio Drenthe, regionale uitvoeringsdienst Drenthe, politie, waterschappen, de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA), Rijkswaterstaat, Staatsbosbeheer, woningcorporaties, maar ook met belangenverenigingen.

Er vinden tevens integrale overleggen plaats waarbij zowel verscheidene teams binnen de gemeente als externe partners deelnemen. Voorbeelden van dergelijke overleggen zijn de overleggen die betrekking hebben op Horeca of evenementen, of het regionaal handhavingsoverleg en het VTH-overleg tussen Noord-Drentse gemeenten.

7 Monitoring en evaluatie

In hoofdstuk 2 gaven we aan dat monitoring en evaluatie onderdeel uitmaken van de beleidscyclus zoals deze is vastgelegd in het Big 8-model. De procescriteria geven een verdere invulling aan de onderwerpen waarop monitoring en evaluatie dienen plaats te vinden. Inzicht in deze gegevens is nodig om te zien in welke mate en op welke wijze de gestelde doelen worden bereikt.

7.1 Monitoring

Gedurende de uitvoering van het VTH-programma vindt monitoring plaats van de onderwerpen die hierin zijn geregeld. Het monitoren hiervan is bijvoorbeeld belangrijk om lopende het jaar te kunnen sturen op de planning, om te controleren of gehandeld wordt conform de vastgestelde (beleids)kaders en om gegevens te verzamelen ten behoeve van de evaluatie. Juist voor dit laatste onderdeel is een flink aantal onderwerpen in de procescriteria opgenomen. Een overzicht hiervan is opgenomen in het Handboek. De verzamelde gegevens worden daarnaast gebruikt als input voor het VTH-programma en kunnen aanleiding zijn om het VTH-beleid op onderdelen aan te passen.

7.2 Evaluatie

De uitvoering van het beleidsplan wordt elk jaar uitgewerkt in een VTH-programma. Het VTH-programma bevat een realistische raming van de VTH-activiteiten die dat jaar zullen worden uitgevoerd. Het programma is leidend voor de uitvoering van deze taken. Daarbij dient uiteraard rekening gehouden te worden met de organisatorische en financiële mogelijkheden en de bestuurlijke ambitie.

Na afloop van elk kalenderjaar wordt een evaluatie van het VTH-programma opgesteld. Dit is het VTH-jaarverslag. In deze evaluatie wordt een overzicht gegeven van de doelstellingen uit het VTH-programma afgezet tegen de resultaten van het betreffende jaar (output). Op een gedetailleerde wijze wordt inzicht gegeven in de prestaties op het gebied van vergunningverlening en handhaving. Hierbij gaat het onder andere om aantallen, kwaliteit, complexiteit, tijdigheid, bezoekfrequenties, geconstateerde overtredingen en naleefgedrag. Ook worden de beraamde en de daadwerkelijk bestede uren weergegeven. Indien de evaluatie daartoe aanleiding geeft, worden de prioriteiten, beleidsdoelstellingen of strategieën aangepast in het VTH-programma voor het daaropvolgende jaar. Zoals in paragraaf 2.4.2 al is genoemd, wordt er daarnaast geëxperimenteerd met het opstellen van goede outcomecriteria. Ook deze zullen worden betrokken bij de evaluatie.

Bijlage I. Risicoanalyse

1.1 Algemeen

Een groot aantal wetten en regels op het gebied van de fysieke ruimte waarvoor de gemeente verantwoordelijk is, zijn niet op dezelfde intensieve manier te handhaven. Tevens varieert het effect bij niet handhaven van een bepaalde regel op de fysieke ruimte ook. Voor een duidelijk en weloverwogen handhavingsbeleid is daarom een prioriteitenstelling noodzakelijk. Dit betekent dat er keuzes gemaakt moeten worden. Daarbij spelen vragen als wat gaan we handhaven, hoe gaan we handhaven, wat heeft prioriteit en wat heeft minder prioriteit.

Met het maken van deze keuzes wordt de handhavingscapaciteit efficiënter ingezet.

Om de actualiteit van de handhavingsproblematiek te waarborgen, moet het VTH beleid periodiek opnieuw door het college worden vastgesteld. In de gemeente Noordenveld zullen de handhavingstaken in beginsel iedere 4 jaar opnieuw worden geprioriteerd. Tussentijdse aanpassing is mogelijk. Jaarlijks wordt bij het opstellen van het VTH programma beoordeeld of de prioritering uit de risicoanalyse nog actueel is.

