Regeling vervallen per 21-07-2021

Verordening percentageregeling beeldende kunst in de openbare ruimte gemeente Noordoostpolder 2013

Geldend van 29-09-2012 t/m 20-07-2021

Intitulé

Verordening percentageregeling beeldende kunst in de openbare ruimte gemeente Noordoostpolder 2013

De raad van de gemeente Noordoostpolder,

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 10 juli 2012,

gelet op artikel 149 van de Gemeentewet,

overwegende dat het wenselijk is om een aantrekkelijke collectie beeldende kunst in de openbare ruimte van de gemeente Noordoostpolder te blijven onderhouden en ontwikkelen, zoals vastgelegd in de Beleidsnotitie Beeldende Kunst in de Openbare Ruimte

Gemeente Noordoostpolder 2012-2016, ‘Beeldbepalend’,

B E S L U I T:

vast te stellen de

Verordening percentageregeling beeldende kunst in de openbare ruimte gemeente Noordoostpolder 2013

Verordening percentageregeling beeldende kunst in de openbare ruimte gemeente Noordoostpolder

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    beeldende kunst: ieder proces of product waarbij een beeldend kunstenaar is betrokken;

  • b.

    bouwkosten: Het begrip bouwkosten is ofwel de aannemingssom als bedoeld in het eerste lid van de Uniforme Administratieve voorwaarden voor uitvoering van werken 2012 ’ - de UAV 2012 - (dat is het bedrag waarvoor een aannemer zich heeft verbonden het werk tot stand te brengen, exclusief BTW) of voor zover deze ontbreekt, een raming van de bouwkosten, wederom exclusief BTW, berekend op grond van NEN 2631, uitgave 1979 of de meest recente versie ervan.

    In dit normblad wordt onder bouwkosten verstaan de kosten die voortvloeien uit aangegane verplichtingen om een bouwproject te realiseren. De bouwkosten moeten worden onderscheiden in kosten aan (1) het gebouw of de gebouwen en (2) het terrein. Deze beide kosten zijn bouwkosten en dienen vervolgens te worden verdeeld in kosten voor (a) bouwkundige werken, (b) werkbouwkundige- en elektrische installaties, en (c) vaste inrichtingen. De bouwkosten dienen vervolgens op één van de volgende wijzen worden aangegeven:

    A. kosten per aan het gebruik gerelateerde eenheden bijvoorbeeld:

    - per m2 vloeroppervlakte (winkels, kantoren)

    - per m3 inhoud (opslagruimte)

    - per bed (ziekenhuis, hotel)

    - per leerling (school)

    B. kosten volgens indeling naar elementen (bouwdelen)

    C. kosten volgens de desbetreffende besteksindeling.

  • c.

    bouwwerk: elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming hetzij direct hetzij indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren;

  • d.

    Adviescommissie Beeldende Kunst: de Adviescommissie Beeldende Kunst ‘A.D. van Eck’, gemeente Noordoostpolder, zijnde een vaste door het college ingestelde adviescommissie als bedoeld in artikel 84 Gemeentewet, bestaande uit onafhankelijke deskundigen op het gebied van kunst en cultuur op basis van de Regeling Adviescommissie Beeldende Kunst “A.D. van Eck’, gemeente Noordoostpolder;

  • e.

    exploitatielasten: kosten voor het beheren van een gebouw;

  • f.

    gebouw: bouwwerk als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel c van de Woningwet;

  • g.

    kunstopdracht: een door de beheerder verstrekte opdracht aan één of meer beeldende kunstenaars tot het vervaardigen of ontwerpen van een kunstwerk;

  • h.

    kunstwerk: voortbrengsel van beeldende kunst of een bijdrage aan beeldende vormgeving;

  • i.

    reserve: in de gemeente opgenomen reserve voor uitvoering van deze verordening, genaamd de reserve kunstopdrachten Noordoostpolder;

  • j.

    werk: een infrastructurele voorziening, geen bouwwerk of gebouw zijnde.

Artikel 2. Toepassingsbereik

  • 1. De verordening is van toepassing op nieuwbouw van gemeentelijke bouwwerken en gemeentelijke gebouwen, alsmede op de aanleg van gemeentelijke werken waarop niet wordt afgeschreven en waarvan de investeringssom minimaal € 500.000 exclusief Btw bedraagt.

