Beleidsregel van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oirschot houdende regels omtrent terugvordering, verhaal en invordering Beleidsregels terugvordering, verhaal en invordering Kempengemeenten 2016

Geldend van 21-09-2017 t/m heden

Intitulé

Beleidsregels terugvordering, verhaal en invordering Kempengemeenten 2016

Burgemeester en wethouders van de gemeente Oirschot;

gelet op artikel 4:81 Algemene wet bestuursrecht, de artikelen 54, 55 en 58 tot en met 62i Participatiewet, de artikelen 25 tot en met 28, 30 en 31 Wet Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers, de artikelen 25 tot en met 28, 30 en 31 Wet Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

gezien het advies van het cliëntenplatform ISD de Kempen d.d. 7 november 2016;

overwegende, dat het noodzakelijk is beleidsregels vast te stellen met betrekking tot het intrekken, terugvorderen, invorderen en verhalen van bijstand of een uitkering;

besluiten vast te stellen:

Beleidsregels terugvordering, verhaal en invordering Kempengemeenten 2016

HOOFDSTUK 1 ALGEMEEN

Artikel 1. Begripsbepalingen

  • 1. In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

    • a.

      bruteren: het verhogen van de vordering met de loonbelasting en premies volksverzekeringen, waarvoor de gemeente die de uitkering verstrekt krachtens de Wet op de loonbelasting 1964 inhoudingsplichtig is;

    • b.

      college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oirschot;

    • c.

      fraudevordering: vordering die is ontstaan als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht;

    • d.

      inlichtingenplicht: verplichting genoemd in artikel 17, eerste lid Participatiewet, artikel 13, eerste lid IOAW, artikel 13, eerste lid IOAZ en artikel 30c, tweede en derde lid Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen;

    • e.

      IOAW: de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijke arbeidsongeschikte werkloze werknemers;

    • f.

      IOAZ: de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

    • g.

      uitkering: de door het college verleende bijstand in het kader van de Participatiewet en de uitkering in het kader van de IOAW en IOAZ.

  • 2. Alle begrippen die in deze beleidsregels worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet, IOAW, IOAZ en de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 2. Algemene bepaling (hoofdregel)

  • 1. Het college maakt, naast de verplichtingen die zijn neergelegd in artikel 54 derde lid, eerste volzin en artikel 58 eerste lid Participatiewet en artikel 25 eerste lid en artikel 17 derde lid IOAW en IOAZ, gebruik van de bevoegdheid tot:

    • a.

      herziening of intrekking als bedoeld in artikel 54, derde lid, laatste volzin Participatiewet of 17, derde lid, laatste volzin IOAW en IOAZ.

    • b.

      intrekking als bedoeld in artikel 54, vierde lid Participatiewet of artikel 17, vierde lid IOAW en IOAZ.

    • c.

      terugvordering als bedoeld in de artikelen 58, tweede lid en 59 Participatiewet alsmede de artikelen 25, tweede lid en 26 IOAW en IOAZ.

    • d.

      bruteren van de vordering, welke is ontstaan door gebruik te maken van de onder a en b genoemde bevoegdheden.

    • e.

      verrekening van inkomsten als bedoeld in 58, vierde lid Participatiewet of 25, vierde lid IOAW en IOAZ.

    • f.

      invordering bij dwangbevel als bedoeld in artikel 60, tweede lid Participatiewet of artikel 28, eerste lid IOAW en IOAZ.

    • g.

      verrekening van de vordering als bedoeld in artikel 60, derde lid Participatiewet of 28, derde lid, IOAW en IOAZ.

    • h.

      verhaal van de kosten van bijstand als bedoeld in de artikelen 61 tot en met 62i Participatiewet.

  • 2. In afwijking van het eerste lid, onder c kan het college afzien van het nemen van een terugvorderingsbesluit indien het totaal terug te vorderen bedrag lager is dan € 50,00 (kruimelbedrag) én de terugvordering niet het gevolg is van schending van de inlichtingenplicht.