Een integrale benadering van de handhavingsproblematiek laat zien dat handhaving vaak taakveldoverschrijdend kan zijn. Juist dan is afstemming van en duidelijkheid over handhaving op zijn plaats. De beleidsuitgangspunten, omgevingsanalyse en de risicoanalyse vormen hierbij de basis voor het stellen van prioriteiten. Daarbij krijgen de handhavingstaken met de grootste risico’s logischerwijs de hoogste prioriteit. Om die risico’s te kunnen schatten, is een risicoanalyse uitgevoerd.

1.2 Risicoanalyse

Zoals in de vorige paragraaf al werd aangegeven, is de prioriteitenstelling gebaseerd op een inschatting van het risico op negatieve effecten bij overtreding van de verschillende handhavingstaken. Om die risico’s in te kunnen schatten is een risicoanalyse gemaakt op basis van de systematiek van het Ministerie van Justitie. De risicoanalyse bestaat uit een aantal stappen en past in het beleidsconcept programmatisch handhaven. Een waarschuwing vooraf. Hoewel de risicomatrix met cijfers werkt is de uitkomst niet objectief maar subjectief. Het is het gevolg van een keuze. De matrix helpt bij het rationaliseren van die keuze.

Allereerst is gekeken welk belang er gehecht wordt aan de aspecten:

  • -

    Fysieke veiligheid (letsel, al dan niet dodelijk);

  • -

    Kwaliteit (kwaliteit van de sociale omgeving, waaronder gevoelens van (on)veiligheid);

  • -

    Financieel-economische schade;

  • -

    Verlies van of schade aan natuurschoon (teruggang van biodiversiteit);

  • -

    Schade aan de (volks)gezondheid

  • -

    Schade aan het bestuurlijke of gemeentelijke imago. 

 

Vervolgens is gekeken naar de effecten: wat is het effect van het niet naleven van de regels voor de verschillende beleidsvelden op de hiervoor genoemde aspecten? Met andere woorden hebben de regels die worden overtreden tot doel bovenstaande aspecten te beschermen?

 

Tenslotte is een inschatting gemaakt wat de kans op regelovertreding is bij de huidige handhavingsinspanning. Hierbij is wel rekening gehouden met andere mechanismen die de naleving beïnvloeden zoals andere bevoegde gezagen en regelgeving waarvoor de gemeente niet bevoegd is maar die van invloed kunnen zijn op de kans dat de betreffende regels worden overtreden.

 

Werkwijze

Door middel van een score van 0 tot 5 is de ernst van de gevolgen weergegeven. Daar waar 0 ingevuld is, zijn wij van mening dat niet navolgen van de gedragsregels geen enkele invloed heeft op het betreffende criterium. Daarbij gaan wij ervan uit dat het belang dat men aan de verschillende criteria hecht in principe gelijk is. Echter indien er twijfel bestaat bij de prioritering zijn de factoren gezondheid en fysieke veiligheid doorslaggevend.

 

De vijfpuntschaal:

0= n.v.t.

1= heel klein

2= klein

3= gemiddeld

4= groot

5= heel groot

 

In onderstaande tabel staat de nadere benoeming van de cijfers die zijn gehanteerd.

Fysiek

kwaliteit

Finanec

Natuur

Volksgezondheid

imago

0,01 geen effect

idem

idem

idem

idem

idem

1= pijn of letsel bij een individu

1= nauwelijks toename onveiligheidsgevoelens

1= € 1, -

-

€1000,-

1= Enige verstoring van het aanzien

1= gering gevaar voor de gezondheid

1= nauwelijks bestuurlijk belang/ aantasting imago

2= pijn of letsel bij meer individuen

2= Enige toename onveiligheidsgevoelens

2= €1000,-

-

 €10000,-

2= Aanzienlijke aantasting van het aanzien

2= gevaar voor de volksgezondheid

2= klein bestuurlijk belang/ aantasting imago

3= Zwaar letsel bij een enkeling of gering letsel bij velen

3= Gemiddelde toename onveiligheidsgevoelens

3=

€10000,-

-

 €100000,-

3= Aantasting leefomgeving van enige duur

3= groot gevaar voor de volksgezondheid id e/o enige ziekte gevallen

3= gemiddeld bestuurlijk belang/ aantasting imago

4= Dood van een enkeling of ernstig letsel bij velen

4= Grote toename onveiligheidsgevoelens

4= €100000,-_

-

€1000000,-

4= Aantasting leefomgeving van lange duur

4= Veel ziekte gevallen e/o een enkel geval

4= Groot bestuurlijk belang/ aantasting imago

5= meer doden

5= Zeer grote toename onveiligheidsgevoelens

5= > €1000000,-

5= vernietiging leefomgeving

5= meer sterfgevallen

5= zeer groot bestuurlijk belang/aantasting imago.

