Regeling vervallen per 01-01-2015

Verordening maatregelen en handhaving WIJ

Geldend van 02-12-2009 t/m 31-12-2014 met terugwerkende kracht vanaf 01-10-2009

Intitulé

Verordening maatregelen en handhaving WIJ

 

De raad van de gemeente Oirschot;

 

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van Oirschot] d.d. 3 november 2009;

 

gelet op artikel 147, eerste lid Gemeentewet, en de artikelen 12, eerste lid, onderdeel b, 41, eerste lid, en artikel 12, eerste lid, onderdeel c van de Wet investeren in jongeren;

 

overwegende dat het noodzakelijk is het verlagen van uitkeringen van jongeren van 18 jaar of ouder doch jonger dan 27 jaar bij wijze van sanctie bij verordening te regelen en

 

tevens overwegende dat het noodzakelijk is bij verordening regels te stellen met betrekking tot het bestrij-den van misbruik en oneigenlijk gebruik van de Wet investeren in jongeren;

 

B E S L U I T :

 

vast te stellen de volgende Verordening maatregelen en handhaving Wet investeren in jongeren.

 

 

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsomschrijving

  • 1 In deze verordening wordt verstaan onder:a. wet: de Wet investeren in jongeren (WIJ); b. WIJ-norm: de op grond van hoofdstuk 4 van de wet op de jongere van toepassing zijnde norm, vermeerderd of verminderd met de op grond van dat hoofdstuk door het college vastgestelde verhoging of verlaging;c. maatregel: de verlaging van de inkomensvoorziening op grond van artikel 41, eerste lid WIJ; d. benadelingsbedrag: het bruto bedrag dat als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van een inlichtingenverplichting ten onrechte is verleend als inkomensvoorziening op grond van de wet; e. college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oirschot.f. standaardmaatregel: de maatregel die passend is voor de gedraging zoals die in de verordening is opgenomen.

     

Artikel 2 Afstemming

  • 1 Onverminderd artikel 42 van de wet, verlaagt het college, overeenkomstig deze verordening, het bedrag van de aan de jongere toegekende inkomensvoorziening, indien de jongere naar het oordeel van het college de op hem rustende verplichtingen, bedoeld in hoofdstuk 5 van de wet, of de uit artikel 30c, tweede lid of derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen voortvloeiende verplichtingen, niet of onvoldoende nakomt, dan wel zich jegens het college zeer ernstig misdraagt.

  • 2 Een maatregel wordt afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de omstandigheden van de jongere en kan daarom afwijken van de in deze verordening genormeerde maatregelen.

     

Artikel 3 Berekeningsgrondslag

  • 1 De maatregel wordt toegepast op de voor de jongere van toepassing zijnde WIJ-norm.

  • 2 In afwijking van het eerste lid kan de maatregel ook worden toegepast op de bijzondere bijstand indien:a. aan belanghebbende bijzondere bijstand wordt verleend met toepassing van artikel 12 van de Wet werk en bijstand; ofb. de verwijtbare gedraging van belanghebbende, in relatie met zijn recht op bijzondere bijstand, daartoe aanleiding geeft.

     

Artikel 4 Het besluit tot opleggen van een maatregel

In het besluit tot opleggen van een maatregel worden in ieder geval vermeld: de reden van de maatregel, de duur van de maatregel, het percentage waarmee de inkomensvoorziening wordt verlaagd en, indien van toepassing, de reden om af te wijken van een standaardmaatregel.

 

Artikel 5 Afzien van het opleggen van een maatregel

  • 1 Onverminderd artikel 41, tweede lid, van de wet, ziet het college af van het opleggen van een maatregel indien:a. de gedraging meer dan één jaar vóór constatering van die gedraging door het college heeft plaatsgevonden, tenzij de gedraging een schending van de inlichtingenplicht inhoudt en als gevolg van die gedraging ten onrechte inkomensvoorziening is verleend. b. het college dringende redenen aanwezig acht.

  • 2 Indien het college afziet van het opleggen van een maatregel op grond van dringende redenen, wordt de jongere daarvan schriftelijk mededeling gedaan.

