Regeling vervallen per 01-01-2014

Verordening individuele voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Nuenen c.a. 2013

Geldend van 01-01-2013 t/m 31-12-2013

Intitulé

Verordening individuele voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Nuenen c.a. 2013

Verordening individuele voorzieningen Wmo 2013

Hoofdstuk 1 - Algemene bepalingen

Artikel 1.1 – Begripsbepalingen

  • 1.

    In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      Algemeen gebruikelijk: een voorziening die, voor een persoon zonder beperkingen die zich voor wat betreft leeftijd, inkomen et cetera in een vergelijkbare positie bevindt als de ondersteuningsaanvrager, naar geldende maatschappelijke normen tot het gangbare gebruiks-, bestedings- en verzorgingspatroon behoort;

    • b.

      Algemene voorziening: een eenvoudige, en veel voorkomende voorziening, welke in natura wordt verstrekt, met een beperkte toegangsbeoordeling en die een regelarme en adequate oplossing biedt voor de beperkingen die een persoon ondervindt. De ondersteuningsaanvrager is geen eigen bijdrage verschuldigd voor deze voorziening.

    • c.

      Beperkingen: moeilijkheden die een persoon ondervindt met maatschappelijke participatie een en ander met inachtneming van het landelijk MOA-protocol;

    • d.

      Beleidsregels individuele voorzieningen Wmo gemeente Nuenen (hierna te noemen Biv): de door burgemeester en wethouders op grond van deze verordening vastgestelde regels, omvattende het geheel van voorzieningen en bedragen, die de gemeente in het kader van de Wmo kan verstrekken;

    • e.

      Budgethouder: een persoon aan wie ingevolge deze verordening een persoonsgebonden budget is toegekend;

    • f.

      Budgetperiode: periode waarvoor een persoonsgebonden budget wordt verleend;

    • g.

      Compenseren: het treffen van voorzieningen voor een ondersteuningsaanvrager zodat hem een uitgangspositie wordt verschaft om zelfredzaam te zijn en in staat te zijn tot maatschappelijke participatie;

    • h.

      COPD: Chronic obstructive pulmonary disease, een chronische en langzaam groeiende longaandoening waarbij het debiet van de luchtwegen geleidelijk vermindert en het transport van de lucht naar de longen moeilijker wordt;

    • i.

      Eigen aandeel in de kosten: dat deel van de kosten dat bij een verstrekking van een financiële tegemoetkoming voor rekening van de ondersteuningsaanvrager blijft;

    • j.

      Eigen bijdrage in de kosten: een bij de verlening van een voorziening in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget voor rekening van de ondersteuningsaanvrager komende financiële bijdrage. Hierop zijn de regels van de Biv van toepassing;

    • k.

      Financiële tegemoetkoming: een tegemoetkoming in de kosten van een voorziening welke kan worden afgestemd op het inkomen van de ondersteuningsaanvrager;

    • l.

      Gebruikelijke zorg: de normale, dagelijkse ondersteuning die huisgenoten geacht worden elkaar onderling te bieden omdat ze een gezamenlijk huishouden voeren en op die grond een gezamenlijke verantwoordelijkheid hebben voor het functioneren van dat huishouden;

    • m.

      Gemeenschappelijke ruimte: gedeelte(n) van een woongebouw, niet behorende tot de onderscheiden woningen, bestemd en noodzakelijk om de woning van de ondersteuningsaanvrager vanaf de toegang tot de woning te bereiken en ruimten die onder het gehuurde vallen en waarvan de ondersteuningsaanvrager gebruik moet kunnen maken;

    • n.

      Goedkoopst adequaat: hieronder wordt verstaan de goedkoopste voorziening van mogelijk diverse adequate voorzieningen. Adequaat betekent dat de voorziening voor de ondersteuningsaanvrager in ieder geval doelmatig, doeltreffend en cliëntgericht dient te zijn;

    • o.

      Hoofdverblijf: de woonruimte, bestemd en geschikt voor permanente bewoning, waar de ondersteuningsaanvrager zijn vaste woon- en verblijfplaats heeft en in de gemeentelijke basisisadministratie staat ingeschreven of zal staan ingeschreven, of het feitelijke woonadres als de ondersteuningsaanvrager iemand met een briefadres is;

    • p.

      Huisgenoot: iedere meerderjarige met wie de ondersteuningsaanvrager duurzaam een gemeenschappelijke huishouding voert;

    • q.

      ICF: De International Classification of Functions, Disabilities and Health (officieel afgekort tot ICF) is een door de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) ontwikkeld

      internationaal medisch classificatiesysteem voor de beschrijving van ziekten, stoornissen, beperkingen en handicaps.

    • r.

      Individuele voorziening: een voorziening die individueel wordt aangeboden indien een algemene voorziening geen adequate oplossing biedt;

    • s.

      Inkomen: het netto inkomen over het kalenderjaar waarover de aanvraag wordt ingediend. De werkwijze bij vaststelling van het netto-inkomen is uitgewerkt in de Biv;

    • t.

      Leefeenheid: een eenheid bestaande uit personen die al dan niet tezamen met een of meer minderjarigen duurzaam een huishouden voeren, dan wel uit een ongehuwd meerderjarige die met een of meer minderjarige(n) duurzaam een huishouden voert;

    • u.

      Maatschappelijke participatie: deelname aan het normale maatschappelijke verkeer, te weten het voeren van een huishouden, het normale gebruik van de woning; het zich in en om de woning verplaatsen; het zich zodanig verplaatsen dat aansluiting wordt gevonden bij regionale, bovenregionale en landelijke vervoersystemen; het ontmoeten van andere mensen en het aangaan en onderhouden van sociale verbanden om op die manier deel te nemen aan het lokale maatschappelijke leven;

    • v.

      Mantelzorger: een persoon, die mantelzorg verleent als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b. van de wet;

    • w.

      Medische noodzaak: een door een adviesorgaan vastgestelde noodzaak om tot verstrekking over te gaan van één van de in de wet genoemde hulpmiddelen met als doel de door de ondersteuningsaanvrager ervaren beperkingen geheel of gedeeltelijk op te heffen. De gemeente wijst het adviesorgaan aan.;

    • x.

      Meerkosten: kosten van een mogelijk krachtens de wet te verlenen voorziening, voor zover dit deel van de kosten uitgaat boven voor die persoon als algemeen gebruikelijk te beschouwen kosten van een dergelijke voorziening;

    • y.

      MOA: Moeilijk Objectiveerbare Aandoening;

  • aa. Ondersteuningsaanvrager: een persoon met een verstandelijke of lichamelijke beperking, een chronisch psychisch probleem of een psychosociaal probleem, alsmede mantelzorgers;

  • bb.Persoonsgebonden budget: een geldbedrag waarmee de ondersteuningsaanvrager een of meer aan hem te verlenen voorzieningen kan verwerven en waarop de in deze verordening en het Besluit individuele voorzieningen te stellen regels van toepassing zijn;

  • cc. Respijtzorg:het verlenen van hulp bij het huishouden indien de mantelzorger tijdelijk zijn taken niet kan waarnemen;

  • dd.Rolstoelvoorziening: voorziening die de persoon met beperkingen, zijnde een verstandelijke of lichamelijke beperking, een chronisch psychisch probleem of een psychosociaal probleem in staat stelt zich in en om de woning te verplaatsen en waarvan het rijden de primaire functie is.

  • ee. Sportvoorziening: een voorziening die een persoon met beperkingen door middel van sportbeoefening in staat stelt maatschappelijk te participeren;

  • ff.Voorziening in natura: een voorziening die in eigendom, in bruikleen, in huur of in de vorm van persoonlijke dienstverlening wordt verstrekt;

  • gg. Wet: Wet maatschappelijke ondersteuning;

  • hh. Wvg: Wet voorzieningen gehandicapten;

  • ii. Zelfredzaamheid: het lichamelijk, verstandelijk, geestelijk of financiële vermogen om zelf mogelijkheden te creëren die deelname aan het normale maatschappelijke verkeer mogelijk maken;

  • jj. Voorziening: alles wat ter compensatie kan worden geboden.

  • 2.

    Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wet en de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 1.2 – Voorwaarden en weigeringsgronden

  • 1.

    Een voorziening kan slechts worden toegekend indien:

  • a. de voorziening langdurig noodzakelijk is, met uitzondering van hulp bij het huishouden en het Collectief vraagafhankelijk vervoer, welke voorzieningen ook voor een korte duur kunnen worden geïndiceerd;

  • b. de ondersteuningsaanvrager door de beperkingen als genoemd onder f van dit artikel, niet in aanvaardbare mate in staat is om:

  • I.

    een huishouden te voeren;

  • II.

    de woning op normale wijze te gebruiken;

  • III.

    zich te verplaatsen in en om de woning;

  • IV.

    zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel;

  • V.

    medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale contacten aan te gaan;

  • c. de voorziening, naar objectieve maatstaven gemeten, als de goedkoopst adequate voorziening kan worden aangemerkt;

  • d. deze in overwegende mate op het individu is gericht;

  • e. de ondersteuningsaanvrager woonachtig is in de gemeente Nuenen;

  • f. de ondersteuningsaanvrager een verstandelijke of lichamelijke beperking, een chronisch psychisch probleem of een psychosociaal probleem heeft.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders kunnen een voorziening weigeren:

  • a. indien een voorziening die, voor een persoon zonder beperkingen die zich voor wat betreft leeftijd, inkomen et cetera in een vergelijkbare positie bevindt als de ondersteuningsaanvrager, naar geldende maatschappelijke normen tot het gangbare gebruiks-, bestedings- en verzorgingspatroon behoort;

  • b. voor zover op grond van een andere wettelijke bepaling aanspraak op een voorziening bestaat;

  • c. indien een voorziening als waarop de aanvraag betrekking heeft reeds eerder krachtens de Wvg of krachtens de wet is verleend en de normale afschrijvingsduur voor die voorziening nog niet is verstreken, tenzij de eerder verleende voorziening geheel of gedeeltelijk verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de ondersteuningsaanvrager zijn toe te rekenen;

  • d. voor zover de aanvraag betrekking heeft op kosten die de

  • ondersteuningsaanvrager voorafgaand aan het moment van beschikken heeft gemaakt, tenzij burgemeester en wethouders schriftelijk toestemming hebben verleend voor het maken van de kosten;

  • e. voor zover er aan de zijde van de ondersteuningsaanvrager geen sprake is van aantoonbare meerkosten in vergelijking met de situatie voorafgaand aan het optreden van de beperkingen waarvoor de voorziening wordt aangevraagd;

  • f. indien en voor zover op grond van de verstrekte gegevens niet kan worden vastgesteld dat recht op een voorziening / hulpmiddel bestaat;

  • g. indien een voorziening / hulpmiddel niet noodzakelijk is vanwege redelijkerwijs te vergen medewerking van de ondersteuningsaanvrager zelf of van anderen in diens omgeving (gebruikelijke zorg), om bij te dragen aan een oplossing voor het zich voordoende probleem;

  • h. aan personen die verblijven in een instelling die ingevolge de Wet toelating zorginstellingen is toegelaten; uitzondering hierop zijn de in artikel 5.1 aanhef lid 2 onder a en lid 4 genoemde voorzieningen.

  • i. indien door ondersteuningsaanvrager onvoldoende rekening wordt gehouden met de levensfase waarin hij zich bevindt en de beperkingen die horen bij zijn individuele omstandigheden.

Hoofdstuk 2 - Vormen van te verstrekken individuele voorzieningen

Artikel 2.1 – Keuzevrijheid

    • 1.

      De ondersteuningsaanvrager heeft bij een individuele voorziening de keuze uit een voorziening in natura, een persoonsgebonden budget of een financiële tegemoetkoming.

    • 2.

      Burgemeester en wethouders bepalen, aan de hand van de in de Biv neergelegde criteria, in welke situaties er sprake is van overwegende bezwaren om de keuzevrijheid niet te bieden tussen een voorziening in natura, een persoonsgebonden budget en een financiële tegemoetkoming.

Artikel 2.2 – Voorziening in natura

    • 1.

      Een voorziening in natura kan worden verleend:

    • a. in eigendom;

    • b. in bruikleen;

    • c. in huur;

    • d. als persoonlijke dienstverlening.

    • 2.

      Bij de verstrekking van een voorziening in natura is de verkrijger gehouden de voorwaarden in acht te nemen, die gelden op grond van de bruikleenovereenkomst, dienstverleningsovereenkomst of de huurovereenkomst die is gesloten tussen de leverancier en de ondersteuningsaanvrager respectievelijk de gemeente en de ondersteuningsaanvrager.

Artikel 2.3 – Persoonsgebonden budget

  • 1.

    Op het persoonsgebonden budget zoals genoemd in artikel 6 van de wet, zijn de volgende voorwaarden van toepassing:

    • a.

      een persoonsgebonden budget wordt alleen verstekt ten aanzien van individuele voorzieningen;

    • b.

      de omvang van het persoonsgebonden budget is de tegenwaarde van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate te verstrekken voorziening in natura, indien van toepassing aangevuld met een bedrag voor onderhoud, reparatie en keuring, zoals vastgelegd in de Biv;

    • c.

      de wijze waarop het persoonsgebonden budget wordt vastgesteld wordt door burgemeester en wethouders vastgelegd in de Biv;

    • d.

      bij de verstrekking van een persoonsgebonden budget is de verkrijger gehouden de voorwaarden in acht te nemen, die opgenomen zijn in de toekenningsbeschikking.

  • 2.

    In een beschikking tot toekenning van een persoonsgebonden budget worden de omvang en de looptijd ervan vastgesteld.

  • 3.

    Bij de beschikking wordt een programma van eisen verstrekt waarin aangegeven is aan welke vereisten de met het persoonsgebonden budget te verwerven voorziening dient te voldoen.

  • 4.

    Het persoonsgebonden budget wordt ter beschikking gesteld na verzending van de beschikking.

  • 5.

    Na aanschaf van de voorziening waarvoor het persoonsgebonden budget verstrekt is, dan wel na afloop van de periode waarop het persoonsgebonden budget van toepassing is, wordt aan burgemeester en wethouders door de budgethouder, voor zover van toepassing, verstrekt:

    a. de nota/factuur van de aangeschafte voorziening;

    • b.

      een betalingsbewijs van de aangeschafte voorziening;

    • c.

      een overzicht van de salarisadministratie (in geval van huishoudelijke hulp);volgens de voorschriften zoals door burgemeester en wethouders in de Biv opgenomen.

  • 6.

    Na ontvangst van de in het vorige lid genoemde bescheiden wordt door burgemeester en wethouders beoordeeld of er aanleiding bestaat het persoonsgebonden budget geheel of ten dele terug te vorderen of te verrekenen.

Artikel 2.4 – Financiële tegemoetkoming

Bij verstrekking van een financiële tegemoetkoming worden de toepasselijke voorwaarden zoals genoemd in de Biv in de beschikking opgenomen.

Artikel 2.5 – Inkomensgegevens ondersteuningsaanvrager

Bij diverse voorzieningen is het inkomen van de ondersteuningsaanvrager van belang. In de Biv is dit nader uitgewerkt.

Artikel 2.6 – Eigen bijdragen

Bij het verstrekken van individuele voorzieningen of op grond van de wet kan het college bepalen dat de ondersteuningsaanvrager een eigen bijdrage is verschuldigd of dat de financiële tegemoetkoming kan worden afgestemd op het inkomen. Het college legt in de Biv de omvang van de eigen bijdrage vast.

Artikel 2.7 – Sportvoorziening

Een ondersteuningsaanvrager kan in aanmerking komen voor een sportvoorziening. In de Biv zijn voorwaarden opgenomen. Het bij of krachtens de hoofdstukken 1, 2, 7 en 8 van deze verordening bepaalde is van overeenkomstige toepassing.

