Regeling vervallen per 01-01-2015

Verordening afstemming Wet werk en bijstand gemeente Nunspeet 2009

Geldend van 19-08-2009 t/m 31-12-2014

Intitulé

Verordening afstemming Wet werk en bijstand gemeente Nunspeet 2009

VoorwoordIn de Wet werk en bijstand (WWB) is bepaald dat het college van burgemeester en wethoudersde bijstand en de daaraan verbonden verplichtingen afstemt op de omstandigheden, mogelijkhedenen middelen van de belanghebbende. Op grond van in een verordening vast te leggen criteriamoeten burgemeester en wethouders in individuele gevallen bepalen welke verplichtingen vantoepassing zijn en wat de verlaging van de uitkering is als een verplichting niet wordt nagekomen.De gemeente is vrij om keuzes te maken en een soepeler of strenger maatregelenbeleid vast testellen. De door de raad vastgestelde kadernota heeft als leidraad gediend voor de invulling vanhet maatregelenbeleid van de verordening. In de verordening is een artikel meegenomen waarmeein de behoefte van de Tweede Kamer wordt voorzien om ook na de invoering van de WWBaandacht te besteden aan handhaving. U vindt naast de artikelen ook een algemene toelichtingop de achtergrond van de verordening en een toelichting per artikel. De verordening is vastgesteldin 2004.Wijzigingen Verordening 2009Belanghebbenden die onvoldoende meegewerkt hebben aan het verkrijgen of behouden vanarbeid in dienstbetrekking voor de dag dat ze zich gemeld hebben om een uitkering aan te vragen,konden op grond van artikel 9 van de Verordening geen maatregel opgelegd krijgen omdatdit artikel alleen zag op gedragingen vanaf de meldingsdatum. In het oude maatregelenbesluitvan de Algemene bijstandswet was dit tot 2004 wel geregeld. Omdat dit wel als een zeer verwijtbaregedraging gezien is, is dit in een wijziging van artikel 9 van de verordening alsnog geregeld.Daarnaast zijn wegens vervallen en nieuwe relevante artikelen in de wet Structuur UitvoeringWerk en Inkomen (wet SUWI) en het opgaan van het CWI in het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV) kleine aanpassingen gedaan.AfstemmingsverordeningDe raad van de gemeente Nunspeet;gelet op artikel 8, eerste lid onderdeel b, en artikel 18 van de Wet werk en bijstand;b e s l u i t :vast te stellen de volgende verordening:

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsomschrijving

In deze verordening wordt verstaan onder:a. de wet: de Wet werk en bijstand (WWB);b. algemene bijstand: de bijstand bedoeld in artikel 5, onderdeel b, van de wet;c. bijzondere bijstand: de bijstand bedoeld in artikel 5, onderdeel d, van de wet;d. bijstand: algemene en bijzondere bijstand;e. bijstandsnorm: de bijstandsnorm bedoeld in artikel 5, onderdeel c, van de wet;f. maatregel: het verlagen van de bijstand op grond van artikel 18, tweede lid van de wet;g. het college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nunspeet;h. benadelingsbedrag: het brutobedrag aan bijstand dat ten onrechte of tot een te hoog bedragis verleend;

Artikel 2 Het opleggen van een maatregel

  • 1 Als de belanghebbende naar het oordeel van het college tekortschietend besef van verantwoordelijkheidbetoont voor de voorziening in het bestaan dan wel de uit de wet of artikel 30c,tweede of derde lid van de Wet SUWI voortvloeiende verplichtingen niet of onvoldoende nakomt,waaronder begrepen het zich tegenover het college zeer ernstig misdragen, wordtovereenkomstig deze verordening een maatregel opgelegd.

  • 2 Een maatregel wordt afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate waarin de belanghebbendede gedraging kan worden verweten en de omstandigheden waarin hij verkeert.

Artikel 3 Berekeningsgrondslag

  • 1 De maatregel wordt toegepast op de bijstandsnorm.

  • 2 In afwijking van het eerste lid kan de maatregel ook worden toegepast op de bijzondere bijstandals:a. aan belanghebbende bijzondere bijstand wordt verleend met toepassing van artikel 12van de wet ofb. de verwijtbare gedraging van belanghebbende, in relatie met zijn recht op bijzondere bijstand,daartoe aanleiding geeft.

Artikel 4 Het besluit tot opleggen van een maatregel

In het besluit tot opleggen van een maatregel worden in ieder geval vermeld:– de reden van de maatregel;– de duur van de maatregel;– het percentage waarmee de bijstand wordt verlaagd, het bedrag waarmee de bijstand wordtverlaagd uitgaande van de uitkeringsnorm en– als van toepassing, de reden om af te wijken van een standaardmaatregel.

Artikel 5 Horen van belanghebbende

  • 1 Voordat een maatregel wordt opgelegd, wordt de belanghebbende in de gelegenheid gesteldzijn zienswijze naar voren te brengen.

  • 2 Het horen van belanghebbende kan achterwege worden gelaten als:a. de vereiste spoed zich daartegen verzet;b. de belanghebbende al eerder in de gelegenheid is gesteld zijn zienswijze naar voren tebrengen en zich sindsdien geen nieuwe feiten of omstandigheden hebben voorgedaan;c. de belanghebbende niet heeft voldaan aan een verzoek van het college of van een derdeaan wie het college met toepassing van artikel 7 van de wet werkzaamheden in het kadervan de wet heeft uitbesteed, om binnen een gestelde termijn inlichtingen te verstrekkenzoals bedoeld in artikel 17 van de wet ofd. het college het horen niet nodig acht voor het vaststellen van de ernst van de gedragingof de mate van verwijtbaarheid.

Artikel 6 Afzien van het opleggen van een maatregel

  • 1 Het college ziet af van het opleggen van een maatregel als:a. elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt ofb. de gedraging meer dan één jaar vóór constatering van die gedraging door het collegeheeft plaatsgevonden, tenzij de gedraging een schending van de inlichtingenplicht inhoudten als gevolg van die gedraging ten onrechte bijstand is verleend.

  • 2 Het college kan afzien van het opleggen van een maatregel als het daarvoor dringende redenenaanwezig acht.

  • 3 Als het college afziet van het opleggen van een maatregel op grond van dringende redenen,wordt de belanghebbende daarvan schriftelijk mededeling gedaan.

Artikel 7 Ingangsdatum en tijdvak

  • 1 Tenzij in de verordening anders is bepaald, wordt de maatregel opgelegd met ingang van deeerstvolgende kalendermaand volgend op de datum waarop het besluit tot het opleggen vande maatregel aan de belanghebbende is bekendgemaakt. Daarbij wordt uitgegaan van devoor die maand geldende bijstandsnorm.

  • 2 In afwijking van het eerste lid kan de maatregel met terugwerkende kracht worden opgelegd,voorzover de bijstand nog niet is uitbetaald.

  • 3 In afwijking van het eerste lid kan de maatregel met terugwerkende kracht worden opgelegdals vervolging via het Openbaar Ministerie niet mogelijk is.

  • 4 Een maatregel wordt voor bepaalde tijd opgelegd. Een maatregel die voor een periode vanmeer dan drie maanden wordt opgelegd, wordt uiterlijk na drie maanden nadat deze ten uitvoeris gelegd, heroverwogen.