  • 3 Het college kan volstaan met het opleggen van een waarschuwing indien bijzondere omstandigheden daartoe aanleiding vormen.

     

Artikel 6 Ingangsdatum

  • 1 De maatregel wordt opgelegd met ingang van de kalendermaand volgend op de datum waarop het besluit tot het opleggen van de maatregel aan de jongere is bekendgemaakt. Daarbij wordt uitgegaan van de voor die maand geldende WIJ-norm.

  • 2 In afwijking van het eerste lid kan de maatregel met terugwerkende kracht worden opgelegd, voorzover de inkomensvoorziening nog niet dan wel ten onrechte is betaald.

     

Artikel 7 Samenloop van gedragingen en recidive

  • 1 Indien een jongere zich tegelijkertijd schuldig maakt aan verschillende gedragingen die het niet nakomen van een verplichting als genoemd in artikel 2, eerste lid, inhouden, wordt voor het bepalen van de hoogte en duur van de maatregelen rekening gehouden met elke verwijtbare gedraging afzonderlijk, waarbij de maatregelen worden gecumuleerd.

  • 2 Het college kan de op grond van het eerste lid gecumuleerde maatregelen lager vaststellen indien het daarvoor dringende redenen aanwezig acht.

  • 3 De duur van de maatregel wordt verdubbeld, indien de jongere zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel is opgelegd opnieuw schuldig maakt aan dezelfde als verwijtbare aan te merken gedraging, met uitzondering van het gestelde in artikel 12, lid 2 sub f en g.

  • 4 Met een besluit waarmee een maatregel is opgelegd wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen, als bedoeld in artikel 5, eerste lid, sub b.

     

Hoofdstuk 2 HET NIET NAKOMEN VAN DE VERPLICHTINGEN BEDOELD IN ARTIKEL 45 VAN DE WET

Artikel 8 Indeling in categorieën

Gedragingen van de jongere inhoudende het niet of onvoldoende nakomen van de verplichtingen bedoeld in artikel 45 van de wet, worden onderscheiden in de volgende categorieën:1. Eerste categorie:a. het onvoldoende meewerken aan het opstellen van een plan met betrekking tot de arbeidsinschakeling, waaronder begrepen het onvoldoende meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling;b.het zich niet onderwerpen aan een noodzakelijke behandeling van medische aard.2. Tweede categorie: a. het stellen van onredelijke eisen in verband met door de jongere te verrichten algemeen geaccepteerde arbeid, die het aanvaarden of verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid belemmeren;b. het niet of onvoldoende meewerken aan het behoud of bevorderen van de arbeidsbekwaamheid;c. het niet of onvoldoende meewerken aan activiteiten of werkzaamheden, gericht op de arbeidsinschakeling;d. het nalaten de opgedragen werkzaamheden of activiteiten naar beste vermogen te verrichten.

 

Artikel 9 De hoogte en duur van de maatregel

Onverminderd artikel 2, tweede lid, wordt de maatregel vastgesteld op:a. 10 % van de WIJ-norm gedurende een maand bij gedragingen van de eerste categorie;b. 20 % van de WIJ-norm gedurende een maand bij gedragingen van de tweede categorie.

 

Hoofdstuk 3 NIET NAKOMEN VAN DE INLICHTINGENPLICHT

Artikel 10 Te laat verstrekken van gegevens

Indien een belanghebbende de verplichting op grond van artikel 44 van de wet niet is nagekomen door informatie die van belang is voor zijn recht op een werkleeraanbod of zijn recht op inkomensvoorziening niet binnen de door het college daartoe gestelde termijn te verstrekken, wordt met toepassing van artikel 40 van de wet een maatregel opgelegd van 5% van de WIJ-norm gedurende een maand, onverminderd artikel 2, tweede lid, van deze verordening.

