Beleidsregels van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Noordoostpolder houdende regels omtrent boete voor sociale zekerheidswetten Beleidsregels boete sociale zekerheidswetten Noordoostpolder 2017

Geldend van 18-03-2017 t/m heden met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2017

Intitulé

Beleidsregels boete sociale zekerheidswetten gemeente Noordoostpolder 2017

Het college van burgemeester en wethouders van Noordoostpolder,

gelet op art. 18a Participatiewet en art. 20a van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeelte arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen en art. 20a van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze, de Maatregelverordening Noordoostpolder 2015,

B E S L U I T:

vast te stellen de:

Beleidsregels boete sociale zekerheidswetten gemeente Noordoostpolder 2017

Artikel 1. Begripsomschrijving

Alle begrippen die in deze beleidsregels gebruikt worden en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Algemene wet bestuursrecht (Awb), de Participatiewet, de IOAW en IOAZ en het Boetebesluit socialezekerheidswetten (Boetebesluit).

Artikel 2. Lichte of zware procedure

  • 1. Als er sprake is van een benadelingsbedrag van ten hoogste € 340 dan wordt de boete afgehandeld volgens de lichte procedure. Dit betekent dat het opmaken van een boeterapport en het vragen van de zienswijze van de betrokkene niet verplicht zijn.

  • 2. Bij een benadelingsbedrag van € 340 of meer wordt altijd de zware procedure gevolgd waarbij het opmaken van een boeterapport en het vragen van een zienswijze van de betrokkene verplicht zijn.

Artikel 3. Waarschuwing

  • 1. Het college volstaat met het geven van een schriftelijke waarschuwing als:

    • a.

      het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenverplichting niet heeft geleid tot een benadelingsbedrag;

    • b.

      het niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht heeft geleid tot een benadelingsbedrag van maximaal € 150.

    • c.

      de betrokkene wel inlichtingen heeft verstrekt, die echter onjuist of onvolledig waren, of anderszins een wijziging van omstandigheden niet onverwijld heeft gemeld, maar uit eigen beweging alsnog binnen 60 dagen de juiste inlichtingen verstrekt voordat de overtreding is geconstateerd, tenzij de betrokkene deze inlichtingen heeft verstrekt in het kader van toezicht op de naleving van een inlichtingenverplichting.

  • 2. Als eerder binnen een periode van 24 maanden een waarschuwing is gegeven voor eenzelfde overtreding zoals benoemd in het eerste lid, legt het college een boete op die niet hoger is dan het minimumbedrag als bedoeld in artikel 2 van het Boete-besluit (€ 150).

Artikel 4. Afstemming van de boete op de omstandigheden

Indien belanghebbende de op grond van de artikel 2 van het Boetebesluit sociale zekerheidswetten berekende boete wegens financiële omstandigheden niet in één keer kan betalen, wordt de maximale hoogte van de op te leggen boete als volgt bepaald:

  • a.

    Bij opzet bedraagt de maximale boete een bedrag ter hoogte van 24 maal het voor beslag vatbare deel van het inkomen van belanghebbende ten tijde van het opleggen van de boete,

  • b.

    Bij grove schuld bedraagt de maximale boete een bedrag ter hoogte van 18 maal het voor beslag vatbare deel van het inkomen van belanghebbende ten tijde van het opleggen van de boete.

  • c.

    Bij normale verwijtbaarheid bedraagt de maximale boete een bedrag ter hoogte van 12 maal het voor beslag vatbare deel van het inkomen van belanghebbende ten tijde van het opleggen van de boete.

  • d.

    Bij verminderde verwijtbaarheid bedraagt de maximale boete een bedrag ter hoogte van 6 maal het voor beslag vatbare deel van het inkomen van belanghebbende ten tijde van het opleggen van de boete.

  • e.

    Bij recidive zoals bedoeld in artikel 2, onder c en d, bedraagt de maximale boete een bedrag van 150% van de uitkomsten, voorafgaand aan afronding, van de op grond van de onderdelen a tot en met d van dit artikel gemaakte berekeningen.

  • f.

    Indien ten tijde van het opleggen van de boete blijkt dat er bij belanghebbende sprake is van aangetoond vermogen, dan kan er van uitgegaan worden dat dat aangetoonde vermogen geheel beschikbaar is om de boete zoals vastgesteld op grond van de artikel 2 van het Boetebesluit te voldoen. Het deel van de boete dat het totaalbedrag van het aangetoonde vermogen overschrijdt kan op grond van a t/m e van dit artikel worden afgestemd;

  • g.