Hoofdstuk 3 –Hulp bij het huishouden

Artikel 3.1 – Vormen van hulp bij het huishouden

  • 1. De door burgemeester en wethouders, te verstrekken voorziening kan bestaan uit:

    • a.

      een algemene voorziening waaronder algemene hulp bij het huishouden;

    • b.

      hulp bij het huishouden in natura;

    • c.

      een persoonsgebonden budget te besteden aan hulp bij het huishouden;

  • 2. De voorziening als bedoeld in lid 1 dient ter compensatie van beperkingen ten gevolge van ziekte of gebrek. Daaronder vallen ook chronisch psychische en psychosociale problemen bij het voeren van een huishouden.

Artikel 3.2 – Voorwaarden en weigeringsgronden

  • 1. Burgemeester en wethouders weigeren hulp bij het huishouden:

    • a.

      voor zover tot de leefeenheid waar de ondersteuningsaanvrager deel van uitmaakt een of meer huisgenoten behoren die wel in staat zijn het huishoudelijk werk te verrichten. Een uitgebreidere omschrijving van deze criterea is opgenomen in de Biv en het daaraan gekoppelde protocol Gebruikelijke zorg bij hulp bij het huishouden;

    • b.

      indien de aanvraag betrekking heeft op hotels/pensions, trekkerswoonwagens, vakantiewoningen en tweede woningen;

    • c.

      indien de ondersteuningsaanvrager verblijft in een AWBZ-instelling.

  • 2. Hulp bij het huishouden dan wel een persoonsgebonden budget te besteden aan hulp bij het huishouden wordt toegekend indien een algemene voorziening als bedoeld in artikel 3.1 onder a onvoldoende oplossing biedt of niet beschikbaar is.

Artikel 3.3 – Omvang van de hulp bij het huishouden

De omvang van de hulp bij het huishouden wordt vastgesteld zoals beschreven in de Biv.

Artikel 3.4 – Keuzevrijheid

Bij de verstrekking van hulp bij het huishouden in natura bieden burgemeester en wethouders de mogelijkheid om te kiezen uit tenminste drie aanbieders. In de Biv worden deze aanbieders genoemd.

Artikel 3.5 – Respijtzorg

Een ondersteuningsaanvrager komt in aanmerking voor respijtzorg in de vorm van hulp bij het huishouden indien de mantelzorger tijdelijk zijn taken niet kan vervullen.

Artikel 3.6 – Persoonsgebonden budget

Burgemeester en wethouders stellen nadere regels betreffende het persoonsgebonden budget vast in de Biv.

Artikel 3.7 – Categorieën Hulp bij het Huishouden

Burgemeester en wethouders leggen in de Biv de hoogte van de bedragen van de verschillende categorieën Hulp bij het Huishouden vast.

Artikel 3.8 – Geldigheidsduur indicatiestelling

Een afgegeven indicatiestelling is maximaal 5 jaar geldig.

Hoofdstuk 4 – Woonvoorzieningen

Artikel 4.1 – Vormen van woonvoorzieningen

De door burgemeester en wethouders te verstrekken woonvoorziening / hulpmiddel, ter compensatie van de beperkingen die iemand ondervindt bij het normale gebruik van de woning en het uitvoeren van de algemene dagelijkse levensverrichtingen, kan bestaan uit:

  • 1.

    een algemene woonvoorziening;

  • 2.

    een woonvoorziening in natura bestaande uit;

  • a. een bouwkundige of woontechnische woonvoorziening;

  • b. een niet bouwkundige of woontechnische woonvoorziening;

  • c. een uitraasruimte;

  • 3.

    een persoonsgebonden budget te besteden aan een woonvoorziening bestaande uit;

  • a. een bouwkundige of woontechnische woonvoorziening;

  • b. een niet bouwkundige of woontechnische woonvoorziening;

  • c. een uitraasruimte;

  • 4.

    een financiële tegemoetkoming in de kosten van een woonvoorziening bestaande uit;

  • a. een tegemoetkoming in de verhuis- en herinrichtingskosten;

  • b. een voorziening voor onderhoud, keuring en reparatie van een in een woning aangebrachte voorziening;

  • c. een voorziening voor tijdelijke huisvesting;

  • d. een voorziening voor huurderving.

Artikel 4.2 – Algemene woonvoorziening en het recht op een individuele woonvoorziening

  • 1. Een persoon die behoefte heeft aan de vormen van maatschappelijke ondersteuning zoals bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 5 en 6 van de wet kan voor de algemene voorziening als bedoeld in artikel 4.1 lid 1 in aanmerking worden gebracht indien aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek inclusief chronisch psychische en psychosociale problemen een aanpassing aan de woning noodzakelijk maken en de algemene woonvoorziening dit snel en adequaat kan oplossen.

  • 2. Een persoon die behoefte heeft aan de vormen van maatschappelijke ondersteuning zoals bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 5 en 6 van de wet kan voor de in artikel 4.1 lid 2 tot en met 4 vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht indien de in het vorige lid genoemde oplossing niet aanwezig is of niet tot een snelle en adequate oplossing leidt.

Artikel 4.3 – Weigeringsgronden

Burgemeester en wethouders weigeren een voorziening genoemd in artikel 4.1 indien:

  • a.

    de ondersteuningsaanvrager zijn hoofdverblijf niet heeft of zal hebben in de woonruimte waarvoor de voorziening aangevraagd is;

  • c.

    de beperking of het probleem voortvloeit uit de aard van de in de woning gebruikte materialen;

  • d.

    de voorziening betrekking heeft op een hoger niveau dan het niveau van voorzieningen in de sociale woningbouw;

  • e.

    er geen rechtstreeks oorzakelijk verband bestaat tussen de beperking of het probleem en een of meer bouwkundige of woontechnische kenmerken van de woning;

  • f.

    de beperking of het probleem niet in de woning zelf (waartoe ook de toegankelijkheid van de woning wordt begrepen) wordt ondervonden;

  • g.

    de noodzaak tot het treffen van deze voorziening het gevolg is van een verhuizing waartoe opgrond van belemmeringen bij het normale gebruik van de woning ten gevolge van ziekte of gebrek inclusief chronisch psychische en psychosociale problemen geen aanleiding bestond en er geen belangrijke reden aanwezig was;

  • h.

    de aanvraag verband houdt met een verhuizing en deze verhuizing dan wel de acceptatie van de nieuwe woning heeft plaatsgevonden voordat burgemeester en wethouders een besluit hebben genomen naar aanleiding van de aanvraag, tenzij burgemeester en wethouders schriftelijk toestemming hebben verleend voor die verhuizing of die acceptatie;

  • i.

    de aanvraag verband houdt met een verhuizing en de ondersteuningsaanvrager niet verhuist naar de voor hem op dat moment beschikbare meest geschikte woning, tenzij burgemeester en wethouders schriftelijk toestemming hebben verleend voor de verhuizing;

  • j.

    de aanvraag een voorziening betreft genoemd in artikel 4.1 lid 4 onder a en de ondersteuningsaanvrager voor het eerst zelfstandig gaat wonen;

  • k.

    de aanvraag verband houdt met een verhuizing en de ondersteuningsaanvrager verhuist naar een woning die niet geschikt is om het hele jaar door bewoond te worden;

  • l.

    de aanvraag verband houdt met een verhuizing naar een AWBZ-instelling;

  • m.

    de aanvraag betrekking heeft op een voorziening in een AWBZ-instelling,

  • n.

    de aanvraag betrekking heeft op hotels/pensions, trekkerswoonwagens, vakantiewoningen en tweede woningen;

  • o.

    de te treffen voorziening bij (nieuw)bouw of renovatie zonder noemenswaardige meerkosten meegenomen kan worden;

  • p.

    de kosten van een voorziening gelijk zijn aan of meer bedragen dan € 45.000,00 tenzij weigering van die voorziening gelet op het belang dat de wet beoogt te beschermen zou leiden tot onbillijkheden van overwegende aard;

  • q.

    het een aanpassing betreft aan een gemeenschappelijke ruimte;

  • r.

    er niet wordt voorzien in de financiering van het niet voor een financiële tegemoetkoming of

    persoonsgebonden budget in aanmerking komende deel van de kosten.

Artikel 4.4 – Primaat van verhuizing

De ondersteuningsaanvrager kan uitsluitend voor een van de voorzieningen genoemd in artikel 4.1 lid 2 en 3 in aanmerking komen als verhuizing niet mogelijk dan wel verantwoord, of niet de goedkoopst adequate oplossing, is.

Artikel 4.5 – Bezoekbaar en bruikbaar maken woning

In afwijking van het gestelde in artikel 4.3 aanhef en onder a en artikel 1.2 lid 1 onder e kan een voorziening getroffen worden voor het bezoekbaar en bruikbaar maken van één woning indien de ondersteuningsaanvrager zijn hoofdverblijf heeft in een AWBZ-instelling. In de Biv zijn de voorwaarden hiervoor vastgelegd.

Artikel 4.6 – Voorwaarden bij bewoning woonwagen

Indien de ondersteuningsaanvrager een woonwagen bewoont, kunnen burgemeester en wethouders een voorziening genoemd in artikel 4.1 lid 2 en 3 slechts verlenen als wordt voldaan aan de in de Biv genoemde voorwaarden.

Artikel 4.7 – Primaat van de losse woonunit

Indien een bouwkundige woonvoorziening waarvan de kosten gelijk zijn aan of meer gaan bedragen dan € 45.000,00 of bestaat uit een uitbreiding van een woning die het eigendom is van een verhuurder die niet bereid is de aangepaste woning blijvend ter beschikking te stellen van personen die op basis van aantoonbare beperkingen ten gevolge van ziekte of gebrek inclusief chronisch psychische en psychosociale problemen behoefte hebben aan een dergelijke woning, kunnen burgemeester en wethouders een herplaatsbare losse woonunit verstrekken.

Artikel 4.8 – Voorziening voor verhuizing en inrichting

In afwijking van hetgeen bij of krachtens deze Verordening is bepaald kunnen burgemeester en wethouders een voorziening genoemd in artikel 4.1 aanhef en lid 4 en onder a verlenen aan een persoon, die op verzoek van de gemeente, ten behoeve van een persoon met een beperking de woning ontruimt.

Artikel 4.9 – Voorziening voor tijdelijke huisvesting

  • 1. Burgemeester en wethouders kunnen voor de duur van maximaal zes maanden een voorziening, genoemd in artikel 4.1 lid 4 en onder c, verlenen indien:

    • a.

      een ondersteuningsaanvrager in verband met aanpassing van zijn huidige of een nog te betrekken woning heeft voorzien in noodzakelijke tijdelijke huisvesting en

    • b.

      voor zover de kosten voor deze huisvesting noodzakelijk zijn.

  • 2. De voorziening genoemd in artikel 4.1 lid 4 en onder c kan het bedrag per maand genoemd in artikel 13 lid 1 onder a van de Wet op de huurtoeslag niet te boven gaan.

Artikel 4.10 – Voorziening voor huurderving

  • 1. In afwijking van artikel 1.2 lid 1 onder a kunnen burgemeester en wethouders voor de duur van maximaal zes maanden een voorziening genoemd in artikel 4.1 lid 4 en onder d verlenen aan de eigenaar van een woning teneinde deze woning ter beschikking of opnieuw ter beschikking van een persoon met een beperking te laten komen.

  • 2. De voorziening genoemd in artikel 4.1 lid 4 en onder d kan het bedrag per maand genoemd in

    artikel 13 lid 1 onder a van de Wet op de huurtoeslag niet te boven gaan.

Artikel 4.11 – Onderhoud, keuring en reparatie

Burgemeester en wethouders verlenen slechts een voorziening als genoemd in artikel 4.1 lid 4 en onder b indien de voorziening in het kader van de Wet Voorzieningen Gehandicapten, de Regeling Geldelijke Steun Huisvesting Gehandicapten, de Beschikking Geldelijke Steun Huisvesting Gehandicapten dan wel de wet is verleend. In de Biv zijn de maximaal te vergoeden bedragen opgenomen.

Artikel 4.12 – Gemeenschappelijke ruimte

Het college kan een persoonsgebonden budget verlenen voor het treffen van de volgende voorzieningen aan een gemeenschappelijke ruimte, uitgezonderd woongebouwen gericht op ouderen of gehandicapten, als zonder deze woningaanpassing de woonruimte voor de ondersteuningsaanvrager ontoegankelijk blijft:

  • a.

    het verbreden van toegangsdeuren;

  • b.

    het aanbrengen van elektrische deuropeners;

  • c.

    aanleg van een hellingbaan van de openbare weg naar de toegang van het gebouw, mits de woning van de ondersteuningsaanvrager te bereiken is met een rolstoel;

  • d.

    drempelhulpen of vlonders;

  • e.

    het aanbrengen van een extra trapleuning bij een portiekwoning.

Artikel 4.13 – Aanvang werkzaamheden en inzicht in woning

Burgemeester en wethouders verlenen slechts een voorziening in natura of een persoonsgebonden budget als is voldaan aan de in de Biv vastgelegde voorwaarden.

Artikel 4.14 – Gereedmelding, vaststelling en uitbetaling

Burgemeester en wethouders stellen voorwaarden vast in de Biv met betrekking tot de gereedmelding, vaststelling en uitbetaling van de woonvoorziening.

Artikel 4.15 – Afschrijving van bouwkundige of woontechnische woonvoorzieningen (anti -speculatiebeding)

De eigenaar van de woning die krachtens deze verordening een voorziening in natura of een persoonsgebonden budget in de kosten van het treffen van een voorziening heeft ontvangen die geleid heeft tot uitbreiding van de woning en die binnen een periode van tien jaar na de datum van gereedmelding van de werkzaamheden de woning in eigendom overdraagt is gehouden:

  • a.

    om binnen een week na het passeren van de akte, burgemeester en wethouders hiervan schriftelijk in kennis te stellen en

  • b.

    de voorziening in natura of het persoonsgebonden budget, eventueel gedeeltelijk, tot maximaal de verstrekte vergoeding aan de gemeente terug te betalen. In alle gevallen betreft het maximaal het bedrag van de verleende vergoeding minus de eigen bijdrage (geïnd door het CAK) die voor rekening van de eigenaar van de woonruimte is gekomen. In de Biv zijn de afschrijvingstermijnen vastgelegd.

Hoofdstuk 5 – Vervoersvoorzieningen

Artikel 5.1 – Vormen van vervoersvoorzieningen

De door burgemeester en wethouders, ter compensatie van beperkingen bij het zich lokaal verplaatsen te verstrekken voorziening kan bestaan uit:

  • 1.

    een algemene voorziening waaronder een collectieve vervoersvoorziening;

  • 2.

    een vervoersvoorziening in natura voor:

  • a. een aanpassing van een eigen auto;

  • b. een open elektrische buitenwagen (inclusief eventueel geïndiceerde accessoires) en hiermee verbandhoudende gebruikskosten;

  • c. een ander verplaatsingsmiddel dan de hierboven genoemde vervoermiddelen;

  • d. aanpassingen van het verplaatsingsmiddel niet zijnde aanpassingen bij de eerste verstrekking;

  • 3.

    een persoonsgebonden budget te besteden aan een vervoersvoorziening voor:

  • a. een aanpassing van een eigen auto;

  • b. een open elektrische buitenwagen (inclusief eventueel geïndiceerde accessoires) en hiermee verbandhoudende gebruikskosten;

  • c. een ander verplaatsingsmiddel dan de hierboven genoemde vervoermiddelen;

  • d. aanpassingen van het verplaatsingsmiddel niet zijnde aanpassingen bij de eerste verstrekking;

  • 4.

    een financiële tegemoetkoming voor:

  • a. vervoer per eigen auto;

  • b. vervoer per taxi;

  • c. vervoer per rolstoeltaxi;

Artikel 5.2 – Primaat van Collectief vraagafhankelijk vervoer

Een persoon die behoefte heeft aan de vormen van maatschappelijke ondersteuning zoals bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 5 en 6 van de wet kan voor de in artikel 5.1 lid 1 vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht indien aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek inclusief chronisch psychische en psychosociale problemen het gebruik van het openbaar vervoer of het bereiken van het openbaar vervoer onmogelijk maken.