 

Artikel 11 Verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen zonder gevolgen voor de WIJ-voorziening

Indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht bedoeld in artikel 44 van de wet niet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van de inkomensvoorziening, bedraagt de maatregel 5% van de WIJ-norm gedurende een maand, onverminderd artikel 2, tweede lid, van deze verordening.

 

Artikel 12 Verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen met gevolgen voor de WIJ-voorziening

  • 1 Indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht, bedoeld in artikel 44, eerste lid, van de wet heeft geleid tot het ten onrechte toekennen of uitvoeren van het werkleeraanbod of tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van de WIJ-inkomensvoorziening, wordt de maatregel afgestemd op de hoogte van het benadelingsbedrag.

  • 2 Onverminderd artikel 2, tweede lid, wordt de maatregel op de volgende wijze vastgesteld:a. bij een benadelingsbedrag tot € 500,= : 10% van de WIJ-norm gedurende een maand;b. bij een benadelingsbedrag van € 500,= tot € 1.000,= : 20% van de WIJ-norm gedurende een maand; c. bij een benadelingsbedrag van € 1.000,= tot € 2.000,= : 40% van de WIJ-norm gedurende een maand;d. bij een benadelingsbedrag van € 2.000,= tot € 4.000,= : 60% van de WIJ-norm gedurende een maand;e. bij een benadelingsbedrag van € 4.000,= tot € 10.000,= : 100% van de WIJ-norm gedurende een maand;f. bij een benadelingsbedrag van € 10.000,= of hoger: 100% van de WIJ-norm gedurende 2 maanden, indien het Openbaar Ministerie niet tot vervolging overgaat;g. bij recidive binnen 5 jaar waarbij een van de benadelingsbedragen minimaal € 3.000,= bedraagt: 100% van de WIJ-norm gedurende vier maanden, indien het Openbaar Ministerie niet tot vervolging overgaat.

     

Hoofdstuk 4 ZEER ERNSTIGE MISDRAGINGEN

Artikel 13 Zeer ernstige misdragingen

  • 1 Indien de jongere zich tegenover het college of zijn ambtenaren zeer ernstig misdraagt als bedoeld in artikel 41, eerste lid van de wet, wordt onverminderd artikel 2, tweede lid, een maatregel opgelegd.

  • 2 De volgende maatregelen worden bij de te onderscheiden categorieën opgelegd:a. Bij gedragingen in de eerste categorie, te weten verbaal geweld: 20% van de WIJ-norm gedurende 1 maand.b. Bij gedragingen in de tweede categorie, te weten intimidatie of zaakgericht fysiek geweld: 40% van de WIJ-norm gedurende 1 maand.c. Bij gedragingen in de derde categorie, te weten mensgericht fysiek geweld: 100% van de WIJ- norm gedurende 1 maand.

     

Hoofdstuk 5 HANDHAVINGSBELEID

Artikel 14 Handhavingsplan

  • 1 Het college draagt in het kader van de bestrijding van misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet, zorg voor het opstellen van een handhavingsplan.

  • 2 In het in het eerste lid genoemde handhavingsplan komt op zijn minst tot uitdrukking:a. een gemeentelijke visie op handhaving;b. aanpak fraudepreventie;c. aanpak frauderepressie.

     

Hoofdstuk 6 SLOTBEPALINGEN

Artikel 15 Uitvoering en nadere regels

  • 1 De uitvoering van deze verordening berust bij het college.

  • 2 Het college kan in situaties waarin deze verordening niet voorziet nadere regels stellen.

     

Artikel 16 Hardheidsclausule

Het college kan afwijken van de bepalingen in deze verordening, indien toepassing van de verordening naar het oordeel van het college tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

 

Artikel 17 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de eerste dag na bekendmaking en heeft een terugwerkende kracht tot 1 oktober 2009.

 

Artikel 18 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening maatregelen en handhaving WIJ 2009.

 

 

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van 24 november 2009.
 
