Permanente link
Naar de actuele versie van de regeling
http://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR165619
Naar de door u bekeken versie
http://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR165619/1
Besluit bodemkwaliteit
Geldend van 25-06-2010 t/m heden
Intitulé
Besluit bodemkwaliteitHoofdstuk 1 Nieuw Hoofdstuk
Hoofdstuk 1 ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 1 Artikel
In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
Achtergrondwaarden: bij regeling van Onze Ministers vastgestelde gehalten aan
chemische stoffenvoor een goede bodemkwaliteit, waarvoor geldt dat er geen sprake is van
belasting door lokale verontreinigingsbronnen;
Accreditatie: bewijs waarmee de Raad voor Accreditatie kenbaar maakt dat gedurende een
bepaalde periode een gerechtvaardigd vertrouwen bestaat dat de hierin genoemde persoon of
instelling competent is voor het uitvoeren van de desbetreffende werkzaamheid;
Baggerspecie: materiaal dat is vrijgekomen uit de bodem via het oppervlaktewater of de
voordat water bestemde ruimte en dat bestaat uit minerale delen met een maximale korrelgrootte
van 2 millimeter en organische stof in een verhouding en met een structuur zoals deze in de
bodem van nature worden aangetroffen, alsmede van nature in de bodem voorkomende schelpen
en grind met een korrelgrootte van 2 tot 63 millimeter;
Bodembeheergebied: aaneengesloten, door het bestuursorgaan, bedoeld in artikel 44, 45
of 46, afgebakend deel van de oppervlakte van een of meer gemeenten of het beheergebied van
een of meer waterkwaliteitsbeheerders;
Bodemfuncties: gebruik van de bodem, niet zijnde de bodem onder oppervlaktewater,
zoals dat is vastgesteld door de gemeenteraad, overeenkomstig een bij regeling van Onze
Ministers vastgestelde indeling;
Bodemfunctieklassen: bij regeling van Onze Ministers vastgestelde indeling van
bodemfuncties in de categorieën, bedoeld in artikel 55, eerste lid;
Bouwstof: materiaal waarin de totaalgehalten aan silicium, calcium of aluminium tezamen
meer dan 10 gewichtsprocent van dat materiaal bedragen, uitgezonderd vlakglas, metallisch
aluminium, grond of baggerspecie, dat is bestemd om te worden toegepast;
Certificaat: verklaring waarmee een door Onze Minister en Onze Minister van Verkeer en
Waterstaat erkende certificeringsinstelling kenbaar maakt dat gedurende een bepaalde periode
een gerechtvaardigd vertrouwen bestaat dat de hierin genoemde persoon voldoet aan het voor de
certificering geldende normdocument;
Erkende kwaliteitsverklaring: schriftelijke verklaring die is afgegeven door een instelling
die daartoe beschikt over een erkenning, waarin wordt verklaard dat de bijbehorende partij die
afkomstig is van een persoon of instelling die is erkend voor het produceren op basis van een
nationale Beoordelingsrichtlijn, voldoet aan de bij of krachtens dit besluit gestelde eisen met
betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit, mits toegepast op de in de verklaring aangegeven
wijze;
Erkenning: beschikking van Onze Ministers waarbij wordt vastgesteld dat een persoon of
een instelling voor een werkzaamheid voldoet aan de bij of krachtens dit besluit geldende
voorwaarden;
Fabrikant-eigenverklaring: schriftelijke verklaring, afgegeven door de producent van een
bouwstof, grond of baggerspecie, waarin deze verklaart dat de bijbehorende partij voldoet aan de
bij of krachtens dit besluit gestelde eisen met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit. Uit
de verklaring blijkt op welke wijze is vastgesteld dat de partij voldoet aan de bij of krachtens dit
besluit gestelde eisen;
Grond: vast materiaal dat bestaat uit minerale delen met een maximale korrelgrootte van 2
millimeter en organische stof in een verhouding en met een structuur zoals deze in de bodem van
nature worden aangetroffen, alsmede van nature in de bodem voorkomende schelpen en grind
met een korrelgrootte van 2 tot 63 millimeter, niet zijnde baggerspecie;
IBC-bouwstof: bouwstof die vanwege de mate van emissie alleen met isolatie-, beheers-,
en controlemaatregelen mag worden toegepast;
3
Instelling: certificeringsinstelling, inspectie-instelling, laboratorium of andere instelling
met rechtspersoonlijkheid, die beoordeelt of een persoon, een stof, een product, een installatie,
een voorziening of een ander object overeenstemt met een normdocument;
Interventiewaarden: bij regeling van Onze Ministers vastgestelde generieke waarden die
aangeven dat bij overschrijding sprake is van potentiële ernstige vermindering van de functionele
eigenschappen die de bodem voor mens, plant of dier heeft, als bedoeld in artikel 36 van de Wet
bodembescherming;
Isolatie, beheers- en controlemaatregelen: maatregelen waardoor bij toepassing van een
bouwstof nagenoeg geen contact optreedt van die bouwstof met hemelwater en grondwater;
Kwaliteitsklasse: bij regeling van Onze Ministers vastgestelde indeling in categorieën van
de kwaliteit van de bodem, grond of baggerspecie;
Landbouwbedrijf: bedrijf als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel i, van de
Meststoffenwet;
Milieuhygiënische verklaring:
a. voor bouwstoffen, grond of baggerspecie: partijkeuring, fabrikant-eigenverklaring of erkende
kwaliteitsverklaring, en
b. voor grond, baggerspecie of de bodem, waarop of waarin de grond of baggerspecie wordt
toegepast: verklaring omtrent de milieuhygiënische kwaliteit van een specifieke partij of de
bodem, die is afgegeven op basis van een kaart als bedoeld in artikel 47, onder a, of 57, tweede
lid of een bij regeling van Onze Ministers aangewezen normdocument of onderzoeksprotocollen;
Normdocument: een voor een werkzaamheid op grond van artikel 25 aangewezen
beoordelingsrichtlijn, protocol of andere richtlijn, code, aanbeveling of norm die of dat eisen
bevat ter bevordering van de kwaliteit van werkzaamheden of de uitvoering daarvan;
Onze Minister: Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en
Milieubeheer;
Onze Ministers: Onze Minister, Onze Minister van Verkeer en Waterstaat en Onze
Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, met dien verstande dat het bepaalde in
artikel 14 van toepassing is;
Parameter: chemische stof of een fysische eigenschap;
Partij: identificeerbare hoeveelheid bouwstof, grond of baggerspecie van vergelijkbare
milieuhygiënische kwaliteit, die is bedoeld om als geheel te worden verhandeld of toegepast;
Partijkeuring: schriftelijke verklaring op basis van een eenmalig onderzoek, dat wordt
uitgevoerd door een persoon of instelling die daartoe beschikt over een erkenning, en waarin
wordt vermeld of een partij onder het regime van het besluit kan worden toegepast en hoe dit is
vastgesteld;
Persoon: natuurlijk persoon of rechtspersoon;
Raad voor Accreditatie: de Stichting Raad voor Accreditatie te Utrecht;
Toepassen van bouwstoffen: in een werk aanbrengen of houden van bouwstoffen, alsmede
het laten verrichten daarvan. Voor de toepassing van de bij of krachtens dit besluit gestelde regels
wordt onder “het toepassen van bouwstoffen in oppervlaktewater” mede verstaan het toepassen
van bouwstoffen op of in de bodem onder oppervlaktewater;
Toepassen van grond of baggerspecie: het aanbrengen, verspreiden of tijdelijk opslaan
van grond of baggerspecie als bedoeld in artikel 35, het houden van de aangebrachte of tijdelijk
opgeslagen grond of baggerspecie in die toepassing, alsmede het laten verrichten daarvan. Voor
de toepassing van de bij of krachtens dit besluit gestelde regels wordt onder het toepassen van
grond of baggerspecie in oppervlaktewater mede verstaan het toepassen van grond of
baggerspecie op of in de bodem onder oppervlaktewater;
Vestigingsplaats: adres en woonplaats van een persoon of adres en woonplaats waar een
instelling zetelt;
4
Vormgegeven bouwstof: bouwstof met een volume per kleinste eenheid van ten minste 50
cm3, die onder normale omstandigheden een duurzame vormvastheid heeft;
Waterkwaliteitsbeheerder: bestuursorgaan dat bevoegd is tot vergunningverlening
ingevolge de Wet verontreiniging oppervlaktewateren;
Werk: bouwwerk, weg- of waterbouwkundig werk of anderszins functionele toepassing
van een bouwstof, uitgezonderd het verondiepen of het dempen van oppervlaktewater en het
ophogen van de bodem ten behoeve van woonwijken en industrieterreinen.
Werkzaamheid: een bij regeling van Onze Minister en Onze Minister van Verkeer en
Waterstaat aangewezen handeling als bedoeld in artikel 11.2, tweede lid, van de Wet
milieubeheer, die wordt uitgevoerd met betrekking tot bodem, grond, baggerspecie of
bouwstoffen.
Artikel 2 Artikel
1. Voor de toepassing van de artikelen 5, eerste en tweede lid, 6, 7, 8, van hoofdstuk 3 en
de daarop berustende bepalingen zijn, behoudens het tweede lid, burgemeester en wethouders van
de gemeente waarin de bouwstoffen worden toegepast het bevoegd gezag ten opzichte van
degene die een bouwstof toepast op of in de bodem, uitgezonderd de bodem onder
oppervlaktewater.
2. Indien bouwstoffen worden toegepast op of in de bodem, uitgezonderd de bodem onder
oppervlaktewater, binnen een inrichting die behoort tot een categorie van inrichtingen die is
aangewezen krachtens artikel 1.1, derde lid, van de Wet milieubeheer, en op grond van artikel 8.2
van die wet een ander orgaan dan burgemeester en wethouders bevoegd is of indien de
vergunningplicht niet was opgeheven, bevoegd zou zijn een vergunning voor de inrichting te
verlenen, is ook in het kader van dit besluit dat andere orgaan het bevoegd gezag, tenzij er sprake
is van een toepassing als bedoeld in artikel 1, onder a, van de Woningwet.
3. De waterkwaliteitsbeheerder is het bevoegd gezag ten opzichte van degene die een
bouwstof toepast in oppervlaktewater.
4. Onze Minister is het bevoegd gezag ten opzichte van degene die de handelingen,
genoemd in artikel 28, eerste lid, aanhef, verricht, met uitzondering van het toepassen van
bouwstoffen.
Artikel 3 Artikel
1. Voor de toepassing van de artikelen 5, eerste en tweede lid, 6, 7, 8, van hoofdstuk 4 en
de daarop berustende bepalingen zijn, behoudens het tweede lid, burgemeester en wethouders van
de gemeente waarin grond of baggerspecie op of in de bodem, uitgezonderd de bodem onder
oppervlaktewater, wordt toegepast, het bevoegd gezag.
2. Indien grond of baggerspecie op of in de bodem, uitgezonderd de bodem onder
oppervlaktewater, wordt toegepast binnen een inrichting die behoort tot een categorie van
inrichtingen, die is aangewezen krachtens artikel 1.1, derde lid, van de Wet milieubeheer, en op
grond van artikel 8.2 van die wet een ander orgaan dan burgemeester en wethouders bevoegd
gezag is of zou zijn, is dat andere orgaan het bevoegd gezag.
3. De waterkwaliteitsbeheerder is het bevoegd gezag voor degene die grond of
baggerspecie toepast in oppervlaktewater.
Artikel 4 Artikel
1. Onze Minister treft de noodzakelijke voorzieningen voor een doelmatig toezicht op de
naleving van de bij of krachtens dit besluit gestelde verplichtingen, na afstemming met de
bestuursorganen, bedoeld in het tweede tot en met derde lid, voorzover het daar andere
bestuursorganen dan Onze Minister betreft. De voorzieningen hebben betrekking op de
5
strategische, programmatische en onderling afgestemde uitoefening van de
handhavingsbevoegdheden.
2. Ingeval van toepassingen van bouwstoffen, grond of baggerspecie op of in de bodem,
uitgezonderd de bodem onder oppervlaktewater, binnen een of meer bodembeheergebieden,
waarvoor meerdere bestuursorganen bevoegd gezag zijn, wordt door de desbetreffende
bestuursorganen één bevoegd gezag aangewezen dat namens de betrokken bestuursorganen
zorgdraagt voor een gecoördineerd toezicht op de naleving van de bij of krachtens dit besluit
gestelde verplichtingen.