Artikel 5.3 – Combinatie van vervoersvoorzieningen

  • 1. De ondersteuningsaanvrager kan afhankelijk van zijn beperkingen en vervoersbehoefte in aanmerking worden gebracht voor een combinatie van voorzieningen genoemd in artikel 5.1.

  • 2. In de Biv worden nadere regels met betrekking tot de combinatie als genoemd in het eerste lid vastgelegd.

Artikel 5.4 – Voorwaarden en weigeringsgronden

  • 1. Een voorziening kan slechts worden toegekend indien de ondersteuningsaanvrager door zijn beperking niet in staat is het openbaar vervoer te bereiken of te gebruiken.

  • 3. Bij de verlening van de voorzieningen genoemd in artikel 5.1 lid 2 onder a en lid 4 onder a tot en met c kan rekening worden gehouden met:

    • a.

      de individuele vervoersbehoefte van de ondersteuningsaanvrager;

    • b.

      de mate waarin de voorziening genoemd in artikel 5.1 lid 2 onder c en d en lid 3 onder b en c in de individuele vervoersbehoefte kan voorzien; en

    • c.

      de mate waarin de vervoersbehoeften van partners samenvallen.

  • 4. Burgemeester en wethouders kunnen de in artikel 5.1 onder 2 sub c en d genoemde voorzieningen beëindigen indien sprake is van kennelijk onvoldoende of ondeskundig gebruik.

Artikel 5.5 – Omvang in gebied en in kilometers

  • 1.

    Bij de te verstrekken voorziening wordt bij de vervoersbehoefte voor maatschappelijke participatie uitsluitend rekening gehouden met de verplaatsingen in de directe woon- en leefomgeving in het kader van het leven van alledag, tenzij zich de situatie voordoet dat het gaat om een bovenregionaal contact, dat uitsluitend door de ondersteuningsaanvrager zelf bezocht kan worden, terwijl het bezoek voor de ondersteuningsaanvrager noodzakelijk is om dreigende vereenzaming te voorkomen.

  • 2.

    De vervoersvoorziening in natura in de vorm van een collectief systeem van aanvullend al dan niet openbaar vervoer wordt toegekend onder de volgende voorwaarden en beperkingen:

  • a. in de Biv bepalen burgemeester en wethouders, binnen de grenzen van de wet, de omvang van de voorziening, waaronder o.m. begrepen het te bereizen gebied, het individueel toe te kennen budget en de hoogte van de eigen bijdrage;

  • b. de voorziening dient uitsluitend voor de verplaatsingen in de directe woon- en leefomgeving in het kader van het leven van alledag;

  • c. in aanvulling hierop mag de voorziening ook worden gebruikt voor het verrichten van medische bezoeken binnen het vervoersgebied;

  • d. in de Biv kunnen burgemeester en wethouders hierover nadere bepalingen opnemen;

Artikel 5.6 – Financiële tegemoetkoming vervoer gehandicapte sporters

Burgemeester en wethouders kunnen een financiële tegemoetkoming verlenen zoals omschreven in de Biv aan hen die een gehandicaptensport beoefenen.

Artikel 5.7 – Autoaanpassingen

Er wordt géén autoaanpassing - in natura noch een persoongebonden budget - verstrekt indien het collectief vervoer aan te merken is als de goedkoopst adequate oplossing.

Hoofdstuk 6 – Rolstoelvoorzieningen

Artikel 6.1 – Vormen van rolstoelvoorzieningen

De door burgemeester en wethouders, ter compensatie van beperkingen bij het verplaatsen in en om de woning te verstrekken voorziening kan bestaan uit:

  • 1.

    een algemene voorziening waaronder een algemene rolstoelvoorziening;

  • 2.

    een rolstoelvoorziening in natura;

  • a. een handbewogen rolstoel;

  • b. een elektrische rolstoel;

  • c. aanpassingen van een rolstoel niet zijnde aanpassingen bij de eerste verstrekking;

  • 3.

    een persoonsgebonden budget te besteden aan een rolstoelvoorziening;

  • a. een handbewogen rolstoel;

  • b. een elektrische rolstoel;

  • c. aanpassingen van een rolstoel niet zijnde aanpassingen bij de eerste verstrekking;

Artikel 6.2 – Primaat algemene rolstoelvoorziening bij rolstoelgebruik

  • 1. De persoon die behoefte heeft aan de vormen van maatschappelijke ondersteuning zoals bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g., onderdeel 5 en 6 van de wet, kan voor de in artikel 6.1 lid 1 vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht indien aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek inclusief chronisch psychische en psychosociale problemen, zittend verplaatsen in en rond de woning noodzakelijk maken en hulpmiddelen die verstrekt worden op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten of een andere wettelijke regeling geen adequate oplossing bieden.

  • 2. De persoon die behoefte heeft aan de vormen van maatschappelijke ondersteuning zoals bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g., onderdeel 5 en 6 van de wet, kan voor de in artikel 6.1 lid 2 en 3 vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht indien aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek inclusief chronisch psychische en psychosociale problemen, dagelijks zittend verplaatsen in en om de woning noodzakelijk maken en indien de in artikel 6.1 onderdeel 1 vermelde voorziening niet aanwezig is of niet tot een snelle en adequate oplossing leidt en hulpmiddelen die verstrekt worden op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten of een andere wettelijke regeling geen adequate oplossing biedt.

Artikel 6. 3– Voorwaarden en weigeringsgronden

Burgemeester en wethouders verlenen geen voorziening genoemd in artikel 6.1 lid 2 en 3, indien een rolstoelvoorziening voor het zich incidenteel zittend verplaatsen in en rondom de woning noodzakelijk is en de algemene voorziening genoemd in artikel 6.1 aanhef en onder 1 beschikbaar is.

Hoofdstuk 7 - Het verkrijgen van een voorziening

Artikel 7.1 – Inlichtingen, onderzoek en advies

  • 1.

    Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om, voor zover dit van belang kan zijn voor de beoordeling van het recht op een voorziening, de ondersteuningsaanvrager:

  • a. op te roepen in persoon te verschijnen op een door burgemeester en wethouders te bepalen plaats en tijdstip en hem te bevragen;

  • b. op een door burgemeester en wethouders te bepalen plaats en tijdstip door een of meer daartoe aangewezen deskundigen te doen bevragen en/of onderzoeken.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders kunnen een daartoe door hem aangewezen adviesinstantie in voorkomende gevallen om advies vragen.

  • 3.

    Een ondersteuningsaanvrager is verplicht aan burgemeester en wethouders of de door hem aangewezen adviesinstantie die gegevens te (doen) verschaffen die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van het recht op een voorziening.

  • 4.

    Bij de advisering zoals genoemd in het eerste lid wordt door de adviseur gebruik gemaakt van de systematiek zoals neergelegd in de ICF classificatie.

  • 5.

    Bij de aanvraag dient de ondersteuningsaanvrager desgevraagd bewijsstukken, zoals bepaald in

    de Biv, te overleggen.

Artikel 7.2 – Voorwaarden

Burgemeester en wethouders kunnen aan het verstrekken van een voorziening voorwaarden verbinden, die verband houden met de aard en het doel van een bepaalde voorziening.

Artikel 7.3 – Wijzigingen in de situatie

Degene aan wie krachtens deze verordening een voorziening is verleend, is verplicht aan burgemeester en wethouders mededeling te doen van feiten en omstandigheden, waarvan redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze van invloed kunnen zijn op het recht op een voorziening. In de Biv wordt dit nader gespecificeerd.

Artikel 7.4 – Heronderzoek en herindicatie

  • 1. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd een heronderzoek te verrichten naar de voor de voortzetting van het recht op een voorziening van belang zijnde gegevens.

  • 2. De herindicatie kan deel uitmaken van het heronderzoek.

  • 3. De werkwijze wordt in de Biv nader omschreven.

Artikel 7.5 – Opschorting

  • 1. Indien de belanghebbende de voor het behoud van een verleende voorziening van belang zijnde gegevens of de gevorderde bewijsstukken niet, niet tijdig of niet volledig heeft verstrekt en hem dit te verwijten valt dan wel indien de belanghebbende anderszins onvoldoende medewerking verleend aan het onderzoek schorten burgemeester en wethouders het recht op de voorziening op vanaf de dag van het verzuim.

  • 2. Burgemeester en wethouders doen mededeling van de opschorting aan de belanghebbende en nodigen hem uit binnen een door hen te stellen termijn het verzuim te herstellen.

  • 3. Als de belanghebbende het verzuim niet herstelt binnen de daarvoor gestelde termijn, beëindigen burgemeester en wethouders na het verstrijken van deze termijn de voorziening met ingang van de eerste dag waarover het recht op de voorziening is opgeschort.

Artikel 7.6 – Intrekking en beëindiging

  • 1.

    Burgemeester en wethouders trekken een besluit genomen op grond van deze verordening geheel of gedeeltelijk in, indien:

  • a. niet of niet langer is voldaan aan de voorwaarden of verplichtingen gesteld bij of krachtens de wet;

  • b. op grond van gegevens beschikt is en gebleken is dat de gegevens zodanig onjuist waren dat, waren de juiste gegevens bekend geweest, een andere beslissing zou zijn genomen, terwijl de ondersteuningsaanvrager wist of redelijkerwijs had kunnen weten dat bedoelde gegevens onjuist waren;

  • c. gebleken is dat de voorziening niet langer noodzakelijk is.

  • 2.

    Onverminderd de gronden voor intrekking genoemd in het eerste en derde lid, wordt de beschikking tot verlening van een persoonsgebonden budget ingetrokken of gewijzigd met ingang

    van de dag vanaf welke de budgethouder schriftelijk heeft aangegeven geen prijs meer te stellen op het budget.

  • 3.

    Een besluit tot verlening van een financiële tegemoetkoming of een persoonsgebonden budget kan worden ingetrokken indien blijkt dat de tegemoetkoming of het budget binnen zes maanden na uitbetaling niet is aangewend voor de bekostiging van het middel waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden, dan wel dat niet binnen zes maanden uitvoering is gegeven aan het besluit.

  • 4.

    Bij overlijden van de ondersteuningsaanvrager eindigt de voorziening per datum overlijden.

  • 5.

    Bij verhuizing van de ondersteuningsaanvrager eindigt de voorziening per datum verhuizing.

  • 6.

    De beschikking tot verlening van een persoonsgebonden budget kan worden ingetrokken of gewijzigd met ingang van de dag waarop de ondersteuningsaanvrager zijn verplichtingen niet nakomt.

  • 7.

    Een voorziening wordt beëindigd als blijkt dat de ondersteuningsaanvrager zijn hoofdverblijf als bedoeld in artikel 1.1, onder o, niet meer in de gemeente heeft.

  • 8.

    Een voorziening wordt beëindigd indien de ondersteuningsaanvrager hier zelf om verzoekt.

  • 9.

    Een voorziening wordt beëindigd indien een nieuw, vervangend middel wordt toegekend.

  • 10.

    Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn, kunnen burgemeester en wethouders besluiten geheel of gedeeltelijk van de voorziening af te zien.

Artikel 7.7 – Intrekken aanvraag

Wanneer de ondersteuningsaanvrager zijn of haar aanvraag schriftelijk intrekt voordat burgemeester en wethouders hierop hebben beschikt, wordt de aanvraag als afgedaan beschouwd. De gemaakte administratiekosten door de medisch adviseur of gemeente kunnen in rekening worden gebracht bij de ondersteuningsaanvrager indien er sprake is van het frustreren van het aanvraag proces door de ondersteuningsaanvrager.

Artikel 7.8 – Terugvordering

  • 1. Burgemeester en wethouders vorderen de op grond van deze verordening verleende voorziening van de ondersteuningsaanvrager in ieder geval terug indien zij het besluit, waarbij deze voorziening is toegekend, met toepassing van artikel 7.6 hebben ingetrokken en voor zover na de datum van het besluit tot toekenning van de voorziening nog geen vijf jaren zijn verstreken.

  • 2. In geval het recht op een in eigendom verstrekte voorziening is ingetrokken kan deze voorziening worden teruggevorderd indien de voorziening is verleend op basis van onjuiste verstrekte gegevens.

Hoofdstuk 8 – Slotbepalingen

Artikel 8.1 – Afwijken van bepalingen: hardheidsclausule

Burgemeester en wethouders kunnen in bijzondere gevallen ten gunste van deondersteuningsaanvrager of de woningeigenaar afwijken van hetgeen bij of krachtens dezeverordening is bepaald, indien strikte toepassing daarvan tot onbillijkheden van overwegende aardleidt.

Artikel 8.2 – Vaststellen Biv

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de Biv vast te stellen waarin nadere regels opgenomen worden over de uitvoering van deze verordening.

Artikel 8.3 – Beslissingen B&W in gevallen waarin de verordening niet voorziet

In gevallen, de uitvoering van de wet betreffende, waarin deze verordening niet voorziet, beslissen burgemeester en wethouders.

Artikel 8.4 – Indexering

  • 1. Burgemeester en wethouders kunnen jaarlijks per 1 januari de bij of krachtens deze verordening geldende bedragen verhogen of verlagen conform de prijsontwikkeling op basis van de consumentenprijsindex alle huishoudens van het Centraal bureau voor de Statistiek.

  • 2. Burgemeester en wethouders zullen jaarlijks de wettelijke rente aanpassen conformde ontwikkelingen van de prijsindex volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek.

Artikel 8.5 – Evaluatie

Het door het gemeentebestuur gevoerde beleid wordt jaarlijks geëvalueerd en zoveel eerder als wenselijk is gelet op de landelijke ontwikkelingen met betrekking tot de Wmo. Indien de evaluatie daartoe aanleiding geeft wordt deze verordening aangepast.

Artikel 8.6 – Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2013. De Verordening individuele voorzieningen gemeente Nuenen 2011 wordt gelijktijdig ingetrokken.

Artikel 8.7 – Citeertitel

Aldus vastgesteld in zijn openbare

vergadering van 20 december 2012

DE RAAD VOORNOEMD,

de griffier,

de voorzitter,

M.C.P. Laurenssen Msc

M.J. Houben MBA

Artikelsgewijze toelichting op de verordening

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1.1 - Begripsbepalingen

In dit artikel wordt een aantal begrippen nader verklaard.

a.Een door de ondersteuningsaanvrager gevraagde voorziening is algemeen gebruikelijk als een persoon zonder beperkingen die zich voor wat betreft leeftijd, inkomen et cetera in een vergelijkbare positie bevindt als de ondersteuningsaanvrager, naar maatschappelijke maatstaf redelijkerwijs de beschikking zou (kunnen) hebben over een dergelijke voorziening.

Het is onder de Wmo (evenals onder de Wvg) toegestaan om bepaalde voorzieningen als algemeen gebruikelijk aan te merken. Hiervoor kan door de gemeente een niet-limitatieve lijst worden gehanteerd. Enkele voorbeelden zijn:

  • -

    een thermosstatische (douche)mengkraan

  • -

    keramische- en inductiekookplaat

  • -

    douchekop op glijstang

  • -

    Spartamet of andere fiets met hulpmotor

  • -

    fiets met lage instap

  • -

    fiets met trapondersteuning

  • -

    vervanging van douche, keuken of badkamer die ouder is dan 20 jaar

j. Eigen bijdrage in de kosten: de bevoegdheid voor het vragen van een eigen bijdrage in de kosten van een voorziening vloeit voort uit artikel 15 lid 1 en artikel 19 lid 1 van de wet. Deze wordt op het inkomen afgestemd, zij het dat daarvoor op basis van artikel 15 lid 3 van de wet bij Algemene Maatregel van Bestuur nadere regels kunnen worden gesteld.

k. Financiële tegemoetkoming:een financiële tegemoetkoming is een geldbedrag dat is bedoeld om een bepaalde voorziening te verwerven. Het is niet persé een kostendekkende vergoeding, maar een bedrag bedoeld als een tegemoetkoming in de kosten. Hiervoor is gekozen in situaties waarin de precieze vaststelling van de kosten moeilijk te bepalen is.

l. Gebruikelijke zorg: het uitgangspunt van deze begripsomschrijving ligt in het Protocol Gebruikelijk zorg, zoals tot aan de invoering van de wet door het Centrum Indicatiestelling Zorg werd toegepast als verzameling beleidsregels voor de AWBZ indicatiestelling voor huishoudelijke zorg. Het is op enkele punten aangepast om te voorkomen dat problemen die in de AWBZ met dit begrip speelden ook naar de wet overgaan. Zo is in plaats van “volwassenen” de term “meerderjarigen” opgenomen en is het begrip “gemeenschappelijke huishouding voeren” vervangen door het begrip “gemeenschappelijk een woning bewonen”.

o. Hoofdverblijf: de compensatieplicht strekt zicht uit tot de inwoners van de gemeente; de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens geeft hierover uitsluitsel. Als de ondersteuningsaanvrager naar een andere gemeente wil verhuizen moet duidelijk zijn waar de aanvraag ingediend moet worden. De wet zelf geeft hierover geen uitsluitsel. De verordening beoogt met de zinsnede “en op welk adres de ondersteuningsaanvrager in de gemeentelijke basisadministratie staat ingeschreven of zal staan ingeschreven” een mogelijkheid te openen aanvragen in te dienen bij gemeenten waar men nog niet woonachtig is.