De griffier,               De voorzitter,Han Struijs             Ruud Severijns 

1

 

Algemene toelichting

 

Op 1 oktober 2009 treedt de Wet investeren in jongeren (WIJ) in werking. Doelstelling van deze wet is de duurzame arbeidsparticipatie in regulier werk van jongeren tot 27 jaar. Om dit te bereiken is in de wet een recht op een zogenaamd werkleeraanbod vastgelegd. Het werkleerrecht berust op het uitgangspunt dat jongeren die goed geschoold zijn en over voldoende kwalificaties beschikken gemakkelijker aan het werk zullen komen en daardoor zelfstandig in hun levensonderhoud kunnen voorzien.

 

De WIJ verplicht gemeenten om te investeren in de arbeidsinschakeling van alle jongeren, ook bij een grote afstand tot de arbeidsmarkt. Daartoe moeten gemeenten jongeren in beginsel een werkleeraanbod doen. Afgeleide van het werkleeraanbod is een inkomensvoorziening voor jongeren vanaf 18 jaar als de jongere onvoldoende inkomsten heeft. Deze inkomensvoorziening is alleen beschikbaar als het werkleeraanbod wegens in de persoon van de jongere gelegen of niet verwijtbare omstandigheden zijnerzijds geen optie is, als het werkleeraanbod onvoldoende inkomsten genereert of er nog geen werkleeraanbod kan worden gedaan. De samenhang tussen het werkleeraanbod enerzijds en de inkomensvoorziening anderzijds is een bepalend element in de WIJ.

 

De relatie tussen werken/leren en een uitkering is fundamenteel anders dan de WWB, waarbij het recht op bijstand vooropstaat met als afgeleide de plicht tot arbeidsparticipatie. Met de WIJ wordt een ‘paradigmawisseling’ beoogd: is het uitgangspunt in de WWB ‘een uitkering, mits’ in de WIJ is dit omgedraaid en geldt als uitgangpunt ‘geen uitkering, tenzij’.

 

Aanvaardt de jongere het werkleeraanbod en is het inkomen ontoereikend, dan bestaat in beginsel recht op een inkomensvoorziening. Deze inkomensvoorziening volgt in grote lijnen de WWB voor wat betreft de voorwaarden die aan het recht zijn verbonden en de normering die geldt voor de hoogte van deze voor-ziening.

 

Evenals in de WWB geldt binnen de WIJ een stelsel van rechten en plichten. De gemeente is verplicht een werkleeraanbod en eventueel een inkomensvoorziening aan te bieden, de jongere is daartegenover verplicht zich te houden aan diverse verplichtingen. Worden deze verplichtingen geschonden, dan dient de inkomensvoorziening verlaagd te worden (artikel 41, eerste lid, WIJ). Die verlaging geschiedt conform de regels die in een gemeentelijke verordening moeten zijn vastgelegd (artikel 12, eerste lid, onderdeel b, WIJ).

 

Met de Verordening maatregelen en handhaving WIJ 2009 wordt voldaan aan deze verplichting. Daarbij is voor wat betreft de hoogte van de op te leggen maatregelen aangesloten bij de hoogte van de maatregelen zoals die in de verordening afstemming en handhaving WWB 2007 zijn opgenomen.

 

Een belangrijk verschil tussen de WIJ en de WWB is dat de WIJ-inkomensvoorziening niet verlaagd kan worden als de jongere zich schuldig maakt aan tekortschietend besef van verantwoordelijkheid in de voor-ziening in het bestaan, anders dan in de vorm van schending van één van de in artikel 41 WIJ genoemde verplichtingen. Dat heeft tot gevolg dat de inkomensvoorziening niet verlaagd kan worden in geval van het onverantwoord interen van vermogen en bij verwijtbare werkloosheid, als deze gedragingen leiden tot het indienen van een aanvraag voor een werkleeraanbod. Het belang van duurzame arbeidsparticipatie van de jongere heeft in deze geprevaleerd boven het als maatregelwaardig aanmerken van de bovengenoemde gedragingen.

 

In deze verordening is ten aanzien van de gedraging “tekortschietend besef van verantwoordelijkheid” dan ook geen “strafbepaling” opgenomen.