  • 2. De verordening is tevens van toepassing op gemeentelijke bijdragen in nieuwbouw, verbouw en renovatie van niet-gemeentelijke bouwwerken en gebouwen, en op gemeentelijke bijdragen in aanleg, heraanleg en renovatie van niet-gemeentelijke werken, indien de gemeentelijke bijdrage tenminste 50% van de totale bouwkosten behelst, of indien de exploitatielasten van deze bouwwerken en gebouwen gedurende een onafgebroken periode van tenminste drie jaar voor 50% procent of meer worden gedragen door de gemeente Noordoostpolder en waarvan de investeringssom voor de gemeente Noordoostpolder minimaal € 500.000 exclusief Btw bedraagt, uitgezonderd de in Art. 2 lid 5 genoemde werken.

  • 3. De verordening is niet van toepassing indien de bouwkosten van bouwwerken of gebouwen als bedoeld in artikel 2, eerste en tweede lid, minder dan € 500.000,- exclusief Btw bedragen.

  • 4. De uitbreiding van bestaande schoolgebouwen met één of meerdere groepsruimten valt niet onder de reikwijdte van deze verordening.

  • 5. Deze verordening is niet van toepassing op:

    • -

      werken die gerelateerd zijn aan de grondexploitatie (zie nota Bovenwijks en nota Grondbeleid);

    • -

      riolering en afvalverwerking (hier staan kostendekkende tarieven tegenover);

    • -

      onderhoudswerken in de openbare ruimte en aan gebouwen;

    • -

      werken waarop wordt afgeschreven (in verband met uitvoerbaarheid regeling);

    • -

      reeds lopende projecten (toezeggingen en budgetten liggen al vast);

    • -

      kleine projecten (het is ondoenlijk en slecht toetsbaar om bij elke kleine investering met afdrachten te gaan werken: bovendien bevordert dat de deregulering niet).

Artikel 3. Bedrag voor kunstwerken

  • 1. In de begroting van de kosten van nieuwbouw en, aanleg als bedoeld in artikel 2, eerste en tweede lid, wordt een bedrag opgenomen ten behoeve van één of meer kunstwerken.

  • 2. Het in het eerste lid genoemde bedrag bedraagt:

    • -

      2 % van het begrote bedrag over een bedrag van minimaal € 500.000,- exclusief Btw met een maximum van € 25.000,-.

  • 3. Het in het tweede lid genoemde percentage wordt berekend over de totale bouwkosten, dan wel over de gemeentelijke bijdrage in deze kosten als bedoeld in artikel 2.

Artikel 4. Storting in de reserve

Het college stort het bedrag als bedoeld in artikel 3 direct na vaststelling van de desbetreffende begrotingspost of -wijziging van de gemeentebegroting in de reserve kunstopdrachten Noordoostpolder.

Artikel 5. Kunstopdrachten

  • 1. Het college geeft één of meer kunstopdrachten die, indien mogelijk, zoveel mogelijk naast, al dan niet geïntegreerd in of op het betreffende gebouw, bouwwerk of werk worden gerealiseerd. Het college heeft het recht ook elders kunstopdrachten te realiseren.

  • 2. Voor de hoogte van het bedrag dat met de kunstopdracht(en) is gemoeid, wordt aansluiting gezocht bij het bedrag dat daarvoor in de reserve is gestort.

  • 3. Het college kan besluiten de hoogte van het bedrag, zoals bedoeld in lid 2 van dit artikel, te verhogen met een aanvullend budget uit de reserve kunstopdrachten Noordoostpolder.

  • 4. Het college kan belanghebbenden in de gelegenheid stellen om via inspraak hun mening over het ontwerp voor het kunstwerk te geven.

Artikel 6. Deskundigenadvies

Voordat het college een kunstopdracht verstrekt, wint het advies in bij de Adviescommissie Beeldende Kunst.

Artikel 7. Onvoorziene gevallen

In gevallen waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

Artikel 8. Inwerkingtreding; citeertitel

  • 1. Deze verordening treedt in werking op achtste dag na bekendmaking, maar niet eerder dan op 1 januari 2013.

  • 2. Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening percentageregeling beeldende kunst in de openbare ruimte gemeente Noordoostpolder 2013.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare
Raadsvergadering van 20 september 2012,
de griffier, de voorzitter,

Toelichting percentageregeling beeldende kunst in de openbare ruimte gemeente Noordoostpolder 2012

ALGEMEEN

Deze percentageregeling is gebaseerd op de VNG-modelverordening.