  • 3. In afwijking van het eerste lid, onder d, ziet het college af van het bruteren van de vordering indien:

    • a.

      ten onrechte betaalde belastingen en premies nog kunnen worden verrekend met de afdrachten aan de Belastingdienst en het UWV of

    • b.

      de vordering is ontstaan buiten toedoen van de belanghebbende en hem niet kan worden verweten dat de vordering niet is voldaan in het kalenderjaar waarop deze betrekking heeft.

HOOFDSTUK 2 Kwijtschelding

Artikel 3. Kwijtschelding

  • 1. Het college kan ten aanzien van niet-fraudevorderingen afzien van (verdere) invordering indien:

    • a.

      de debiteur gedurende 36 maanden onafgebroken volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan, waarbij zijn gemiddelde inkomen in die periode de beslagvrije voet bedoeld in artikel 475c en 475d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering niet te boven is gegaan of overeenkomstig de vastgestelde draagkracht was; of

    • b.

      de debiteur gedurende drie jaar niet volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan, maar het achterstallige bedrag over die periode, vermeerderd met de daarover eventueel verschuldigde wettelijke rente en de op de invordering betrekking hebbende kosten, alsnog heeft betaald, waarbij zijn gemiddelde inkomen in die periode de beslagvrije voet bedoeld in artikel 475c en 475d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering niet te boven is gegaan of overeenkomstig de vastgestelde draagkracht was; of

    • c.

      de debiteur gedurende drie jaar geen betalingen heeft verricht, omdat de verblijfplaats onbekend is en niet aannemelijk is dat op enig moment nog betalingen zullen worden verricht; of

    • d.

      een bedrag, overeenkomend met 50% van de restsom in één keer wordt afgelost, mits de debiteur minimaal 12 maanden aan zijn aflossingsverplichtingen heeft voldaan; of

    • e.

      de hoogte van de (restant)vordering niet meer bedraagt dan € 50,00 en deze niet via verrekening kan worden ingevorderd.

  • 2. In afwijking van het eerste lid wordt niet afgezien van (verdere) invordering indien:

    • a.

      het een vordering betreft die door pand of hypotheek op een goed of goederen is gedekt, met uitzondering van het geval dat de vordering niet op die goederen verhaald kan worden.

    • b.

      de invordering is overgedragen aan een deurwaarder, vanwege het niet voldoen aan de terugbetalingsverplichtingen.

    • c.

      op een later tijdstip blijkt dat belanghebbende onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een ander besluit zou hebben geleid.

Artikel 4. Kwijtschelding bij schuldenproblematiek

  • 1. Onverminderd het bepaalde in artikel 60c Participatiewet en artikel 29a IOAW en IOAZ, kan het college op verzoek van de belanghebbende in een schuldhulptraject geheel of gedeeltelijk afzien van invordering indien:

    • a.

      redelijkerwijs te voorzien is dat een schuldregeling met betrekking tot alle vorderingen, van de overige schuldeisers zonder een zodanig besluit niet tot stand zal komen; en

    • b.

      de vordering van de gemeente wegens teruggevorderde bijstand ten minste zal worden voldaan naar evenredigheid met de vorderingen van de schuldeisers van gelijke rang.

  • 2. Het eerste lid onder a is niet van toepassing indien de vordering wordt gedekt door:

    • a.

      pand of hypotheek op een goed of goederen behoudens voor zover de vordering niet op dat goed of die goederen verhaald kan worden, of

    • b.

      geldleningen bij eigen woning als bedoeld in artikel 50 Participatiewet.

  • 3. Het college kan het besluit tot afzien van invordering op grond van het eerste lid intrekken indien de belanghebbende zijn schuld niet zoals afgesproken in de schuldregeling voldoet.

  • 4. Het college gaat, zodra de schuldregeling tot stand is gekomen, gedurende het traject van deze schuldregeling, niet over tot enige invordering van de vordering(en) die bij de schuldregeling zijn ingebracht.