 

HandhavingOp grond van art. 12 lid 1 sub c WIJ dient de gemeenteraad bij verordening regels te stellen met betrekking tot het bestijden van misbruik en oneigenlijk gebruik van de WIJ. De WWB kent een soortgelijke verplichting.

 

In de Verordening afstemming en handhaving WWB 2007 zijn regels vastgesteld ten aanzien afstemming en ten aanzien van misbruik en oneigenlijk gebruik van de WWB.

 

In de verordening maatregelen en handhaving WIJ 2009 zijn beide onderwerpen daarom ook gecombineerd in één verordening. Hierdoor hoeft geen afzonderlijke fraudeverordening te worden opgesteld.

 

Verlagen is maatwerkHoewel de gemeenteraad de regels stelt over het verlagen van de inkomensvoorziening, is het verlagen van de inkomensvoorziening een vorm van maatwerk, waarmee het college is belast. Evenals dat binnen de kaders van de WWB het geval is, dient de maatregel afgestemd te worden op de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de omstandigheden van de jongere. Het uitgangspunt wordt gevormd door de regels die ter zake door de gemeenteraad zijn gesteld. In de Maatregelverordening zijn de gedragingen die een schending van de verplichtingen opleveren genormeerd. Die normering is echter niet absoluut. Zowel in de ernst van de gedraging als de mate van verwijtbaarheid of de omstandigheden van de jongere kan aanleiding worden gevonden om van de standaardmaatregel af te wijken. Ontbreekt elke vorm van verwijtbaarheid, dan is het college echter zonder meer verplicht om van verlaging af te zien (artikel 41, tweede lid, WIJ). Vanwege het karakter van de inkomensvoorziening als minimuminkomen is tevens bepaald dat binnen drie maanden heroverweging van de verlaging plaatsvindt. Daarmee wordt gewaarborgd dat de verlaging ook afgestemd blijft op de omstandigheden van de jongere en deze niet onaanvaardbaar lang over een te laag inkomen blijft beschikken.

 

Berekeningsgrondslag en duur van de maatregelDe maatregel wordt in deze verordening toegepast op de toepasselijke WIJ-norm. Ingegeven door overwegingen van uitvoerbaarheid, zou de gedachte kunnen rijzen dat het noemen van vaste bedragen in de verordening wellicht handiger zou zijn. Daar tegenover staat echter dat dit spoedig tot vormen van rechts-ongelijkheid en disproportionaliteit kan leiden. Een maatregel van € 250,- betekent voor een 20-jarige een verlies van vrijwel de volledige inkomensvoorziening, terwijl dit voor een 21-jarige verhoudingsgewijs een veel minder groot aandeel betreft. Bovendien roept het verlagen van de inkomensvoorziening met een vast bedrag ook het beeld op van een boete. Mede om die redenen is de maatregel in deze verordening gerelateerd aan de toepasselijke WIJ-norm.

 

De term 'maatregel'Het verlagen van de inkomensvoorziening op grond van het feit dat de belanghebbende zijn verplichtingen niet of in onvoldoende mate is nagekomen, wordt in de WIJ aangeduid als het verlagen van de inkomensvoorziening. Gebruikelijk onder gemeenten is echter de term ‘maatregel’. Daarmee wordt niet alleen aangesloten bij het spraakgebruik dat ook binnen de bijstandspraktijk gangbaar is, maar wordt ook het corrigerende karakter ervan benadrukt. Om die reden is in de verordening de term ‘maatregel’ gebruikt om een verlaging aan te duiden.

 

Relatie met Verordening Werkleeraanbod WIJ 2009De verordening Werkleeraanbod WIJ 2009 en de verordening maatregelen en handhaving WIJ 2009 vor-men twee kanten van dezelfde medaille. Immers, de WIJ legt het college plicht op om jongeren een werkleeraanbod te doen. Het werkleeraanbod wordt door de verordening Werkleeraanbod WIJ 2009 gefacili-teerd. Anderzijds staat daar wel tegenover dat de jongere verplicht is het aanbod te aanvaarden en de verplichtingen die aan het werkleeraanbod zijn gekoppeld na te leven. Komt de jongere die verplichtingen niet na, dan vormt de verordening maatregelen en handhaving WIJ het kader voor verlaging van de inkomensvoorziening. Beide verordeningen sluiten dus op elkaar aan. In de verordening Werkleeraanbod WIJ 2009 is vastgelegd onder welke voorwaarden en omstandigheden tot intrekking van het werkleeraanbod (en daarmee de inkomensvoorziening) kan worden overgegaan (art. 11).  