In de jaren vijftig heeft de rijksoverheid een tweetal zogeheten percentageregelingen beeldende kunst in het leven geroepen. Volgens deze regelingen wordt een bepaald percentage van de bouwkosten van gebouwen en onderwijsinstellingen gereserveerd voor de toepassing van beeldende kunst bij de vormgeving van de betreffende gebouwen. Er zijn twee rijksregelingen te onderscheiden, te weten:

  • 1.

    De percentagereling bij rijksgebouwen, die wordt uitgevoerd onder verantwoordelijkheid van het ministerie van volkshuisvesting, ruimtelijke ordening en milieubeheer en wordt toegepast bij de nieuwbouw van rijksgebouwen; en

  • 2.

    De eenprocentsregeling, die wordt uitgevoerd onder verantwoordelijkheid van het ministerie van onderwijs, cultuur en wetenschap en wordt toegepast bij de bouw van onderwijsinstellingen voor het voortgezet en wetenschappelijk onderwijs.

De kosten van deze regelingen worden gedragen door de betreffende departementen.

De doelstellingen van de percentageregelingen zijn:

  • -

    het versterken van de kwaliteit van de gebouwde omgeving;

  • -

    de gebruiker van de gebouwen in contact brengen met werken van eigentijdse beeldende kunst;

  • -

    de bevordering van de relatie tussen beeldende kunst en architectuur.

Tegelijkertijd beogen de regelingen een uitbreiding van de mogelijkheden om beeldende kunstenaars opdrachten te verstrekken. Als zodanig hebben zij een indirect effect op de inkomensvorming van beeldende kunstenaars.

Gemeentelijke percentageregelingen

Verschillende provincies en gemeenten hebben analoog aan de percentageregelingen van het rijk een eigen percentageregeling getroffen. Gemeenten zijn vrij om al dan niet een percentageregeling in te stellen, de hoogte van het percentage vast te stellen, de bandbreedte te bepalen van de bouwprojecten die onder de regeling vallen e.d. De regelingen beperken zich veelal niet tot openbare gebouwen en scholen, maar hebben soms ook betrekking op het bouwrijp maken van nieuwe woonwijken, aanleg van wegen, openbaar groen, bruggen en zelfs op woningbouw. Een groot aantal gemeenten past percentageregelingen toe bij de bouw van scholen voor basis- en voortgezet onderwijs die onder hun financiële verantwoordelijkheid vallen. De percentageregelingen die worden gehanteerd verschillen vooral wat betreft:

  • -

    de hoogte van het percentage, variërend van een half tot twee procent;

  • -

    de bouwprojecten die onder de regeling vallen, variërend van alleen gemeentelijke nieuwbouw tot verbouw, stadsuitbreiding, straten, bruggen, recreatievoorzieningen, etc;

  • -

    het hanteren van een glijdende schaal, dat wil zeggen dat de hoogte van het percentage afhankelijk is van de hoogte van het bedrag aan bouwkosten;

  • -

    de mate van openbaarheid bij de opdrachtprocedures.

In het kader van doelmatigheid is het zaak om de percentageregeling direct na de vaststelling ook organisatiebreed te implementeren en dit proces te monitoren. In de praktijk komt het nog al eens voor dat de regeling in voorkomende gevallen niet altijd wordt toegepast. Een prognose met een horizon van bijvoorbeeld tien jaar over de voeding van de bestemmingsreserve beeldende kunst is een handig instrument om de toepassing van de verordening mede te bewaken.

Reikwijdte

Naar analogie van de percentageregeling van de rijksoverheid ziet de onderhavige modelverordening ‘slechts’ op beeldende kunst. De mogelijkheid bestaat om de beschikbare gelden breder te besteden: Bij de actualisatie van de percentageregeling in het najaar van 2008 werd de VNG er door enkele gemeenten opgewezen dat naast de beeldende kunst, ook vormgeving een plek zou kunnen krijgen in de percentageregeling. Daarbij kan gedacht worden aan de rol van vormgevers in de breedste zin van het woord, zoals architecten, stedenbouwers, landschapsarchitecten, designers en grafici. Door naast autonome kunstwerken ook (ruimtelijke) vormgeving (of toegepaste kunst) met naam en toenaam in de regeling te benoemen, zou een breder en gevarieerder speelveld kunnen ontstaan.