    Indien de belanghebbende ten tijde van het opleggen van de boete andere inkomsten heeft dan een uitkering en géén medewerking verleent om inzicht te bieden in de hoogte van de inkomsten, dan wordt de boete uitsluitend op grond van de artikel 2 van het Boetebesluit vastgesteld;

  • h.

    Indien de belanghebbende ten tijde van het opleggen van de boete een uitkering heeft op grond van de IOAW of de IOAZ, dan wordt voor de toepassing van dit artikel uitgegaan van de bijstandsnorm die op belanghebbende van toepassing zou zijn indien belanghebbende een uitkering op grond van de Participatiewet zou ontvangen.

Artikel 5. Afzien van het opleggen van een bestuurlijke boete

  • 1. Het College kan afzien van het opleggen van een bestuurlijke boete bij:

    • a.

      Dringende redenen

    • b.

      Gegevens tijdens aanvraag en na aanvultermijn niet compleet

    • c.

      Achteraf ontvangen middelen

  • 2. Als het college afziet van het opleggen van een bestuurlijke boete wegens dringende redenen, wordt er altijd een beschikking afgegeven. De gedraging waarover wordt beschikt telt mee voor eventuele recidive.

Artikel 6. Citeertitel

Deze beleidsregels worden aangehaald als: “Beleidsregels boete sociale zekerheidswettenNoordoostpolder 2017”.

Artikel 7. Inwerkingtreding

  • 1. Deze beleidsregels treden in werking met ingang van 7 maart 2017 en werken terug tot 1 januari 2017

  • 2. De Beleidsregels boete sociale zekerheidswetten gemeente Noordoostpolder 2015, vastgesteld op dec 2014, worden met ingang van 1 januari 2017 ingetrokken.

Artikel 8. Overgangsrecht

Deze beleidsregels zijn ook van toepassing op alle boete-onderzoeken waarbij op de datum van inwerkingtreding door het college nog geen besluit is genomen inclusief een besluit op bezwaar of beroep

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de vergadering van 7 maart 2017.
De burgemeester, de secretaris,

TOELICHTING BELEIDSREGELS BOETE SOCIALE ZEKERHEID GEMEENTE NOORDOOSTPOLDER 2017

ALGEMENE TOELICHTING

Sinds de inwerkingtreding van de Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW wetgeving met ingang van 1 januari 2013 is de gemeente verplicht om bij schending van de inlichtingenverplichting een boete op te leggen.

Na invoering van deze wet is er een aantal uitspraken gedaan door de Centrale Raad van Beroep. Uitspraken over de hoogte van de boete en over de afstemming in verband met verwijtbaarheid. De in 2013 gekozen lijn dat een boete in alle gevallen gelijk is aan het benadelingsbedrag is door de CRvB verworpen. Er zal onderzoek gedaan moeten worden naar de mate van verwijtbaarheid én de mogelijkheid om een opgelegde boete ook daadwerkelijk terug te betalen.

Als gevolg van deze uitspraken is het boetebesluit per 1 januari 2017 gewijzigd. Ook de beleidsvrijheid van de gemeente is gewijzigd. De invulling van de gemeentelijke beleidsvrijheid is vastgelegd in deze beleidsregels.

ARTIKELGEWIJZE TOELICHTING

Daar waar hierna geen toelichting wordt gegeven worden de beleidsregels voldoende duidelijk geacht.

Artikel 1

Bij de begrippen die worden gehanteerd in deze beleidsregels wordt aangesloten bij de begrippen in de Algemene wet bestuursrecht en het Boetebesluit socialezekerheidswetten.

Omwille van de leesbaarheid van deze beleidsregels wordt de definitie van een tweetal kernbegrippen hieronder herhaald:

  • benadelingsbedrag: het bedrag dat, als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenverplichting, ten onrechte of tot een te hoog bedrag aan bijstand is ontvangen (artikel 18a lid 2 Participatiewet).

  • inlichtingenverplichting: de verplichting als bedoeld in artikel 13 lid 1 van de IOAW; artikel 13 lid 1 IOAZ; artikel 17 lid 1 Participatiewet; en artikel 30c lid 2 en 3 van de Wet SUWI.