3. Burgemeester en wethouders hebben tot taak zorg te dragen voor de handhaving van de
bij of krachtens dit besluit gestelde verplichtingen, voorzover zij betrekking hebben op:
a. het toepassen van bouwstoffen op of in de bodem, uitgezonderd de bodem onder
oppervlaktewater;
b. het toepassen van grond of baggerspecie op of in de bodem, uitgezonderd de bodem onder
oppervlaktewater, als bedoeld in artikel 35;
c. het verstrekken van een milieuhygiënische verklaring als bedoeld in artikel 28, derde lid;
d. het melden van een toepassing als bedoeld in de artikelen 32 en 42.
4. Onze Minister heeft tot taak zorg te dragen voor de handhaving van de bij of krachtens
dit besluit gestelde verplichtingen, voor zover zij betrekking hebben op:
a. het in opdracht aanbrengen van bouwstoffen op of in de bodem, uitgezonderd de bodem onder
oppervlaktewater;
b. het in opdracht verrichten van de handelingen, genoemd in artikel 35, op of in de bodem,
uitgezonderd de bodem onder oppervlaktewater.
5. Aan de artikelen 28, derde lid, 32, eerste en tweede lid, 42, eerste, negende en elfde lid,
en 58, eerste lid, wordt geacht te zijn voldaan, indien door één van de daartoe verplichte personen
aan de desbetreffende verplichting is voldaan.
Artikel 5 Artikel
1. Dit besluit is van toepassing op het toepassen van bouwstoffen, grond of baggerspecie,
voor zover:
a. geen grotere hoeveelheid van die bouwstoffen, grond of baggerspecie wordt toegepast dan
volgens gangbare maatstaven nodig is voor het functioneren van de toepassing;
b. de toepassing volgens gangbare maatstaven nodig is op de plaats waar deze plaatsvindt, of
onder de omstandigheden waarin deze plaatsvindt; en
c. ingeval van het toepassen van afvalstoffen sprake is van nuttige toepassing in de zin van artikel
1.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer.
2. De verboden, bedoeld in artikel 1 van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren,
gelden niet voor toepassingen van bouwstoffen, grond of baggerspecie in oppervlaktewater die
voldoen aan het bepaalde in het eerste lid.
3. Een toepassing in de zin van hoofdstuk 3 en 4 van dit besluit waarbij wordt afgeweken
van de bepalingen van dit besluit is vergunningplichtig als bedoeld in artikel 8.1 van de Wet
milieubeheer. In afwijking van de artikelen twee en drie zijn Onze Minister respectievelijk de
Minister van Verkeer en Waterstaat het bevoegd gezag.
Artikel 6 Artikel
Het stellen van regels als bedoeld in de artikelen 28, eerste lid, onder b, 30, eerste en tweede lid,
en 31, tweede lid, en het toetsen aan de maximale waarden, bedoeld in de artikelen 44, eerste lid,
45, eerste lid, 46, 55, tweede lid, 57, eerste lid, 60, eerste lid en 63, eerste lid, onderdeel a, onder
i, geschiedt met inachtneming van de voorwaarde dat toepassingen van bouwstoffen, grond of
baggerspecie voldoen aan de voorwaarden, bedoeld in artikel 4 van de Kaderrichtlijn
afvalstoffen.
Artikel 7 Artikel
Degene die bouwstoffen, grond of baggerspecie toepast en die weet of redelijkerwijs had kunnen
weten dat door zijn handelen of nalaten nadelige gevolgen voor het oppervlaktewater ontstaan of
kunnen ontstaan, die niet of onvoldoende worden voorkomen of beperkt door naleving van de bij
of krachtens dit besluit gestelde regels, voorkomt die gevolgen of beperkt die zoveel mogelijk
voor zover voorkomen niet mogelijk is en voor zover dit redelijkerwijs van hem kan worden
gevergd.
Artikel 8 Artikel
1. Degene die ingevolge de bij of krachtens dit besluit gestelde regels onderzoek dient te
verrichten op of in een gedeelte van de bodem ten aanzien waarvan hem de nodige bevoegdheid
ontbreekt, kan bij het bevoegd gezag een aanvraag indienen als bedoeld in artikel 71 van de Wet
bodembescherming.
2. De aanvrager, bedoeld in het eerste lid, verstrekt bij het verzoek de volgende gegevens:
a. zijn naam en adres;
b. de naam en het adres van de rechthebbenden;
b. de plaats waar het onderzoek zal plaatsvinden;
c. de aard, de omvang en het tijdstip van het voorgenomen onderzoek, en
d. de handelingen die de rechthebbenden in het belang van het onderzoek moeten nalaten.
Hoofdstuk 2 KWALITEIT VAN DE UITVOERING VAN EEN WERKZAAMHEID
Paragraaf 1 ERKENNING VAN PERSONEN EN INSTELLINGEN
Artikel 9 Artikel
1. Onze Ministers kunnen op aanvraag voor een werkzaamheid een erkenning verlenen
aan een persoon of een instelling.
2. De beschikking vermeldt ten minste de naam van de persoon of instelling, de
werkzaamheid, de vestigingsplaats en, indien van toepassing, de naam van de natuurlijk persoon
die werkzaam is voor de erkende persoon of instelling en die een van de bij regeling van Onze
Ministers aangewezen handelingen uitvoert.
3. Een erkenning wordt voor onbepaalde tijd verleend.
4. Onze Ministers stellen lijsten met erkende personen en instellingen beschikbaar via een
door hen aangewezen website. Het besluit tot aanwijzing van de website wordt in de
Staatscourant geplaatst.
5. Een erkenning is niet overdraagbaar.
Artikel 10 Artikel
1. Een aanvraag voor een erkenning wordt door middel van een door Onze Ministers
vastgesteld formulier, ingediend bij Onze Ministers.
2. Bij de aanvraag worden ten minste de volgende gegevens verstrekt:
a. de naam en het adres van de aanvrager;
b. de werkzaamheid waarop de aanvraag betrekking heeft;
c. het certificaat of de accreditatie voor de werkzaamheid;
d. de vestigingsplaats van de persoon of instelling;
e. indien van toepassing, de naam en een verklaring omtrent het gedrag als bedoeld in artikel 28
van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens, die niet ouder is dan zes maanden, van de
natuurlijk persoon als bedoeld in artikel 9, tweede lid.
3. Onze Ministers kunnen nadere regels stellen met betrekking tot de in het tweede lid
bedoelde gegevens.
Artikel 11 Artikel
1. Onze Ministers beslissen binnen acht weken na de datum van ontvangst van de
aanvraag. Onze Ministers kunnen deze termijn eenmaal verlengen met ten hoogste acht weken.
2. Indien de beschikking niet binnen de in het eerste lid gestelde termijn is
bekendgemaakt, wordt de beschikking geacht te zijn geweigerd.
3. Onze Ministers verlenen de erkenning geheel of gedeeltelijk indien de desbetreffende
persoon of instelling:
a. niet in staat van faillissement of surseance van betaling verkeert; en
b. heeft voldaan aan artikel 10, tweede lid..
4. Bij regeling van Onze Ministers wordt aangegeven of een erkenning voor een
werkzaamheid wordt gebaseerd op een certificaat of een accreditatie.
5. Een erkenning kan geheel of gedeeltelijk worden geweigerd indien de desbetreffende
persoon of instelling of een bestuurder van deze persoon of instelling, in de drie jaren
voorafgaande aan de aanvraag een wettelijk voorschrift heeft overtreden dat is gesteld bij of
krachtens dit besluit, bij of krachtens één van de in artikel 21 of 22 genoemde wetten of artikel
225 van het Wetboek van Strafrecht, voor zover de overtreding verband houdt met een
werkzaamheid.
Artikel 12 Artikel
1. Op verzoek van de erkende persoon of instelling kan de erkenning worden gewijzigd.
Artikel 9, vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.
2. Het verzoek wordt, door middel van een door Onze Ministers vastgesteld formulier,
ingediend bij Onze Ministers. Artikel 10, tweede en derde lid, is van overeenkomstige
toepassing.
3. Onze Ministers beslissen binnen vier weken na de datum van ontvangst van het
verzoek. Onze Ministers kunnen deze termijn verlengen met ten hoogste vier weken. Artikel 11,
tweede en derde lid, zijn van overeenkomstige toepassing.
Artikel 13 Artikel
1. In afwijking van artikel 10, tweede lid, onderdeel e, verstrekt een aanvrager, wiens land
van oorsprong of herkomst een andere lidstaat van de Europese Unie is dan Nederland, dan wel
een andere staat die partij is bij de Overeenkomst inzake de Europese Economische Ruimte een
gelijkwaardige verklaring omtrent het gedrag, die niet ouder is dan zes maanden.
2. Met een certificaat of een accreditatie wordt gelijkgesteld een certificaat of een
accreditatie afgegeven door een daartoe bevoegd verklaarde certificeringsinstelling,
onderscheidenlijk accreditatie-instelling, in een andere lidstaat van de Europese Unie dan wel in
een staat, niet zijnde een lidstaat van de Europese Unie, die partij is bij de overeenkomst inzake
de Europese Economische Ruimte, welk certificaat of accreditatie is afgegeven op basis van
onderzoekingen of documenten die een beschermingsniveau bieden dat ten minste gelijkwaardig
is aan het niveau dat met de nationale onderzoekingen of normdocumenten wordt gewaarborgd.
3. Met een erkenning wordt gelijkgesteld een erkenning of vergelijkbare beschikking
afgegeven door een bevoegde autoriteit in een andere lidstaat van de Europese Unie dan
Nederland dan wel in een andere staat die partij is bij de Overeenkomst inzake de Europese
Economische Ruimte, op basis van voorwaarden die een beschermingsniveau bieden dat ten
minste gelijkwaardig is aan het niveau dat met de voorwaarden van artikel 10, tweede lid, wordt
gewaarborgd. Artikel 9, vierde lid en artikel 24 zijn van overeenkomstige toepassing.
Artikel 14 Artikel
Voor toepassing van de artikelen in Hoofdstuk 2 wordt onder “Onze Ministers” verstaan: Onze
Minister en Onze Minister van Verkeer en Waterstaat
Paragraaf 2 VERBODEN EN VERPLICHTINGEN
Artikel 15 Artikel
1. Het is verboden een werkzaamheid uit te voeren zonder daartoe verleende erkenning.
2. De in artikel 9, tweede lid bedoelde handelingen kunnen slechts worden uitgevoerd
door een natuurlijke persoon die staat vermeld op de erkenning.
3. Het bepaalde in het eerste en tweede lid geldt niet voorzover de werkzaamheid wordt
uitgevoerd voor het verkrijgen van een certificaat of een accreditatie.
Artikel 16 Artikel
Het is een persoon of instelling verboden een resultaat van een werkzaamheid te gebruiken of aan
een ander ter beschikking te stellen indien hij weet of redelijkerwijs had kunnen vermoeden dat
dit resultaat, gelet op het doel waarvoor dit wordt gebruikt, geen betrouwbaar beeld verschaft van
de eigenschappen, aard, hoedanigheid of samenstelling van de bodem, grond, baggerspecie of
bouwstof.
Artikel 17 Artikel
1. Een bij regeling van Onze Ministers aangewezen instelling of persoon verricht niet een
bij ministeriële regeling aangewezen handeling met betrekking tot bodem, grond, baggerspecie of
bouwstof, waarop deze instelling of persoon een persoonlijk of zakelijk recht heeft.
2. Een bij regeling van Onze Ministers aangewezen instelling of persoon verricht niet een
bij ministeriële regeling aangewezen handeling ten aanzien van een persoon, een stof, een
bouwstof, een product, een installatie, een voorziening of ander object, waarmee deze instelling
of persoon een organisatorische, financiële of juridische binding heeft, tenzij deze binding alleen
voortvloeit uit de overeenkomst tot uitvoering van de werkzaamheid.
3. Het eerste lid geldt niet voor degene die door middel van organisatorische maatregelen,
op aantoonbare, transparante en controleerbare wijze, ervoor zorg heeft gedragen dat de
werkzaamheid uitsluitend wordt verricht door een onderdeel van de organisatie dat of een
persoon die:
a. geen financieel belang heeft bij de uitkomst van de werkzaamheid;
b. onder een andere bestuurlijke verantwoordelijkheid valt dan degene die een persoonlijk of
zakelijk recht heeft op de bodem, grond, baggerspecie of bouwstof, en
c. onder de directe aansturing van een andere leidinggevende valt dan degene die een persoonlijk
of zakelijk recht heeft op de bodem, grond, baggerspecie of bouwstof.