Deze verordening is echter beperkt gebleven tot de beeldende kunst. Vormgeving is buiten beschouwing gelaten, omdat de VNG en de gemeente Noordoostpolder van mening zijn dat deze uitbreiding tot veel duurdere projecten leidt, die niet binnen de beschikbare 2% passen. Vormgeving kent in het algemeen immers een heel andere kostenratio dan beeldende kunst en het betreffende product zal veelal duurder zijn.

Aard van de regeling

Gemeenten die een percentageregeling willen instellen dienen dit te doen bij besluit van de raad. Op basis van de percentageregeling beeldende kunst wordt op de begroting van gemeentelijke bouwprojecten of projecten waarbij de gemeente nauw is betrokken, een deel van het geld gereserveerd. Dit deel is bestemd voor kunst. Indien het exacte bedrag kan worden vastgesteld dient het uit het bouwproject te worden gehaald. Daarbij heeft de gemeente in beginsel twee mogelijkheden:

  • 1.

    het bedrag komt rechtstreeks op de gemeentebegroting in een bestemmingsreserve beeldende kunst;

  • 2.

    het bedrag wordt in een fonds gestort, dat is ondergebracht bij een stichting.

Voor de gemeente Noordoostpolder is punt 1 van toepassing. De Stichting A.D. van Eckfonds is geliquideerd en hiervoor in de plaats is er een Adviescommissie Beeldende Kusnt gemeente Noordoostpolder.

In deze modelverordening wordt in beginsel de mogelijkheid van een bestemmingsreserve weergegeven, omdat deze variant in de praktijk naar verwachting het meeste zal worden gebruikt. Hierna wordt nader ingegaan op de bestemmingsreserve en de stichting.

Ad 1) Bestemmingsreserve beeldende kunst

Sinds de dualisering zijn zowel de posities als de bevoegdheden van college- en raadsleden gescheiden. De raad stelt kaders en controleert en het college heeft de bestuursbevoegdheden en legt verantwoording af.

De raad heeft het budgetrecht, dat wil zeggen het recht om over middelen te beschikken. Artikel 189 van de Gemeentewet bepaalt dat de raad jaarlijks, voor alle taken en activiteiten, de bedragen op de begroting brengt die hij daarvoor beschikbaar stelt, evenals de financiële middelen die hij naar verwachting kan aanwenden. Tevens is bepaald dat slechts uitgaven mogen worden gedaan tot de bedragen die op de begroting zijn gebracht. De essentie van het budgetrecht is dat de raad door middel van de vaststelling van de begroting het college machtigt tot uitvoering conform de begroting. De begroting is daarmee tevens de basis voor de bedrijfsvoering en de basis voor de verantwoording door middel van de jaarstukken.

Op grond van artikel 54 van het Besluit Begroting en Verantwoording (BVV) moet het college zich in de toelichting op de jaarrekening verantwoorden over het verloop van iedere reserve, dus ook die van beeldende kunst. Voorheen was ten aanzien van deze verantwoordingsplicht een bepaling opgenomen in de verordening. Nu dit reeds is vastgelegd in het BVV is deze bepaling achterwege gelaten.

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Artikel 1. Begripsbepalingen

Onderdeel b: bouwkosten

Het bedrag dat uiteindelijk beschikbaar komt voor kunstwerken wordt berekend over de totale bouwkosten. Om discussies te voorkomen is het van belang dat er een zo eenduidig mogelijke definitie wordt gegeven van het begrip ‘bouwkosten’. Met de definitie is daarom aansluiting gezocht bij het begrip bouwkosten dat wordt gebruikt in de modelverordening leges, modelbouwverordening en door het Centraal Bureau voor de Statistiek voor de toepassing van de bouwstatistiek.