  • 5. Drie jaren na inwerkingtreding van de schuldregeling verricht het college een onderzoek tot vaststelling of belanghebbende aan de voorwaarden van het schuldhulptraject heeft voldaan, teneinde een besluit te nemen over een eventuele kwijtschelding van de restant vordering.

HOOFDSTUK 3 INVORDERING

Artikel 5. Volgorde van invordering

  • 1. Het college vordert de vorderingen op volgorde van ontstaansdatum in, zolang de belanghebbende geen verzoek heeft gedaan op grond van artikel 4:92, tweede lid Awb. In afwijking van de vorige volzin vindt de invordering van een bestuurlijke boete bij voorrang plaats, tenzij brutering van de vordering kan worden voorkomen door eerst de vordering in te vorderen.

  • 2. De invorderingsmaatregelen vinden, indien geen sprake is van het in één keer terugbetalen van de vordering, in principe plaats in onderstaande volgorde:

    • 1)

      Verrekening met de uitkering

    • 2)

      Vereenvoudigd derdenbeslag

    • 3)

      Executoriaal beslag middels een deurwaarder.

Artikel 6. Start invordering

Het college start de invordering gelijktijdig met de afgifte van het besluit tot terugvordering en hanteert daarbij de in artikel 4:87 Awb genoemde betalingstermijn van zes weken.

Artikel 7. Aflossingscapaciteit bij uitkeringsgerechtigden

  • 1. De aflossingscapaciteit voor de belanghebbende met een Participatiewet-, IOAW- of IOAZ-uitkering, bedraagt bij een niet-fraudevordering 6% van de voor hem geldende bijstandsnorm danwel bruto grondslag IOAW- of IOAZ-uitkering inclusief vakantiegeld, maar niet meer dan het bedrag dat ingevolge artikel 475d Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering voor beslag in aanmerking zou komen.

  • 2. In afwijking van het eerste lid stemt het college bij een niet-fraudevordering in met een betalingsregeling voor zover daarmee de vordering binnen een periode van 24 maanden in zijn geheel kan worden afgelost en de voorgestelde aflossing tenminste € 25,00 per maand bedraagt.

  • 3. De aflossingscapaciteit voor de belanghebbende met een Participatiewet-, IOAW- of IOAZ-uitkering bedraagt bij een fraudevordering 10% van de voor hem geldende bijstandsnorm danwel bruto grondslag IOAW- of IOAZ-uitkering inclusief vakantiegeld, maar niet meer dan het bedrag dat ingevolge artikel 475d Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering voor beslag in aanmerking zou komen.

Artikel 8. Aflossingscapaciteit niet-uitkeringsgerechtigden

  • 1. De hoogte van de maandelijkse aflossingscapaciteit bij beëindiging of intrekking van de uitkering wordt gedurende zes maanden na de verzenddatum van het besluit tot beëindiging of intrekking, gesteld op het laatstelijk vastgestelde aflossingsbedrag tijdens de bijstandsperiode of periode waarin een uitkering op grond van de IOAW of IOAZ is ontvangen.

  • 2. Na afloop van de termijn van zes maanden wordt bij alle vorderingen de hoogte van de maandelijkse aflossingscapaciteit vastgesteld op het bedrag als bedoeld in artikel 7, eerste lid, vermeerderd met 50% van het bedrag waarmee het inkomen inclusief vakantiegeld meer bedraagt dan de van toepassing zijnde bijstandsnorm inclusief vakantiegeld, dan wel bruto IOAW- of IOAZ-grondslag inclusief vakantiegeld.

  • 3. Indien tijdens het nemen van een terugvorderings- of invorderingsbesluit een ander inkomen wordt ontvangen dan een uitkering voor levensonderhoud op grond van de Participatiewet, IOAW of IOAZ, wordt bij alle openstaande vorderingen de hoogte van de maandelijkse aflossingscapaciteit vastgesteld op het bedrag als bedoeld in het tweede lid.