4. Indien een normdocument eisen bevat ten aanzien van organisatorische maatregelen als
bedoeld in het derde lid voldoet de persoon of instelling die voor de desbetreffende
werkzaamheid is erkend aan het derde lid, indien hij aan het normdocument voldoet.
Artikel 18 Artikel
1. Het is verboden een werkzaamheid uit te voeren in strijd met het daarvoor geldende
normdocument.
2. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voorzover het afwijken van het
normdocument bij wettelijk voorschrift is toegestaan.
Artikel 19 Artikel
De houder van een erkenning meldt onverwijld aan een door Onze Ministers aangewezen
instantie zijn door de rechtbank uitgesproken faillissement of surseance van betaling. De melding
geschiedt door middel van een door Onze Ministers vastgesteld formulier.
Artikel 20 Artikel
Een certificeringsinstelling of de Raad voor Accreditatie meldt een schorsing of intrekking van
een certificaat, onderscheidenlijk een accreditatie, voor een werkzaamheid onverwijld aan een
door Onze Ministers aangewezen instantie. De melding geschiedt door middel van een door Onze
Ministers vastgesteld formulier.
Artikel 21 Artikel
1. Een bestuursorgaan neemt een aanvraag om een beschikking, die bij of krachtens
wettelijke voorschriften wordt gegeven, niet in behandeling indien daarbij gegevens zijn gevoegd
die afkomstig zijn van een persoon of instelling die voor het verkrijgen van deze gegevens in
strijd heeft gehandeld met artikel 15, eerste of tweede lid.
2. De wettelijke voorschriften, bedoeld in het eerste lid, zijn de artikelen 8.1, 8.4 en 8.49
van de Wet milieubeheer, en de artikelen 29, eerste lid, en 39, tweede lid, 39b, 39c, tweede lid,
39d, derde lid, en 40, tweede lid, van de Wet bodembescherming.
Artikel 22 Artikel
1. Het is een ieder verboden om, ter voldoening aan bij of krachtens wettelijke
voorschriften, gegevens te verstrekken aan een bestuursorgaan, indien hij weet of redelijkerwijs
had kunnen vermoeden dat deze gegevens afkomstig zijn van een persoon of instelling die voor
het verkrijgen van deze gegevens in strijd heeft gehandeld met artikel 15, eerste of tweede lid.
2. De wettelijke voorschriften, bedoeld in het eerste lid, zijn de artikelen 8.40, eerste lid,
van de Wet milieubeheer, de artikelen 2a tot en met 2d van de Wet verontreiniging
oppervlaktewateren en de artikelen 6 tot en met 12, 27, eerste lid, 39, eerste en vierde lid, 39b,
tweede lid, onderdelen b en c, 70 en 72 van de Wet bodembescherming.
Paragraaf 3 SANCTIES
Artikel 23 Artikel
1. Onze Ministers kunnen een erkenning geheel of gedeeltelijk intrekken:
a. op verzoek van de erkende persoon of instelling;
b. indien bij de aanvraag onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt, en kennis omtrent de
juiste en volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid;
c. indien het bewijs van certificatie of accreditatie voor de desbetreffende werkzaamheid is
ingetrokken of niet meer geldig is;
d. indien de erkende persoon of instelling in staat van faillissement verkeert of surseance van
betaling heeft verkregen, of
e. indien de erkende persoon of instelling of de natuurlijk persoon, bedoeld in artikel 9, tweede
lid, een wettelijk voorschrift heeft overtreden dat is gesteld bij of krachtens dit besluit, bij of
krachtens de in artikel 21 of 22 genoemde wetten of artikel 225 van het Wetboek van Strafrecht,
voor zover de overtreding verband houdt met een werkzaamheid.
2. Onze Ministers kunnen een erkenning voor een periode van ten hoogste twee jaren,
geheel of gedeeltelijk schorsen, indien:
a. het bewijs van certificatie of accreditatie voor de desbetreffende werkzaamheid is geschorst, of
b. sprake is van een overtreding als bedoeld in het eerste lid, onder e.
3. Indien een besluit tot intrekking of schorsing betrekking heeft op een
certificeringsinstelling blijven de door deze instelling afgegeven certificaten gedurende zes
maanden geldig.
4. Ingeval van aanwijzingen dat er sprake is van een overtreding als bedoeld in het eerste
lid, onderdeel e, kunnen Onze Ministers de desbetreffende persoon of instelling verzoeken binnen
een redelijke termijn een verklaring omtrent het gedrag als bedoeld in artikel 28 van de Wet
justitiële en strafvorderlijke gegevens over te leggen, die niet ouder is dan twee maanden. Indien
de desbetreffende persoon of instelling niet binnen de gestelde termijn aan dit verzoek voldoet of
kan voldoen, kunnen Onze Ministers de erkenning voor een periode van ten hoogste twee jaren
geheel of gedeeltelijk schorsen.
Artikel 24 Artikel
Onze Ministers verwerken de schorsing en intrekking van de erkenning in de lijsten, bedoeld in
artikel 9, vierde lid.
Artikel 25 Artikel
Onze Ministers kunnen normdocumenten aanwijzen voorzover deze:
a. niet in strijd zijn met een wettelijk voorschrift;
b. zijn vastgesteld door organen waarin alle betrokken partijen zich konden laten
vertegenwoordigen;
c. zowel qua inhoud als qua strekking voldoende duidelijk zijn, en
d. voldoende draagvlak hebben bij de betrokken partijen.
Hoofdstuk 3 BOUWSTOFFEN
Artikel 26 Artikel
1. Onze Ministers stellen regels met betrekking tot de wijze waarop het percentage van de
totaalgehalten aan silicium, calcium of aluminium in een materiaal wordt vastgesteld.
2. Onze Ministers stellen regels met betrekking tot de wijze waarop het volume per
kleinste eenheid van een materiaal, alsmede de duurzame vormvastheid daarvan, wordt
vastgesteld.
3. Voor de toepassing van dit besluit wordt onder bouwstof mede verstaan, een bouwstof
die is vermengd met ten hoogste 20 gewichtsprocenten grond of baggerspecie, voor zover deze
grond of baggerspecie daar geen functioneel onderdeel van uitmaakt.
Artikel 27 Artikel
1. Dit hoofdstuk is niet van toepassing op:
a. bouwstoffen die binnen een gebouw als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder c. van de
Woningwet worden toegepast;
b. bouwstoffen die vallen onder een douaneregeling en bestemd zijn voor douanevervoer,
plaatsing in douane-entrepot of voor tijdelijke invoer als bedoeld in artikel 4, onderdeel 16 van
verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 12 oktober
1992, tot vaststelling van het communautair douanewetboek (PbEG L 302).
2. Het tijdelijk verplaatsen of uit een werk wegnemen van bouwstoffen is toegestaan
zonder inachtneming van de artikelen 28 tot en met 32, indien deze vervolgens, zonder te zijn
bewerkt, op of nabij dezelfde plaats en onder dezelfde condities opnieuw in dat werk worden
aangebracht.
Artikel 28 Artikel
1. Het vervaardigen, invoeren, voor toepassing in Nederland of voor handelsdoeleinden
voor de Nederlandse markt voorhanden hebben, vervoeren, aan een ander ter beschikking stellen
of toepassen van bouwstoffen is verboden, tenzij:
a. de samenstellings- en emissiewaarden van de bouwstof zijn bepaald aan de hand van de
parameters, die in bijlage 1 van dit besluit zijn vermeld en bij regeling van Onze Ministers zijn
aangewezen, overeenkomstig de bij regeling van Onze Ministers gestelde methoden door of
onder toezicht van een persoon of instelling die daartoe beschikt over een erkenning;
b. een bij regeling van Onze Ministers aangewezen persoon of instelling op een bij regeling van
Onze Ministers voorgeschreven wijze heeft vastgesteld dat de waarden, bedoeld onder a, de bij
regeling van Onze Ministers vastgestelde maximale samenstellings- en emissiewaarden niet
overschrijden;
c. uit een milieuhygiënische verklaring, die is afgegeven onder bij regeling van Onze Ministers
vastgestelde voorwaarden, blijkt dat wordt voldaan aan het bepaalde in onderdeel a en b; en
d. een afleveringsbon bij de desbetreffende partij aanwezig is die de bij regeling van Onze
Ministers vastgestelde gegevens bevat.
2. Bij regeling van Onze Ministers wordt bepaaldin welke gevallen een afleveringsbon als
bedoeld in het eerste lid, onder d niet vereist is.
3. Degene die de bouwstoffen toepast bewaart de bijbehorende milieuhygiënische
verklaring en de afleveringsbon gedurende vijf jaar na het tijdstip waarop de bouwstoffen zijn
toegepast en verstrekt die verklaring of afleveringsbon op verzoek van het bevoegd gezag.
4. Bij regeling van Onze Ministers worden regels gesteld met betrekking tot het
samenvoegen en splitsen van partijen bouwstof.
5. Het is verboden om bouwstoffen toe te passen in strijd met de artikelen 5, eerste lid en
7 van dit besluit.
Artikel 29 Artikel
1. In afwijking van artikel 28, eerste lid, onder a en c, worden de samenstellings- en
emissiewaarden van de toe te passen bouwstof niet bepaald en is geen milieuhygiënische
verklaring vereist, indien sprake is van de volgende handelingen:
a. het toepassen van metselmortel of natuursteenproducten, met uitzondering van breuksteen en
steenslag;
b. het zonder bewerking opnieuw onder dezelfde condities toepassen van vormgegeven
bouwstoffen van beton, keramiek, natuursteen en bakstenen;
c. het zonder bewerking opnieuw onder dezelfde condities toepassen van bouwstoffen, waarvan
de eigendom niet wordt overgedragen;
d. het opnieuw toepassen van niet teerhoudend asfalt of asfaltbeton in wegverhardingen indien
overeenkomstig de CROW-publicatie, 210 «Richtlijn omgaan met vrijkomend asfalt» wordt
aangetoond dat het materiaal niet teerhoudend is;
e. het toepassen van bouwstoffen door natuurlijke personen anders dan in de uitoefening van
beroep of bedrijf.
2. Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing, indien degene die de bouwstof
toepast op grond van kennis of organoleptische waarneming kan aannemen of redelijkerwijs had
moeten aannemen dat niet is voldaan aan artikel 28, eerste lid, onder b.
Artikel 30 Artikel
1. Een bouwstof die de maximale emissiewaarden, bedoeld in artikel 28, eerste lid, onder
b overschrijdt, kan als IBC-bouwstof worden toegepast, indien:
a. de bouwstof voldoet aan de bij regeling van Onze Ministers gesteld maximale emissiewaarden
voor IBC-bouwstoffen;
b. de bouwstof ten minste het bij regeling van Onze Ministers bepaalde volume heeft en
aaneengesloten in een werk wordt toegepast;
c. isolatie-, beheers- en controlemaatregelen worden getroffen, die voldoen aan de daarvoor bij
regeling van Onze Ministers gestelde eisen en die zijn goedgekeurd door een bij regeling van
Onze Ministers aangewezen persoon of instelling.
2. Het is verboden IBC-bouwstoffen in oppervlaktewater toe te passen.
Artikel 31 Artikel
1. Onze Minister kan op aanvraag ontheffing verlenen van de eis, gesteld in artikel 30,
onder c, voor zover anders dan door toepassing van die regel ten minste dezelfde mate van
bescherming van de bodem wordt geboden, als is beoogd met de betrokken eis.
2. Bij regeling van Onze Minister worden regels gesteld omtrent:
a. de beoordeling van de gelijkwaardigheid; en
b. de bij de aanvraag te verstrekken gegevens, waaruit onder meer blijkt dat sprake is van
bescherming als bedoeld in het eerste lid.
3. Een aanvraag wordt, door middel van een door Onze Minister vastgesteld formulier,
ingediend bij Onze Minister.
Artikel 32 Artikel
1. Degene die voornemens is een bouwstof toe te passen als bedoeld in artikel 29, eerste
lid, onder c, meldt dit voornemen ten minste vijf werkdagen voor het toepassen aan Onze
Minister.