Beoogd wordt aan te geven dat de aanvraag voor een aan te passen en te betrekken woning ingediend moet worden in de gemeente waar de aan te passen woning staat. Deze gemeente kan immers beter overwegen of het aanpassen van de woning de adequaat goedkoopste oplossing is of dat een reeds geschikte woning beschikbaar is. De gemeente waaruit de ondersteuningsaanvrager vertrekt, heeft hier geen inzicht in. Ook in die gevallen dat een aanvraag wordt gedaan voor het bezoekbaar maken van een woonruimte voor de ondersteuningsaanvrager die in een AWBZ instelling verblijft, is bovenstaande formulering van belang.Een verhuiskosten vergoeding kan overigens worden toegekend door de te verlaten gemeente.

bb. Persoonsgebonden budget: in de wet is opgenomen dat het persoonsgebonden budget vergelijkbaar moet zijn met een voorziening in natura. Dit betekent niet dat het budget gelijk is aan de kosten die de gemeente moet maken om een natura voorziening te verstrekken. Bij het persoonsgebonden budget wordt rekening gehouden met zowel het inkomen als de meerkosten zoals aangegeven in het Beleidsregels individuele voorzieningen Wmo gemeente Nuenen 2010. Per voorziening kan de hoogte van een persoonsgebonden budget dus verschillend zijn. Daarnaast wordt rekening gehouden met de te verwachte levensduur van de voorziening, kwaliteitseisen en de reële kosten die de ondersteuningsaanvrager zal moeten maken.

cc. Respijtzorg maakt onderdeel uit van de totale aanpak met betrekking tot vrijwilligers en mantelzorgers (prestatieveld 4). Als zodanig komt respijtzorg ook terug in het aanbod van het steunpunt mantelzorg. Respijtzorg betekent voor de gemeente Nuenen:

  • - dat de gemeente een mantelzorger ontlast door het zoveel als mogelijk bevorderen van zelfredzaamheid van diegene waar de mantelzorger voor zorgt. Het bevorderen van de zelfredzaamheid heeft een verlichting van het werk van de mantelzorger tot gevolg.

  • - dat de gemeente beperkingen compenseert die een mantelzorger ondervindt bij zijn eigen werkzaamheden.

  • - Het voorkomen dat een mantelzorger overbelast raakt. Overbelasting kan voorkomen omdat de mantelzorger het huis niet meer uitkomt. En ook voor mantelzorgers is participatie in de zin van het ontmoeten van anderen en deelname aan sociale verbanden van belang. De gemeente kan dan bijvoorbeeld zorgdragen voor goede vervanging van de mantelzorger.

dd. De definitie rolstoelvoorziening is toegevoegd om meer duidelijkheid te creëren over wat wordt verstaan onder verplaatsen in de woning. Deze definitie bepaalt aldus dat een traplift een woonvoorziening is en geen rolstoelvoorziening.

ff. Voorziening in natura: alle vormen van voorzieningen die niet in de vorm van een geldsom worden verstrekt.

ii. Zelfredzaamheid: naast genoemde factoren in de begripsbepaling zijn de zogenaamde externe factoren in het kader van het ICF van toepassing.

Artikel 1.2 – Voorwaarden en weigeringsgronden

Artikel 1.2 lid 1 geeft voorwaarden aan, die betrekking hebben op het toekennen van een voorziening.

Voorwaarden:

a.Langdurig noodzakelijk:Ingevolge onderdeel a dienen de voorzieningen langdurig noodzakelijk te zijn om belemmeringen op het gebied van het voeren van een huishouden, het normale gebruik van de woning, het zich in en om de woning verplaatsen en het ontmoeten van andere mensen en het aangaan en onderhouden van sociale verbanden, op te heffen.Langdurig noodzakelijk wil zeggen dat betrokkene voor langere tijd aangewezen moet zijn op een desbetreffende voorziening. Voor langere tijd betekent in iedere geval dat wie tijdelijk ondersteuning nodig heeft, bijvoorbeeld door een ongeval, terwijl vast staat dat beperkingen of problemen van voorbijgaande aard zijn, niet voor een voorziening in het kader van deze verordening in aanmerking komt.Voor deze groep ondersteuningsaanvragers is het AWBZ pakket dat aangeboden wordt door thuiszorgorganisatie, de aangewezen voorziening. Waar precies de grens ligt tussen kortdurend en langdurig zal van situatie tot situatie verschillen. In dit kader zal de prognose van groot belang zijn. Luidt de prognose dat betrokkene na enige tijd zonder de benodigde hulpmiddelen of aanpassingen zal kunnen functioneren, dan mag men van kortdurende noodzaak uitgaan. Bij een wisselend beeld, waarbij verbetering in toestand en periodes van terugval elkaar opvolgen, kan echter worden uitgegaan van een langdurige noodzaak. Uitzondering is de hulp bij het huishouden die in sommige gevallen voor korte duur kan worden geïndiceerd, bijvoorbeeld na een ziekenhuisopname.

b. Deze bepaling is ontleend aan artikel 2 Wmo waarin wordt aangegeven dat andere rechten indien aanwezig voor gaan. Dit geldt bijvoorbeeld indien men rechten kan doen gelden op de AWBZ, de Wet op de jeugdzorg of de Wet REA. Ook kan de gemeente voorwaarden verbinden aan het verlenen van een voorziening. Deze voorwaarden kunnen erop gericht zijn dat de klant zijn claim op de vergoeding van de voorziening bij een ander kan leggen. Hierbij is maatwerk het uitgangspunt.

c. Goedkoopst adequaat:

Voorzieningen die in het kader van deze verordening worden verstrekt dienen naar objectieve maatstaven zowel de goedkoopste als de meest adequate voorziening te zijn. Met nadruk wordt hier gesteld dat met het begrip adequaat bedoeld wordt “volgens objectieve maatstaven nog toereikend”. Naast datgene wat de ondersteuningsaanvrager als adequaat beschouwd zal in de beoordeling van het adequaat zijn van de voorziening ook het kostencriterium een rol spelen bij de uiteindelijke beoordeling. Voor wat betreft het kwaliteitsniveau wordt bij een verantwoord, maar ook niet meer dan dat, niveau aangesloten. Eigenschappen die kostenverhogend werken zonder dat zij de voorziening meer adequaat maken, zullen in principe niet voor vergoeding in aanmerking komen. Het verstrekken van een voorziening die duurder is dan de goedkoopst adequate voorziening is niet onmogelijk, mits de ondersteuningsaanvrager bereid is het prijsverschil voor eigen rekening te nemen.

Het begrip goedkoopst adequaat zal met name gelden als het gaat om pakketten van voorzieningen waaruit een keuze kan worden gemaakt.

d. Individueel gericht:

Met uitzondering van collectief vervoer moet een voorziening in overwegende mate op het individu gericht zijn. Hiermee worden aanvragen om gemeenschappelijke voorzieningen uitgesloten, hoewel voorzieningen die naast een individueel ook een gezamenlijk karakter kunnen hebben, wel passen in het kader van deze verordening. Op dit moment is het collectief vervoer het voorbeeld van een collectieve voorziening die individueel gericht is. De bedoeling van de wet is om meer van dit soort voorzieningen te ontwikkelen. Het gaat hier steeds om collectieve voorzieningen die op basis van een individuele aanvraag worden toegekend door de gemeente. De verordening richt zich niet op welzijnsvoorzieningen die weliswaar collectief als ook individueel gericht kunnen zijn, maar die niet tot stand komen op basis van een individuele aanvraag waarop de gemeente besluit. Deze voorzieningen worden in deze verordening als voorliggende voorzieningen aangemerkt waarop iemand in eerste instantie een beroep moet doen.

e.Ingezetene Nuenen:

In de wet is, in tegenstelling tot de situatie bij de Wet voorzieningen gehandicapten, geen specifieke bepaling opgenomen waaruit blijkt dat de compensatieplicht zich beperkt tot in de gemeente woonachtige personen, hoewel artikel 11 van de wet spreekt over ingezetenen. Dit artikel moet opgenomen worden om te voorkomen dat er aanvragen binnenkomen bij gemeenten waar de ondersteuningsaanvrager niet woonachtig is.

Weigeringsgronden:

Lid 2 van artikel 1.2 geeft situaties weer waarin geen voorziening wordt toegekend.

  • a.

    De grens tussen wat algemeen gebruikelijk is en wat niet wordt bepaald aan de hand van algemeen maatschappelijke normen. Deze normen verschuiven in de tijd; zo zullen voorzieningen die op het ene moment als een Wmo-voorziening aangemerkt worden, na verloop van tijd als algemeen gebruikelijk aangemerkt kunnen worden. Ook inkomen kan hierin een belangrijke rol spelen. Een aantal voorzieningen is in alle gevallen algemeen gebruikelijk, zoals een sparta met hulpmotor (snorfiets). In artikel 1.3 van de Biv is een lijst opgenomen van wat in ieder geval algemeen gebruikelijk is. Als uitgangspunt zal bij het hanteren van het begrip 'algemeen gebruikelijk' worden aangesloten bij vigerende jurisprudentie met betrekking tot dit begrip.

  • b.

    Hier wordt aangegeven dat deze voorzieningen niet worden verstrekt als er een andere wettelijke regeling bestaat, op grond waarvan men aanspraak kan maken op de aangevraagde voorziening. Het gaat hierbij niet alleen om wettelijke regelingen, maar ook om privaatrechtelijke aanspraken. Zo kan iemand die door het toedoen van een ander aangewezen raakt op voorzieningen mogelijk een vergoeding claimen en daarmee vervalt het recht op een voorziening op grond van de Wmo. In de periode tijdens het voeren van de eventuele procedure ter verkrijging van een dergelijke vergoeding bestaat een tijdelijk recht op een voorziening. Bij toewijzing van de claim vervalt dit recht en worden de gemaakte kosten teruggevorderd. Het gaat hierbij onder andere om afspraken die de gemeente heeft gemaakt met wooncorporaties. Als op grond van deze afspraken de woningaanpassing voor rekening van de woningeigenaar komt, gaat het om een voorliggende voorziening die niet op basis van deze verordening wordt vergoed.

  • d.

    De aanvraag kan worden geweigerd als het gaat om een vergoeding of verstrekking die reeds eerder heeft plaatsgehad, terwijl het de ondersteuningsaanvrager verwijtbaar is dat het middel verloren is gegaan, bijvoorbeeld door roekeloosheid of verwijtbare onachtzaamheid, dus niet indien de ondersteuningsaanvrager geen schuld treft. Indien een ander aansprakelijk is voor het verloren gaan, dient bekeken te worden of het mogelijk is deze derde door de ondersteuningsaanvrager hiervoor aansprakelijk te doen stellen om zodoende de kosten te kunnen verhalen. Indien in een woning een verstelbare keuken of een andere dure voorziening is aangebracht heeft dit gevolgen voor de te verzekeren waarde van de opstal. Dit risico dient in de opstalverzekering gedekt te worden. Indien bijvoorbeeld bij brand blijkt dat de woning onvoldoende verzekerd is, dan kan op dat moment geen beroep op deze verordening worden gedaan.

  • e.

    In sommige gevallen gebruiken mensen al jaren voorzieningen en vragen zij na het optreden van een beperking voorzieningen aan, die in hun situatie kunnen leiden tot de conclusie dat het optreden van beperkingen geen meerkosten met zich meebrengt. Daarvoor is deze onder e. genoemde bepaling bedoeld. Een uitwerking hiervan wordt gegeven in gebruikelijke zorg waarbij wordt rekening gehouden met het vaststellen van het recht op huishoudelijke zorg. Gedoeld wordt op de situatie dat de ondersteuningsaanvrager een voorziening aanvraagt nadat deze reeds door de ondersteuningsaanvrager gerealiseerd of aangekocht is. Omdat burgemeester en wethouders dan geen mogelijkheden meer hebben de voorziening volgens het vastgestelde beleid te verstrekken, noch anderszins invloed hebben op de te verstrekken voorziening, kan in deze situatie de voorziening worden geweigerd. Dit betekent dat werkzaamheden voor woningaanpassing pas mogen aanvangen nadat burgemeester en wethouders een beslissing over de aanvraag hebben genomen. Pas op dat moment hebben burgemeester en wethouders alle op de aanvraag betrekking hebbende gegevens beoordeeld en op grond hiervan een besluit genomen over de te treffen voorziening. Door deze regeling wordt voorkomen dat een voorziening waar vroegtijdig mee is begonnen uiteindelijk niet overeenstemt met hetgeen burgemeester en wethouders als goedkoopst adequate voorziening beschouwen. Burgemeester en wethouders kunnen bijvoorbeeld ook factoren mee laten wegen die buiten de woonruimte van de ondersteuningsaanvrager gelegen zijn, zoals een beschikbare aangepaste of goedkoop aan te passen woning elders, of een losse woonunit, waardoor een woningaanpassing wellicht niet noodzakelijk is.

  • i.

    hier wordt aangegeven dat geen voorzieningen worden verstrekt bij situaties die het gevolg zijn van keuzes die gemaakt zijn niet passende bij de individuele omstandigheden waarin de ondersteuningsaanvrager zicht bevindt. Elke levensfase en elke individuele situatie wordt door ons individueel bekeken en beoordeeld.

Hoofdstuk 2 – Vormen van te verstrekken individuele voorzieningen

Artikel 2.2 – Voorziening in natura

  • 1.

    Voorzieninginnatura:Het doel van deze bepaling is het vastleggen van de rechten en plichten van burgemeester en wethouders en de ondersteuningsaanvrager. Deze bepaling ziet op de situatie waarin burgemeester en wethouders zelf eigenaar blijven van de te verstrekken voorziening in natura of burgemeester en wethouders de zorg in natura zelf geregeld hebben. Artikel 10 van de wet stelt weliswaar dat het verlenen van maatschappelijke ondersteuning zo veel mogelijk aan derden moet worden overgelaten, maar als dat redelijkerwijs niet mogelijk is kan gekozen worden voor het door de gemeente zelf verlenen van de maatschappelijke ondersteuning. Als een voorziening in eigendom wordt verstrekt is er uiteraard niet een dergelijke overeenkomst nodig.

  • 2.

    opgemerkt wordt dat reeds sprake is van een overeenkomst indien de factuur van de leverancier door de klant voor ontvangst van de voorziening c.q. het middel wordt getekend.

Artikel 2.3 - Persoonsgebonden budget

Het persoonsgebonden budget dient gezien te worden als een manier waarop een toegekende voorziening wordt verstrekt. Hierin is vastgelegd dat in beginsel alleen bij toekenning van individuele voorzieningen de keuze voor een persoonsgebonden budget moet worden geboden. Collectieve voorzieningen vallen niet onder deze eis. Een cliënt maakt zelf de keuze tussen een voorziening in natura of een persoonsgebonden budget, indien dit op de voorziening van toepassing is.