Artikel 8 Samenloop van gedragingen

Als een belanghebbende zich tegelijkertijd schuldig maakt aan verschillende gedragingen die hetniet nakomen van een verplichting zoals genoemd in artikel 2, eerste lid inhouden, worden dedaarvoor geïndiceerde maatregelen bij elkaar geteld.

Hoofdstuk 2 Geen of onvoldoende medewerking verlenen aan het verkrijgen of behouden

Artikel 9 Indeling in categorieën

Gedragingen van belanghebbenden waardoor de verplichting op grond van artikel 9 van de wetniet of onvoldoende is nagekomen, worden onderscheiden in de volgende categorieën:1. Eerste categorie:a. het zich niet tijdig laten registreren als werkzoekende bij de Centrale organisatie werk eninkomen of het niet tijdig laten verlengen van de registratie;b. het niet ondertekenen of het niet aan burgemeester en wethouders verstrekken van debijlage bij het besluit tot toekenning of voortzetting van de bijstand.2. Tweede categorie:a. het niet naar vermogen proberen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen of te aanvaarden;b. het niet of in onvoldoende mate meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkhedentot arbeidsinschakeling.3. Derde categoriea. gedragingen die de inschakeling in arbeid belemmeren;b. het niet of in onvoldoende mate gebruikmaken van een door het college aangebodenvoorziening gericht op arbeidsinschakeling als bedoeld in artikel 9, eerste lid onderdeel ben artikel 10, eerste lid van de wet, waaronder begrepen sociale activering.4. Vierde categorie:a. het niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid;b. het door eigen toedoen niet behouden van algemeen geaccepteerde arbeid.

Artikel 10 De hoogte en duur van de maatregel

  • 1 Onverminderd artikel 2, tweede lid, wordt de maatregel als bedoeld in artikel 9 vastgesteld op:a. vijf procent van de bijstandsnorm gedurende een maand bij gedragingen van de eerstecategorie;b. tien procent van de bijstandsnorm gedurende een maand bij gedragingen van de tweedecategorie;c. twintig procent van de bijstandsnorm gedurende een maand bij gedragingen van de derdecategorie;d. honderd procent van de bijstandsnorm gedurende een maand bij gedragingen van devierde categorie.

  • 2 De duur van de maatregel als bedoeld in het eerste lid wordt verdubbeld, als de belanghebbendezich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregelis opgelegd, opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging. Met een besluit waarmeeeen maatregel is opgelegd, wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien opgrond van dringende redenen, bedoeld in artikel 6, tweede lid.

  • 3 Het college kan bij een derde en volgende verwijtbare gedraging binnen twaalf maanden nade laatste als verwijtbaar aangemerkte gedraging de hoogte van de verlaging individueel bepalenen kan de bijstand voor onbepaalde duur verlaagd worden, rekening houdend met deernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de individuele omstandigheden vande belanghebbende.

Hoofdstuk 3 Niet nakomen van de inlichtingenplicht

Artikel 11 Te laat verstrekken van gegevens

  • 1 Als een belanghebbende de verplichting op grond van artikel 17 van de wet niet is nagekomendoor informatie die van belang is voor de verlening van bijstand of de voortzetting daarvanniet binnen de door het college daartoe gestelde termijn te verstrekken, wordt met toepassingvan artikel 54 van de wet een maatregel opgelegd van vijf procent van de bijstandsnormgedurende een maand, onverminderd artikel 2, tweede lid.

  • 2 De duur van de maatregel wordt verdubbeld, als de belanghebbende zich binnen twaalfmaanden na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel wordt opgelegd opnieuwschuldig maakt aan dezelfde als verwijtbare aan te merken gedraging. Met een besluit waarmeeeen maatregel is opgelegd, wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien opgrond van dringende redenen, bedoeld in artikel 6, tweede lid.

  • 3 Van het opleggen van de maatregel kan worden afgezien en worden volstaan met het gevenvan een schriftelijke waarschuwing, tenzij het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichtingplaatsvindt binnen een periode van twee jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerderaan de belanghebbende een schriftelijke waarschuwing is gegeven.

Artikel 12 Verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen met gevolgen voor de bijstand

  • 1 Als het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht bedoeld in artikel 17 van dewet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand, wordt demaatregel afgestemd op de hoogte van het benadelingsbedrag.

  • 2 Onverminderd artikel 2, tweede lid wordt de maatregel op de volgende wijze vastgesteld:a. bij een benadelingsbedrag tot € 2000,--: twintig procent van de bijstandsnorm gedurendeeen maand;b. bij een benadelingsbedrag van € 2000,-- tot € 4000,--: veertig procent van de bijstandsnormgedurende een maand;c. bij een benadelingsbedrag van € 4000,-- of meer: honderd procent van de bijstandsnormgedurende een maand.

  • 3 Als de verlaging niet geëffectueerd kan worden omdat de bijstand beëindigd is en er geenbetaling meer plaatsvindt van de bijstand en belanghebbende doet binnen een jaar na hetbesluit aangaande het opleggen van een verlaging opnieuw een beroep op de wet, kan deverlaging alsnog gerealiseerd worden.

Artikel 13 Verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen zonder gevolgen voor de

  • 1 Als het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht bedoeld in artikel 17 van dewet niet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand, bedraagtde maatregel, onverminderd artikel 2, tweede lid vijf procent van de bijstand gedurendeeen maand.

  • 2 Van het opleggen van de maatregel bedoeld in het eerste lid kan worden afgezien en wordenvolstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing, tenzij het niet of niet behoorlijknakomen van de verplichting plaatsvindt binnen een periode van twee jaar te rekenen vanafde datum waarop eerder aan de belanghebbende een schriftelijke waarschuwing is gegeven.

Hoofdstuk 4 Overige gedragingen die leiden tot een maatregel

Artikel 14 Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid

  • 1 Als een belanghebbende een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorzieningin het bestaan heeft betoond als bedoeld in artikel 18, tweede lid van de wet, wordteen maatregel opgelegd die wordt afgestemd op de periode dat de belanghebbende als gevolgvan zijn gedraging eerder of langer recht heeft op bijstand. Onder tekortschietend besefvan verantwoordelijkheid wordt in ieder geval verstaan:a. het op onverantwoorde wijze interen op het vermogen boven de van toepassing zijndevermogensgrens waardoor eerder een beroep op bijstand wordt gedaan;b. het niet dan wel te laat aanspraak doen op een voorliggende voorziening;c. het onverantwoord besteden of beschikken over vermogen(sbestandsdelen);d. het niet nakomen van de verplichting tot instellen alimentatievordering.

  • 2 Onverminderd artikel 2, tweede lid wordt de maatregel op de volgende wijze vastgesteld:a. bij een periode van drie maanden of korter: twintig procent van de bijstandsnorm gedurendeeen maand;b. bij een periode van drie tot zes maanden: twintig procent van de bijstandsnorm gedurendedrie maanden;c. bij een periode van zes tot twaalf maanden: twintig procent van de bijstandsnorm gedurendezes maanden;d. bij een periode van twaalf tot zesendertig maanden: twintig procent van de bijstandsnormgedurende twaalf maanden.

Artikel 15 Zeer ernstige misdragingen

Als een belanghebbende zich zeer ernstig misdraagt tegenover het college, zijn ambtenaren ofandere personen namens het college, onder omstandigheden die rechtstreeks verband houdenmet de uitvoering van de wet, als bedoeld in artikel 18, tweede lid van de wet, wordt onverminderdartikel 2, tweede lid een maatregel opgelegd van minimaal twintig procent van de bijstandsnormgedurende een maand.