Artikel 2

In artikel 5.53 lid 1 AWB is bepaald dat gekozen kan worden voor een lichte procedure als de maximale boete niet hoger is dan € 340. Bij de lichte procedure is het maken van een rapport en horen van de belanghebbende een bevoegdheid en geen verplichting. De gemeente maakt gebruik van de mogelijkheid om de lichte procedure in te zetten.

Artikel 3

De mogelijkheid van het geven van een waarschuwing zijn in het nieuwe boetebesluit verruimd. Het college kan volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing als:

  • er geen sprake is van benadeling. Het niet verstrekken van de informatie heeft niet geleid tot het betalen van een (te hoge) uitkering;

  • het benadelingsbedrag lager is dan € 150. Het benadelingsbedrag moet worden terugbetaald maar er komt geen boete bij;

  • De inlichtingenplicht niet is nagekomen maar betrokkene dat op eigen initiatief binnen 60 dagen herstelt. Er is geen sprake van eigen initiatief als de gemeente informatie opvraagt. In die situatie wordt wel een boete opgelegd

Een waarschuwing is eenmalig. Als de betrokkene binnen 24 maanden nogmaals de inlichtingenplicht niet nakomt dan volgt een boete, ongeacht of er sprake is van een benadelingsbedrag.

Artikel 4

In het oude boetebesluit was de hoogte van de boete gelijk aan het benadelingsbedrag. De CRvB heeft nadrukkelijk aangegeven dat bij het bepalen van de hoogte van de boete gekeken moet worden naar de verwijtbaarheid. Het maakt een groot verschil of er sprake is van opzet of van verminderde verwijtbaarheid. De wetgever heeft dit overgenomen. In zijn algemeenheid zal er sprake zijn van normale verwijtbaarheid.

In artikel 2a van het Boetebesluit socialezekerheidswetten staan criteria opgesomd die aangeven wanneer er in ieder geval sprake is van verminderde verwijtbaarheid:

  • 1.

    Bij de bepaling van de hoogte van de bestuurlijke boete wordt de mate waarin de gedraging aan de betrokkene kan worden verweten beoordeeld naar de omstandigheden waarin betrokkene verkeerde op het moment dat hij de inlichtingenverplichting had moeten nakomen.

  • 2.

    Bij de beoordeling van de mate waarin de gedraging aan de betrokkene kan worden verweten, leiden in ieder geval de volgende criteria tot verminderde verwijtbaarheid:

    • a.

      de betrokkene verkeerde in onvoorziene en ongewenste omstandigheden, die niet tot het normale levenspatroon behoren en die hem weliswaar niet in de feitelijke onmogelijkheid brachten om aan de inlichtingenverplichting te voldoen, maar die emotioneel zo ontwrichtend waren dat hem niet (volledig) valt toe te rekenen dat de inlichtingen niet tijdig of volledig zijn verstrekt;

    • b.

      de betrokkene verkeerde in een zodanige geestelijke toestand dat hem de overtreding niet (volledig) valt aan te rekenen;

    • c.

      de betrokkene heeft wel inlichtingen verstrekt, die echter onjuist of onvolledig waren, of heeft anderszins een wijziging van omstandigheden niet onverwijld gemeld, maar uit eigen beweging alsnog de juiste inlichtingen verstrekt voordat de overtreding is geconstateerd, tenzij de betrokkene deze inlichtingen heeft verstrekt in het kader van toezicht op de naleving van een inlichtingenverplichting; of

    • d.

      de hoogte van het benadelingsbedrag waarop de boete is gebaseerd kan mede aan het college verweten worden

Dit is geen limitatieve opsomming. In andere dan de hierboven beschreven situaties kan er ook sprake zijn van verminderde verwijtbaarheid.