2. Degene die voornemens is een IBC-bouwstof toe te passen als bedoeld in artikel 30
meldt dat voornemen tenminste vier weken voor het toepassen aan Onze Minister.
3. Bij een melding als bedoeld in het eerste en tweede lid, worden ten minste de volgende
gegevens verstrekt:
a. de naam en het adres van de toepasser;
b. de datum waarop de toepassing zal plaatsvinden;
c. de toepassingslocatie ;
d. de beoogde toepassing;
e. het soort en de hoeveelheid toe te passen bouwstof.
Bij een melding als bedoeld in het eerste lid wordt voorts vermeld:
f. het werk, en
g. de plaats van herkomst van de toe te passen bouwstof.
Bij een melding als bedoeld in het tweede lid worden voorts verstrekt:
h. een milieuhygiënische verklaring; en
i. de beschrijving van de isolatie, controle- en beheersmaatregelen, alsmede de vermelding van de
persoon of instelling die deze maatregelen heeft goedgekeurd.
4. Onze Ministers kunnen nadere regels stellen met betrekking tot de in het derde lid
bedoelde gegevens.
5. Indien bij een voorgenomen toepassing van een IBC-bouwstof de milieuhygiënische
verklaring nog niet beschikbaar is op het tijdstip waarop de melding wordt gedaan, wordt deze
uiterlijk vijf werkdagen voor de toepassing van de desbetreffende IBC-bouwstof aan Onze
Minister verstrekt.
6. De melding wordt elektronisch of schriftelijk gedaan door middel van een formulier
waarvan het model door Onze Ministers wordt vastgesteld. Onze Ministers kunnen nadere regels
stellen met betrekking tot de wijze waarop moet worden gemeld.
7. Onze Minister zendt onverwijld de melding met de bijbehorende gegevens elektronisch
door aan het bevoegd gezag.
Artikel 33 Artikel
Degene die een bouwstof toepast, draagt er zorg voor dat die bouwstof:
a. niet met de bodem wordt vermengd;
b. kan worden verwijderd; en
c. wordt verwijderd in geval het werk of het deel van het werk waarvan de bouwstof deel
uitmaakt niet meer als functionele toepassing kan worden beschouwd, tenzij het verwijderen leidt
tot een grotere aantasting van de bodem of het oppervlaktewater dan het niet verwijderen.
Hoofdstuk 4 GROND EN BAGGERSPECIE
Afdeling 1 ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 34 Artikel
1. Bij regeling van Onze Ministers wordt de wijze bepaald waarop wordt vastgesteld of
een materiaal aan te merken is als grond of baggerspecie.
2. Voor de toepassing van dit besluit wordt onder grond of baggerspecie mede verstaan,
grond of baggerspecie die is vermengd met ten hoogste 20 gewichtsprocenten bodemvreemd
materiaal.
3. Op grond van milieuhygiënische overwegingen kunnen onze Ministers voor een
toepassing van grond of baggerspecie een lager gewichtspercentage bodemvreemd materiaal
vaststellen dan genoemd in het derde lid en hierover en over soorten toegestaan bodemvreemd
materiaal nadere regels stellen.
Artikel 35 Artikel
Dit hoofdstuk is van toepassing op de volgende handelingen:
a. toepassing van grond of baggerspecie in bouw- en weg constructies, waaronder mede worden
begrepen wegen, spoorwegen en geluidswallen;
b. toepassing van grond of baggerspecie op of in de bodem, met uitzondering van de bodem
onder oppervlaktewater, in ophogingen van industrieterreinen, woningbouwlocaties en
landbouw- en natuurgronden, met het oog op het verbeteren van de bodemgesteldheid;
c. toepassing van grond of baggerspecie voor het afdekken van een locatie die wordt gesaneerd
als bedoeld in hoofdstuk IV, paragraaf 3 van de Wet bodembescherming, als afdeklaag voor een
stortplaats als bedoeld in artikel 8.47, eerste lid respectievelijk derde lid, van de Wet
milieubeheer, of als afdeklaag voor een voormalige stortplaats met het oog op het voorkomen van
nadelige gevolgen voor de functionele eigenschappen die de bodem voor mens, plant of dier heeft
als gevolg van contact met het onderliggende materiaal;
d. toepassing van grond of baggerspecie in ophogingen in waterbouwkundige constructies en
voor het verondiepen en dempen van oppervlaktewater met het oog op de
hoogwaterbescherming, de doelstellingen van artikel 4 van de Kaderrichtlijn water, de
bevordering van de natuurwaarden en de vlotte en veilige afwikkeling van de scheepvaart;
e. toepassing van grond of baggerspecie in aanvullingen, waaronder mede wordt verstaan de
herinrichting en stabilisering van voormalige winplaatsen voor delfstoffen, of met het oog op
onderhoud en herstel van de toepassingen, bedoeld in onderdeel a tot en met d;
f. verspreiding van baggerspecie uit een watergang over de aan de watergang grenzende percelen,
met het oog op het herstellen of verbeteren van de aan de watergang grenzende percelen;
g. verspreiding van baggerspecie in oppervlaktewater, met het oog op de duurzame vervulling
van de ecologische en morfologische functies van het sediment, behoudens op of in uiterwaarden,
gorzen, slikken, stranden en platen, met uitzondering van de daarbinnen gelegen aangrenzende
percelen van watergangen met het oog op het herstellen of verbeteren van die percelen;
h. tijdelijke opslag van grond of baggerspecie, bestemd voor de toepassingen, bedoeld in
onderdeel a tot en met e gedurende maximaal drie jaar op of in de bodem, met uitzondering van
de bodem onder oppervlaktewater, of gedurende maximaal tien jaar in oppervlaktewater;
i. tijdelijke opslag van baggerspecie, bestemd voor één van de toepassingen, bedoeld in onderdeel
a tot en met f, gedurende maximaal drie jaar op percelen gelegen naast de watergang waaruit de
baggerspecie afkomstig is.
Artikel 36 Artikel
1. Het is verboden grond of baggerspecie die gevaarlijke afvalstoffen zijn toe te passen.
2. Dit hoofdstuk is niet van toepassing op de volgende handelingen:
a. het toepassen van grond of baggerspecie waarvan de samenstelling de interventiewaarde
overschrijdt, tenzij artikel 44, tweede lid, of artikel 45, tweede lid van toepassing is;
b. het op of in de bodem brengen van producten die overeenkomstig de krachtens artikel 4 van de
Meststoffenwet gestelde regels als meststof mogen worden verhandeld;
c. handelingen waarop het Besluit uniforme saneringen van toepassing is, tenzij bij of krachtens
dat besluit anders is bepaald.
3. Het tijdelijk verplaatsen of uit de toepassing wegnemen van grond of baggerspecie is
toegestaan zonder inachtnemening van de artikelen 38 tot en met 64, indien deze vervolgens,
zonder te zijn bewerkt, op of nabij dezelfde plaats en onder dezelfde conditie opnieuw in die
toepassing wordt aangebracht.
Artikel 37 Artikel
1. Het is verboden om grond of baggerspecie toe te passen in strijd met de artikelen 5,
eerste lid, 7, 38, 42, 44, 45, 46, 52, 59, 60, 63 en 64 van dit besluit.
2. Bij regeling van Onze Ministers worden regels gesteld ten aanzien van de wijze waarop
een overschrijding wordt vastgesteld van waarden, gesteld bij of krachtens de artikelen, genoemd
in het eerste lid.
Artikel 38 Artikel
1. Degene die voornemens is grond of baggerspecie toe te passen laat overeenkomstig de
bij regeling van Onze Ministers bepaalde methoden door een persoon of instelling die daartoe
beschikt over een erkenning de kwaliteit van de grond of baggerspecie vaststellen, met inbegrip
van de emissiewaarden voor zover vereist op grond van artikel 63.
2. De kwaliteit van de grond of baggerspecie en het gestelde in het eerste lid blijkt uit een
milieuhygiënische verklaring, die bij de betreffende partij aanwezig is.
3. Bij regeling van Onze Ministers wordt bepaald onder welke voorwaarden de
milieuhygiënische verklaring, bedoeld in het tweede lid, mag worden afgegeven.
4. De toe te passen grond of baggerspecie kan worden ingedeeld in de bij regeling van
Onze Ministers vast te stellen kwaliteitsklassen.
5. Bij regeling van onze Ministers worden regels gesteld met betrekking tot het
samenvoegen en splitsen van partijen grond of baggerspecie.
6. Het eerste tot en met het vijfde lid geldt niet voor:
a. natuurlijke personen anders dan in de uitoefening van beroep of bedrijf; en
b. degene die voornemens is grond of baggerspecie toe te passen binnen een landbouwbedrijf,
indien de grond of baggerspecie afkomstig is van een tot dat landbouwbedrijf behorend perceel
waarop een vergelijkbaar gewas wordt geteeld als op het perceel waar de grond of baggerspecie
wordt toegepast.
Artikel 39 Artikel
Op het toepassen van grond of baggerspecie waarvan de kwaliteit de bij regeling van Onze
Ministers vastgestelde achtergrondwaarden niet overschrijdt, zijn artikel 40 en afdeling 2 van dit
hoofdstuk niet van toepassing.
Artikel 40 Artikel
1. Het vaststellen van de kwaliteit van de bodem, waarop of waarin de grond of
baggerspecie wordt toegepast, geschiedt overeenkomstig de bij regeling van Onze Ministers
bepaalde methoden door een persoon of instelling die daartoe beschikt over een erkenning
krachtens artikel 9, eerste lid.
2. De kwaliteit van de bodem en het gestelde in het eerste lid, blijkt uit een
milieuhygiënische verklaring.
Artikel 41 Artikel
Bij regeling van Onze Ministers wordt bepaald welke van de in bijlage 1 van dit besluit
genoemde parameters voor de toepassing van dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen
worden gemeten ten behoeve van:
a. de vaststelling van de kwaliteit van grond of baggerspecie, met inbegrip van de
emissiewaarden voor toepassingen voor zover vereist op grond van artikel 63, en
b. de vaststelling van de kwaliteit van de bodem, waarop of waarin grond of baggerspecie wordt
toegepast.
Artikel 42 Artikel
1. Degene die voornemens is grond of baggerspecie toe te passen als bedoeld in artikel 35,
onderdeel a tot en met i, met uitzondering van onderdeel f, meldt dat voornemen ten minste vijf
werkdagen van tevoren aan Onze Minister.
2. Bij de melding van een toepassing als bedoeld in artikel 35, onder a tot en met e en g,
worden ten minste de volgende gegevens verstrekt:
a. de naam en het adres van degene die voornemens is grond of baggerspecie toe te passen;
b. het toetsingskader waarbinnen de toepassing wordt uitgevoerd;
c. de milieuhygiënische verklaring van de toe te passen grond of baggerspecie;
d. de plaats van herkomst van de toe te passen grond of baggerspecie;
e. de hoeveelheid toe te passen grond of baggerspecie;
f. de toepassingslocatie;
g. voor zover het een toepassing betreft krachtens afdeling 2, paragraaf 2, de
bodemkwaliteitsklasse;
h. voor zover het een toepassing op of in de bodem, uitgezonderd de bodem onder
oppervlaktewater, betreft krachtens afdeling 2, paragraaf 2, de bodemfunctieklasse.
3. Op de melding van de toepassing, bedoeld in artikel 35, onder h en i, is het tweede lid,
onder a, c tot en met f, van overeenkomstige toepassing en op meldingen van de toepassing,
bedoeld in artikel 35, onder h, het tweede lid, onder g. Bij meldingen van de toepassing, bedoeld
in artikel 35, onder h en i, wordt ook de voorziene duur van de toepassing vermeld.
4. Indien de voorziene duur van de toepassing, bedoeld in artikel 35, onder h en i, langer
is dan zes maanden, wordt de eindbestemming van de grond of baggerspecie binnen die termijn
gemeld.
5. Onze Ministers kunnen nadere regels stellen met betrekking tot de in het tweede lid
bedoelde gegevens.
6. De melding wordt elektronisch of schriftelijk gedaan door middel van een formulier
waarvan het model bij regeling van Onze Ministers wordt aangewezen. Onze Ministers kunnen
nadere regels stellen met betrekking tot de wijze waarop moet worden gemeld.
7. Onze Minister zendt onverwijld de melding met de bijbehorende gegevens elektronisch
door aan het bevoegd gezag.