Hoofdstuk 5 Handhaving

Artikel 16 Regels bestrijding misbruik

  • 1 Het college biedt jaarlijks een beleidsplan aan de gemeenteraad aan met daarin het te voerenbeleid op het gebied van handhaving, bestrijding misbruik en oneigenlijk gebruik van de Wwben de te verwachten resultaten, en rapporteert hierover jaarlijks aan de gemeenteraad.

  • 2 De bepalingen uit het beleidsplan Algemene bijstandswet 2003 met betrekking tot de bestrijdingen terugvordering van onterecht ontvangen bijstand en van misbruik en oneigenlijk gebruikvan de Wwb zijn van toepassing op 2004.

Hoofdstuk 6 Slotbepalingen

Artikel 17 De inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking zes weken na de datum van bekendmaking.

Artikel 18 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als Verordening afstemming Wet werk en bijstand gemeenteNunspeet.

Ondertekening

Vastgesteld in de openbare raadsvergaderingvan 1 juli 2004.
de griffier, de voorzitter,

Toelichting 1 Algemene en artikelgewijze toelichting

Algemene toelichtingDe regeling in de Wet werk en bijstand (Wwb)Met de inwerkingtreding van de Wwb komt het systeem van boeten en maatregelen van de Algemenebijstandswet (de artikelen 14 tot en met 14f, nader uitgewerkt in het Maatregelenbesluit enBoetebesluit) te vervallen. In plaats daarvan moet de gemeente Nunspeet zelf het sanctiebeleidgaan vormgeven. De Wwb kent slechts één soort sanctie: het verlagen van de uitkering. De boeteals sanctie voor uitkeringsgerechtigden die hun inlichtingenplicht hebben geschonden, verdwijnt.Artikel 18, Wwb, bevat de opdracht aan gemeenten om een maatregelenbeleid in een verordeningvast te leggen. Dit artikel luidt:1. Het college stemt de bijstand en de daaraan verbonden verplichtingen af op de omstandigheden,mogelijkheden en middelen van de belanghebbende.2. Als de belanghebbende naar het oordeel van het college tekortschietend besef van verantwoordelijkheidbetoont voor de voorziening in het bestaan dan wel de uit deze wet dan wel artikel28, tweede lid of 29, eerste lid van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomenvoortvloeiende verplichtingen niet of onvoldoende nakomt, waaronder begrepen hetzich jegens het college zeer ernstig misdragen, verlaagt het college overeenkomstig de verordening,bedoeld in artikel 8, eerste lid onderdeel b, de bijstand. Van een verlaging wordt afgezienals elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt.3. Het college heroverweegt een besluit als bedoeld in het tweede lid binnen een door hem tebepalen termijn die ten hoogste drie maanden bedraagt.4. Bij de toepassing van het eerste lid wordt onder belanghebbende mede verstaan het gezin.In het eerste lid van artikel 18 wordt gesproken over het afstemmen van de bijstand en de daaraanverbonden verplichtingen op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van de belanghebbende.In deze bepaling wordt benadrukt dat het vaststellen van de hoogte van de uitkeringen de daaraan verbonden verplichtingen voor de uitkeringsgerechtigden maatwerk is, waarbijrecht wordt gedaan aan de individuele situatie en de persoonlijke omstandigheden van uitkeringsgerechtigden.In het tweede lid wordt een directe koppeling gelegd tussen de rechten enverplichtingen van uitkeringsgerechtigden: het recht op een uitkering is altijd verbonden aan deplicht zich in te zetten om weer onafhankelijk van de uitkering te worden. Dit betekent dat de vaststellingvan de hoogte van de uitkering niet alleen afhangt van de toepasselijke uitkeringsnorm ende beschikbare middelen van de belanghebbende, maar ook van de mate waarin de opgelegdeverplichtingen worden nagekomen. Wanneer het college tot het oordeel komt dat een bijstandsgerechtigdezijn verplichtingen niet of in onvoldoende mate nakomt, wordt de uitkering verlaagd. Eris dus geen sprake van een bevoegdheid, maar van een verplichting. Alleen wanneer iedere vormvan verwijtbaarheid ontbreekt, ziet het college af van zo’n verlaging.Verlaging van de uitkering moet plaatsvinden overeenkomstig een door de gemeenteraad vast testellen verordening. Dit is de afstemmingsverordening.Het verlagen van de bijstandOp grond van artikel 18, tweede lid Wwb, kan de bijstand (dat wil zeggen: algemene bijstand enbijzondere bijstand) worden verlaagd.In deze verordening is ervoor gekozen dat maatregelen in beginsel worden opgelegd over debijstandsnorm (de op belanghebbende van toepassing zijnde norm plus eventuele toeslagen). Deuitzondering hierop vormt de bijzondere bijstand voor jongeren van 18 tot 21 jaar. Deze groepontvangt een lage algemene bijstandsuitkering die wordt aangevuld door middel van aanvullendebijzondere bijstand in de kosten van levensonderhoud. Als de maatregel alleen op de lage jongerennormwordt opgelegd, zou dit leiden tot rechtsongelijkheid ten opzichte van de groep 21-jarigen en ouder.Gezien het karakter van de bijzondere bijstand, ligt een verlaging van het uitkeringsbedrag wegensschending van een of meer verplichtingen ook niet in de rede. Wel kan bij de beoordeling ofiemand in aanmerking komt voor bijzondere bijstand een rol spelen of betrokkene zijn verplichtingenin voldoende mate is nagekomen. Dit geldt dan vooral voor de plicht om voldoende besef vanverantwoordelijkheid te tonen voor de voorziening in het bestaan.De invoeringstermijn en overgangsregelingDe gemeente heeft tot 1 januari 2005 de tijd om de afstemmingsverordening vast te stellen. Welgeldt de voorwaarde dat de afstemmingsverordening gelijktijdig met de reïntegratieverordening inwerking treedt.Tot het moment dat de maatregelverordening van kracht is geworden, blijven de artikelen 14 toten met 14f van de Abw in de gemeente gelden. Dit geldt ook voor het Maatregelenbesluit en hetBoetebesluit sociale zekerheidswetten.De afstemmingsverordening heeft onmiddellijke werking. Dit betekent dat alle maatregelen diezijn opgelegd op grond van de Abw gelden als maatregelen die zijn opgelegd op grond van deWwb en de afstemmingsverordening op basis van deze wet.Bovendien is de afstemmingsverordening van toepassing op gedragingen die zich vóór de inwerkingtredingvan deze verordening hebben voorgedaan. Uitzondering hierop vormen zeer ernstigemisdragingen jegens het college (en gemeenteambtenaren die belast zijn met de uitvoering vande wet). Op grond van de Abw kan naar aanleiding van dergelijke gedragingen geen maatregelworden opgelegd. Dit betekent dat alleen zeer ernstige misdragingen van cliënten die plaatsvindennadat de gemeentelijke afstemmingsverordening van kracht is geworden, kunnen leiden tothet opleggen van een maatregel.De relatie met de reïntegratieverordeningDe gemeente moet ook een reïntegratieverordening vaststellen. In deze verordening moeten wijvastleggen hoe wij de cliënten gaan ondersteunen bij de arbeidsinschakeling en hoe wij omgaanmet het aanbieden van voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling. Voorbeelden van voorzieningenzijn: scholing, loonkostensubsidies, gesubsidieerde arbeid, sociale activering, premies,kinderopvang en stages. In beginsel wordt aan iedere cliënt de arbeidsverplichting opgelegd. Dealgemene verplichting staat in de wet genoemd waarbij de gemeente maatwerk moet leveren. Hetregelen van maatwerk komt o.a. concreet tot uiting in artikel 6 van de reïntegratieverordening. Indit artikel zijn de bepalingen vastgelegd over de criteria die gelden bij de ontheffing van de arbeidsplicht.De gemeente kan deze verplichting echter ook nader specificeren (invullen met specifiekevoorzieningen) en de specificaties in de beschikking vastleggen. In de reïntegratieverordeningwordt aandacht geschonken aan de voorzieningen die de gemeente kan inzetten. De vertalingdaarvan vindt plaats in de individuele beschikking. Als een cliënt de verplichtingen niet nakomt,leidt dit in beginsel tot een maatregel, waarvoor de basis is gelegd in de afstemmingsverordening.De verordening op grond van artikel 8a, WwbDoor een amendement van de heer Weekers, Tweede Kamerlid voor de VVD, is artikel 8a in deWwb terechtgekomen. Dit artikel bepaalt dat de gemeenteraad in het kader van het financiëlebeheer bij verordening regels stelt voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van bijstandalsmede van misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet. Het doel van dit artikel is de handhavingvan de Wwb en het fraudebeleid op de agenda van de gemeenteraden te zetten. De vraagis hoe dit het beste door gemeenten geregeld kan worden.In de toelichting van het amendement staat dat op grond van artikel 212, Gemeentewet de gemeenteraadeen verordening moet vaststellen voor de uitgangspunten voor het financiële beleiden voor het financiële beheer. Daarmee moet worden gewaarborgd dat aan de eisen van rechtmatigheidwordt voldaan. In dat kader kan ook aandacht besteed worden aan de bestrijding vanmisbruik en oneigenlijk gebruik van gemeentelijke regelingen. Een goed financieel beheer bij deuitvoering van de Wwb brengt met zich dat daarbij ook voortdurend aandacht bestaat voor debestrijding van misbruik en oneigenlijk gebruik. Het is wenselijk dit expliciet in de Wwb te regelen.Artikel 8a houdt in dat de gemeenteraad in een verordening regels stelt over misbruik en oneigenlijkgebruik. De gemeenteraad kan aansluiten bij de afstemmingsverordening en hoeft in dat gevalgeen aparte fraudeverordening op te stellen. In artikel 16 van deze verordening is geregeld dathet college jaarlijks een beleidsplan aan de gemeenteraad aanbiedt met daarin het te voerenbeleid op het gebied van handhaving, bestrijding van misbruik en oneigenlijk gebruik van de Wwben de te verwachten resultaten. 