Het begrip bouwkosten is gebaseerd op het begrip aannemingssom zoals dat is gedefinieerd in de Uniforme administratieve voorwaarden voor de uitvoering van werken 1989 (UAV 1989; Bijlage 1 (zie ook de modelverordening leges)). Indien nog geen aannemingssom bekend is moeten de bouwkosten worden bepaald aan de hand van de regeling zoals deze is opgenomen in het normblad van het Nederlands normalisatie-instituut (NEN 1979, nr. 2631; Bijlage 2 (zie ook de modelverordening leges)). Om te voorkomen dat de verordening gewijzigd moet worden op het moment dat het normblad wijzigt is in onderdeel 5.2.2 bepaald dat de meest recente versie van het normblad gehanteerd moet worden. De NEN is een landelijke objectieve norm. Over de invulling en uitleg hiervan is diverse jurisprudentie voor handen. (Zie bijvoorbeeld Rechtbank ’s-Hertogenbosch, 22 maart 2006, LJN: AZ9475, AWB 05/2622 ) Voor meer informatie wordt verwezen naar (de toelichting bij) de modelverordening leges en de modelbouwverordening.

Onderdeel c: bouwwerk

De vraag of er al dan niet sprake is van een bouwwerk, is moeilijk te beantwoorden mede omdat de Woningwet geen definitie geeft van het begrip bouwwerk. Een in de jurisprudentie en het spraakgebruik aanvaarde definitie is: - b ou w werk: elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming hetzij direct hetzij indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren. In deze verordening is, voor wat betreft het begrip bouwwerk aangesloten bij deze algemeen aanvaarde definitie. Hieruit volgt dat in beginsel aan de hand van vier elementen van de definitie van het begrip bouwwerk wordt bepaald of een object een bouwwerk is of niet, namelijk: 1) constructie, 2) van enige omvang, 3) met de grond verbonden, en 4) bedoeld om ter plaatse te functioneren. Maar ook indien aan deze vier elementen is voldaan is het niet altijd zonder meer duidelijk of er in het specifieke geval sprake is van een bouwwerk. Niet voor niets bestaat er dan ook een uitgebreid scala aan jurisprudentie over dit onderwerp. Het gaat te ver om hier in dit verband nader op in te gaan. Voor nadere toelichting wordt verwezen naar de publicatie ‘Standaardregelingen in de bouw’ (uitgave van de Sdu).

Onderdeel d: commissie voor kunstzaken

Deze commissie adviseert het college, dan wel de stichting, met betrekking tot het te realiseren kunstwerk en het aanzoeken en het sluiten van een overeenkomst met een kunstenaar. Het betreft een door het college ingestelde adviescommissie als bedoeld in artikel 84 Gemeentewet, bestaande uit onafhankelijke deskundigen op het gebied van kunst en cultuur. Er kan worden gewerkt met een vaste adviescommissie, maar er kan ook ad hoc, per opdracht een commissie worden samengesteld. Om de eenheid aan kunstwerken binnen de gemeente te bevorderen verdient het de aanbeveling om te werken met een vaste adviescommissie. Per specifieke kunstopdracht kan worden bekeken of het wenselijk wordt geacht om er derden bij te betrekken. Taak, samenstelling en werkwijze van de commissie moeten worden vastgelegd in een reglement.

Indien er is gekozen voor een stichting kunnen de leden van het bestuur zelf tevens deskundig op het gebied van kunst zijn. In dat geval hoeft er dus geen afzonderlijke adviescommissie te bestaan en kan deze definitiebepaling en artikel 6 achterwege gelaten worden.

Onderdeel e: exploitatielasten

De kosten voor het beheren van een gebouw.

Onderdeel g: gebouw

Artikel 1, eerste lid, onderdeel c, van de Woningwet geeft als definitie van het begrip ‘gebouw’: elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke overdekte geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

Onderdeel h: kunstopdracht

Voor een dergelijke opdrachtverstrekking heeft de VNG tevens een modelovereenkomst Gemeentelijke beeldende kunstopdracht beschikbaar.

Onderdeel i: reserve

In de vorige model-percentageverordening werd nog gesproken over storting in het fonds, waarvan het college beheerder was. Destijds werd het begrip ‘fonds’ door gemeenten veelvuldig gebruikt voor bestemmingsreserves, met name op het gebied van de beeldende kunst, zonder dat er sprake was van een aparte privaatrechtelijke rechtspersoon.

De huidige regelgeving over de gemeentelijke begroting en jaarrekening kent deze term ‘fonds’ niet meer. In plaats daarvan wordt er gesproken over reserves of voorzieningen. In dit geval is er dus sprake van een reserve, en meer specifiek: een bestemmingsreserve beeldende kunst.