8. Het eerste lid geldt niet voor:
a. natuurlijke personen anders dan in de uitoefening van beroep of bedrijf;
b. degene die voornemens is grond of baggerspecie toe te passen binnen een landbouwbedrijf,
indien de grond of baggerspecie afkomstig is van een tot dat landbouwbedrijf behorend perceel
waarop een vergelijkbaar gewas wordt geteeld als op het perceel waar de grond of baggerspecie
wordt toegepast;
c. degene die voornemens is grond of baggerspecie als bedoeld in artikel 39 in een omvang
van minder dan 50 m3 toe te passen.
9. Degene die voornemens is grond of baggerspecie als bedoeld in artikel 39 in een
omvang van ten minste 50 m3 toe te passen, meldt in afwijking van het tweede en derde lid
eenmalig de gegevens, genoemd in het tweede lid, onder a en f.
10. Het achtste lid, onder c, en het negende lid zijn niet van toepassing op het toepassen
van grond of baggerspecie in de Nederlandse territoriale zee.
11. De volgende toepassers van grond of baggerspecie bewaren de in het tweede, onder a,
c tot en met f, genoemde gegevens gedurende ten minste vijf jaren:
a. degene die voornemens is grond of baggerspecie toe te passen als bedoeld in artikel 39,
uitgezonderd degene, bedoeld in het achtste lid, onder a en b;
b. degene die baggerspecie verspreidt uit een watergang over de aan de watergang grenzende
percelen.
Artikel 43 Artikel
1. Voor het toepassen van baggerspecie, bedoeld in artikel 35, onder g, kan de
waterkwaliteitsbeheerder met betrekking tot de oppervlaktewateren onder zijn beheer
verspreidingsvakken aanwijzen en vaststellen hoeveel baggerspecie er maximaal kan worden
verspreid.
2. Het is verboden om baggerspecie toe te passen buiten een krachtens het vorige lid
aangewezen verspreidingsvak en boven de daarbij aangegeven maximale hoeveelheid.
Afdeling 2 TOETSINGSKADERS VOOR HET TOEPASSEN VAN GROND EN BAGGERSPECIE
Artikel 44 Artikel
1. De gemeenteraad kan voor het toepassen van grond of baggerspecie als bedoeld in
artikel 35, onderdeel a tot en met e en h op of in de bodem, uitgezonderd de bodem onder
oppervlaktewater, voor een door hem aangewezen bodembeheergebied lokale maximale waarden
vaststellen voor de bodem, waarop of waarin de grond of baggerspecie wordt toegepast, alsmede
een percentage bodemvreemd materiaal dat afwijkt van het percentage, bedoeld in artikel 34,
tweede en derde lid tot een maximum van 20 gewichtsprocenten.
2. De lokale maximale waarden kunnen boven de maximale waarden voor de
bodemfunctieklasse industrie, bedoeld in artikel 55, tweede lid, worden vastgesteld en het
afwijkende percentage bodemvreemd materiaal kan worden vastgesteld, indien:
a. de kwaliteit van de bodem wordt bepaald door stoffen die verspreid in dat bodembeheergebied
voorkomen als gevolg van diffuse verontreiniging;
b. die waarden en dat percentage overeenkomen met de kwaliteit van de bodem in het
bodembeheergebied; en
c. die waarden niet de waarden overschrijden die worden vastgesteld op grond van de
beoordelingssystematiek die wordt gehanteerd voor het vaststellen van de noodzaak van een
spoedige sanering als bedoeld in artikel 37, eerste lid, van de Wet bodembescherming.
Artikel 45 Artikel
1. Onze Minister van Verkeer en Waterstaat of het algemeen bestuur van het waterschap
kan met betrekking tot oppervlaktewateren, bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Wet
verontreiniging oppervlaktewateren, onderscheidelijk andere oppervlaktewateren voor het
toepassen van grond of baggerspecie in oppervlaktewater als bedoeld in artikel 35, onderdeel a, c
tot en met e en h voor een door hem aangewezen bodembeheergebied lokale maximale waarden
vaststellen voor de bodem onder oppervlaktewater, waarop of waarin de grond of baggerspecie
wordt toegepast, alsmede een percentage bodemvreemd materiaal dat afwijkt van het percentage,
bedoeld in artikel 34, tweede en derde lid tot een maximum van 20 gewichtsprocenten.
2. De lokale maximale waarden kunnen voor het toepassen van baggerspecie boven de
interventiewaarden en voor het toepassen van grond niet boven de maximale waarden voor de
bodemfunctieklasse industrie worden vastgesteld en het afwijkende percentage bodemvreemd
materiaal kan worden vastgesteld, indien is voldaan aan de voorwaarden, bedoeld in artikel 44,
tweede lid.
Artikel 46 Artikel
1. Onze Minister van Verkeer en Waterstaat of het algemeen bestuur van het waterschap
kan met betrekking tot oppervlaktewateren, bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Wet
verontreiniging oppervlaktewateren, onderscheidelijk andere oppervlaktewateren voor
toepassingen als bedoeld in artikel 35, onderdeel g, voor een door hem aangewezen
bodembeheergebied, maximale waarden vaststellen voor de kwaliteit van de toe te passen
baggerspecie die afwijken van de waarden, die krachtens artikel 60, eerste lid voor die toepassing
zijn vastgesteld, alsmede een percentage bodemvreemd materiaal dat afwijkt van het percentage,
bedoeld in artikel 34, tweede en derde lid, tot een maximum van 20 gewichtsprocenten.
2. Bij regeling van Onze Ministers kan worden bepaald dat het bestuursorgaan, bedoeld in
het eerste lid, voor daarbij aan te geven parameters geen hogere maximale waarden kan
vaststellen dan de krachtens artikel 60, eerste lid vastgestelde waarden.
3. Voor toepassingen als bedoeld in het eerste lid in de Nederlandse territoriale zee kan
het bestuursorgaan, bedoeld in het eerste lid, geen hogere maximale waarden vaststellen dan de
krachtens artikel 60, eerste lid, vastgestelde waarden.
Artikel 47 Artikel
Een besluit op grond van de artikelen 44, eerste lid en 45, eerste lid, bevat:
a. een of meer kaarten, opgesteld overeenkomstig de bij regeling van Onze Ministers gestelde
protocollen, waarop zijn aangegeven de begrenzing van het bodembeheergebied, de kwaliteit van
de bodem en, bij toepassingen op of in de bodem, uitgezonderd de bodem onder
oppervlaktewater, de bodemfuncties;
b. de lokale maximale waarden, bedoeld in de artikelen 44, eerste lid, en 45, eerste lid;
c. voor zover van toepassing, het gewichtspercentage bodemvreemd materiaal, bedoeld in artikel
34, derde en vierde lid;
d. een motivering van het besluit aan de hand van de lokale maximale waarden en, voor zover
van toepassing, het gewichtspercentage bodemvreemd materiaal in relatie tot de kwaliteit van de
bodem, de maatschappelijke noodzaak van die waarden en het gewichtspercentage bodemvreemd
materiaal en een beschrijving van de overeenkomstig de bij regeling van Onze Ministers gestelde
methoden bepaalde gevolgen van de uitvoering van het besluit voor de kwaliteit van de bodem in
het bodembeheergebied.
Artikel 48 Artikel
Een besluit op grond van artikel 46, eerste lid, bevat:
a. een of meerdere kaarten waarop de begrenzing van dat bodembeheergebied is aangegeven;
b.de maximale waarden en het percentage bodemvreemd materiaal, bedoeld in artikel 46, eerste
lid;
c. een motivering van het besluit aan de hand van de maximale waarden en het percentage
bodemvreemd materiaal in relatie tot de gevolgen voor de kwaliteit van het oppervlaktewater en
de maatschappelijke noodzaak van die waarden.
Artikel 49 Artikel
Bij de voorbereiding van een besluit als bedoeld in de artikelen 44, 45 en 46 wordt toepassing
gegeven aan afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht.
Artikel 50 Artikel
Tegen een besluit als bedoeld in de artikelen 44, 45 en 46 kan beroep worden ingesteld bij de
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Artikel 51 Artikel
Op een besluit tot wijziging van een besluit als bedoeld in de artikelen 44, 45 en 46, zijn de
artikelen 47 tot en met 50 van overeenkomstige toepassing.
Artikel 52 Artikel
1. Bij toepassing in een bodembeheergebied overschrijdt de kwaliteit van de toe te passen
grond of baggerspecie niet de lokale maximale waarden, bedoeld in de artikelen 44 en 45, en de
maximale waarden, bedoeld in artikel 46.
2. Grond of baggerspecie die voldoet aan de lokale maximale waarden, bedoeld in de
artikelen 44, tweede lid, en 45, tweede lid, kan uitsluitend worden toegepast in het
bodembeheergebied waarvan deze afkomstig is.
3. Indien de grond of baggerspecie, bedoeld in het vorige lid, de kwaliteit van de bodem,
waarop of waarin de grond of baggerspecie wordt toegepast, overschrijdt, kan deze grond of
baggerspecie alleen worden toegepast in het bodembeheergebied waarvan deze afkomstig is.
4. Het eerste tot en met derde lid geldt niet voor:
a. het toepassen van grond of baggerspecie door natuurlijke personen anders dan in de
uitoefening van beroep of bedrijf;
b. het toepassen van grond of baggerspecie binnen een landbouwbedrijf, indien de grond of
baggerspecie afkomstig is van een tot dat landbouwbedrijf behorend perceel waarop een
vergelijkbaar gewas wordt geteeld als op het perceel waar de grond of baggerspecie wordt
toegepast.
Artikel 53 Artikel
Het bestuursorgaan, bedoeld in de artikelen 44 tot en met 46, overweegt ten minste eenmaal in de
tien jaar in hoeverre een aldaar bedoeld besluit herziening behoeft.
Artikel 54 Artikel
Deze paragraaf is uitsluitend van toepassing, indien geen besluit als bedoeld in de artikelen 44, 45
of 46 is genomen.
Artikel 55 Artikel
1. Burgemeester en wethouders leggen uiterlijk een half jaar na inwerkingtreding van dit
besluit op een kaart de bodemfunctieklassen, zijnde industrie of wonen, van het gebied binnen
hun gemeente, waarop of waarin de grond of baggerspecie zal worden toegepast, vast.
2. Bij regeling van Onze Ministers worden voor de bodemfunctieklassen, bedoeld in het
eerste lid, maximale waarden vastgesteld.
3. Bij regeling van Onze Ministers worden de eisen vastgesteld waaraan de kaart, bedoeld
in het eerste lid, moet voldoen.
4. Indien geen kaart is vastgesteld als bedoeld in het eerste lid, kan alleen grond of
baggerspecie worden toegepast, die de achtergrondwaarden niet overschrijdt.
5. Dit artikel is niet van toepassing op het toepassen van grond of baggerspecie in
oppervlaktewater.
Artikel 56 Artikel
1. Indien de kwaliteit van de bodem waarop of waarin de grond of baggerspecie wordt
toegepast, voldoet aan de achtergrondwaarden, dan wel voor deze bodem niet de
bodemfunctieklasse wonen of industrie geldt, is uitsluitend het toepassen van grond of
baggerspecie toegestaan, waarvan de kwaliteit de achtergrondwaarden niet overschrijdt.
2. Het eerste lid geldt niet voor:
a. het toepassen van grond of baggerspecie door natuurlijke personen anders dan in de
uitoefening van beroep of bedrijf;
b. het toepassen van grond of baggerspecie binnen een landbouwbedrijf, indien de grond of
baggerspecie afkomstig is van een tot dat landbouwbedrijf behorend perceel waarop een
vergelijkbaar gewas wordt geteeld als op het perceel waar de grond of baggerspecie wordt
toegepast;
c. het toepassen van baggerspecie, als bedoeld in artikel 35, onder f en i;
d. het toepassen van baggerspecie in oppervlaktewater, als bedoeld in artikel 35, onder g.
Artikel 57 Artikel
1. Bij regeling van Onze Ministers wordt de bodem ingedeeld in bodemkwaliteitsklassen
en worden voor de bodemkwaliteitsklassen maximale waarden vastgesteld.
2. Het bevoegd gezag kan de bodemkwaliteitsklassen, bedoeld in het eerste lid, vastleggen
op een kaart.