  • 4. In afwijking van het tweede lid wordt met een betalingsvoorstel van de belanghebbende ingestemd voor zover daarmee de vordering binnen een periode van 24 maanden in zijn geheel zal kunnen worden afgelost en de voorgestelde aflossing tenminste € 25,00 per maand bedraagt.

Artikel 9. (gedeeltelijke) uitstel van betaling

  • 1. Het college verleent (gedeeltelijke) uitstel van betaling indien haar ambtshalve dan wel op basis van een gemotiveerd verzoek van belanghebbende duidelijk is dat belanghebbende geen mogelijkheid heeft om binnen de gestelde betalingstermijn tot volledige aflossing van de vordering over te gaan.

  • 2. Voor zover belanghebbende beschikt over aflossingscapaciteit verbindt het college aan het verleende uitstel de voorwaarde dat belanghebbende deze aflossingscapaciteit aanwendt ter aflossing van de openstaande schuld.

  • 3. Onverminderd het bepaalde in het tweede lid verbindt het college, indien het een fraudevordering betreft, aan de verlening van (verder) uitstel de extra voorwaarde dat belanghebbende indien hij over vermogen beschikt dan wel komt te beschikken, dit vermogen aanwendt ter aflossing van de openstaande schuld, voor zover het vermogen meer bedraagt dan € 2.000,00 bij een alleenstaande of € 3.000,00 bij gehuwden.

  • 4. Bij de vaststelling of belanghebbende over vermogen beschikt als bedoeld in het derde lid:

    • a.

      worden de vorderingen die het gevolg zijn van te veel ontvangen uitkering buiten beschouwing gelaten; en

    • b.

      is het bepaalde in artikel 34, tweede lid, onder a en d van de Participatiewet van overeenkomstige toepassing.

  • 5. Het uitstel wordt ingetrokken indien de belanghebbende de nader overeengekomen aflossing niet nakomt.

  • 6. Voor de periode dat uitstel is verleend wordt geen wettelijke rente in rekening gebracht.

Artikel 10. Niet of niet meer voldoen aan betalingsverplichting

  • 1. Indien de belanghebbende niet bereid is tot het treffen van een minnelijke betalingsregeling of een eerder opgelegde betalingsverplichting niet of niet meer nakomt, wordt de belanghebbende schriftelijk aangemaand tot nakoming van zijn betalingsverplichtingen.

  • 2. Indien de belanghebbende binnen de termijn van twee weken na bekendmaking van de aanmaning, niet voldoet aan zijn betalingsverplichting, wordt het invorderingsbesluit ten uitvoer gelegd door middel van:

    • a.

      invordering bij dwangbevel zoals geregeld in artikel 4:114 en volgende Awb;

    • b.

      een executoriaal beslag overeenkomstig de artikelen 479b tot en met 479g, behoudens artikel 479e, tweede lid Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering;

    • c.

      beslag door een deurwaarder in de zin van het Tweede Boek van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering.

  • 3. Indien het college de invordering overdraagt aan een deurwaarder, worden de kosten van de deurwaarder doorberekend aan de belanghebbende.

Artikel 11. Verzoek tot wijziging van een betalingsverplichting door belanghebbende

Belanghebbende kan een schriftelijk verzoek doen, onder bijvoeging van zijn financiële en andere relevante gegevens met bijbehorende afschriften van bewijsstukken, tot:

  • a.

    wijziging van de eerder vastgestelde betalingsverplichting, of

  • b.

    tijdelijk uitstel van de opgelegde betalingsverplichting, omdat de belanghebbende meent de eerder vastgestelde periodieke aflossingsverplichting niet te kunnen voldoen.

HOOFDSTUK 4 VERHAAL

Artikel 12. Afzien van verhaal

  • 1. In afwijking van artikel 2, eerste lid, onder h kan het college geheel, gedeeltelijk en/of tijdelijk van verhaal afzien indien daarvoor verifieerbare dringende redenen aanwezig zijn, in de zin dat het opleggen van een verhaalsbijdrage leidt tot onaanvaardbare financiële of sociale consequenties voor de onderhoudsgerechtigde of onderhoudsplichtige(n).