Onderdeel j: werk

Bij het begrip werk valt te denken aan infrastructurele werken zoals een weg, parkeerplaats, voetpad, fietspad, plein, trottoir, maar ook aan een speelplaats, vijver, park, of groenvoorziening.

Artikel 2. Toepassingsbereik

Artikel 2 van de verordening geeft de reikwijdte weer, oftewel: in welke gevallen is de verordening van toepassing. In het eerste lid is bepaald dat de verordening van toepassing is op nieuwbouw, verbouw en renovatie van bouwwerken en gebouwen, en op de aanleg, heraanleg en renovatie werken waarvan de gemeente eigenaar is. Uit het tweede volgt dat de verordening tevens van toepassing is op bouwprojecten waar de gemeente nauw bij is betrokken en uit het derde lid volgt dat voor Noordoostpolder een vijftal uitsluitingen zijn opgenomen waarop deze verordening niet van toepassing is.

Deze betrokkenheid van de gemeente bestaat er uit dat de gemeente tenminste voor de helft bijdraagt in de totale bouwkosten, of de exploitatielasten van de betreffende bouwwerken en gebouwen gedurende een onafgebroken periode van tenminste drie jaar voor 50% procent of meer bekostigt. Over het algemeen zijn de organisaties weinig kapitaalkrachtig waardoor het niet in de rede ligt om hen te verplichten de andere 50% te laten bekostigen. Wanneer een organisaties hiertoe echter bereid kan worden gevonden komt dit het kunstproject alleen maar ten goede.

In het derde, vierde en vijfde lid worden situaties genoemd waarin de verordening niet van toepassing is.

In het derde lid wordt een minimumbedrag genoemd. Indien de bouwkosten beneden dit bedrag liggen wordt de percentageregeling niet toegepast. Wellicht ten overvloede wordt opgemerkt dat dit een optionele bepaling is: er kan ook voor worden gekozen om in alle gevallen, zoals bedoeld in het eerste en tweede lid van artikel 2, de percentageregeling toe te passen. In de verodening is er voor gekozen om zowel een minimumbedrag op te nemen als een maximumbedrag (plafond), omdat indien de bouwkosten heel laag zijn er op grond van deze regeling vanzelfsprekend een zeer laag bedrag ten behoeve van kunst beschikbaar komt. In dat geval zal het effect van de regeling beperkt zijn, omdat vanwege het beperkte budget waarschijnlijk toch niet de gewenste aanschaf kan worden gedaan. Kunst is over het algemeen immers vrij kostbaar.

Schoolgebouwen

De decentralisatie van de onderwijshuisvesting naar de lokale overheid betekende een heroverweging met betrekking tot de onderwijshuisvesting waarvoor de gemeenten vanaf 1997 verantwoordelijk zijn. In deze herziene versie van de modelverordening valt de onderwijshuisvesting dan ook onder de reikwijdte van de verordening. Er is een uitzondering gemaakt voor de uitbreiding van scholen met groepsruimten. Deze voorziening zijn buiten de percentageregeling gehouden. Daarmee is dit model, wat het onderwijs betreft, met name van toepassing bij de bouw van nieuwe voorzieningen: scholen, brede scholen, multifunctionele centra etcetera.

Artikel 3. Bedrag voor kunstwerken

Het bedrag dat ten behoeve van kunstwerken in het fonds wordt gestort bestaat uit een percentage van de bouwkosten, dan wel uit een percentage van de gemeentelijke bijdrage.

In artikel 2 is ervoor gekozen een minimumbedrag op te nemen. Indien de bouwkosten beneden dit minimumbedrag blijven, dan is de percentageregeling niet van toepassing.

Om te voorkomen dat er al te veekl een beroep wordt gedaan op bouw- en renovatiebudgetten is een maximumbudget (plafond) per project én per jaar ingesteld.

Daarmee wordt de maximum afdracht aan de reserve Kunstopdrachten Noordoostpolder per kalenderjaar maximaal € 25.000.