Artikelgewijze toelichtingArtikel 1. BegripsomschrijvingDe begrippen die in de verordening worden gebruikt, hebben een gelijkluidende betekenis als deomschrijving in de Wwb.In de verordening wordt het begrip ‘belanghebbende’ gebruikt. Dit begrip wordt in artikel 1:2 vande Algemene wet bestuursrecht (Awb) omschreven als ‘degene wiens belang rechtstreeks bij eenbesluit is betrokken’.Artikel 2. Het opleggen van een maatregelEerste lidDe Wwb verbindt aan het recht op een bijstandsuitkering de volgende verplichtingen:1. Het tonen van voldoende besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan(artikel 18, tweede lid).2. De plicht tot arbeidsinschakeling (artikel 9). Deze plicht bestaat uit twee soorten verplichtingen:– de plicht om naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen en deze teaanvaarden; en– de plicht gebruik te maken van een door het college aangeboden voorziening gericht opondersteuning bij arbeidsinschakeling. Deze verplichtingen moeten nader worden uitgewerktin specifieke verplichtingen die zijn toegesneden op de situatie en mogelijkhedenvan de bijstandsgerechtigde. De reïntegratieverordening die elke gemeente moet opstellen,vormt de juridische basis voor opleggen van deze specifieke verplichtingen. Dezeverplichtingen moeten in het besluit tot het verlenen van bijstand worden neergelegd.3. De informatieplicht (artikel 17, eerste lid). Op een uitkeringsgerechtigde rust de verplichtingaan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling te doen van alle feitenen omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloedkunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand.4. De medewerkingsplicht (artikel 17, tweede lid). Dit is de plicht van uitkeringsgerechtigdendesgevraagd het college de medewerking te verlenen die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoeringvan de wet. De medewerkingsplicht kan uit allerlei concrete verplichtingen bestaan,zoals:− het toestaan van huisbezoek;− het meewerken aan een psychologisch onderzoek.Artikel 18, tweede lid noemt een gedraging die in ieder geval een schending van de medewerkingsplichtinhoudt: “het zich jegens het college zeer ernstig misdragen”. Dit betekend datagressief tegenover de leden van het college, zijn ambtenaren of andere personen namenshet college aanleiding is voor het opleggen van een maatregel.De Wet Structuur Uitvoering Werk en Inkomen (Wet Suwi) legt ook verplichtingen op aan uitkeringsgerechtigden.Het betreft de verplichting om alle gevraagde gegevens en bewijsstukken aande Centrale organisatie werk en inkomen te verstrekken die nodig zijn voor de beslissing door hetcollege (artikel 28, tweede lid Wet Suwi) en de verplichting op verzoek of onverwijld uit eigen bewegingalle feiten en omstandigheden mee te delen aan de Centrale organisatie werk en inkomen,waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht opbijstand, het geldend maken van het recht bijstand of de hoogte of de duur van de bijstand.Tweede lidIn de afstemmingsverordening zijn voor allerlei gedragingen die een schending van een verplichtingbetekenen, standaardmaatregelen vastgesteld in de vorm van een vaste (percentuele) verlagingvan de bijstandsnorm.In het tweede lid is de hoofdregel neergelegd: het college moet een op te leggen maatregel afstemmenop de individuele omstandigheden van de belanghebbende en de mate van verwijtbaarheid.Deze bepaling brengt met zich mee dat het college bij elke op te leggen maatregel moetnagaan of gelet op de individuele omstandigheden van de betrokken uitkeringsgerechtigde afwijkingvan de hoogte en de duur van de voorgeschreven standaardmaatregel geboden is. Afwijkingvan de standaardmaatregel kan zowel een verzwaring als een matiging betekenen.Dit betekent dat het college bij het beoordelen of een maatregel moet worden opgelegd, en zo jawelke, telkens de volgende drie stappen moet doorlopen:− Stap 1: vaststellen van de ernst van de gedraging.− Stap 2: vaststellen van de mate van verwijtbaarheid.− Stap 3: vaststellen van de omstandigheden van de uitkeringsgerechtigde.De ernst van de gedraging komt tot uitdrukking in het standaardpercentage waarmee de bijstandwordt verlaagd. Wat betreft de beoordeling van de mate van verwijtbaarheid wordt verwezen naarde toelichting bij artikel 6.Matiging van de opgelegde maatregel wegens persoonlijke omstandigheden kan bijvoorbeeld inde volgende gevallen aan de orde zijn:− bijzondere financiële omstandigheden van de belanghebbende, zoals bijvoorbeeld hogewoonlasten of andere vaste lasten of uitgaven van bijzondere aard waarvoor geen financiëletegemoetkoming mogelijk is;− sociale omstandigheden, gezinnen met kinderen bijvoorbeeld;− bij een opeenstapeling van maatregelen: de zwaarte van het geheel van maatregelen is nietevenredig aan de ernst van de gedraging en de mate van verwijtbaarheid.Artikel 3. De berekeningsgrondslagEerste lidIn dit lid is het uitgangspunt vastgelegd dat een maatregel wordt opgelegd over de bijstandsnorm.Onder de bijstandsnorm wordt verstaan de wettelijke norm, inclusief gemeentelijke toeslag ofverlaging en inclusief vakantietoeslag.Tweede lidOnderdeel a: de 18- tot 21-jarigen ontvangen een lage jongerennorm, die als noodzakelijk wordtaangevuld door middel van aanvullende bijzondere bijstand in de kosten van levensonderhoud.Als de maatregel alleen op de lage jongerennorm van € 199,83 (peildatum 1 januari 2004) wordtopgelegd, zou dit leiden tot rechtsongelijkheid ten opzichte van de 21-jarigen.Onderdeel b: deze bepaling maakt het mogelijk dat het college in incidentele gevallen een maatregeloplegt over de bijzondere bijstand. Er moet dan wel een verband bestaan tussen de gedragingvan een belanghebbende en zijn recht op bijzondere bijstand.Artikel 4. Het besluit tot opleggen van een maatregelHet verlagen van de bijstand omdat een maatregel wordt opgelegd, vindt plaats door middel vaneen besluit. Wanneer de maatregel bij een lopende uitkering wordt opgelegd, wordt een besluit totvaststelling van de algemene bijstand op grond van artikel 45, Wwb genomen. Wordt een maatregelmet terugwerkende kracht opgelegd, dan moet een besluit tot herziening van de bijstandworden genomen (artikel 54, derde lid). Tegen beide besluiten kan door de belanghebbende bezwaaren beroep worden aangetekend.In dit artikel wordt aangegeven wat in het besluit in ieder geval moet worden vermeld. Deze eisenvloeien rechtstreeks voort