Artikel 58 Artikel
1. Indien het bevoegd gezag de bodemkwaliteitsklasse niet heeft vastgelegd op een kaart,
stelt degene die voornemens is grond of baggerspecie toe te passen de bodemkwaliteitsklasse vast
op de bij regeling van Onze Ministers bepaalde wijze. Hierbij worden gegevens gebruikt die
afkomstig zijn van een persoon of een instelling die beschikt over een erkenning.
2. Het eerste lid geldt niet voor:
a. natuurlijke personen anders dan in de uitoefening van beroep of bedrijf;
b. degene die voornemens is grond of baggerspecie toe te passen binnen een landbouwbedrijf,
indien de grond of baggerspecie afkomstig is van een tot dat landbouwbedrijf behorend perceel
waarop een vergelijkbaar gewas wordt geteeld als op het perceel waar de grond of baggerspecie
wordt toegepast;
c. degene die voornemens is baggerspecie toe te passen, als bedoeld in artikel 35, onder f, g en i.
3. Het eerste lid is niet van toepassing op het toepassen van grond of baggerspecie als
bedoeld in artikel 35, eerste lid, onder h, met een duur van korter dan 6 maanden.
Artikel 59 Artikel
1. Voor het toepassen van grond of baggerspecie, bedoeld in artikel 35, onder a tot en met
e, op of in de bodem, uitgezonderd de bodem onder oppervlaktewater, overschrijdt de kwaliteit
van de grond of baggerspecie niet:
a. de maximale waarden voor de bodemfunctieklasse wonen of industrie; en
b. de maximale waarden voor de bodemkwaliteitsklassen.
2. Voor het op of in de bodem onder oppervlaktewater toepassen van grond of
baggerspecie als bedoeld in artikel 35, onder a en c tot en met e, en het op of in de bodem
toepassen van grond en baggerspecie als bedoeld in artikel 35, onder h, overschrijdt de kwaliteit
van de grond of baggerspecie niet de waarden, bedoeld in het eerste lid, onder b.
3. Onverminderd het bepaalde in het tweede lid, overschrijdt bij toepassing in
oppervlaktewater de kwaliteit van de grond niet de maximale waarden voor de
bodemfunctieklasse industrie.
Artikel 60 Artikel
1. Bij het toepassen van baggerspecie, bedoeld in artikel 35, onder f, g en i, overschrijdt
de kwaliteit van de baggerspecie de daarvoor bij regeling van Onze Ministers vastgestelde
maximale waarden niet.
2. Voor toepassing van het eerste lid worden erven en gronden die door een weg, voetpad
of andere constructie of door een te smalle grondstrook om de baggerspecie te ontvangen van de
watergang gescheiden zijn, als aan de watergang grenzend perceel aangemerkt.
Artikel 61 Artikel
Onze Ministers overwegen ten minste eenmaal in de tien jaar in hoeverre de waarden, bedoeld in
de artikelen 55, eerste lid, en 57, derde lid, herziening behoeven en stellen de Staten-Generaal in
kennis van hun bevindingen daaromtrent.
Artikel 62 Artikel
Deze paragraaf is niet van toepassing op het toepassen van grond of baggerspecie in de
Nederlandse territoriale zee.
Artikel 63 Artikel
1. Een toepassing van grond of baggerspecie als bedoeld in artikel 35, onder a, c tot en
met e, in een laagdikte van minimaal twee meter en een minimale omvang van 5000 m3 hoeft
niet te voldoen aan de eisen die daaraan in afdeling 2, paragraaf 1 en 2, worden gesteld, mits
a. de kwaliteit van de grond of baggerspecie voldoet aan:
i. de bij regeling van Onze Ministers vast te stellen maximale emissiewaarden, en
ii. bij toepassing op of in de bodem, uitgezonderd de bodem onder oppervlaktewater, de
maximale waarden voor de bodemfunctieklasse industrie, bedoeld in artikel 55, tweede
lid;
iii. bij toepassing in oppervlaktewater, de maximale waarden voor de bodemfunctieklasse
industrie, bedoeld in artikel 55, tweede lid, onderscheidelijk de interventiewaarden, en
b. op de desbetreffende grond of baggerspecie een leeflaag of een laag bouwstoffen wordt
aangebracht.
2. De kwaliteit van de grond of baggerspecie wordt, in afwijking van het bepaalde in het
eerste lid, onderdeel a, onder i, niet getoetst aan de maximale emissiewaarden in de bij regeling
van Onze Ministers te bepalen gevallen.
3. De leeflaag, bedoeld in het eerste lid, onder b, heeft een minimale dikte van een halve
meter. Bij regeling van Onze Ministers kunnen op grond van milieuhygiënische overwegingen
nadere regels worden gesteld met betrekking tot de dikte van de leeflaag of de laag bouwstoffen.
4. Op het aanbrengen van een leeflaag zijn de eisen die in afdeling 2, paragraaf 1 en 2, aan
het toepassen van grond of baggerspecie worden gesteld van overeenkomstige toepassing.
5. In afwijking van het eerste lid, aanhef, geldt voor de toepassingen, bedoeld in artikel
35, onder a, een laagdikte van minimaal een halve meter, indien:
a. het de aanleg of het wijzigen van Rijkswegen, provinciale en gemeentelijke wegen en
spoorwegen betreft; en
b. op de desbetreffende grond of baggerspecie in afwijking van het eerste lid, onder b, een
aaneengesloten laag bouwstoffen wordt aangebracht, met uitzondering van de bijbehorende
bermen en taluds.
6. In het geval, bedoeld in het vijfde lid, voldoet de kwaliteit van de grond of
baggerspecie in de bermen of taluds van Rijkswegen, provinciale wegen of spoorwegen tot aan
een fysieke afscheiding met een maximum van 10 meter vanaf de rand van de verharding of het
ballastbed, aan de maximale waarden van de bodemfunctieklasse industrie.
Artikel 64 Artikel
1. Bij regeling van Onze Ministers kunnen aan de toepassing van grond of baggerspecie,
bedoeld in artikel 63, eerste en vijfde lid, nadere regels worden gesteld ter bescherming van de
kwaliteit van de omliggende bodem en het grond- of oppervlaktewater.
2. Bij regeling van Onze Ministers kunnen regels worden gesteld met betrekking tot
beheersmaatregelen met het oog op de instandhouding van de toepassing, bedoeld in artikel 63,
eerste en vijfde lid.
Hoofdstuk 5 SLOT- EN OVERGANGSBEPALINGEN
Artikel 65 Artikel
1. Het Bouwstoffenbesluit bodem- en oppervlaktewaterenbescherming wordt ingetrokken,
met dien verstande dat de intrekking voor gedeelten van dat besluit op verschillende tijdstippen
kan geschieden welke tijstippen nader worden bepaald in het besluit tot inwerkingtreding van het
besluit bodemkwaliteit als bedoeld in artikel 83, eerste lid.
2. Het Bouwstoffenbesluit bodem- en oppervlaktewaterenbescherming blijft van
toepassing op een aanvraag als bedoeld in artikel 12, tweede lid, van de Tijdelijke
Stimuleringsregeling verwerking baggerspecie.
Artikel 66 Artikel
1. Het Besluit uitvoeringskwaliteit bodembeheer wordt ingetrokken, met uitzondering van
artikel 21, met dien verstande dat in dat artikel in plaats van Besluit uitvoeringskwaliteit
bodembeheer, wordt gelezen: Besluit bodemkwaliteit.
2. Hoofdstuk 2 van dit besluit is niet van toepassing op:
a. een werkzaamheid die voor inwerkingtreding van het Besluit uitvoeringskwaliteit
bodembeheer is aangevangen;
b. een werkzaamheid die wordt verricht ter uitvoering van een wettelijke taak door of in opdracht
van een bestuursorgaan, of
c. de opsporing en vervolging van strafbare feiten.
Artikel 67 Artikel
Het Besluit indieningsvereisten aanvraag bouwvergunning wordt als volgt gewijzigd:
A
Paragraaf 1.2.5, onderdeel e, van de bijlage bij het Besluit indieningsvereisten aanvraag
bouwvergunning komt te luiden:
e. Een onderzoeksrapport betreffende de bodemgesteldheid dat is gebaseerd op onderzoek
uitgevoerd door een persoon of een instelling die daartoe op grond van het Besluit
bodemkwaliteit is erkend.
B
Paragraaf 3.2.6, onderdeel e, van de bijlage bij het Besluit indieningsvereisten aanvraag
bouwvergunning komt te luiden:
e. Artikel 8, tweede lid, onderdeel c, van de Woningwet verplicht gemeenten in hun
bouwverordening voorschriften omtrent het tegengaan van bouwen op verontreinigde bodem op
te nemen. Die voorschriften hebben op grond van artikel 8, vierde lid, van de Woningwet onder
meer betrekking op het verrichten van onderzoek naar aard en mate van verontreiniging van de
bodem, op de aard en omvang van dat onderzoek en op inrichting van het op te stellen
onderzoeksrapport. Op hoofdlijnen weergegeven is deze verplichting door de Vereniging van
Nederlandse Gemeenten als volgt uitgewerkt in de artikelen 2.1.5 en 2.4.1 van de
Modelbouwverordening (Mbv). Het onderzoek dient te bestaan uit de resultaten van een
verkennend onderzoek, verricht volgens NEN 5740, bijlage B (uitgave 1999), waarbij voor een
terrein dat als verdacht geldt het onderzoeksrapport daarnaast nog dient te bestaan uit de
resultaten van een onderzoek volgens het gecombineerde protocol Bodemonderzoek
milieuvergunningen en BSB (SDU, uitgave oktober 1993). Uit de systematiek van NEN 5740
volgt dat voorafgaand aan het verkennend onderzoek eerst een vooronderzoek volgens NVN
5725 dient te worden uitgevoerd (ook wel historisch onderzoek genoemd) ten behoeve van de
onderzoekshypothese en een eventuele onderverdeling van het terrein. De aanwezigheid van
asbest in de bodem kan daarbij worden onderzocht door aan het vooronderzoek volgens NEN
5740 een onderzoek volgens NEN 5707 (indien de bodem en grond minder dan 20% puin bevat)
respectievelijk NEN 5897 (indien de bodem en grond 20% of meer puin bevat) te koppelen.
Indien het vooronderzoek uitwijst dat de locatie onverdacht is, kunnen burgemeester en
wethouders besluiten ontheffing te verlenen voor het uitvoeren van het verkennend onderzoek.
Indien de resultaten van het verkennend onderzoek uitwijzen dat sprake is van
bodemverontreiniging en voor de beoordeling van de ernst van de verontreiniging een nader
onderzoek onontkoombaar is, dient nader onderzoek volgens het Protocol Nader Onderzoek deel
1 (SDU, uitgave 1994) of de Richtlijn Nader Onderzoek (SDU, uitgave 1995) te worden verricht.
De bouwvergunningaanvrager hoeft niet altijd een bodemonderzoeksrapport aan te leveren. Op
grond van artikel 8, derde lid, van de Woningwet is een bodemonderzoeksrapport alleen
voorgeschreven voor bouwwerken voor het bouwen waarvan een reguliere bouwvergunning
nodig is, met uitzondering van bouwwerken die naar aard en omvang gelijk zijn aan een
bouwwerk voor het bouwen waarvan op grond van artikel 43 van de Woningwet geen
bouwvergunning is vereist of een geval als bedoeld in artikel 44, tweede lid, van die wet, en
waarin voortdurend of nagenoeg voortdurend mensen aanwezig zijn, mits dat bouwwerk de grond
raakt of sprake is van een verandering van het niet-wederrechtelijke gebruik. Maar ook dan is een
bodemonderzoeksrapport niet altijd vereist: burgemeester en wethouders kunnen hiervan, op
grond van artikel 2.1.5 van de Mbv, namelijk nog ontheffing verlenen.
Wanneer een bodemonderzoeksrapport is vereist, dient dat rapport op grond van paragraaf 1.2.5,
onderdeel e, van deze bijlage te zijn gebaseerd op onderzoek dat is uitgevoerd door een persoon
of een instelling die daartoe is erkend op grond van het Besluit bodemkwaliteit. Laatstgenoemd
besluit bevat eisen met betrekking tot de uitvoering van werkzaamheden in het bodembeheer.