De hoogte van het persoonsgebonden budget is gekoppeld aan de tegenwaarde van de te verstrekken goedkoopst adequate voorziening. Er moet immers een referentiebedrag zijn waarop het persoonsgebonden budget kan worden gebaseerd. “Goedkoopst adequaat” is een objectief vaststelbaar referentiepunt. Voorts kan een aanvullend bedrag worden vastgesteld voor de instandhoudingskosten van de voorziening. Voor de diverse soorten voorzieningen zal een nadere regeling moeten worden gegeven in de Biv, die door burgemeester en wethouders moet worden vastgesteld. Burgemeester en wethouders bepalen de omvang van een persoonsgebonden budget. Het zal immers gaan om een veelheid van verschillende persoonsgebonden budgetten voor verschillende voorzieningen. Daarbij zullen, ter bevordering van de rechtsgelijkheid, eenduidige richtlijnen noodzakelijk zijn. Invulling van deze richtlijnen vindt plaats in de Biv. Verder is in lid 1 onder d, bepaald dat er, om misverstanden zoveel mogelijk te voorkomen, de verkrijger zich dient te houden aan de in de beschikking opgenomen voorwaarden.

Lid 2 bepaalt dat in elk geval de belangrijkste aspecten van het persoonsgebonden budget in de toekenningsbeschikking worden vastgelegd. Het gaat om de omvang ervan (de hoogte van het budget), maar het kan ook gaan om de periode waarover het wordt toegekend. Het spreekt voor zich dat dergelijke beschikkingen uiterst zorgvuldig worden geformuleerd.

In lid 3 is de algemene eis neergelegd dat er een programma van eisen wordt vastgesteld, waarin wordt aangegeven aan welke eisen de met het persoonsgebonden budget te verwerven voorziening moet voldoen. Het programma van eisen is dus een belangrijk document; als niet aan het programma van eisen wordt voldaan kan dat gevolgen hebben voor de afrekening van het toegekende budget.

Lid 4 regelt tenslotte de feitelijke betaling van het persoonsgebonden budget.

Over de wijze waarop de betaling plaatsvindt kunnen door burgemeester en wethouders nadere regels worden gesteld. Gedacht kan worden aan betaling in termijnen, bijvoorbeeld bij hulp bij het uitvoeren van algemeen dagelijkse levensverrichtingen of in situaties waarin er twijfels zijn over het budgetbeheer. Zo kunnen financiële risico’s voor de gemeente worden beperkt en worden ondersteuningsaanvragers minder snel geconfronteerd met hoge terugvorderingsbedragen. In afwijking van het bepaalde in lid 4 van dit artikel wordt het persoonsgebonden budget of een financiële tegemoetkoming voor een bouwkundige of woontechnische ingreep in of aan een huurwoning niet verleend aan de ondersteuningsaanvrager maar aan de eigenaar van de woonruimte.

In lid 5 staat dat de gemeente zelf verantwoordelijk is voor de rechtmatige en doelmatige besteding van gelden op grond van de wet en ook de bevoegdheid heeft om vast te stellen in hoeverre er wordt gecontroleerd of ondersteuningsaanvragers hun persoonsgebonden budgetten besteden conform de toekenningsvoorwaarden. In lid 6 is geregeld dat het aan burgemeester en wethouders is om te bepalen hoe die controle plaatsvindt.

Artikel 2.4 - Financiële tegemoetkoming

Om te waarborgen dat de verstrekte financiële tegemoetkoming wordt besteed aan een noodzakelijke voorziening, kunnen bij beschikking voorwaarden worden verbonden aan de verstrekking van een tegemoetkoming op grond van de wet.

Artikel 2.6 - Eigen bijdragen.

Artikel 15 van de wet biedt de mogelijkheid bij verstrekking van voorzieningen in natura of een persoonsgebonden budget eigen bijdragen te vragen. Artikel 19 van de wet biedt de mogelijkheid de hoogte van financiële tegemoetkomingen af te stemmen op het inkomen van degene aan wie maatschappelijke ondersteuning wordt verleend en diens echtgenoot: de zogeheten eigen bijdrage. In dit artikel stelt de gemeenteraad vast van deze mogelijkheid gebruik te maken, zoals opgedragen in artikel 15 lid 1 van de wet. Bovendien wordt bepaald dat de wijze waarop dit wordt uitgevoerd door burgemeester en wethouders in de Biv wordt vastgelegd. De gemeenteraad heeft hierbij ingevolge de Algemene Maatregel van Bestuur de mogelijkheid binnen de grenzen die de Algemene Maatregel van Bestuur stelt de verschillende bedragen vast te stellen. Deze gewijzigde bedragen kunnen in de Biv worden opgenomen.

Artikel 2.7 - Sportvoorziening

Voor sportvoorzieningen kunnen ondersteuningsaanvragers in aanmerking komen die in het dagelijkse leven van loophulpen gebruik maken, maar zonder sportrolstoel niet in staat zijn tot sportbeoefening.

Hoofdstuk 3 - Hulp bij het huishouden

Artikel 3.1 - Vormen van hulp bij het huishouden

Artikel 3.1 bepaalt dat burgemeester en wethouders hulp bij het huishouden moeten verstrekken die kan bestaan uit een voorziening in natura of uit een persoonsgebonden budget voor deze voorziening.

De definitie van hulp bij het huishouden is:

  • -

    Activiteiten om het huishouden en het gezin “draaiende” te houden. Het kan hierbij gaan om het overnemen van taken of begeleiden ervan;

  • -

    De organisatie van het huishouden in verband met chronische ziekte of beperkingen;

  • -

    Het verzorgen en opvangen van jonge kinderen in verband met uitval van de primaire verzorger(s) en afwezigheid van informele zorg.

Het gaat primair om het ondersteunen of overnemen van taken. In beperkte mate kan begeleiding deel uitmaken van hulp bij het huishouden. Dan gaat het om personen die in nauwe samenhang met hulp bij het huishouden enige ondersteuning nodig hebben zodat ze gestimuleerd worden activiteiten uit te voeren.

Hulp bij het huishouden is dus gericht op motiveren, aansturen, instrueren, ondersteunen bij, of overnemen van huishoudelijke taken in relatie tot (dreigend) disfunctioneren van het huishouden, de veiligheid van en de regie over het huishouden. Omschrijving van de verschillende taken behorende tot het voeren van een huishouden zijn te vinden in het protocol: "Van Indicatiestelling voor Huishoudelijke Verzorging naar Indicatiestelling voor hulp bij het huishouden".

De eerste voorwaarde om in aanmerking te komen voor hulp bij het huishouden is dat er sprake is van aantoonbare beperkingen of problemen op grond van ziekte of gebrek die ervoor zorgen dat de ondersteuningsaanvrager niet in staat is een huishouden te voeren. Hulp bij het huishouden is aangewezen wanneer disfunctioneren van de leefeenheid als gevolg van beperkingen of problemen van (één van) de verzorgende (leden) dreigt. Dit kan zich uiten in vervuiling (van de woning of kleding), verwaarlozing (gezondheidsrisico’s, voeding en vocht) of ontreddering van zichzelf of van afhankelijke huisgenoten waardoor het functioneren in huis maar ook buitenshuis belemmerd wordt. Het doel van de hulp bij het huishouden kan dan zijn het schoonhouden van het huis en/of het verrichten van de dagelijks voorkomende huishoudelijke activiteiten, maar ook het ondersteunen bij het organiseren van het huishouden.

Uitgangspunt is dat men primair zelf verantwoordelijk is voor het eigen huishouden, de eigen gezondheid, levensstijl en de wijze waarop het huishouden wordt gevoerd. De Wmo is ter aanvulling op de eigen mogelijkheden. Dit betekent dat van een gezin wordt verwacht dat, bij uitval van één van de leefeenheden, gestreefd wordt naar een herverdeling van de huishoudelijke taken binnen dit gezin. Redenen als ‘niet gewend zijn om’ of ‘geen huishoudelijk werk willen en/of kunnen (in de zin van “niet geleerd hebben”) verrichten’ leiden niet tot een indicatie voor het overnemen van huishoudelijke taken. Als het nodig is kan er een indicatie worden gesteld voor 6 weken hulp bij het huishouden voor het aanleren van huishoudelijke taken en/of het leren (efficiënter) organiseren van het huishouden. Burgemeester en wethouders stellen, het "Protocol van Indicatiestelling voor Huishoudelijke Verzorging naar Indicatiestelling voor hulp bij het huishouden" bewerkt door het SRE in samenwerking met de gemeente Asten en Someren in oktober 2006, vast.

Artikel 3.2 - Voorwaarden en weigeringsgronden

Artikel 3.2 lid 1 sub c impliceert dat ook bij overwinteren geen persoonsgebonden budget wordt verstrekt.

Artikel 3.5 - Respijtzorg

In dit artikel is de respijtzorg geregeld in de vorm van hulp bij het huishouden. De omvang wordt vastgesteld aan de hand van de geïndiceerde zorgbehoefte. De mantelzorger zelf hoeft geen eigen bijdrage te betalen. In de Biv zullen nadere regels worden opgenomen over de duur van de eigen bijdrage gedurende de respijtzorg. De Wmo schept ruimte voor drie gemeentelijke benaderingen om een mantelzorger te compenseren:

• de gemeente ontlast een mantelzorger door het zoveel als mogelijk bevorderen van zelfredzaamheid van diegene waar de mantelzorger voor zorgt. Het bevorderen van de zelfredzaamheid heeft een verlichting van het werk van de mantelzorger tot gevolg.

• de gemeente compenseert beperkingen, die een mantelzorger ondervindt bij zijn eigen werkzaamheden.

• een derde mogelijkheid voor een gemeente is voorkomen dat een mantelzorger overbelast raakt. Overbelasting kan voorkomen omdat de mantelzorger het huis niet meer uitkomt. Ook voor mantelzorgers is participatie in de zin van het ontmoeten van anderen en deelname aan sociale verbanden van belang. De gemeente kan bijvoorbeeld zorgdragen voor goede vervanging van de mantelzorger. Ook kan een gemeente contacten tussen mantelzorgers stimuleren.

Hoofdstuk 4 - Woonvoorzieningen

Artikel 4.1 – vormen van woonvoorzieningen

Het uitrustingsniveau voor sociale woningbouw is vastgesteld in het Bouwbesluit 2003. Woonvoorzieningen die op dat uitrustingsniveau worden verstrekt, zijn in beginsel van voldoende kwaliteit; duurdere of andere voorzieningen hoeven niet te worden verstrekt. Een duidelijke begrenzing derhalve. Garages bijvoorbeeld vallen daarom niet onder dit niveau. Alleen in die gevallen dat bijvoorbeeld vanuit welstandstoezicht hogere eisen worden gesteld, kunnen burgemeester en wethouders hierop een uitzondering maken. Over de hiermee gepaard gaande kosten moeten in een concrete situatie afspraken gemaakt worden.

Ook bij hulp bij het uitvoeren van algemeen dagelijkse levensverrichtingen speelt deze bepaling een rol. Indien bijvoorbeeld aanzienlijk meer hulp wordt gevraagd vanwege het feit dat men in een veel grotere of meer luxe woning woont, geeft deze bepaling een duidelijke grens aan.

a. een bouwkundige of woontechnische woonvoorziening (lid 2 en 3 onder a)

Bij een persoonsgebonden budget of voorziening in natura voor woningaanpassingen gaat het om bouwkundige (onroerende) woningaanpassingen die de aantoonbare beperkingen van de ondersteuningsaanvrager wegnemen of zoveel mogelijk verminderen.

b. een niet bouwkundige of woontechnische woonvoorziening (lid 2 en 3 onder b)

In de praktijk gaat het voornamelijk om hulpmiddelen in de keuken, badkamer en toilet (zoals een douchekruk of -stoel, een badlift of losse toiletverhoger). Specifiek voor kinderen vallen hier ook onder een aangepaste aankleedtafel of box. Ook vallen de kosten van stoffering hieronder (woningsanering in verband met bijvoorbeeld een allergische aandoening).

Tenslotte valt ook de patiëntenlift onder dit begrip. Alhoewel de verordening voorziet in een persoonsgebonden budget, zal bij structureel gebruik van een (dure) patiëntenlift deze voorziening in bruikleen verstrekt kunnen worden.

Reparaties aan hulpmiddelen, die men al in eigendom heeft, vallen ook onder de strekking van dit artikel 4.1 lid 4 sub b. Per situatie zal bezien worden of een hulpmiddel vervangen of gerepareerd kan en moet worden.

c. Uitraasruimte (lid 2 en 3 onder c)

Bij een uitraasruimte is er geen sprake van lichamelijke functionele beperkingen. In de WVG was de uitraasruimte omschreven als een verblijfsruimte waarin een gehandicapte die vanwege een gedragsstoornis ernstig ontremd gedrag vertoont zich kan afzonderen of tot rust kan komen. Op basis van de WVG konden de kosten voor het creëren van een ruimte waar de belanghebbende tot zichzelf kan komen en kan verblijven zonder dat hij zich verwondt en zonder dat toezicht nodig is of waar toezicht beter mogelijk is, vergoed worden. In de meeste eengezinswoningen hebben de kinderen wel de beschikking over een slaapkamer op een bovenverdieping maar ontbreekt het toezicht of toezicht op andere kinderen is niet mogelijk. Omdat in de Wmo een definitie ontbreekt omschrijven wij een uitraasruimte als een verblijfsruimte waarin een belanghebbende die vanwege een gedragsstoornis ernstig ontremd gedrag vertoont zich kan afzonderen of tot rust kan komen zonder dat hij zich verwondt.

Het zal bij mensen die vanwege een gedragsstoornis ernstig ontremd gedrag vertonen veelal gaan om mensen met een al dan niet verstandelijke en/of lichamelijke handicap met een psychische component in de handicap die leidt tot gedragsstoornissen. Bijvoorbeeld hyperactiviteit, dwangmatig en stereotiep handelen, contactbeperkingen, stemmingsschommelingen, autisme, etc.

I.Zelfstandig woonsituatie

Om een uitraasruimte als voorziening te kunnen treffen dient er sprake te zijn van een zelfstandige woonsituatie. Met andere woorden indien de belanghebbende zijn hoofdverblijf heeft in een AWBZ-instelling en deze alleen in de weekenden en op enkele vakantiedagen op het thuisadres verblijft is er geen sprake van een zelfstandige woonsituatie.

II. AWBZ-indicatie

Het ontremde gedrag dient ernstig te zijn, waarvan sprake zal zijn als dit gedrag is te rangschikken binnen de reikwijdte van de indicatie voor een opname in een inrichting als bedoeld in artikel 5 Wet toelating zorginstellingen.

III. Dienstig aan de belangen van de belanghebbende

De uitraasruimte moet dienstig zijn aan de belangen van de persoon met psychische problemen. Indien de gevolgen van de gedragsproblemen niet de belangen van die persoon maar die van anderen aangaan (hinder voor anderen) is geen sprake van een uitraasruimte.

Hoe groot de uitraasruimte dient te zijn blijkt uit het medisch en ergonomisch advies dat door burgemeester en wethouders is aangevraagd. Denkbaar is dat hierbij wordt uitgegaan van een oppervlaktegrootte vergelijkbaar met die van een (rolstoel)slaapkamer. Door de wetgever zijn geen richtlijnen aangegeven waaraan een uitraasruimte dient te voldoen. Hieronder is een beschrijving opgenomen over de bouwmaatstaven van een uitraasruimte. Hiervoor is gebruik gemaakt van het rapport “Separeer- en afzonderingsvoorzieningen; bouwmaatstaven voor nieuwbouw” van het College bouw ziekenhuisvoorzieningen. Andere beschrijvingen zijn niet uitgesloten. De omstandigheden (lichamelijk en geestelijk) van de belanghebbende, de indeling van de woonruimte en de plaats waar de uitraasruimte in de woonruimte wordt getroffen kunnen aanleiding zijn tot een andere opzet.