Daarnaast is in deze nieuwe beleidsregels bepaald dat de hoogte van de boete afhangt van de draagkracht van de betrokkene. Afhankelijk van de mate van verwijtbaarheid kan de boete nooit hoger zijn dan 6, 12, 18 of 24 maal het voor beslag vatbare deel van het inkomen op het moment dat de boete wordt opgelegd. Aanwezig vermogen kan volledig worden ingezet voor het betalen van de boete. Dit is op basis van artikel 5:46 van de Awb en jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep. De wetgever heeft dit bewust niet opgenomen in het Boetebesluit sociale zekerheidswetten

Het opleggen van een boete is een belastend besluit. Dat betekent dat de bewijslast bij het college ligt. Het college zal dus moeten aantonen dat sprake is van opzet of grove schuld om een hogere boete van respectievelijk 100% of 75% van het benadelingsbedrag te kunnen opleggen. Het college moet dus vaststellen of sprake is van opzet, grove schuld of schuld. Daarnaast moet het college ook onderzoek doen naar verminderde verwijtbaarheid. Blijkt daarover niets uit het dossier en de klant geeft dit zelf ook niet aan, dan hoef je geen verminderde verwijtbaarheid aan te nemen. In dat geval pas je de standaardverlaging van 50% toe.

Bij recidive is de boete 150% van het benadelingsbedrag maar ook dan moet berekend worden wat de betrokkene maximaal kan betalen.

Boetes mogen niet hoger zijn dan de maximumboetes zoals die van toepassing kunnen zijn conform art. 23, vierde lid van het Wetboek van Strafrecht. Dit betekent dat in het geval er sprake is van opzet de boete maximaal € 81.000 kan bedragen.

Artikel 5

De Algemene Wet Bestuursrecht geeft in hoofdstuk 5 een aantal redenen om geen bestuurlijke boete op te leggen:

  • Geen verwijtbaarheid

  • Rechtvaardigingsgrond

  • Aangifte bij het Openbaar Ministerie

  • Voor dezelfde gedraging is reeds een bestuurlijke boete opgelegd

  • Opleggen van boete is verjaard

  • Belanghebbende is overleden

Voor de nadere toelichting daarop zie de AWB

Daarnaast zijn er redenen waarom het College kan afzien van het opleggen van een bestuurlijke boete.

  • a.

    Dringende redenen

    Wat dringende redenen zijn, is afhankelijk van de concrete situatie en kan niet op voorhand worden vastgelegd. Dit wordt individueel beoordeeld. Deze werkwijze komt het maatwerk ten goede. Het moet echter wel gaan om zeer uitzonderlijke gevallen. Het enkele feit dat het de belanghebbende aan financiële middelen ontbreekt om in het bestaan te voorzien, is onvoldoende om te kunnen spreken van dringende redenen (TK 2011-12, 33 207, nr.3, p. 47. Vergelijk ook CRvB 14-02-2012, nr. 09/4506 Wwb, LJN: BV6355). Deze regel kan worden toegepast, indien door het opleggen van een bestuurlijke boete voor belanghebbende (of zijn gezin) onaanvaardbare consequenties zouden optreden, Daarbij kan met name gedacht worden aan levensbedreigende omstandigheden voor personen of aan duurzame ontwrichting van het gezinsleven.

  • b.

    Gegevens tijdens aanvraag en na aanvultermijn niet compleet

    Wanneer de informatie die nodig is om het recht op een uitkering vast te stellen niet door de betrokkene wordt gegeven, wordt de aanvraag niet verder in behandeling genomen. Er wordt geen uitkering toegekend en ook geen boete opgelegd.

  • c.

    Achteraf ontvangen middelen

    De situatie kan zich voordoen dat een belanghebbende achteraf ontvangen middelen niet uit eigenbeweging meldt aan het college. Denk bijvoorbeeld aan de ontvangst van een erfenis. Bij achteraf ontvangen middelen is geen sprake van ten onrechte verleende bijstand. De bijstand is in een dergelijk geval immers - vanwege het tijdelijke gebrek aan middelen - terecht verleend. Evenmin is sprake van schending van de inlichtingenplicht. Het opleggen van een bestuurlijke boete is daarom niet mogelijk. Terugvordering is wel mogelijk (zie “Achteraf beschikken over middelen”).Indien een belanghebbende de nabetaling verzwijgt, is wel sprake van schending van de inlichtingenplicht vanaf het moment van de nabetaling. Een belanghebbende kan dan wel over de middelen beschikken en het college moet een intrekkings-/herzieningsbesluit nemen op grond van artikel54 lid 3 Participatiewet. Voor de hoogte van de bestuurlijke boete moet worden gekeken naar de te veel of ten onrechte verstrekte bijstand.

Artikel 6, 7, 8

Geen nadere toelichting