Personen en instellingen die bij ministeriële regeling aangewezen werkzaamheden, waaronder het
uitvoeren van bodemonderzoek, uitvoeren, dienen daartoe te zijn erkend door de Ministers van
VROM en Verkeer en Waterstaat. Een voorwaarde voor erkenning is het bezit van een certificaat
of een accreditatie. Bovendien dienen deze personen en instellingen bij de uitvoering te voldoen
aan eisen die onder meer zijn neergelegd in beoordelingsrichtlijnen en protocollen.
Voor het geval een bodemonderzoeksrapport dient te worden aangeleverd maar het bouwen pas
kan plaatsvinden nadat de aanwezige bouwwerken zijn gesloopt, bevat artikel 2.1.5 Mbv het
voorschrift dat het bodemonderzoek dient plaats te vinden nadat is gesloopt en voordat met de
bouw wordt begonnen. Dit brengt met zich dat het resultaat van een bodemonderzoek niet altijd
kan worden overgelegd bij de aanvraag om bouwvergunning. Daarom behoort dit
onderzoeksrapport tot de bescheiden die op grond van onderdeel 3 van paragraaf 1.5 van deze
bijlage eerst na indiening van de aanvraag om bouwvergunning doch uiterlijk drie weken voor de
aanvang van de desbetreffende bouwwerkzaamheden mogen worden aangeleverd. Voorwaarde
voor latere indiening van het onderzoeksrapport is dat burgemeester en wethouders met die latere
indiening instemmen. Op basis van het bepaalde in artikel 56 van de Woningwet kan het tijdstip
van latere indiening door hen zo nodig in een voorwaarde bij de bouwvergunning worden
vastgelegd.
Artikel 68 Artikel
A
Categorie 28.3, onderdeel c van bijlage I behorende bij het Inrichtingen- en vergunningenbesluit
milieubeheer komt te luiden:
c. inrichtingen voor zover het betreft toepassingen van bouwstoffen, grond of baggerspecie
waarop het Besluit bodemkwaliteit van toepassing is en waarin wordt gehandeld in
overeenstemming met de bepalingen van dat besluit;
Onderdeel f vervalt onder vernummering van onderdeel g tot f.
B
Categorie 28.4 van bijlage I van het Inrichtingen en vergunningenbesluit milieubeheer, onderdeel
a, onder 3°, komt te luiden:
3°. van buiten de inrichting afkomstige verontreinigde grond, waaronder begrepen verontreinigde
baggerspecie, met een capaciteit ten aanzien daarvan van 10.10 m3 of meer.
Artikel 69 Artikel
Het Besluit vrijstellingen stortverbod buiten inrichtingen wordt als volgt gewijzigd:
A
in artikel 1 vervallen de aanduidingen van
nationale beoordelingsrichtlijn
onderhoudsspecie klasse 0
onderhoudsspecie klasse 1
onderhoudsspecie klasse 2
verspreiden en de daarbijbehorende begripsomschrijvingen.
B
Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid komt onderdeel b te luiden:
b. sprake is van het toepassen van bouwstoffen, grond of baggerspecie als bedoeld in het Besluit
bodemkwaliteit;
2. De onderdelen c, d en e vervallen.
3. Onderdeel f komt te luiden:
f. dit geschiedt overeenkomstig het Besluit bodemkwaliteit in een werk waarin avi-bodemas
wordt gebruikt als bouwstof indien deze;
1. niet meer dan 5,5% onverbrand vliegas bevat,
2. niet is vermengd met avi-vliegas, en
3. ten minste zes weken opgeslagen is voor het gebruik in een werk tenzij de avi-bodemas
eerder is gebruikt in een werk als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder a, van het
Bouwstoffenbesluit bodem- en oppervlaktewaterenbescherming, of in een werk als
bedoeld in artikel 1, eerste lid van het Besluit bodemkwaliteit;
4. Het tweede lid komt te luiden:
2. Het eerste lid, onder a, is niet van toepassing met betrekking tot de in dat lid aangegeven
handelingen met gevaarlijke afvalstoffen.
5. Het derde lid komt te luiden:
3. Het eerste lid, onder a, is evenmin van toepassing met betrekking tot de in dat lid bedoelde
handelingen met afvalstoffen, behorende tot een categorie waarvoor het in artikel 1 van het
Besluit stortplaatsen en stortverboden afvalstoffen gestelde verbod geldt.
6. Het vierde lid vervalt.
7. Het vijfde lid komt te luiden:
5. Het eerste lid, onder b, is niet van toepassing met betrekking tot de in dat lid bedoelde
handelingen met afvalstoffen, behorende tot een categorie waarvoor het in artikel 1 van het
Besluit stortplaatsen en stortverboden afvalstoffen gestelde verbod geldt, met uitzondering van:
a. categorie 19, voorzover het betreft granulaat en de categorieën 20, 21 en 24;
b. de categorieën 19 en 22, voor zover deze onderdeel uitmaken van grond of baggerspecie.
C
Artikel 3 vervalt.
D
Artikel 4a vervalt
Artikel 70 Artikel
Het Besluit stortplaatsen en stortverboden afvalstoffen wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 3, tweede lid, komt te luiden;
2. Het eerste lid is niet van toepassing op afvalstoffen, voorzover deze worden toegepast als
bouwstof, grond of baggerspecie overeenkomstig het Besluit bodemkwaliteit, behorende tot:
a. categorie 19, voor zover het betreft granulaat, de categorieën 20, 21 en 24;
b. de categorieën 19 en 22, voor zover deze onderdeel uitmaken van grond of baggerspecie.
B
Aan artikel 11e wordt een lid toegevoegd, luidende:
3. Het bevoegd gezag kan, in afwijking van het eerste en tweede lid, aan een vergunning als
bedoeld in artikel 8.1 van de Wet milieubeheer voor een inrichting voor de opslag in
oppervlaktewater van baggerspecie niet zijnde een gevaarlijke afvalstof als bedoeld in de Wet
milieubeheer het voorschrift verbinden dat de opslag is toegestaan voor een termijn van ten
hoogste tien jaar.
Artikel 71 Artikel
Het Besluit financiële bepalingen bodemsanering wordt als volgt gewijzigd:
Na artikel 7 wordt in Hoofdstuk 2 een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 7a
1. Het bedrag, bedoeld in artikel 76o, eerste lid, onder a, van de wet, bedraagt € 0,45.
2. Als maximum, bedoeld in artikel 76o, tweede lid, van de wet, geldt een bedrag van
€ 226 890,11.
3. Het eerste en tweede lid werken terug tot en met 1 januari 2006.
Artikel 72 Artikel
Het Uitvoeringsbesluit belastingen op milieugrondslag wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 5, onderdeel l, wordt vervangen door:
l. bouwstoffen als bedoeld in artikel 1 van het Besluit bodemkwaliteit, die voorzien zijn van een
overeenkomstig bij of krachtens dat besluit gestelde regels afgegeven erkende
kwaliteitsverklaring, partijkeuring of fabrikant-eigenverklaring waaruit blijkt dat zij voldoen aan
de voorwaarden, bedoeld in artikel 28, eerste lid, of artikel 30, eerste lid, van dat besluit en die
worden toegepast in een voorziening, die op grond van de voor de inrichting verleende
vergunning, bedoeld in artikel 8.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer, binnen de inrichting is
aangebracht;
m. grond als bedoeld in artikel 1 van het Besluit bodemkwaliteit, die voorzien is van een
overeenkomstig bij of krachtens dat besluit gestelde regels afgegeven erkende
kwaliteitsverklaring, partijkeuring of fabrikant-eigenverklaring waaruit blijkt dat de kwaliteit van
de grond de maximale waarde voor de bodemfunctieklasse industrie, bedoeld in artikel 55,
tweede lid, van dat besluit, niet overschrijdt en die wordt toegepast in een voorziening, die op
grond van de voor de inrichting verleende vergunning, bedoeld in artikel 8.1, eerste lid, van de
Wet milieubeheer, binnen de inrichting is aangebracht.
Artikel 73 Artikel
Het Besluit overige niet-meldingsplichtige gevallen bodemsanering wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 1 vervalt.
B
Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:
In het eerste lid komt onderdeel b te luiden:
b. Indien het bevoegde gezag naar aanleiding van een melding als bedoeld in artikel 42 van het
Besluit bodemkwaliteit heeft vastgesteld dat geen sprake is van een ernstig geval van
verontreiniging.
Artikel 74 Artikel
Onderdeel c van de Bijlage behorende bij het Besluit milieu-effectrapportage 1994 wordt als
volgt gewijzigd:
A
In Kolom 2 van activiteit 18.3 komt onderdeel 1°. te luiden:
1°. baggerspecie van klasse B als bedoeld in het Besluit bodemkwaliteit, en
B
Onderdeel D van de Bijlage behorende bij het Besluit milieu-effectrapportage 1994 wordt als
volgt gewijzigd:
In Kolom 2 van activiteit 18.3 komt onderdeel 1°. te luiden:
1°. Het storten of opslaan van baggerspecie van klasse B als bedoeld in het Besluit
bodemkwaliteit in een hoeveelheid van 250.000 m3 of meer,
Artikel 75 Artikel
Het recht zoals dat gold voor het tijdstip van inwerkingtreding van artikel 65 blijft van toepassing
op het houden van bouwstoffen, waaronder grond en baggerspecie in een werk, indien de
bouwstoffen voor dat tijdstip in het betreffende werk waren toegepast.
Artikel 76 Artikel
De Vrijstellingsregeling grondverzet blijft van toepassing indien voor het tijdstip van
inwerkingtreding van dit besluit voor het gebied waarop of waarin de grond wordt gebruikt een
bodemkwaliteitskaart is vastgesteld krachtens die regeling, voor de duur waarvoor de
bodemkwaliteitskaart geldt met een maximum van vijf jaar na het tijdstip van inwerkingtreding
van dit besluit.
Artikel 77 Artikel
Het recht zoals dat gold voor het tijdstip van inwerkingtreding van artikel 65 blijft voor
partijkeuringen, erkende kwaliteitsverklaringen en andere bewijsmiddelen, die krachtens het
Bouwstoffenbesluit bodem- en oppervlaktewaterenbescherming, zoals dat gold op het tijdstip van
inwerkingtreding, zijn afgegeven, van toepassing voor de duur van de desbetreffende verklaring,
maar ten hoogste voor drie jaar na de inwerkingtreding van dit besluit.
Artikel 78 Artikel
Het recht zoals dat gold voor het tijdstip van inwerkingtreding van artikel 65 blijft voor maximaal
drie jaar na dat tijdstip van toepassing, indien voor dat tijdstip een melding krachtens artikel 11,
eerste lid, 18, tweede lid,of 21, tweede lid, van het Bouwstoffenbesluit bodem- en
oppervlaktewaterenbescherming is gedaan en binnen een half jaar na dat tijdstip is begonnen met
de toepassing.
Artikel 79 Artikel
1. Het recht zoals dat gold voor het tijdstip van inwerkingtreding van artikel 65 blijft
geldig, indien voor dat tijdstip, dan wel uiterlijk een half jaar na dat tijdstip een vergunning is
verleend krachtens artikel 8.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer of artikel 1, eerste of derde lid,
van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren, voor de duur van de vergunning maar ten
hoogste voor drie jaar na dat tijdstip.
2. Voorzover een vergunning op grond van artikel 1, eerste of derde lid, van de Wet
verontreiniging oppervlaktewateren betrekking heeft op een handeling als bedoeld in artikel 35,
onder g, vervalt het desbetreffende deel van de vergunning.
3. In afwijking van het tweede lid vervallen de voorschriften van een vergunning waarbij
verspreidingsvakken worden aangewezen een half jaar na de datum van inwerkingtreding van dit
besluit.
Artikel 80 Artikel
Op het toepassen van tarragrond blijft de Vrijstellingsregeling plantenresten en tarragrond
gedurende twee jaar na het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit van toepassing.
Artikel 81 Artikel
Indien het bij koninklijke boodschap van 21 mei 2007 ingediende voorstel van wet tot wijziging
van de Wet verontreiniging zeewater en enige andere wetten, kamerstukken II, 2006/07, 31 049,
nr. 1 nadat het tot wet is verheven, in werking treedt, treedt dit besluit voor het toepassen van
grond en baggerspecie in de Nederlandse territoriale zee, op hetzelfde tijdstip in werking.
Artikel 82 Artikel
Onze Minister zendt in overeenstemming met de Ministers van Landbouw, Natuur en
Voedselkwaliteit en van Verkeer en Waterstaat binnen drie jaar na inwerkingtreding van dit
besluit aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van dit besluit
in de praktijk.