 

Invullen van de risicomatrix

In de tabel wordt in de verticale kolom het “negatieve effect” gescoord. Dit is de verwachte ernst van de gevolgen van overtreding van gedragsregels die voor het desbetreffende beleidsveld gelden. In algemene woorden gesteld gaat het om het belang dat het gedragsvoorschrift beschermt en in welke mate het die bescherming biedt. Bij het invullen van de matrix zijn de volgende vragen geformuleerd.

 

Fysieke veiligheid: in welke mate draagt voldoen aan de gedragsvoorschriften, die tot deze handhavingstaak behoren bij aan de fysieke veiligheid/ zijn de gedragsvoorschriften bedoeld om de fysieke veiligheid te beschermen?

 

Kwaliteit sociale leefomgeving: in welke mate draagt voldoen aan de gedragsvoorschriften die tot deze handhavingstaak behoort bij aan de kwaliteit van de sociale leefomgeving/ zijn de gedragsvoorschriften bedoeld om de kwaliteit van de sociale leefomgeving te beschermen?

 

Financieel-economisch: Hoe groot is de financieel economische schade voor de gemeenschap en voor de gemeente als alle subjecten de tot hen gerichte gedragsvoorschriften van de betreffende handhavingstaak overtreden?

 

Natuur: In welke mate draagt voldoen aan de gedragsvoorschriften die tot de handhavingstaak behoren bij aan de bescherming van natuurschoon/ zijn de gedragsvoorschriften bedoeld om het natuurschoon te beschermen?

 

Volksgezondheid: In welke mate draagt voldoen aan de gedragsvoorschriften dit tot deze handhavingstaak behoren bij aan de bescherming van de volksgezondheid/ zijn de gedragsvoorschriften bedoeld om de volksgezondheid te beschermen?

 

Imago: Hoe groot is de politiek- bestuurlijke afbreuk als de voorschriften van deze handhavingstaak onvoldoende worden nageleefd?

 

Kans

De kans is gescoord op grond van de verwachte overtredingskans van die regels met de huidige handhavingsinspanning. Het belang dat de regel beschermt wordt afgewogen tegen de mate waarin de werkgroep verwacht dat mensen die regel overtreden.

 

Risico

Van de zes criteria is het gemiddelde berekend (totale negatieve effect), het (gewogen) gemiddelde maal de kans dat de regels worden overtreden zonder handhavingsinspanning leidt tot een totaalscore, het risico.

 

De scores uitgedrukt in woorden

Score <6 = klein risico

Score <12 = gemiddeld risico

Score <20 = groot risico

Score <25 = zeer groot risico

 

Prioritering op basis van de risicoanalyse

De omvang van het risico uitgedrukt in een cijfer zegt nog niet alles over de prioritering van de handhavingstaak. Het is mogelijk dat er handhavingstaken zijn waar de beschermde belangen oftewel mogelijke negatieve effecten bij regelovertreding groot zijn (4 of 5 scoren), terwijl de kans op overtreding klein is (2 of minder). Deze thema’s scoren hooguit met een gemiddeld risico. Maar voor de handhaving kunnen deze hoge prioriteit hebben, juist omdat de belangen die op het spel staan groot zijn. De taken kunnen derhalve worden geprioriteerd, behalve op grond van risico’s, ook op grond van het beschermde belang enerzijds en de kans anderzijds. We kunnen in de prioritering 4 verschillende clusters onderscheiden:

 

Prioriteit 1: heel hoog (groot belang/ grote overtredingskans);

Prioriteit 2: hoog (groot belang/ kleine overtredingskans);

Prioriteit 3: gemiddeld (klein belang/ grote overtredingskans);

Prioriteit 4: laag (klein belang/ kleine overtredingskans).

 

Hieronder volgt een schematische weergave van de prioriteitstelling.

Kans

Heell groot

Prioriteit 3: gemiddeld

Prioriteit 1: heel hoog

Prioriteit 4: laag

Prioriteit 2: hoog

Heel klein

Heel groot

Belang (potentieel negatief effect)

afbeelding binnen de regeling

Toelichting bij de risicomatrix

De voorgaande lijst met handhavingstaken is niet limitatief. Het is een globale weergave van de handhavingstaken. Daarnaast bevat dit schema meer handhavingstaken dan de taken die onder de werking van dit beleid vallen. De handhaving van bepalingen uit de APV vallen in principe (nog) niet onder dit beleid, echter ze worden wel benoemd in het jaarlijks op te stellen VTH programma. Om deze reden staan deze taken wel opgenomen in het schema.

 

Tot slot kunnen de globale taken in het schema verder worden onder geprioriteerd. Neem bijvoorbeeld de overtredingen van de gebruiksbepalingen van het bestemmingsplan. Deze taak krijgt een hoge prioriteit. Echter er zijn veel verschillende soorten strijdig gebruik te onderscheiden. De aard en omvang van de overtreding bepaalt welke prioriteit de handhaving van de overtreding krijgt en welke acties passend zijn bij de geconstateerde overtreding.