Artikel 4. Storting in de reserve

De middelen, die via de percentageregeling beschikbaar komen, worden direct na vaststelling ervan door het college in de reserve Kunstopdrachten Noordoostpolder gestort. Indien het college gelden uit de reserve zou willen onttrekken om aan te wenden voor een kunstproject dient zij hiertoe toestemming te hebben verkregen van de raad. Dit laatste in verband met het budgetrecht van de raad. (Zie ook de algemene toelichting)

Artikel 5. Kunstopdrachten

Zoals de raad beschikt over het budgetrecht, zo is het college het bevoegde orgaan om tot privaatrechtelijke rechtshandelingen van de gemeente te besluiten (artikel 160, eerste lid, onderdeel e Gemeentewet). Derhalve verstrekt het college een kunstopdracht aan een kunstenaar. Er dient rekening mee te worden gehouden dat bij het verstrekken van een opdracht door een overheidsorgaan de aanbestedingsregels om de hoek kunnen komen kijken.

Als het college heeft besloten tot het verstrekken van een kunstopdracht, wordt met de kunstenaar en met de projectleider van het betreffende bouwproject besproken waar de verantwoordelijkheid voor het kunstbudget wordt neergelegd. De kunstenaar is verantwoordelijk voor het opstellen van een sluitende begroting en voor de artistieke kwaliteit van het opgeleverde kunstwerk, maar op grond van functionaliteit is de kunstenaar niet altijd de aangewezen persoon om de betaling van facturen te regelen. Als het kunstwerk volledig geïntegreerd wordt in een gebouw, is het zinvoller om de projectleider verantwoordelijkheid te geven over de besteding van de middelen. Dit heeft als bijkomend voordeel dat kostenbesparende afspraken gemaakt kunnen worden met de onderaannemers die zijn gecontracteerd voor de uitvoering van het bouwproject.

Eerste lid

Bij de keuze van een kunstenaar spelen verschillende aspecten een rol. In de eerste plaats zijn de locatie en het beschikbare budget van belang. Het kunstwerk dient te passen bij de karakteristieken van de omgeving. In dit kader zijn bijvoorbeeld de omvang en de keuze voor materiaal en kleur van belang. In het eerste lid is bepaald dat het kunstwerk wordt gerealiseerd in het gebouw, bouwwerk of bij het project ten behoeve waarvan de percentageregeling is toegepast.

Tweede lid

In het tweede lid staat dat zoveel mogelijk aansluiting wordt gezocht bij het bedrag dat daarvoor in de reserve (of h et fonds ) is gestort. Dit is echter een richtlijn. Indien het budget ontoereikend is of juist het benodigde bedrag overschrijdt, kan het college de raad verzoeken om middelen extra middelen uit de reserve aan te wenden, respectievelijk het overschot in de reserve te laten.

Derde lid

Het gaat om de besteding van overheidsgelden. Derhalve is het wenselijk om belanghebbenden te betrekken bij het kunstwerk dat gerealiseerd gaat worden.

Het verdient aanbeveling dat een eventuele stichting mogelijke belanghebbenden op vergelijkbare wijze betrekt.

Artikel 6. Deskundigenadvies

De Adviescommissie Beeldende Kunst Noordoostpolder adviseert het college ten aanzien van de opdrachtverstrekking. Het betreft een door het college ingestelde adviescommissie als bedoeld in artikel 84 Gemeentewet, bestaande uit onafhankelijke deskundigen op het gebied van kunst en cultuur. Op grond van de Gemeentewet (artikel 83 en 84) mogen leden van de raad geen lid zijn van een door het college ingestelde adviescommissie.

Deze verordening regelt niets over bijvoorbeeld de werkwijze van de commissie. Zaken als de taken, samenstelling en werkwijze van de commissie zijn vastgelegd in een afzonderlijk reglement.

Artikel 7. Onvoorziene gevallen

Dit artikel kan worden gezien als een hardheidsclausule. Een voorbeeld van een situatie waarop deze bepaling van toepassing zou kunnen zijn is, een zorginstelling, die niet door de gemeente is gefinancierd of gesubsidieerd, maar waarvoor de gemeente het wel wenselijk acht dat er een kunstwerk wordt geplaatst. Ook kan worden gedacht aan (geprivatiseerde) kinderopvangcentra.

Artikel 8. Inwerkingtreding; citeertitel

Artikel 142 van de Gemeentewet bepaalt dat alle verordeningen in werking treden op de achtste dag na bekendmaking, tenzij een ander tijdstip daarvoor is aangewezen.

In de citeertitel wordt een jaartal opgenomen om de betrokken regeling te onderscheiden een eventuele nieuwe regeling.