Artikel 83 Artikel
1. Dit besluit treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor
de verschillende artikelen of onderdelen daarvan of het toepassen of toepassingen, als bedoeld in
artikel 35, verschillend kan worden vastgesteld.
2. Artikel 36 van de Wet bodembescherming treedt in werking op het tijdstip waarop
artikel 1 in werking treedt.
Artikel 84 Artikel
Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit bodemkwaliteit.
Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad
zal worden geplaatst.
Behorende bij artikel 28, eerste en tweede lid en artikel 41 1
Parameterlijst voor bouwstoffen, grond en baggerspecie
1. Metalen CAS-nummers
Antimoon (Sb) 7440-36-0
Arseen (As) 7440-38-2
Barium (Ba) 7440-39-3
Beryllium (Be) 7440-41-7
Cadmium (Cd) 7440-43-9
Chroom (Cr) 7440-47-3
Kobalt (Co) 7440-48-2
Koper (Cu) 7440-50-8
Kwik (Hg) 7439-97-6
Lood (Pb) 7439-92-1
Molybdeen (Mo) 7439-98-7
Nikkel (Ni) 7440-02-0
Seleen (Se) 7782-49-2
Tellurium (Te) 13494-80-9
Thallium (Tl) 7440-28-0
Tin (Sn) 7440-31-5
Vanadium (V) 7440-62-2
Zilver (Ag) 7440-22-4
Zink (Zn) 7440-66-5
2. Overige anorganische stoffen
Bromide n.v.t
Chloride n.v.t
Cyanide (vrij) n.v.t
Cyanide-complex (ph < 5) n.v.t
Cyanide-complex (ph ≥ 5) n.v.t
Fluoride n.v.t
Thiocyanaten (som) n.v.t
Sulfaat n.v.t
3. Aromatische stoffen
Benzeen 71-43-2
Ethylbenzeen 100-41-4
Tolueen 108-88-3
Ortho-xyleen 95-47-6
Meta-xyleen 108-38-3
Para-xyleen 106-42-3
Styreen 100-42-5
Fenol 108-95-2
Catechol 120-80-9
Resorcinol 108-46-3
Hydrochinon 123-31-9
Ortho-Cresol 95-48-7
Meta-cresol 108-39-4
Para-Cresol 106-44-5
Dodecylbenzeen 123-01-3
1,2,3-trimethylbenzeen 526-73-8
1,2,4-trimethylbenzeen 95-63-6
1,3,5-trimethylbenzeen 108-67-8
2-ethyltolueen 611-14-3
3-ethyltolueen 620-14-4
4-ethyltolueen 622-96-8
Isopropylbenzeen 98-82-8
Propylbenzeen 103-65-1
4. Polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK's)
Naftaleen 91-20-3
Fenantreen 85-01-8
Antraceen 120-12-7
Fluorantheen 206-44-0
Chryseen 218-01-9
Benzo(a)antraceen 56-55-3
Benzo(a)pyreen 50-32-8
Benzo(k)fluorantheen 207-08-9
Indeno(1,2,3cd)pyreen 193-39-5
Benzo(ghi)peryleen 191-24-2
Pyrene 129-00-0
Acenaphthene 83-32-9
Benzo(b)fluoranthene 205-99-2
Benzo(j)fluoranthene 205-82-3
Dibenz(a,h)anthracene 53-70-3
9H-Fluorene 86-73-7
Acenaphthylene 208-96-8
5. Gechloreerde koolwaterstoffen
A. (vluchtige) chloorkoolwaterstoffen
Monochlooretheen 75-01-4
Dichloormethaan 75-09-2
1,1-dichloorethaan 75-34-3
1,2-dichloorethaan 107-06-2
1,1-dichlooretheen 75-35-4
Cis-1,2-dichlooretheen 156-59-2
Trans-1,2-dichlooretheen 156-60-5
1,1-dichloorpropaan 78-99-9
1,2-dichloorpropaan 78-87-5
1,3-dichloorpropaan 142-28-9
Trichloormethaan 67-66-3
1,1,1-trichloorethaan 71-55-6
1,1,2-trichloorethaan 79-00-5
Trichlooretheen 79-01-6
Tetrachloormethaan 56-23-5
Tetrachlooretheen 127-18-4
B. Chloorbenzenen
Monochloorbenzeen 108-90-7
1,2-dichloorbenzeen 95-50-1
1,3-dichloorbenzeen 541-73-1
1,4-dichloorbenzeen 106-46-7
1,2,3-trichloorbenzeen 87-61-6
1,2,4-trichloorbenzeen 120-82-1
1,3,5-trichloorbenzeen 108-70-3
1,2,3,4-tetrachloorbenzeen 634-66-2
1,2,3,5-tetrachloorbenzeen 634-90-2
1,2,4,5-tetrachloorbenzeen 95-94-3
Pentachloorbenzeen 608-93-5
Hexachloorbenzeen 118-74-1
C. Chloorfenolen
2-chloorfenol 95-57-8
3-chloorfenol 108-43-0
4-chloorfenol 106-48-9
2,3-dichloorfenol 576-24-9
2,4-dichloorfenol 120-83-2
2,5-dichloorfenol 583-78-8
2,6-dichloorfenol 87-65-0
3,4-dichloorfenol 95-77-2
3,5-dichloorfenol 591-35-5
2,3,4-trichloorfenol 15950-66-0
2,3,5-trichloorfenol 933-78-8
2,3,6-trichloorfenol 933-75-5
2,4,5-trichloorfenol 95-95-4
2,4,6-trichloorfenol 88-06-2
3,4,5-trichloorfenol 609-19-8
2,3,4,5-tetrachloorfenol 4901-51-3
2,3,4,6-tetrachloorfenol 58-90-2
2,3,5,6-tetrachloorfenol 935-95-5
Pentachloorfenol 87-86-5
D. Polychloorbifenylen
(PCB's)
PCB 28 7012-37-5
PCB 52 35693-99-3
PCB 101 37680-73-2
PCB 118 31508-00-6
PCB 138 35065-28-2
PCB 153 35065-27-1
PCB 180 35065-29-3
E. Overige gechloreerde koolwaterstoffen
2-chlooraniline 95-51-2
3-chlooraniline 108-42-9
4-chlooraniline 106-47-8
2,3-dichlooraniline 608-27-5
2,4-dichlooraniline 554-00-7
2,5-dichlooraniline 95-82-9
2,6-dichlooraniline 608-31-1
3,4-dichlooraniline 95-76-1
3,5-dichlooraniline 626-43-7
2,3,4-trichlooraniline 634-67-3
2,3,5-trichlooraniline 18487-39-3
2,4,5-trichlooraniline 636-30-6
2,4,6-trichlooraniline 634-93-5
3,4,5-trichlooraniline 634-91-3
2,3,4,5-tetrachlooraniline 634-83-3
2,3,5,6-tetrachlooraniline 3481-20-7
Pentachlooraniline 527-20-8
EOX n.v.t.
2,3,7,8-TCDD 1746-01-6
1,2,3,7,8-PeCDD 40321-76-4
1,2,3,6,7,8-HxCDD 57653-85-7
1,2,3,7,8,9-HxCDD 19408-74-3
1,2,3,4,7,8-HxCDD 39227-28-6
1,2,3,4,6,7,8-HpCDD 35822-46-9
1,2,3,4,6,7,8,9-OCDD 3268-87-9
2,3,7,8-TCDF 51207-31-9
1,2,3,7,8-PeCDF 57117-41-6
2,3,4,7,8-PeCDF 57117-31-4
1,2,3,6,7,8-HxCDF 57117-44-9
1,2,3,7,8,9-HxCDF 72918-21-9
1,2,3,4,7,8-HxCDF 70648-26-9
2,3,4,6,7,8-HxCDF 60851-34-5
1,2,3,4,6,7,8-HpCDF 67562-39-4
1,2,3,4,7,8,9-HpCDF 55673-89-7
1,2,3,4,6,7,8,9-OCDF 39001-02-0
α-Chloornaftaleen 90-13-1
β-Chloornaftaleen 91-58-7
C10-13-chlooralkanen 85535-84-8
6. Bestrijdingsmiddelen
A. Organochloorbestrijdingsmiddelen
Aldrin 390-00-2
Dieldrin 60-57-1
Endrin 72-20-8
Isodrin 465-73-6
Telodrin 297-78-9
Cis-chloordaan 5103-71-9
Trans-chloordaan 5103-74-2
2,4-DDT 789-02-6
4,4-DDT 50-29-3
2,4-DDE 3424-82-6
4,4-DDE 72-55-9
2,4-DDD 53-19-0
4,4-DDD 72-54-8
α-Endosulfan 959-98-8
Endosulfansulfaat 1031-07-8
Endosulfan 115-29-7
α-HCH 319-84-6
β-HCH 319-85-7
γ-HCH 58-89-9
δ-HCH 319-86-8
ε-HCH 6108-10-7
Heptachloor 76-44-8
Cis-Heptachloorepoxide 280044-83-9
Trans-Heptachloorepoxide 1024-5703
Hexachloorbutadieen 87-68-3
B. Organofosforpesticiden
Azinfos-methyl 86-50-0
C. Organotin bestrijdingsmiddelen
Tributyltin 688-73-3
Trifenyltin 892-20-6
Tributyltin-kation 36643-28-4
D. Chloorfenoxy-azijnzuur herbiciden
MCPA 94-74-6
E. Overige
bestrijdingsmiddelen
Atrazine 1912-24-9
Carbaryl 63-25-2
Carbofuran 1563-66-2
Maneb 1247-38-2
4-chloor-3-methylfenol 59-50-7
4-chloor-2-methylfenol 1570-64-5
Propazine 139-40-2
Simazine 122-34-9
Terbutryn 886-50-0
Bromofos-ethyl 4824-78-6
Bromofos-methyl 2104-96-3
Chloorpyrifos-ethyl 2921-88-2
Dichloorvos 62-73-7
Disulfoton 298-04-4
Fenthion 55-38-9
Malathion 121-75-5
Parathion-ethyl 56-38-2
Parathion-methyl 298-00-0
Alachloor 15972-60-8
Chloorfenvinfos 470-90-6
Diuron 330-54-1
Isoproturon 34123-59-6
Trifluraline 1582-09-8
7. Overige parameters
Acrylonitril 107-13-1
Asbest n.v.t.
Butanol 71-36-3
Butylacetaat 123-86-4
Cyclohexanon 108-94-1
Diethyleenglycol 111-46-6
Ethylacetaat 141-78-6
Ethyleenglycol 107-21-1
Formaldehyde 50-00-0
Dimethylftalaat 131-11-3
Diethylftalaat 84-66-2
Di-isobutylftalaat 84-69-5
Dibutylftalaat 84-74-2
Butylbenzylftalaat 85-68-7
Dihexylftalaat 84-75-3
Di(2-ethylhexyl)ftalaat 117-81-7
Di-n-octylftalaat 117-84-0
Isopropanol 67-63-0
Methanol 67-56-1
Methylethylketon 78-93-3
MTBE 1634-04-4
Minerale olie n.v.t.
Vertakte en onvertakte alkanen
bestaande uit minimaal 5 en
maximaal 40 koolstofatomen(1)
n.v.t.
Nutriënten n.v.t.
pH n.v.t.
Pyridine 110-86-1
Reducerend vermogen n.v.t.
Tetrahydrofuran 109-99-9
Tetrahydrothiofeen 110-01-0
Tribroommethaan 75-25-2
Zwevende stof n.v.t.
Nonylfenolen 25154-52-3
4-para-nonylfenol 104-40-5
Octylfenolen 1806-26-4
Para-tert-octylfenol 140-66-9
(1) (1) De vertakte en onvertakte alkanen kunnen zowel als individuele stof als in verschillende
deelverzamelingen in somparameters worden genormeerd.
Ziet u een fout in deze regeling?
Bent u van mening dat de inhoud niet juist is? Neem dan contact op met de organisatie die de regelgeving heeft gepubliceerd. Deze organisatie is namelijk zelf verantwoordelijk voor de inhoud van de regelgeving. De naam van de organisatie ziet u bovenaan de regelgeving. De contactgegevens van de organisatie kunt u hier opzoeken: organisaties.overheid.nl.
Werkt de website of een link niet goed? Stuur dan een e-mail naar regelgeving@overheid.nl