 

Artikelsgewijze toelichting

 

Artikel 1. BegripsomschrijvingBehoeft geen nadere toelichting

 

Artikel 2. AfstemmingEerste lidHerhaald is de wettelijke grondslag voor het opleggen van een maatregel (artikel 41, eerste lid, WIJ). Verwezen wordt naar artikel 42 WIJ om aan te geven dat de imperatief voorgeschreven verlaging middels een maatregel niets afdoet aan intrekking van de inkomensvoorziening vanwege intrekking van het werkleeraanbod. Als daartoe wordt besloten, dan komt verlaging niet meer aan de orde.

 

Tweede lidIn het tweede lid is de hoofdregel neergelegd: het college dient een op te leggen maatregel af te stemmen op de individuele omstandigheden van de jongere en de mate van verwijtbaarheid. Deze bepaling brengt met zich mee dat het college bij elke op te leggen maatregel zal moeten nagaan of gelet op de individuele omstandigheden van de betrokken jongere afwijking van de hoogte en de duur van de voorgeschreven standaardmaatregel geboden is. Afwijking van de standaardmaatregel kan zowel een verzwaring als een matiging betekenen en kan zowel zijn gebaseerd op de ernst van de gedraging als de mate van verwijtbaarheid of de omstandigheden van de jongere afzonderlijk. Waar verderop in de verordening gedragingen worden genormeerd, kan daarvan dus worden afgeweken op de genoemde gronden.

 

Dit betekent dat het college bij het beoordelen of een maatregel moet worden opgelegd, en zo ja welke, telkens de volgende drie stappen moet doorlopen:Stap 1: vaststellen van de ernst van de gedraging.Stap 2: vaststellen van de verwijtbaarheid.Stap 3: vaststellen van de omstandigheden van de jongere.

 

De ernst van de gedraging komt tot uitdrukking in het standaardpercentage waarmee de inkomensvoor-ziening wordt verlaagd. Wat betreft de beoordeling van de mate van verwijtbaarheid wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 5.

 

Matiging van de opgelegde maatregel wegens persoonlijke omstandigheden kan bijvoorbeeld in de volgende gevallen aan de orde zijn:• bijzondere financiële omstandigheden van de jongere, zoals bijvoorbeeld hoge woonlasten of andere vaste lasten of uitgaven van bijzondere aard waarvoor geen financiële tegemoetkoming mo-gelijk is;• sociale omstandigheden, gezinnen met kinderen bijvoorbeeld;• bij een opeenstapeling van maatregelen: de zwaarte van het geheel van maatregelen is niet even-redig aan de ernst van de gedraging en de mate van verwijtbaarheid.

 

Artikel 3. De berekeningsgrondslagEerste lidIn dit lid is het uitgangspunt vastgelegd dat een maatregel wordt opgelegd over de van toepassing zijnde WIJ-norm. Onder de WIJ-norm wordt verstaan de wettelijk van toepassing zijnde norm, nadat hierop de Verordening toeslagen en verlagingen WIJ 2009 is toegepast.

 

Tweede lid Onderdeel a. De 18 tot 21-jarigen ontvangen een lage jongerennorm, die indien noodzakelijk wordt aangevuld door middel van aanvullende bijzondere bijstand in de kosten van levensonderhoud. Indien de maatregel alleen op de lage jongerennorm wordt opgelegd, zou dit leiden tot rechtsongelijkheid ten opzichte van de 21-jarigen.