uit de Awb en dan met het motiveringsbeginsel. Het motiveringsvereistehoudt onder andere in dat een besluit kenbaar is en van een deugdelijke motivering wordt voorzien.Artikel 5. Horen van belanghebbendeOp grond van afdeling 4.1.2. van de Awb, is in een aantal gevallen het horen van de belanghebbendeverplicht bij de voorbereiding van beschikkingen. Deze hoorplicht geldt echter niet bij devoorbereiding van beschikkingen die betrekking hebben op een financiële aanspraak (artikel4:12).In dit artikel wordt het horen van de belanghebbende voordat een maatregel wordt opgelegd inbeginsel voorgeschreven. Het tweede lid bevat een aantal uitzonderingen op deze hoorplicht. Deonderdelen a en b staan ook genoemd in artikel 4:11 van de Awb.Voor de goede orde: het opnemen van een regeling voor het horen van belanghebbenden in dezeverordening is facultatief. Gemeenten kunnen zo’n regeling ook achterwege laten.Artikel 6. Afzien van het opleggen van een maatregelEerste lidHet afzien van het opleggen van een maatregel ‘als elke vorm van verwijtbaarheid’ ontbreekt, isgeregeld in artikel 18, tweede lid Wwb. Het college kan in beleidsregels neerleggen hoe het vanplan is om te gaan met de beoordeling van de verwijtbaarheid, door bijvoorbeeld aan te gevenwelke gedragingen in principe altijd verwijtbaar worden geacht en welke gedragingen in beginselnooit. Ook kan in beleidsregels worden vastgelegd in welke gevallen sprake is of kan zijn vanverzachtende omstandigheden.Een andere reden om af te zien van het opleggen van een maatregel is dat de gedraging te langgeleden heeft plaatsgevonden (verjaring). Omwille van de effectiviteit (‘lik op stuk’) is het nodigdat een maatregel spoedig nadat de gedraging heeft plaatsgehad, wordt opgelegd. Om deze redenwordt onder b geregeld dat het college geen maatregelen opgelegd voor gedragingen dielanger dan één jaar geleden hebben plaatsgevonden. Voor gedragingen die een schending vande informatieplicht inhouden en als gevolg waarvan ten onrechte bijstand is verleend of een tehoog bedrag aan bijstand is verleend, geldt in de verordening geen verjaringstermijn.Tweede lidHierin wordt geregeld dat het college kan afzien van het opleggen van een maatregel als hetdaarvoor dringende redenen aanwezig acht. Wat dringende redenen zijn, is afhankelijk van deconcrete situatie en kan dus niet op voorhand worden vastgelegd.Derde lidHet doen van een schriftelijke mededeling dat het college afziet van het opleggen van een maatregelwegens dringende redenen is van belang in verband met eventuele recidive.Een waarschuwing in plaats van een maatregel.In de verordening hadden wij kunnen regelen dat in beginsel eerst altijd een waarschuwing wordtgegeven voordat een maatregel wordt opgelegd. Hiervoor hebben wij om twee redenen niet gekozen.De eerste reden is dat een waarschuwing ervan uitgaat dat uitkeringsgerechtigden (nogmaals)op de hoogte gesteld moeten worden van hun verplichtingen. In het beleidsplan HoogwaardigeHandhaving april 2004 wordt dit concreet vormgegeven. De cliënt wordt zowel schriftelijkals mondeling middels een dienstverleningsgesprek geïnformeerd over de verplichtingen énde gevolgen voor de belanghebbende wanneer de verplichtingen niet nagekomen worden.Gemeenten hebben de opdracht hun klanten zo goed mogelijk te informeren over de verplichtingendie aan de bijstand verbonden zijn. Klanten moeten op maat geïnformeerd worden en ook dedienstverlening moet op maat verzorgd worden. Deze werkwijze maakt deel uit van hoogwaardighandhaven, waarbij handhaven in de bedrijfsvoering is geïntegreerd.Hierdoor wordt waarschijnlijk ook de naleving van de verplichtingen groter en maatregelen dieworden opgelegd beter geaccepteerd. De informatie over de maatregelen moet goed toegankelijkzijn en in begrijpelijke taal geschreven zijn. Een waarschuwing richting klanten kan bij zo’n beleidachterwege blijven.De tweede reden om niet te kiezen voor een waarschuwing heeft te maken met het feit dat eenwaarschuwing ervan uitgaat dat herstel van de oude situatie mogelijk is. Dat is echter niet hetgeval. Uitgezonderd het niet of niet op tijd voldoen aan bepaalde administratieve verplichtingen,waarbij het verzuim geen gevolgen heeft voor de hoogte van de bijstand, hebben alle anderegedragingen in meer of mindere mate gevolgen (gehad) voor het verkrijgen of behouden van betaaldearbeid. Om die reden wordt in deze verordening alleen bij het te laat verstrekken van informatieaan het college de mogelijkheid geboden te volstaan met een waarschuwing.Overigens is het in individuele gevallen altijd mogelijk af te zien van het opleggen van een maatregelen in plaats daarvan een waarschuwing te geven. In dat geval wordt gebruikgemaakt vanhet eerste lid onderdeel a (afzien van een maatregel omdat elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt)of het tweede lid (afzien van een maatregel omdat daarvoor dringende redenen aanwezigzijn).Artikel 7. Ingangsdatum en tijdvakEerste lidHet opleggen van een maatregel vindt plaats door het verlagen van de uitkering. Verlaging van deuitkering kan in beginsel op twee manieren:1. met terugwerkende kracht, door middel van een herziening van de uitkering; of2. door middel van verlaging van het uitkeringsbedrag in de eerstvolgende maand(en).Het verlagen van de uitkering die in de nabije toekomst wordt verstrekt, is de gemakkelijkste methode.Wij hoeven in dat geval niet over te gaan tot herziening van de bijstand en het te veel betaaldebedrag aan bijstand terug te vorderen. Om die reden is in dit lid vastgelegd dat een maatregelin beginsel wordt opgelegd met ingang van de eerstvolgende kalendermaand, waarbij wordtuitgegaan van de voor die maand geldende bijstandsnorm.Tweede en derde lidWanneer een uitkeringsbedrag nog niet (volledig) aan de bijstandsgerechtigde is uitbetaald, kanhet praktisch zijn de verlaging van de uitkering te verrekenen met het bedrag dat nog moet wordenuitbetaald. In dat geval moet de bijstand wel worden herzien en teruggevorderd. Een herzieningblijft ook mogelijk wanneer vervolging via het Openbaar Ministerie niet mogelijk is.Vierde lidDit lid regelt dat een maatregel voor bepaalde tijd wordt opgelegd. Door een maatregel voor eenbepaalde periode op te leggen, weet de uitkeringsgerechtigde die met een maatregel wordt geconfronteerdwaar hij aan toe is. Het college kan na afloop van de periode waarvoor de maatregelis getroffen opnieuw een