Achtereenvolgens komen aan bod:

i. de situering van de uitraasruimte;

ii. de bouwkundige- en technische aandachtspunten;

iii. sanitaire voorzieningen;

iv. de eisen aan het binnenmilieu;

v. de (minimale) oppervlakte van een uitraasruimte.

IV. Situering

De uitraasruimte moet zodanig gelegen zijn dat 'prikkels' van buitenaf zo veel mogelijk worden voorkomen. De belanghebbende moet in de uitraasruimte immers tot rust kunnen komen. Prikkels van buitenaf kunnen dit proces verstoren.

V.Toezicht

De uitraasruimte moet zodanig zijn gelegen dat doorlopend toezicht mogelijk is op de activiteiten die in de ruimte plaats vinden. Dit kan bijvoorbeeld door een raam in de deur teplaatsen. De uitraasruimte moet afsluitbaar zijn.

VI. Inrichting

De inrichting van een uitraasruimte dient sober (‘prikkelarm’) en veilig te zijn. De keuze van het beperkte meubilair moet hierop zijn afgestemd.

VII. Bouwkundige en -technische aandachtspunten

De bouwkundige en technische voorzieningen moeten erop gericht zijn dat voorkomen wordt dat de belanghebbende zich kan verwonden. Het ontwerp, de toegepaste materialen en de detaillering dienen dusdanig te zijn dat deze optimale bescherming bieden aan de belanghebbende. Scherpe of uitstekende objecten mogen niet aanwezig zijn.

De oppervlakken van vloer, wanden, deur met kozijn en raam met kozijn dienen zoveel mogelijk vlak te zijn uitgevoerd. Hiermee wordt voorkomen dat de belanghebbende afwerkingsmaterialen of -onderdelen van deur of raam kan lostrekken. Vlakke afwerking heeft verder het voordeel dat dit eenvoudig is in schoonmaakonderhoud. De gekozen afwerkmaterialen op de vloer of wanden moeten voorzien zijn van een zeer goede hechting. De afwerkmaterialen moeten bestand zijn tegen slaan, krassen en dergelijke met harde voorwerpen.

VIII. Deur

De deur van de uitraasruimte dient in gesloten toestand aan de kamerzijde vlak aan te sluiten op de wand. Bij het plaatsen van de deur aan de scharnierzijde moet er op worden gelet dat bij het sluiten van de deur geen vingers worden afgeklemd (bijvoorbeeld door het gebruik van cilinderscharnieren). Verder is een voorziening nodig waardoor wordt voorkomen dat de verzorger van de belanghebbende zichzelf in de uitraasruimte opsluit. De dagmaat van de deur van de uitraasruimte meet ten minste 0,90 m. De gekozen maat is voldoende om een belanghebbende en begeleider samen te laten passeren.

IX. Ramen

Voor ramen geldt dat ook deze aan de binnenzijde van de uitraasruimte zoveel mogelijk vlak moeten aansluiten op de wand. Het raam dient te worden bezet met een onbreekbare ruit (slagvast glas of kunststof). Afhankelijk van de oriëntering van het raam ten opzichte van het zonlicht moet aan de buitenzijde zonwering worden aangebracht.

X.Verlichting

In de uitraasruimte moeten (slagvaste) verlichtingsarmaturen worden gebruikt die strak aan de muur of het plafond worden bevestigd. De bediening van de verlichting gebeurt van buiten de uitraasruimte. Het is wenselijk een lichtniveauregeling (dimmer) toe te passen.

XI. Sanitaire voorzieningen

Het aanbrengen van sanitaire voorzieningen in de uitraasruimte is niet noodzakelijk. Het verblijf in de uitraasruimte is meestal van korte tijdsduur. De woning waarin de uitraasruimte wordt getroffen beschikt normaliter over sanitaire voorzieningen zoals een toilet. Hiervan kan de belanghebbende (al of niet onder begeleiding van de ouder/verzorger) gebruik maken. Uit oogpunt van veiligheid verdient het geen aanbeveling de uitraasruimte te voorzien van een losse toiletstoel. De belanghebbende kan zich hieraan verwonden en de omgeving er schade mee toebrengen.

XII. Eisen aan het binnenmilieu

Het doel van de uitraasruimte is de belanghebbende een omgeving te bieden waar hij zich kan afzonderen of tot rust kan komen. Bij het bepalen van het binnenmilieu moet daarmee rekening worden gehouden. Dit geldt voor zowel de praktische bruikbaarheid als voor de leefbaarheid van het binnenmilieu.

Met de praktische bruikbaarheid wordt onder andere bedoeld een goede afwerking van de gebruikte materialen en het voorkomen van uitstekende delen. Onder de leefbaarheid moet worden verstaan het thermisch comfort, de luchtkwaliteit (voldoende ventilatiemogelijkheden), geluid en warmte-/koude straling en visuele aspecten als dag- en kunstlicht en uitzicht.

XIII. Verwarming

Om de uitraasruimte te verwarmen zijn er verschillende mogelijkheden: vloer-, wand-, plafond en heteluchtverwarming. Wanneer verwarmingselementen worden gebruikt moeten deze volledig in het wand- of plafondvlak worden weggewerkt. Dit om te voorkomen dat de belanghebbende zich aan uitstekende delen kan verwonden.

XIV. Oppervlakte

Afhankelijk van de opzet en plaats van de uitraasruimte wordt een minimale oppervlakte van 12 m2 als adequaat geacht. Indien het een mindervalide betreft wordt een minimale oppervlakte van 15 m2 als adequaat geacht.

a. Verhuis- en inrichtingskosten (lid 4 onder a)

Burgemeester en wethouders kunnen besluiten om een financiële tegemoetkoming te verstrekken in de verhuis- en inrichtingskosten, als verhuisd wordt naar een aangepaste of een goedkoper aan te passen woning. Als aangepaste of aanpasbare woningen beschikbaar zijn wordt uit doelmatigheids overwegingen de voorkeur gegeven aan verhuizen boven aanpassen van de huidige woonruimte van de ondersteuningsaanvrager. Bij de uiteindelijke keuze van de te verstrekken voorziening wordt een afweging gemaakt tussen de kosten van het verhuizen versus het aanpassen van de huidige woonruimte. Tevens moet bij de afweging tussen verhuizen of aanpassen rekening worden gehouden met de sociale omstandigheden waarin de ondersteuningsaanvrager zich bevindt zoals de aanwezigheid van mantelzorg. De gemeente maakt de afweging of zij een financiële tegemoetkoming voor verhuis- en inrichtingskosten wil geven of dat de woning van de ondersteuningsaanvrager aangepast moet worden.

Uitgangspunt van beleid is dat optimaal gebruik wordt gemaakt van de voorraad aangepaste woningen in de gemeente. Om deze reden is tevens gekozen deze voorziening niet afhankelijk te stellen van het inkomen.

Niet-ondersteuningsaanvragers, die een woning voor een ondersteuningsaanvrager vrij moeten maken, kunnen ook in aanmerking worden gebracht voor een verhuis- en inrichtingskostenvergoeding. Voor deze groep wordt primair gestreefd naar een optimaal woonruimteverdeelsysteem. Daarnaast kunnen afspraken gemaakt worden met corporaties in verband met een betere doorstroming in deze gevallen.

Om zo doelmatig mogelijk met de aangepaste voorraad woningen om te kunnen gaan kan het wenselijk zijn dat als de band tussen de ondersteuningsaanvrager en woning is verbroken (bijvoorbeeld door overlijden van de ondersteuningsaanvrager) deze woning opnieuw aan een andere ondersteuningsaanvrager wordt toegewezen. In dat geval zullen de achterblijvende huurders worden gestimuleerd naar een andere woonruimte te verhuizen. Burgemeester en wethouders kunnen, ook ambtshalve, besluiten om een financiële tegemoetkoming te verstrekken ten behoeve van het vrijmaken van een aangepaste woning. Het verlenen van een verhuis- en inrichtingstegemoetkoming kan dan als stimuleringsmaatregel gezien worden.

Er kunnen verschillende redenen zijn om het vrijkomen van een woning te stimuleren door het verstrekken van een verhuis- en inrichtingskosten tegemoetkoming. Hierbij kan gedacht worden aan de hoogte van eerder gemaakte investeringskosten van de vrij te maken woning. Een andere reden voor het verstrekken van een verhuis- en inrichtingskostentegemoetkoming kan zijn dat daarmee voorkomen wordt dat een woning voor meer dan een soortgelijk bedrag dient te worden aangepast. De financiële tegemoetkoming is een vast bedrag, waarvan slechts in zeer bijzondere gevallen van kan worden afgeweken, op grond van de afwijkingsbevoegdheid ex artikel 8.1 van deze verordening. Als een woning wordt vrijgemaakt, kan er twee maal een tegemoetkoming voor verhuizing en inrichting worden verstrekt: allereerst aan degene die de woning vrijmaakt en vervolgens aan de ondersteuningsaanvrager die naar de vrijgemaakte woning verhuist. (De totaalkosten hiervan zullen een onderdeel uitmaken van de afweging of er een tegemoetkoming in de verhuis- en inrichtingskosten verstrekt zal worden, dan wel een woning aangepast moet worden.)

b. Onderhoud, keuring en reparatie (lid 4 onder b)

Deze kosten worden vergoed vanuit het belang om de voorziening zo lang mogelijk goed te laten functioneren. In plaats van deze kosten periodiek uit te betalen kan, in overleg met de eigenaar/verhuurder, ook een afkoopsom voor kosten van onderhoud toegekend worden aan de eigenaar van de woning onder de voorwaarde dat een en ander goed onderhouden wordt.

c.Tijdelijke huisvesting (lid 4 onder c)

In die gevallen waarin de ondersteuningsaanvrager tijdens het aanbrengen van de voorzieningen niet in de woonruimte kan blijven wonen en om deze reden tijdelijk naar een andere woonruimte moet uitwijken, kan voor de periode dat dit noodzakelijk is een persoonsgebonden budget in de dubbele woonlasten worden verstrekt. De financiële tegemoetkoming wordt nader geregeld in artikel 4.9.

d.Huurderving (lid 4 onder d)

Bij het verlaten van een aangepaste woning door een ondersteuningsaanvrager, komt deze woning voor hergebruik beschikbaar. Het is mogelijk dat de woning niet onmiddellijk opnieuw door een ondersteuningaanvrager in gebruik kan worden genomen. Hetzij omdat hiervoor (nog) geen gegadigde is, hetzij omdat de woning nog enigermate aangepast dient te worden aan de belemmeringen van de nieuwe bewoner. De financiële tegemoetkoming wordt nader geregeld in artikel 4.10.

e. Woonsanering (lid 4 onder e)

Het wegnemen van vocht en tocht vallen niet onder de compensatieplicht van de Wmo. Dit houdt niet in dat belemmeringen die voortvloeien uit mogelijk een allergische aandoening niet op grond van de wet weggenomen kunnen worden. Deze woonvoorzieningen vallen onder artikel 4.1 lid 2 onder a en lid 3 onder a. Het opheffen van allergene factoren of andere problemen die hun oorzaak vinden in de aard van de in of aan de woonruimte gebruikte materialen valt niet onder de werking van de verordening. Bij woningsanering worden in principe alleen de artikelen in de slaapkamer vervangen, in uitzonderingsgevallen en bij kinderen tot en met 4 jaar is het mogelijk ook de woonkamer te saneren. De financiële tegemoetkoming wordt één keer per ondersteuningsaanvrager verstrekt, omdat er vanuit wordt gegaan dat als men bekend is met COPD men bij aankopen hiermee rekening houdt. Artikelen ouder dan 7 jaar worden niet vervangen, omdat de normale afschrijvingstermijn van artikelen 7 jaar is.

Artikel 4.2 - Het recht op een woonvoorziening

De beperkingen die een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 5° en 6° van de Wmo ondervindt met betrekking tot het normale gebruik van de woning worden gecompenseerd via woonvoorzieningen. De manier waarop de woonvoorzieningen in de verordening zijn gegroepeerd geeft een rangorde aan. Primair zal gekeken worden of verhuizing mogelijk en zinvol is. Dat wil zeggen dat een geschikte woning beschikbaar is of op korte termijn beschikbaar komt. Onder geschikte woning dient hier begrepen te worden een woning die met betrekkelijk lage investeringen volledig aangepast kan worden. Is geen geschikte woning beschikbaar dan kunnen burgemeester en wethouders besluiten één van de andere voorzieningen te verstrekken. Overigens kunnen hierbij ook andere omstandigheden een rol spelen, zoals opgebouwde mantelzorg etc.

Artikel 4.3 - Weigeringsgronden

  • a.

    De compensatieplicht die gemeenten met betrekking tot de verlening van woonvoorzieningen hebben, beperkt zich tot het hoofdverblijf van de ondersteuningsaanvrager.

  • p.

    Dit kan door middel van toepassing van artikel 8.1 (hardheidsclausule).

  • q.

    Een bouwkundige of woontechnische woonvoorziening wordt alleen verstrekt als het een woonruimte betreft die als zelfstandige woonruimte in het kader van de Wet op de huurtoeslag kan worden aangemerkt.

    De verordening is niet van toepassing op kamerverhuur, uitzonderingen hierop zijn situaties waarbij de ondersteuningsaanvrager bij familie inwoont vanwege mantelzorg.

    Voor woningen die specifiek bestemd zijn voor mensen met een beperking of problemen of ouderen worden geen voorzieningen verstrekt in gemeenschappelijke ruimten. Ook voorzieningen die bij (nieuw)bouw of renovatie zonder noemenswaardige meerkosten meegenomen kunnen worden, worden niet verstrekt.

  • r.

    Als er bij dure woningaanpassingen geen duidelijkheid bestaat over de wijze van financiering van het niet voor vergoeding in aanmerking komende deel van de voorziening, staat het niet vast dat de voorziening daadwerkelijk getroffen kan worden. Het mag duidelijk zijn dat er in dat geval geen vergoeding wordt verleend. Bij ondersteuningsaanvragers die een huurwoning bewonen, moet overeenstemming bestaan tussen huurder en verhuurder over de financiering van het niet voor vergoeding in aanmerking komende deel van de investering. Deze overeenstemming kan bestaan uit een doorberekening in de huur of afspraken over rente en aflossing van een door de verhuurder aan de huurder verstrekte lening of een andere wijze van financieren door de ondersteuningsaanvrager zelf. Ondersteuningsaanvragers die een eigen woning laten aanpassen moeten aantonen hoe is voorzien in de financiering van het niet door een financiële tegemoetkoming gedekt deel.

Artikel 4.5 – Bezoekbaar en bruikbaar maken woning

In principe is het verlenen van woonvoorzieningen alleen mogelijk indien de ondersteuningsaanvrager zijn hoofdverblijf heeft in de woning waaraan de voorzieningen worden getroffen. Een uitzondering kan gemaakt worden als de ondersteuningsaanvrager zijn hoofdverblijf heeft in een AWBZ-inrichting en regelmatig een bepaalde woning bezoekt. Het is dan mogelijk voorzieningen te verstrekken ten behoeve van het aanpassen van één woning waar de ondersteuningsaanvrager vaak verblijft, uiteraard met toestemming van de eigenaar van die woning. De te verlenen woonvoorziening beperkt zich slechts tot het bezoekbaar en bruikbaar maken van die woning omdat de ondersteuningsaanvrager daar slechts geringe tijd verblijft. Uit doelmatigheidsoverwegingen is het daarom redelijk dat er geen volledige maar een gedeeltelijke aanpassing van de woning plaatsvindt. Onder het bezoekbaar en bruikbaar maken van de woning wordt verstaan dat de ondersteuningsaanvrager de woonkamer en één toilet kan bereiken en gebruiken. Volgens vaste jurisprudentie van de CRvB kan een gemeente ten aanzien van bezoekbaar en bruikbaar maken nooit gedwongen worden meer dan het limitatief opgesomde te verstrekken of de hardheidsclausule te gebruiken. De aanvraag moet worden ingediend in de gemeente waar de bezoekbaar en bruikbaar te maken woning staat. Deze bepaling wordt opgenomen omdat de ondersteuningsaanvrager anders in de gemeente waar hij zijn hoofdverblijf heeft de aanvraag zou indienen.