 

1.3 Doorwerking van de prioriteiten

De hiervoor weergeven prioriteitenstelling moet richting geven aan de inzet van mensen, middelen, de frequenties van toezicht en handhaving en de aspecten waarop tijdens handhavingsbezoeken wordt gelet. De prioriteitenstelling wil zeggen dat we overal aandacht aan besteden alleen met een verschillende handhavingsinzet.

 

Prioriteit hoog (1&2)

Een hoge prioriteit betekent dat intensieve en integrale controle op basis van (indien mogelijk) een vooraf opgesteld actieplan plaatsvindt op de naleving van de regels. Integraal wil zeggen: met de betrokken taakvelden van de eigen organisatie en de relevante partners. Een hoge prioriteit brengt met zich mee dat elke melding van burgers, bedrijven of handhavingspartners waaruit zou kunnen worden afgeleid dat er sprake is van regelovertreding van de kernbepalingen een vervolg krijgt.

 

Bij een eerste constatering van overtreding van handhavingstaken met een hoge handhavingsprioriteit volgt altijd een reactie, daar waar mogelijk lik- op- stuk. Enerzijds om de overtreder direct tot naleving te dwingen, anderzijds om tijdrovende aanschrijvingsprocedures tot een minimum te beperken. Bij constatering van een overtreding van een kernbepaling bij hercontrole volgt een bestuursrechtelijke of strafrechtelijke sanctie. Over de toepassing van strafrechtelijke en bestuursrechtelijke sancties afhankelijk van de aard van de overtreding en over de aard en omvang van de strafrechtelijke geldboete heeft het gemeentebestuur afspraken gemaakt met politie en Openbaar Ministerie.

 

Prioriteit gemiddeld (3)

Bij constatering van een overtreding volgt altijd een reactie. Indien bij hercontrole opnieuw een overtreding wordt geconstateerd volgt een sanctie, afhankelijk van de aard van de overtreding bestaande uit een strafrechtelijke geldboete of een bestuursrechtelijke sanctie. Over de aard en omvang van de strafrechtelijke geldboete heeft de gemeente afspraken gemaakt met politie en Openbaar Ministerie.

 

Prioriteit Laag (4)

Een lage prioriteit betekent dat minimale handhavingsactiviteit plaatsvindt. Handhaving in de vorm van controles vindt alleen plaats indien uit een melding of waarneming rechtstreeks een vermoeden van regelovertreding voortvloeit.

Doel van deze acties is het in beeld krijgen van de naleving van regelgeving op de verschillende taakvelden en het verkrijgen van input voor hernieuwde prioriteitstelling.

 

Bij constatering van een overtreding volgt een schriftelijke dan wel mondelinge waarschuwing. Over de aard en de omvang van de sanctie heeft de gemeente afspraken gemaakt met politie en Openbaar Ministerie.

 

Klachten

De afhandeling van meldingen heeft een hoge prioriteit. Indien er is bepaald of de vakgroep Handhaving de juiste vakgroep is voor de afhandeling van de melding zal er een onderzoek moeten plaatsvinden om te bepalen of er sprake is van de overtreding van een voorschrift waarvoor de gemeente het bevoegde gezag is. Naar aanleiding van dit onderzoek wordt bepaald op welke wijze er wordt opgetreden.

 

In beginsel wordt geprobeerd om tot een praktische oplossing te komen voor een probleem alvorens een handhavingsprocedure wordt opgestart.

 

Aan de hand van de vraag of sprake is van een spoedeisende of bedreigende situatie wordt de prioriteit van een melding/ klacht bepaald. Voor overtredingen met een hoge prioriteit zal een juridische procedure worden opgestart. Mocht van een hoge prioritering geen sprake zijn dan kan dit betekenen dat niet direct een handhavingsprocedure wordt opgestart. Aangezien het vaak gaat om conflicten die voortvloeien uit een verslechterde relatie tussen inwoners wordt de verantwoordelijkheid voor het oplossen van het probleem terug gelegd bij de inwoner en zal deze gewezen worden op de eigen verantwoordelijkheid om te komen tot een oplossing.

Bijlage II. Handboek

De gedetailleerde uitwerking van dit beleid wordt onder andere nog ingevuld in het Handboek, waarin procesmatige beschrijvingen komen te staan aangaande hoe per product te werk wordt gegaan. Dit wordt het komende jaar (2017) verder uitgewerkt.

Bijlage III. Landelijke handhavingsstrategie 

Bijlage III landelijke handhavingsstrategie