maatregel opleggen. Hiervoor is dan wel weer een apart besluit nodig.Wordt een maatregel voor een langere duur dan drie maanden opgelegd, dan zal het college demaatregel aan een herbeoordeling moeten onderwerpen. Dit is geregeld in artikel 18, derde lidWwb. De gemeente mag zelf bepalen wanneer die herbeoordeling plaatsvindt, als dat maar gebeurtbinnen drie maanden nadat het besluit is genomen. Bij zo’n herbeoordeling hoeft niet opnieuween besluit te worden genomen, waarbij alle relevante feiten en omstandigheden opnieuwtegen het licht worden gehouden. Een marginale beoordeling volstaat: het college moet beoordelenof het redelijk is dat de opgelegde maatregel wordt gecontinueerd. Daarbij kan worden gekekennaar de omstandigheden waarin betrokkene verkeert, maar bijvoorbeeld ook of de desbetreffendepersoon nu wel aan zijn verplichtingen voldoet.Artikel 8. Samenloop van gedragingenDe regeling voor de samenloop van gedragingen heeft betrekking op verschillende gedragingenvan een bijstandsgerechtigde die (min of meer) gelijktijdig plaatsvinden. De regeling geldt dus nietvoor een bepaalde gedraging die verschillende schendingen van verplichtingen met zich meebrengt.Als sprake is van schending van meerdere verplichtingen door één gedraging, worden de daarvoorgeïndiceerde maatregelen bij elkaar geteld.Artikel 9. Indeling in categorieënDe gedragingen die verband houden met het geen of onvoldoende medewerking verlenen aanhet verkrijgen of behouden van algemeen geaccepteerde arbeid, worden in vier categorieën onderscheiden.Hierbij is de ernst van de gedraging het onderscheidende criterium. Een gedragingwordt ernstiger geacht naarmate de gedraging concretere gevolgen heeft voor het niet verkrijgenof behouden van betaalde arbeid.De gedragingen die in dit artikel worden genoemd, zijn minder concreet omschreven dan in hetMaatregelenbesluit. De reden hiervoor is dat de Wwb, in tegenstelling tot de Abw, volstaat meteen algemene omschrijving van de plicht tot arbeidsinschakeling. De concrete invulling van deverplichtingen moet zo veel mogelijk worden afgestemd op de mogelijkheden van de individuelebijstandsgerechtigde.De eerste categorie, onderdeel a, betreft de formele verplichting zich als werkzoekende in teschrijven bij het CWI en ingeschreven te doen blijven.Onderdeel b betreft de verplichting het individuele activeringsplan, het (standaard)trajectplan, teondertekenen. Het trajectplan wordt als bijlage bij het besluit tot toekenning of voortzetting van debijstand meegestuurd. Deze verplichting geldt uiteraard alleen als de gemeente voorschrijft datbijstandsgerechtigden een trajectplan moeten ondertekenen.De tweede categorie betreft de verplichting tot een actieve opstelling op de arbeidsmarkt, de eigenverantwoordelijkheid van de belanghebbende om bijvoorbeeld voldoende te solliciteren en tevoldoen aan een oproep.In de derde categorie gaat het om gedragingen die direct een aanleiding vormen tot een beroepop bijstand of het zonder noodzaak langer voortduren daarvan. Het gaat hier om het stellen vanniet verantwoorde beperkingen ten aanzien van de aanvaardbare arbeid en om gedragingen diede kansen op arbeidsinschakeling verminderen. Voorbeelden van deze categorie zijn:− negatieve gedragingen bij sollicitaties;− het onvoldoende meewerken aan het opgestelde trajectplan waaronder ook sociale activeringverplicht kan worden gesteld;− het onvoldoende meewerken aan een werkstage zoals genoemd in artikel 9 van de ReïntegratieverordeningNunspeet.De vierde categorie betreft het niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid alsmededoor eigen toedoen voorafgaand aan de aanvraag algemeen geaccepteerde arbeid niet behoudendan wel tijdens de bijstand deeltijdarbeid niet behouden.Artikel 10. De hoogte en duur van de maatregelEerste lidDeze bepaling bevat de standaardmaatregelen voor de vier categorieën van gedragingen dieverband houden met het geen of onvoldoende medewerking verlenen aan het verkrijgen of behoudenvan algemeen geaccepteerde arbeid. De percentages waarmee de bijstand wordt verlaagd,zijn overgenomen uit het Maatregelenbesluit. Bij het vaststellen van de percentages waarmeede bijstand wordt verlaagd, zijn twee afwegingen gemaakt:1. In hoeverre voldoet de beoogde verlaging van de uitkering aan de eisen van proportionaliteiten evenredigheid als de desbetreffende gedraging in ogenschouw wordt genomen?2. In hoeverre zal het opleggen van de maatregel effectief zijn, in de zin dat de maatregel debeoogde gedragsverandering bij de bijstandsgerechtigde zal bewerkstelligen?Tweede lidAls binnen één jaar na een eerste verwijtbare gedraging sprake is van een herhaling van eenverwijtbare gedraging, wordt de grotere mate van verwijtbaarheid tot uitdrukking gebracht in eenverdubbeling van de duur van de maatregel. Met eerste verwijtbare gedraging wordt de eerstegedraging verstaan die aanleiding is geweest tot een maatregel, ook als de maatregel wegensdringende redenen niet is geëffectueerd. Voor het bepalen van de aanvang van de termijn vantwaalf maanden, geldt het tijdstip waarop het besluit waarmee de maatregel is opgelegd, bekendis gemaakt.Op basis van deze bepaling kan een recidivemaatregel slechts één keer worden toegepast. Alsbelanghebbende na een tweede verwijtbare gedraging wederom hetzelfde verwijtbaar gedragvertoont, moet de hoogte en de duur van de maatregel individueel worden vastgesteld, waarbijgekeken moet worden naar de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de individueleomstandigheden van de betrokkene.Derde lidHet derde lid regelt de hoogte en duur van de verlaging bij volharding. Van volharding is in beginselsprake bij een derde en volgende gedraging van gelijke of hogere categorie, binnen twaalfmaanden na de laatste verwijtbare gedraging. Omdat een verlaging voor onbepaalde duur relatiefgrote gevolgen heeft voor de belanghebbende, geldt hier bij uitstek de vereiste van een zorgvuldigeafweging en het vereiste van evenredigheid c.q. proportionaliteit (artikel 2). Overigens blijfthet mogelijk ook bij volharding opnieuw een verlaging voor bepaalde duur op te leggen. In demeeste gevallen moet echter de verlaging voor onbepaalde duur worden opgelegd en moet debelanghebbende bij de in artikel 7 bedoelde heroverweging aannemelijk maken van verder verwijtbaargedrag af te zien. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan het niet nakomen van desollicitatieplicht. Het is aan belanghebbende door middel van bewijsstukken aan te tonen dat hijinmiddels weer volledig aan de sollicitatieplicht voldoet.Hoofdstuk 3. Niet nakomen van de inlichtingenplichtIn dit hoofdstuk worden twee vormen van het niet nakomen van de informatieplicht onderscheiden:1. Artikel 11: het niet tijdig verstrekken van inlichtingen aan de gemeente. In deze situatie isartikel 54, Wwb van toepassing. Het college kan in dat geval het recht op bijstand opschortenen belanghebbende in de gelegenheid stellen binnen een door hem te stellen termijn het verzuimte herstellen.2. Artikel 12: het verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen aan de gemeente, waardoorer ten onrechte een uitkering is verstrekt of een te hoog bedrag aan bijstand is verstrekt.In deze situatie heeft de uitkeringsgerechtigde niet voldaan aan de inlichtingenplicht van artikel17, Wwb. Het opzettelijk verzwijgen van relevante informatie tegenover de gemeente, methet oogmerk een (hogere) uitkering te krijgen (fraude) vormt een schending van de informatieplichtvan artikel 17.Het kan ook voorkomen dat bepaalde gevraagde gegevens niet aan de gemeente worden verstrekt.In dat geval kan het college de rechtmatigheid van de uitkering niet vaststellen. De bijstandmoet dan worden geweigerd (in de situatie dat een uitkering wordt aangevraagd) of het besluit tottoekenning van de bijstand moet worden ingetrokken (bij een lopende uitkering). Het opleggenvan een maatregel is dus bij het niet verstrekken van gegevens die noodzakelijk zijn voor hetvaststellen van de rechtmatigheid van de uitkering niet aan de orde.Artikel 11. Te laat verstrekken van gegevensEerste lidAls een cliënt de voor de verlening van de bijstand van belang zijnde gegevens of gevorderdebewijsstukken niet op tijd verstrekt, kan het college het recht op bijstand opschorten (artikel 54,eerste lid Wwb). Het college geeft de cliënt vervolgens een termijn waarbinnen hij zijn verzuimkan herstellen (de hersteltermijn).Wordt de gevraagde informatie niet binnen de gestelde termijn aan de gemeente verstrekt, dankan het college bijstand stopzetten (het intrekken van het besluit tot toekenning van de bijstand).Worden de gevraagde gegevens wel binnen de hersteltermijn verstrekt, dan wordt de bijstandvoortgezet, maar wordt ook een maatregel opgelegd. Dit lid regelt de hoogte van de maatregel.Derde lidEen schriftelijke waarschuwing is geen maatregel. Dit wil zeggen dat bij herhaling van de gedragingin principe een maatregel wordt opgelegd zonder toepassing van de recidivemaatregel.Artikel 12. Verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen met gevolgen voor de bijstandEerste lidIn artikel 17, eerste lid Wwb, is bepaald dat belanghebbende op verzoek of onverwijld uit eigenbeweging mededeling doet van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijkmoet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand.Het college zal moeten vaststellen wat het onder ‘onverwijld’ verstaat.De ernst van de gedraging komt tot uitdrukking in de hoogte van het benadelingsbedrag. Dat ishet door de gemeente te veel betaalde bedrag aan bijstand.Tweede lidDe maatregel wegens het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht bedoeld inartikel 17 van de Wwb, wordt afhankelijk gesteld van de hoogte van het bedrag aan bijstand datals gevolg van de schending van die verplichting ten onrechte of te veel aan de belanghebbendeis betaald. De maatregel wordt toegepast op de toekomstige bijstandsuitkering van de belanghebbende.Derde lidHet derde lid biedt de gemeente mogelijkheid, wegens het niet of niet behoorlijk nakomen van deinlichtingenplicht als bedoeld in artikel 17 van de Wwb, een verlaging na een bepaalde periode teeffectueren wanneer een verlaging niet toegepast is omdat de bijstandsuitkering beëindigd is enbelanghebbende zich opnieuw meldt voor een bijstandsuitkering. Wanneer belanghebbende zichbinnen een jaar meldt nadat aan hem een besluit is meegedeeld aangaande een verlaging, kanhet (resterende) bedrag alsnog op de dan toe te kennen uitkering in mindering worden gebracht.De relatie met de strafrechtelijke sanctieOnder het huidige boeteregime bestaat de verplichting voor gemeenten proces-verbaal op te makenen aangifte te doen bij het Openbaar Ministerie als er sprake is van fraude en het benadelingsbedraghoger is dan € 6.000,-- (de aangifterichtlijn sociale zekerheid). Het is de bedoeling datdeze taakverdeling tussen gemeenten en het OM blijft bestaan, ook al kent de Wwb de bestuurlijkeboete niet en moeten gemeenten bij fraude (in casu het niet nakomen van de inlichtingenplicht)een maatregel opleggen.Het doen van aangifte wegens fraude sluit overigens het opleggen van een maatregel niet uit.Beide sancties kunnen samengaan.Uitgangspunt is dat het OM bij de straftoemeting rekening houdt met de maatregel die is opgelegddoor het bestuursorgaan. Dit is het principe van ‘anrechnung’. Anderzijds ligt het niet voor dehand over te gaan tot het opleggen van een maatregel als het OM inmiddels een sanctie heeftopgelegd. Het ‘una via’ beginsel (geen samenloop van sancties op dezelfde onrechtmatige gedragingdan bij beslissing van één enkel overheidsorgaan) kan zich daar tegen verzetten. Decentrale raad voor beroep heeft zich in het (recente) verleden geregeld uitgesproken tegen ‘dubbelebestraffing’.Artikel 13. Verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen zonder gevolgen voor debijstandEerste lidIn dit artikel wordt de zogeheten ‘nulfraude’ geregeld: het verstrekken van onjuiste of onvolledigeinlichtingen, zonder dat deze gedraging gevolgen heeft voor de hoogte van de bijstand. Voorbeeldenvan nulfraude zijn het niet opgeven van een vermogensbestanddeel onder de vermogensgrensof het niet melden van vrijwilligerswerk.Tweede lidDe bevoegdheid tot het geven van een waarschuwing bij het niet of niet behoorlijk nakomen vande inlichtingenplicht is gelijk aan de bevoegdheid tot het geven van een waarschuwing bij het telaat verstrekken van informatieArtikel 14. Tekortschietend besef van verantwoordelijkheidDe verplichting om voldoende besef van verantwoordelijkheid te tonen voor de voorziening in hetbestaan, geldt al voordat een bijstandsuitkering wordt aangevraagd. Dit betekent dat wanneeriemand in de periode voorafgaand aan de bijstandaanvraag een tekortschietend besef van verantwoordelijkheidheeft getoond, waardoor hij niet langer