In het geval dat de ouders van de ondersteuningsaanvrager ieder in een afzonderlijke woning binnen de gemeentegrenzen wonen als gevolg van echtscheiding, wordt die woning aangepast die door de ondersteuningsaanvrager het meest bezocht wordt.

Omdat het bezoekbaar en bruikbaar maken als voorziening buiten de directe werkingssfeer van de wet valt kan de verhuurder niet gedwongen worden (via aanschrijving) om de woning aan te passen. Bij geregistreerd co-ouderschap kan de hardheidsclausule worden toegepast.

Artikel 4.6 - Voorwaarden bij bewoning woonwagen

De uitgangspunten en de gevallen waarin een voorziening aan een woonwagen kan worden aangebracht zijn in principe gelijk aan die bij woningen. Gezien de kenmerken van deze woonruimten is het redelijk ten aanzien van de woonvoorzieningen nadere voorwaarden te stellen.

Artikel 4.7 – Primaat van de losse woonunit

Als het gaat om grote aanpassingen aan huurwoningen die opnieuw kunnen worden verhuurd voor de huisvesting van mensen met beperkingen, kan de investering over een langere periode worden afgeschreven. In gevallen waarin dit niet speelt, wordt in principe uitgegaan van het primaat van losse woonunits. In situaties waarin de mogelijkheid in de concrete situaties bestaat wordt aan gebruik van een dergelijke unit voorrang gegeven middels deze bepaling.

Artikel 4.8 - Voorziening voor verhuizing en inrichting

Kosten in verband met een verhuizing in het geval dat de ondersteuningsaanvrager voor het eerst zelfstandig gaat wonen, komen niet voor een forfaitaire vergoeding in aanmerking. In dit verband is sprake van kosten, die niet direct voortvloeien uit ondervonden aantoonbare belemmeringen in de woning waaruit wordt vertrokken. Kosten die voortvloeien uit een keuze om zelfstandig te gaan wonen worden geacht te behoren tot de algemeen gebruikelijke kosten. Wellicht ten overvloede zij opgemerkt dat in zo'n situatie voor de kosten van noodzakelijke woningaanpassing mogelijk wel een voorziening kan worden getroffen. Ondersteuningsaanvragers staan soms jaren op een wachtlijst voordat zij een woning in een ADL-cluster toegewezen krijgen. De ondersteuningsaanvrager woont in dat geval gedurende langere tijd in een geschikte, adequate woning. Ten einde de drempel om naar een ADL-woning te verhuizen niet te groot te maken, wordt voor deze situatie een uitzondering in de verordening gemaakt.

Uit jurisprudentie blijkt dat diverse verhuissituaties inmiddels als algemeen gebruikelijk worden aangemerkt. Een bekend voorbeeld zijn ouderen die, wanneer de kinderen uit huis zijn, verhuizen naar een kleinere (etage) woning. Een dergelijke stap wordt als algemeen gebruikelijk aangemerkt, passend bij de overgang tot een volgende levensfase waarbij men rekening houdt met mogelijke toekomstige lichamelijke beperkingen. Zo ziet men tegenwoordig een sterke trend om op oudere leeftijd de eengezinswoning in een buitenwijk “in te ruilen” voor een appartement in het centrum van het dorp.

Pas nadat burgemeester en wethouders een positieve beschikking voor een verhuiskostenvergoeding hebben gegeven, komt een ondersteuningsaanvrager hiervoor in aanmerking. Pas nadat advies is verkregen en de gemeente een afweging heeft gemaakt welke oplossing het meest adequaat is kan de ondersteuningsaanvrager tot verhuizen overgaan. Met deze voorwaarde wordt tevens voorkomen dat de gemeente achteraf, nadat de ondersteuningsaanvrager reeds is verhuisd, met een claim voor een verhuiskostenvergoeding geconfronteerd wordt. In bepaalde gevallen kan het echter nodig zijn dat de ondersteuningsaanvrager snel moet beslissen omdat de woning anders aan een andere woningzoekende wordt toegewezen. In deze of andere urgente gevallen is het verkrijgen van toestemming van burgemeester en wethouders ook voldoende. Maar in alle gevallen dient de ondersteuningsaanvrager voorafgaand aan de verhuizing schriftelijk toestemming van de gemeente te hebben verkregen. Het hoeft hier uiteraard niet te gaan om de feitelijke verhuizing, maar om een situatie waarin men bepaalde onomkeerbare stappen heeft gezet die in de regel voorafgaan aan een verhuizing, zoals het sluiten van een koop-, huur- of erfpachtovereenkomst inzake de te betrekken woning.

Artikel 4.9 - Voorziening voor tijdelijke huisvesting

In die gevallen waarin de ondersteuningsaanvrager tijdens het aanbrengen van de voorzieningen niet in de woonruimte kan blijven wonen en om deze reden tijdelijk naar een andere woonruimte moet uitwijken, kan voor de periode dat dit noodzakelijk is een financiële tegemoetkoming in de dubbele woonlasten worden verstrekt. Alleen in die gevallen dat het redelijkerwijs buiten de mogelijkheden van de ondersteuningsaanvrager ligt om te voorkomen dat er dubbele woonlasten opgebracht moeten worden, kan tot het verstrekken van een financiële tegemoetkoming voor extra woonlasten in verband met tijdelijke huisvesting worden overgegaan.

Aangezien sprake is van woonlasten voor twee woningen, dient voor de bepaling van de financiële tegemoetkoming de huur van de woning die de ondersteuningsaanvrager werkelijk bewoont als uitgangspunt. De hoogte van de financiële tegemoetkoming voor dubbele woonlasten is gekoppeld aan de maximaal subsidiabele huur voor de Wet op de huurtoeslag. De kale woninghuur is daarbij uitgangspunt.

Artikel 4.10 - Voorziening voor huurderving

De grens voor het toepassen van deze regeling is neergelegd bij het bedrag dat gehanteerd wordt bij de afweging wel of niet verhuizen. Hiermee wordt bereikt dat de regeling zich alleen richt op woningen waarin substantiële aanpassingen zijn verricht. Door de eigenaar van de woning een financiële tegemoetkoming in de gederfde huurinkomsten te verlenen kan bevorderd worden dat de aangepaste woonruimte beschikbaar blijft voor ondersteuningsaanvragers.

Een algemene termijn die redelijk wordt geacht is zes maanden. In de exploitatie van een woning wordt rekening gehouden met een bepaald percentage huurderving. Om deze reden is het te verantwoorden dat de verhuurder het normale risico van leegstand loopt. De eerste maand dat de woning leeg staat mag dit als normaal worden beschouwd.

De financiële tegemoetkoming is afhankelijk van het werkelijke huurbedrag. De maximale vergoeding is daarbij gesteld op de maximale huur die geldt wanneer een woning nog tot het regime van de huurtoeslag behoort. Met deze formulering wordt bereikt dat de limitering geïndexeerd is aan de ontwikkeling van de huurprijzen en de Wet op de huurtoeslag.

Artikel 4.11 - Onderhoud, keuring en reparatie

Alleen van bepaalde voorzieningen, genoemd in de Biv, komen de kosten van onderhoud, keuring en reparatie in aanmerking voor een financiële tegemoetkoming. De maximale hoogte van deze tegemoetkoming staat in de Biv vermeld. Zie voorts de toelichting op artikel 4.1 onder c. De financiële tegemoetkoming wordt in principe enkel verleend voor voorzieningen die zijn getroffen op grond van deze verordening.

Artikel 4.12 - Aanpassingen van gemeenschappelijke ruimten

Het persoonsgebonden budget voor het aanpassen van gemeenschappelijke ruimten wordt alleen dan verstrekt als door het realiseren van deze woningaanpassing de woning bereikbaar wordt voor de ondersteuningsaanvrager. De gemeenschappelijke ruimten zullen voornamelijk entrees en portieken van woongebouwen betreffen.

Artikel 4.15 - Afschrijving voor woningaanpassingen (anti-speculatiebeding)

Dit artikel betreft het geval dat een eigen woning of huurwoning wordt aangepast en door deze aanpassing de waarde van het huis stijgt, bijvoorbeeld door het realiseren van een aanbouw. Middels het anti-speculatiebeding wordt geregeld dat wanneer de ondersteuningsaanvrager binnen tien jaar nadat de woning is aangepast de woning verkoopt, de aanpassingskosten aan de gemeente worden teruggestort. Zie verder ook artikel 4.9 van de Biv.

Hoofdstuk 5. Vervoersvoorzieningen

Artikel 5.1 - vormen van vervoersvoorzieningen

Ter compensatie van de beperkingen die een persoon ondervindt in zijn zelfredzaamheid en zijn maatschappelijke participatie op het gebied van zich lokaal kunnen verplaatsen per vervoermiddel en het ontmoeten van medemensen en op basis daarvan sociale verbanden aangaan.

Doordat de streekbus, bijvoorbeeld, voor iemand met een functionele beperking niet toegankelijk is, heeft men recht op een vervoersvoorziening. Psychische problemen (men durft niet in een drukke bus, men is bang voor de trein) zijn daardoor in principe geen indicatie voor een vervoersvoorziening. Hier moet een adequate voorziening getroffen worden, hetgeen wellicht beter gevonden kan worden in een vorm van therapie waardoor de blokkade opgeheven kan worden. Wanneer het probleem niet therapeutisch opgelost kan worden, is langdurige noodzaak wel aanwezig en zou wel een vervoersvoorziening verstrekt kunnen worden.

Volgens vaste jurisprudentie wordt met lokaal verplaatsen een straal van 15 tot 20 kilometer (gerekend vanaf de woning) acceptabel geacht (rechtbank Arnhem 09-03-2010, nr. AWB 09/1043.

Aanpassing eigen auto

Bij een persoonsgebonden budget of voorziening in natura voor de aanpassing van de eigen auto gaat het niet om het aanschaffen van een aangepaste auto maar wordt de eigen auto zodanig aangepast dat de beperking(en) die de ondersteuningsaanvrager ervaart bij het vervoer per auto, worden weggenomen.

In individuele gevallen kunnen burgemeester en wethouders afwijken van deze regel (via de hardheidsclausule).

Ee n ope n elektrisch e bui t enwage n (scoo t er mobiel) en hiermee verbandhoudende gebruiks kost en

Een dergelijke voorziening kan worden verstrekt als aanvulling op het gebruik van een collectief systeem dan wel een taxi- of autokostenvergoeding. Het gaat hier om vervoermiddelen die voorzien in de vervoersbehoefte op de korte afstand, in de directe omgeving van de eigen woning. Deze voorziening kan worden verstrekt in de vorm van een persoonsgebonden budget of als voorziening in natura.

Burgemeester en wethouders kunnen indien daartoe aanleiding bestaat een financiële tegemoetkoming verstrekken in de kosten van een training in het gebruik van een scootermobiel of buitenwagen wanneer deze kosten niet vergoed worden door de ziektekostenverzekering. Dit is ook mogelijk gedurende een zogenaamde proefplaatsing. In alle gevallen geldt als voorwaarde dat de vervoersvoorziening moet zijn toegekend op basis van deze verordening.

Bij de accessoires zoals bedoeld in dit artikel kan worden gedacht aan een schootskleed, een stokhouder, spiegels, etc.. Om in aanmerking te komen voor deze accessoires dient de ondersteuningsaanvrager hiervoor geïndiceerd te zijn.

Ee n ande r verplaatsingsmidde l

Bij een persoonsgebonden budget of voorziening in natura voor een ander verplaatsingsmiddel wordt met name de mogelijkheid gelaten ook aangepaste rijwielen (o.a. fietsen) te verstrekken.

Financiël e tegemoetkomin g voo r vervoer .

Wanneer de ondersteuningsaanvrager een indicatie heeft voor een vervoersvoorziening maar géén gebruik kan maken van het CVV, bestaat de mogelijkheid om een financiële tegemoetkoming te verkrijgen. Uit de indicatiestelling moet blijken voor welke vorm van vervoer de ondersteuningsaanvrager in aanmerking dient te komen.

Artikel 5.2 – Primaat van collectief vervoer

Uit artikel 5.2 volgt dat het primaat ligt bij het collectief vervoer. Slechts indien de ondersteuningsaanvrager hier om medische redenen geen gebruik van kan maken bestaat er recht op een of meer van de vervoersvoorzieningen genoemd in artikel 5.1 lid 4.

Artikel 5.3 – Combinatie van vervoersvoorzieningen

Individuele verstrekkingen kunnen ook in aanvulling op het gebruik van collectief vervoer of een financiële tegemoetkoming worden verstrekt. Dit is het geval wanneer het collectief vervoer of de financiële tegemoetkoming de vervoersbehoefte van de ondersteuningsaanvrager niet volledig dekt of de ondersteuningsaanvrager minder kilometers biedt dan hij met een vervoerskostenvergoeding voor het gebruik van een (rolstoel)taxi of (bruikleen)auto kan afleggen. Artikel 5.3 bepaalt dus dat, ook al wordt gebruik gemaakt van collectief vervoer of een financiële tegemoetkoming, er in aanvulling daarop individuele vervoersvoorzieningen kunnen worden geboden. Dit geldt voor alle in artikel 5.1 lid 2 onder c en d en lid 3 onder b en c genoemde voorzieningen. Het verstrekken van meerdere voorzieningen is uiteraard alleen aan de orde indien daartoe een medische noodzaak bestaat.

Artikel 5.4 – Voorwaarden en weigeringsgronden

Lid 3 onder a en b bepaalt dat bij het vaststellen van de hoogte van de vervoerskostenvoorziening rekening wordt gehouden met de individuele vervoersbehoefte en de mate waarin collectief vervoer en/of een voorziening in natura in die vervoersbehoefte kan voorzien. Bij het bepalen van de hoogte van de vervoerskostenvergoeding zal dus eerst moeten worden vastgesteld of er sprake is van een uitzonderlijke vervoersbehoefte en vervolgens is dan de vraag aan de orde in welke mate collectief vervoer en/of een voorziening in natura in die vervoersbehoefte kan voorzien. Ter bepaling van dit laatste kan worden uitgegaan van algemene richtlijnen die op bepaalde typen vervoersystemen van toepassing zijn of kan worden gekozen voor onderzoek ter plekke. Indien er in individuele gevallen sprake is van een bijzondere vervoersbehoefte kan het van toepassing zijnde normbedrag zowel in bovenwaartse zin als in neerwaartse zin worden bijgesteld.

Wanneer, zoals lid 3 onder c bepaalt, beide partners ondersteuningsbehoevend zijn en een vervoersvoorziening behoeven, kan, in het geval dat de behoeften van de partners samenvallen, volstaan worden met een enkele voorziening. Dit om te voorkomen dat men een vervoerskostenvergoeding krijgt die niet in relatie staat tot vervoerskostenvergoeding die anderen ontvangen.

Voor de vervoersvoorzieningen genoemd in artikel 5.1 lid 2 tot en met 4 is de eigen bijdrage van toepassing. Artikel 15 van de wet biedt de mogelijkheid bij verstrekking van voorzieningen in natura of een persoonsgebonden budget eigen bijdrage te vragen. De hoogte van financiële tegemoetkomingen worden afgestemd op het inkomen van degene aan wie maatschappelijke ondersteuning wordt verleend en diens echtgenoot: de zogeheten eigen bijdrage.

Vervoersvoorzieningen in natura zijn in het algemeen behoorlijk duur. Wanneer de ondersteuningsaanvrager aan wie een dergelijke voorziening is verstrekt deze slechts in beperkte mate gebruikt, kan gesteld worden dat de betreffende voorziening niet langer de goedkoopst adequate is. De gemeente kan dan beter een financiële tegemoetkoming verstrekken. De praktijk leert dat dit in veel gevallen ook beter overeenkomt met de wensen van de ondersteuningsaanvrager.