  • 2. In afwijking van artikel 2, eerste lid, onder h kan het college afzien van verhaal indien:

    • a.

      de onderhoudsplichtige in het buitenland woont of

    • b.

      het te verhalen bedrag naar verwachting lager is dan € 50,00 per maand. Er wordt dan een heronderzoek ingepland voor over 2 jaar.

Artikel 13. Vaststelling verhaalsbijdrage bij ontbreken rechterlijke uitspraak

  • 1. Het college stelt de verhaalsbijdrage vast aan de hand van de draagkracht van de onderhoudsplichtige en de behoefte van de onderhoudgerechtigde, waarbij de laagste van deze twee bedragen leidend is.

  • 2. De draagkracht van de onderhoudsplichtige wordt vastgesteld conform de alimentatienormen, zoals gepubliceerd in het Tijdschrift voor de Rechterlijke Macht.

  • 3. De draagkracht wordt vastgesteld op basis van door de onderhoudsplichtige ingediende bewijsstukken aangaande de financiële situatie.

  • 4. Eerdere afspraken die zijn gemaakt tussen de onderhoudsgerechtigde en de onderhoudsplichtigen, zoals een convenant, hoeven door het college niet te worden meegenomen bij het bepalen van de verhaalsbijdrage.

  • 5. Indien de onderhoudsplichtige geen of onvoldoende bewijsstukken aangaande de financiële situatie verstrekt, dan wordt ambtshalve de bruto maandelijks aan onderhoudsgerechtigde verstrekte bijstand als onderhoudsverplichting opgelegd.

  • 6. Een opgelegde onderhoudsverplichting gaat in per de eerste dag van de maand, volgend op de maand van het eerste aanschrijven.

Artikel 14. Verhaal bij rechterlijke uitspraak

Het college verhaalt de kosten van de bijstand overeenkomstig de rechterlijke uitspraak in de zin van artikel 62b Participatiewet, indien de onderhoudsplichtige niet aan zijn verplichtingen van de uitvoerbare rechterlijke uitspraak voldoet.

Artikel 15. Verhaal in rechte

  • 1. Indien de belanghebbende niet uit eigen beweging bereid is de verlangde gelden aan het college te betalen dan wel niet of niet tijdig tot betaling daarvan overgaat, besluit het college tot verhaal in rechte.

  • 2. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid, ziet het college af van verhaal in rechte indien er sprake is van een afgesloten vordering en de vordering minder dan € 600,00 bedraagt.

HOOFDSTUK 5 SLOTBEPALINGEN

Artikel 16. Overgangsregeling

  • 1. Deze beleidsregels treden in werking op de dag van bekendmaking, onder intrekking van de Beleidsregels terugvordering WWB 2004 en Beleidsregels verhaal WWB 2004.

  • 2. Ten aanzien van een debiteur of onderhoudsplichtige die op de dag van inwerkingtreding een (aflossings)verplichting heeft lopen en deze nakomt, blijven de oude beleidsregels tot de dag van bekendmaking van toepassing, tenzij op basis van dit nieuw beleid een voordeel optreedt ten opzichte van het oude beleid. In dat geval komt de belanghebbende vanaf het moment dat hij hiertoe zelf een verzoek indient bij het college, dan wel bij het eerstvolgende heronderzoek, in aanmerking voor toepassing van deze nieuwe beleidsregels.

Artikel 17. Citeertitel

Deze beleidsregels kunnen worden aangehaald als de “Beleidsregels terugvordering, verhaal en invordering Kempengemeenten 2016”.

Ondertekening

Aldus besloten in de vergadering van 5 september 2017,
Burgemeester en wethouders van Oirschot,
de secretaris,
Joost Michels,
de burgemeester,
Ruud Severijns,