beschikt over de middelen om in dekosten van het bestaan te voorzien en als gevolg daarvan een bijstandsuitkering aanvraagt, degemeente bij de toekenning van de bijstand hiermee rekening kan houden door het opleggen vaneen maatregel.Een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid kan uit allerlei gedragingen blijken, zoals:− een onverantwoorde besteding van vermogen;− geen of te late aanvraag doen voor een voorliggende voorziening;− het niet nakomen van de verplichting tot instellen alimentatievordering.In de regeling is sprake van een vast kortingspercentage op bijstand (20%) en wordt ernst van degedraging uitgedrukt in de duur van de maatregel. Bij de vaststelling van de duur van de maatregelmoet beoordeeld worden hoe lang betrokkene onafhankelijk van bijstand zou zijn gebleven,als hij wel voldoende besef van verantwoordelijkheid had betoond. In het tweede lid worden hiervoorrichtlijnen gegeven. Dit laat onverlet de mogelijkheid voor het college af te wijken van duuren/of hoogte op basis van evenwichtigheid, de mate van verwijtbaarheid en de individuele omstandighedenvan de belanghebbende. Met name wanneer de verwijtbaarheid langer duurt dan36 maanden is een individuele afstemming noodzakelijk.Artikel 15. Zeer ernstige misdragingenOnder de term ‘zeer ernstige misdragingen’ kunnen diverse vormen van agressie worden verstaan,zij het dat er sprake moet zijn van verwijtbaarheid en van gedrag dat in het normale menselijkeverkeer in alle gevallen als onacceptabel kan worden beschouwd.De gemeente kan alleen een maatregel opleggen als er een verband bestaat tussen de ernstigemisdraging en (mogelijke) belemmeringen voor de gemeente bij het vaststellen van het recht opeen uitkering. Vandaar dat in dit artikel wordt bepaald dat de zeer ernstige misdragingen moetenhebben plaatsgevonden onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoeringvan Wwb.In artikel 18, tweede lid van de Wwb, wordt gesproken over ‘het zich jegens het college zeer ernstigmisdragen’. Dit betekent dat agressief gedrag tegenover leden van het college, zijn ambtenarenof andere personen namens het college aanleiding is voor het opleggen van een maatregel.Er kan dus geen maatregel worden opgelegd als een klant zich agressief heeft gedragen tegenovereen medewerker van een andere organisatie die belast is met de uitvoering van de Wwb(bijvoorbeeld een reïntegratiebedrijf). Het is dat geval wellicht wel mogelijk een maatregel op teleggen wegens het niet of onvoldoende gebruikmaken van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling(artikel 9, derde lid van deze verordening).Bij het vaststellen van de maatregel in de situatie dat een uitkeringsgerechtigde zich ernstig heeftmisdragen, moet gekeken worden naar de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheiden de persoonlijke omstandigheden van de betrokkene. Wat betreft het vaststellen van de ernstvan de gedraging, kunnen de volgende vormen van agressief gedrag in een oplopende reeks(steeds ernstiger) worden onderscheiden:a. verbaal geweld (schelden);b. discriminatie;c. intimidatie (uitoefenen van psychische druk);d. zaakgericht fysiek geweld (vernielingen);e. mensgericht fysiek geweld;f. combinatie van agressievormen.Voor het bepalen van verwijtbaarheid van de misdraging moet gekeken worden naar de omstandighedenwaaronder de misdraging heeft plaatsgehad. In dit verband is het relevant een onderscheidte maken tussen instrumenteel geweld en frustratiegeweld. Van instrumenteel geweld issprake als iemand het toepassen van geweld bewust gebruikt om een bepaald doel te bereiken(bijvoorbeeld het verkrijgen van een uitkering). Agressie die ontstaat door onmacht, ontevredenheid,onduidelijkheid en dergelijke kan worden aangeduid met frustratieagressie. Het zal duidelijkzijn dat de mate van verwijtbaarheid bij instrumenteel geweld in beginsel groter is dan bij frustratiegeweld.Het opleggen van een maatregel staat geheel los van het doen van aangifte bij de politie. Hetcollege legt een maatregel op, terwijl de functionaris tegen wie de agressie zich richtte aangiftekan doen bij de politie.In het agressieprotocol is aangegeven hoe wordt omgegaan met lastige en agressieve klanten. Inzo’n agressieprotocol kan een relatie worden gelegd met het maatregelenbeleid ten aanzien vanagressieve klanten, in de vorm van beleidsregels. De medewerkers bij Sociale Zaken en Werkgelegenheidkunnen zich bij de bescherming tegen agressie ook baseren op de Arbeidsomstandighedenwet(ARBO). In de ARBO is expliciet geregeld dat werkgevers hun medewerkers moetenbeschermen tegen agressie.Hoofdstuk 5. HandavingArtikel 16. Regels bestrijding misbruikDoor een amendement is artikel 8a in de Wwb terechtgekomen. Dit artikel bepaalt dat de gemeenteraadin het kader van het financiële beheer bij verordening regels stel voor de bestrijdingvan het ten onrechte ontvangen van bijstand alsmede van misbruik en oneigenlijk gebruik van dewet. Het doel van dit artikel is de handhaving van de Wwb en het fraudebeleid op de agenda vande gemeenteraad te zetten. Het college biedt jaarlijks een beleidsplan aan de gemeenteraad aanmet daarin het te voeren beleid op het gebied van handhaving, bestrijding van misbruik en oneigenlijkgebruik van de Wwb en de te verwachten resultaten en rapporteert hierover jaarlijks aande gemeenteraad.Volgens de toelichting bij het amendement is het doel voor te schrijven dat regels worden gesteldvoor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van bijstand en van misbruik en oneigenlijkgebruik van de Wwb. Die regels moeten worden gesteld bij verordening. Dat kan zijn de afstemmingsverordeningof een aparte fraudeverordening. De inhoud van de te stellen regels is nietverder voorgeschreven dan dat ze moeten dienen ter bestrijding van misbruik en oneigenlijk gebruikvan de Wwb. Het is aan de gemeente daar verder invulling aan te geven. “Bij verordening”impliceert dat de regels in de verordening moeten worden opgenomen. Een handhavingsbeleidsplanin plaats van een verordening kan dus niet. Een verwijzing in de verordening naar een handhavingsbeleidsplankan, mits dit beleidsplan dan net zo kenbaar is als de verordening zelf. In lid 2worden daarom voor het lopende jaar 2004 de fraude- en terugvorderingsbepalingen uit het beleidsplan2003 van toepassing verklaard. Voor de volgende jaren wordt jaarlijks op grond van lid 2een plan voorgelegd aan de gemeenteraad.