Met de leverancier van hulpmiddelen worden afspraken gemaakt, om bij nieuwe verstrekkingen van scootermobielen, de benodigde aandacht te schenken aan het deskundig gebruik van de scootermobiel door de ondersteuningsaanvrager. Met andere woorden: de leverancier maakt de ondersteuningsaanvrager wegwijs in het dagelijks gebruik van de scootermobiel (rijles).

Het werken met beleidsregels betekent dat in individuele gevallen afwijking van het vastgestelde beleid mogelijk is, bijvoorbeeld indien een financiële tegemoetkoming niet adequaat is. Daarnaast is ook hier de in artikel 8.1 opgenomen hardheidsclausule onverkort van toepassing.

Artikel 5.7 - Autoaanpassingen

Echter of het collectief vervoer in het individuele geval een adequate oplossing is, moet blijken uit een nader onderzoek, bijvoorbeeld uit een medisch advies. Of het collectief vervoer de goedkoopste oplossing is, is ook afhankelijk van de kosten van de andere adequate voorziening. Een afweging is ook de te verwachte levensduur en de waarde van een auto ten opzichte van de te maken kosten. Uiteraard blijft een belangrijk uitgangspunt wat de ondersteuningsaanvrager of diens omgeving zelf reeds heeft gedaan om in zijn behoefte te voorzien. Mocht er sprake zijn van onbillijkheid van overwegende aard kan de hardheidsclausule worden toegepast. De werkwijze wordt beschreven in de Biv.

Hoofdstuk 6. Rolstoelvoorzieningen

Artikel 6.1 – Vormen van rolstoelvoorzieningen

De eerste voorwaarde om in aanmerking te komen voor een rolstoelvoorziening is dat er sprake moet zijn van aantoonbare beperkingen of problemen op grond van ziekte of gebrek (afgeleid van de begripsomschrijving van de ondersteuningsaanvrager) die gecompenseerd moeten worden om het verplaatsen in en om de woning mogelijk te maken. Voorts moet men (om medisch aantoonbare redenen) in belangrijke mate aangewezen zijn op zittend verplaatsen. Tenslotte moeten andere loophulpmiddelen onvoldoende uitkomst bieden. De noodzaak tot zittend verplaatsen hoeft niet de gehele dag, maar wel in belangrijke mate, aanwezig te zijn.

Ook individuele aanpassingen aan rolstoelen vallen onder de rolstoelverstrekking. Vaak zullen aanpassingen tegelijkertijd met de rolstoel worden gerealiseerd. Het kan echter ook voorkomen dat aanpassingen aan rolstoelen afzonderlijk van de rolstoel worden aangevraagd en worden verleend.

Artikel 6.2 – Primaat algemene rolstoelvoorziening bij rolstoelgebruik

Recht op een op grond van de AWBZ verstrekte rolstoel aan AWBZ-bewoners bestaat alleen indien de AWBZ-bewoner zowel de AWBZ-functie “verblijf”, als de functie “behandeling” geniet in één en dezelfde erkende AWBZ-instelling. Als een AWBZ-bewoner niet aan deze voorwaarde voldoet, is er ook geen recht op een AWBZ-rolstoel, en zal er door de gemeente een rolstoel moeten worden verstrekt op grond van de Wmo.

Onduidelijkheid kan ontstaan, wanneer een instelling met alleen erkenning voor de AWBZ-functie “verblijf” (bijvoorbeeld een verzorgingshuis) de AWBZ-functie “behandeling”als het ware inkoopt bij een voor die functie wél erkende instelling. Het “verzorgingshuis met verpleegafdeling” is een veelvoorkomende situatie, waarin in de instelling wél beide AWBZ-functies kunnen worden “genoten”, maar de instelling zelf geen erkenning heeft voor beide AWBZ-functies, maar alleen voor de functie “verblijf”. Het gevolg is dat er geen recht op een AWBZ-rolstoel bestaat in een dergelijke situatie, juist omdat beide functies op die verpleegafdeling niet door één en dezelfde erkende AWBZ-instelling worden verzorgd, maar door twee verschillende AWBZ-instellingen, waarbij de ene instelling gebruik maakt van de erkenning van de andere instelling.

Hoofdstuk 7. het verkrijgen van een voorziening

Artikel 7.1 - Inlichtingen, onderzoek en advies

Lid 1 onder a. en b. van dit artikel in de Viv bepaalt dat burgemeester en wethouders bevoegd zijn de ondersteuningsaanvrager op te roepen in persoon te verschijnen en te ondervragen op een door burgemeester en wethouders te bepalen plaats en tijdstip en te laten onderzoeken en/of ondervragen door een of meer daartoe aangewezen deskundigen. Dit alles met de beperking dat dit in het belang moet zijn van de aanvraag.

Afdeling 3:3 van de Algemene wet bestuursrecht, geeft in een vijftal artikelen enige algemene bepalingen over externe advisering. Artikel 3:5

lid 1 Algemene wet bestuursrecht geeft aan dat in deze afdeling onder adviseur verstaan wordt: een persoon of college, bij of krachtens wettelijk voorschrift belast met het adviseren inzake door een bestuursorgaan te nemen besluiten en niet werkzaam onder verantwoordelijkheid van dat bestuursorgaan.

In tegenstelling tot hetgeen er was bepaald in de Wet voorzieningen gehandicapten is in de wet niet geregeld dat er een adviseur benoemd moet worden. Advies zal in het kader van de uitvoering van de wet echter onontbeerlijk zijn. De gemeente dient één of meer adviseurs aan te wijzen om in het kader van de wet advies uit te brengen. In de Biv is opgenomen wie de adviseur is. Men kan immers meer adviseurs in verschillende, zelfs wisselende situaties hebben, hetgeen een eenduidige vermelding onmogelijk maakt. In uitzonderlijke gevallen kan vooruitlopend op een schriftelijk advies een besluit worden genomen op basis van een mondeling advies. Een afwijzing om medische redenen kan uiteraard alleen maar op basis van een schriftelijk medisch advies. Met name wanneer de aard van de aandoening niet echt duidelijk is, is advies onontbeerlijk; soms kan een op het oog eenvoudige aanvraag leiden tot verdere aanvragen, zonder dat duidelijk is wat iemand mankeert. Dat kan bij verstrekking van voorzieningen zelfs tot invaliderende effecten voor de ondersteuningsaanvrager en onnodige kosten voor de gemeente leiden. Dit probleem speelt in het bijzonder bij een aantal zogeheten (medisch) moeilijk objectiveerbare aandoeningen (m)moa’s. Tot slot vragen burgemeester en wethouders advies indien dit wordt gewenst. Het zal duidelijk zijn dat hier een scala aan argumenten op te voeren valt. Door deze bepaling is het echter te allen tijde mogelijk om advies te vragen. Het is verstandig hierbij te (kunnen) motiveren waarom advies gevraagd wordt, met het oog op een eventuele beroepsprocedure, waarin dit een rol zou kunnen spelen.

Lid 3:

Het moge duidelijk zijn dat gegevens inzake de medische toestand, het inkomen, de woonsituatie en allerlei andere gegevens noodzakelijk kunnen zijn om een aanvraag te kunnen beoordelen. Er is een duidelijke praktische samenhang met artikel 1.2, lid 2 onder f van deze verordening, dat als er op grond van de verstrekte gegevens niet kan worden vastgesteld er geen recht op een voorziening bestaat. Door middel van gebruik van een formulier kunnen de procedures inzake de gegevensverstrekking worden gestroomlijnd.

Uiteraard moet er niet meer worden opgevraagd dan noodzakelijk is voor het nemen van een besluit op de aanvraag, zie hieromtrent ook artikel 4:3 Algemene wet bestuursrecht. Weigert de ondersteuningsaanvrager echter de voor het nemen van het besluit noodzakelijke gegevens te verstrekken, dan resten burgemeester en wethouders niets anders dan de aanvraag volgens de procedure van artikel 4:5 Algemene wet bestuursrecht buiten behandeling te laten.

Ten aanzien van het omgaan met de –vaak privacygevoelige– gegevens moet de gemeente rekening houden met de verplichtingen die voortvloeien uit de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp).

Lid 4 geeft aan dat bij de advisering gebruik gemaakt moet worden van de zogenaamde ICF-classificatie van de Wereld Gezondheidsorganisatie. Deze bepaling is in de verordening opgenomen naar aanleiding van de toelichting op amendement 65, waarin staat “Voor de gemeentelijke uitvoeringspraktijk biedt de International Classification of Functions, Disabilities and Impairments (ICF classificatie) een uniform begrippenkader dat als grondslag kan dienen om de behoefte aan voorzieningen in individuele gevallen vast te stellen.”

Mede omdat bij de indicatiestelling van de diverse functies in de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten eveneens van deze classificatie gebruik wordt gemaakt kan het gebruik van de ICF-classificatie afstemming tussen de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten en deze wet vergemakkelijken.

Indien de ondersteuningsaanvrager onvoldoende gegevens verstrekt over bijvoorbeeld zijn medische situatie of geen medewerking verleent aan een medisch onderzoek door een medisch adviseur, kan er niet vastgesteld worden of er recht op een voorziening bestaat.

Artikel 7.6 - Intrekking en beëindiging

Duidelijk is, dat verstrekking van voorzieningen gebonden is aan voorwaarden. Het is in verband met het kenbaarheidsvereiste, verwoord in de passage “waarvan redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze van invloed zijn op het recht op een voorziening”, van groot belang om de beschikkingsvoorwaarden duidelijk te vermelden in een beschikking. Het is daarom raadzaam om een belanghebbende te wijzen op de voorwaarden die het recht op de voorziening met zich meebrengen. Daarnaast is het belangrijk in de beschikking ook expliciet te wijzen op de verplichting om wijzigingen in de situatie aan burgemeester en wethouders door te geven. Mocht er sprake zijn van een, om wat voor reden dan ook, ten onrechte toegekende voorziening, dan vergemakkelijkt een duidelijke formulering in de beschikking een eventuele beëindiging of terugvordering van (het recht op) een voorziening, omdat de betrokkene zich dan niet kan beroepen op onbekendheid met de feiten.

Lid 3

Wanneer blijkt dat een financiële tegemoetkoming of een gemaximeerde vergoeding of een persoonsgebonden budget binnen zes maanden na de uitbetaling niet is aangewend voor de bekostiging van de voorziening waarvoor deze is verleend, kan deze betaling worden teruggevorderd. Het gaat hierbij om voorzieningen waarbij de uitbetaling van de tegemoetkoming of de vergoeding aan de aanschaf van de voorziening voorafgaat. Bij woningaanpassingen zal dit in de regel niet voorkomen omdat de uitbetaling pas dan plaatsvindt nadat de woningaanpassing is uitgevoerd.

Artikel 7.8 - Terugvordering

De wet bevat geen bepalingen omtrent terugvordering van voorzieningen, wat reden is om deze mogelijkheid op te nemen in de verordening, omdat er anders geen juridische basis is om voorzieningen terug te vorderen. Indien er, naar later blijkt, ten onrechte is uitbetaald of geleverd (voorziening in natura), kan burgemeester en wethouders de voorziening geheel of gedeeltelijk terugvorderen. Bij herziening van het recht op een voorziening en de daaraan gekoppelde terugvordering biedt de Viv geen executoriale titel zoals in de Wet werk en bijstand het geval is bij terugvordering. Er is wel sprake van een civielrechtelijke vordering op grond van onverschuldigde betaling waarvoor het Burgerlijk Wetboek, boek 6 artikel 203 e.v. de wettelijke basis biedt. Aan de gerechtelijke procedure zijn kosten verbonden, met name in gevallen waarin de vordering hoger is dan € 5.000,00 en dus een procedure met procureurstelling bij de rechtbank noodzakelijk is. Bij lagere bedragen kan een eenvoudige dagvaardingsprocedure bij de kantonrechter gevolgd worden, zonder verplichte procureurstelling.

Het ligt voor de hand dat van de terugvorderingsmogelijkheid in ieder geval gebruik wordt gemaakt indien er aan de zijde van de ondersteuningsaanvrager sprake is van verwijtbaarheid. Wanneer deze dus bewust verkeerde gegevens heeft verstrekt, bijvoorbeeld over zijn inkomen. Ook kan terugvordering van een voorziening in natura aan de orde zijn wanneer de ondersteuningsaanvrager in gebreke blijft zijn eigen bijdrage binnen de gestelde termijn en na aanmaning te voldoen. Het is raadzaam vooraf een inschatting te maken van de kosten en te verwachten baten, gezien de mogelijke kosten van een civielrechtelijke procedure. Daarbij moet niet alleen gekeken worden naar de kosten van inschakeling van een procureur, maar ook naar mogelijke invorderingskosten, zoals de kosten van inschakeling van een deurwaarder.

Hoofdstuk 8. Slotbepalingen

Er wordt gewezen op de mogelijkheid om bezwaar te maken tegen beschikkingen dan wel klachten in te dienen via:

  • 1.

    bezwaar en beroep op grond van de Algemene wet bestuursrecht;

  • 2.

    de gemeente Nuenen, vallend onder de regionale ombudscommissie Zuidoost-Brabant(SRE-verband);

  • 3.

    de gemeentelijke klachtenregeling.

Artikel 8.1 - Afwijken van bepalingen: hardheidsclausule

In dit artikel is bepaald dat burgemeester en wethouders in bijzondere gevallen ten gunste van de ondersteuningsaanvrager kunnen afwijken van de bepalingen van deze verordening, zo nodig na het inwinnen van advies. Afwijken op grond van dit artikel kan uiteraard alleen maar ten gunste van de ondersteuningsaanvrager en nimmer ten nadele.

Verder is met nadruk opgenomen: in bijzondere gevallen. Het gebruik maken van de hardheidsclausule moet beschouwd worden als een uitzondering en niet als een regel. Daarom moet in verband met precedentwerking altijd duidelijk aangeven worden waarom in een bepaalde situatie van de verordening wordt afgeweken.

Artikel 8.2 - Vaststellen Biv

In dit artikel is de bevoegdheid van burgemeester en wethouders geregeld met betrekking tot de vaststelling van de Beleidsregels individuele voorzieningen gemeente Nuenen c.a. (Biv). Deze regels zijn een gedetailleerde uitwerking van het beleid, zoals dat in deze verordening is vastgelegd. Door deze bevoegdheid te leggen bij burgemeester en wethouders, wordt bereikt dat regels in overeenstemming met de maatschappelijke werkelijkheid kunnen worden aangepast, zonder dat dit ogenblikkelijk leidt tot een procedure tot bijstelling van de verordening.

Artikel 8.3 - Beslissingen burgemeester en wethouders in gevallen waarin de verordening niet voorziet

Dit artikel geeft de gemeente de mogelijkheid in alle niet-voorziene situaties te handelen naar bevind van zaken. Het gebruik maken van dit artikel moet beschouwd worden als een uitzondering en niet als een regel. Daarom moet in verband met precedentwerking altijd duidelijk aangegeven worden waarom in een bepaalde situatie van de verordening wordt afgeweken.

Artikel 8.4 - Indexering.

Deze bepaling maakt het mogelijk om alle bedragen genoemd in het op de Viv gebaseerde Biv te indexeren. Indexering voor de meeste van de op deze verordening gebaseerde normbedragen vindt plaats volgens het CBS-prijsindexcijfer voor de gezinsconsumptie. De Algemene Maatregel van Bestuur bepaalt in artikel 4.4, lid 1 dat ook de bedragen van de eigen bijdragen jaarlijks aan de hand van de prijsindex voor de gezinsconsumptie worden gewijzigd bij ministeriële regeling. Het ligt voor de hand wijzigingen in bedragen in deze verordening tegelijkertijd hiermee door te voeren.

Voor de vaststelling van het CBS-prijsindexcijfer wordt gebruik gemaakt van de gegevens op de volgende website:http://statline.cbs.nl/StatWeb/publication/?VW=T&DM=SLNL&PA=71311ned&HD=080715-1007