 

Onderdeel b. Deze bepaling maakt het mogelijk dat het college in incidentele gevallen een maatregel oplegt over de bijzondere bijstand. Er moet dan wel een verband bestaan tussen de gedraging van een belanghebbende en zijn recht op bijzondere bijstand. 

Artikel 4. Het besluit tot opleggen van een maatregelHet verlagen van de inkomensvoorziening omdat een maatregel wordt opgelegd, vindt plaats door middel van een besluit. In dit artikel wordt aangegeven wat in het besluit in ieder geval moet worden vermeld. Deze eisen vloeien rechtstreeks voort uit de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en dan met name het motiveringsbeginsel. Het motiveringsbeginsel houdt onder andere in dat een besluit aan betrokkene ken-baar is gemaakt en deugdelijk is gemotiveerd (afdeling 3.7 Awb ).

 

Artikel 5. Afzien van het opleggen van een maatregelNaast de redenen genoemd in dit artikel waarin afgezien kan worden van het opleggen van een maatregel wordt verwezen naar artikel 41, tweede lid, WIJ waarin is vastgelegd dat van een maatregel wordt afgezien als iedere vorm van verwijtbaarheid ontbreekt.

Eerste lidEen reden om af te zien van het opleggen van een maatregel is dat de gedraging te lang geleden heeft plaatsgevonden (verjaring). Omwille van de effectiviteit (‘lik op stuk’) is het nodig dat een maatregel spoedig nadat de gedraging heeft plaatsgehad, wordt opgelegd. Om deze reden wordt onder a. geregeld dat het college geen maatregelen oplegt voor gedragingen die langer dan één jaar geleden hebben plaatsgevonden.Onder b. wordt geregeld dat om dringende redenen kan worden afgezien van het opleggen van een maatregel. Wat dringende redenen zijn is afhankelijk van de concrete situatie en kan dus niet op voorhand worden vastgelegd.

 

Tweede lidHet besluit om af te zien van een maatregel kan wel een rol spelen bij het vaststellen van recidive (artikel 7 lid 4). Om die reden moet het besluit af te zien van een maatregel om dringende redenen schriftelijk kenbaar worden gemaakt aan de belanghebbende (lid 2).

 

Derde lidHierin wordt geregeld dat het college kan volstaan met het opleggen van een waarschuwing in bijzondere omstandigheden. Wat bijzondere omstandigheden zijn, is afhankelijk van de individuele situatie van de belanghebbende. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan een belanghebbende die zeer actief meewerkt aan zijn arbeidsinschakeling, maar een enkele keer is vergeten zijn inschrijving bij het UWV- WERKbedrijf te verlengen. In dit geval zou het toepassen van een verlaging op de uitkering een te zware maatregel kunnen zijn, terwijl het toch goed is een waarschuwing te geven om het belang van de inschrijving te onderstrepen.

 

Artikel 6. Ingangsdatum Eerste lidHet opleggen van een maatregel vindt plaats door het verlagen van de uitkering. Verlaging van de inkomensvoorziening kan in beginsel op twee manieren:• met terugwerkende kracht, door middel van een herziening van de inkomensvoorziening; of• door middel van verlaging van het uitkeringsbedrag in de eerstvolgende maand(en).Het verlagen van de inkomensvoorziening die in de nabij toekomst wordt verstrekt, is de gemakkelijkste methode. De gemeente hoeft in dat geval niet over te gaan tot herziening van de inkomensvoorziening en het te veel betaalde bedrag aan inkomensvoorziening terug te vorderen. Om die reden is in dit lid vastgelegd dat een maatregel in beginsel wordt opgelegd met ingang van de eerstvolgende kalendermaand waarover de inkomensvoorziening nog niet betaalbaar is gesteld, waarbij wordt uitgegaan van de voor die maand geldende WIJ-norm.

 

Tweede lidWanneer een inkomensvoorziening nog niet (volledig) aan de belanghebbende is uitbetaald, kan het praktisch zijn om de verlaging van de inkomensvoorziening te verrekenen met het bedrag dat nog moet worden uitbetaald.

 

Als de belanghebbende ten onrechte inkomensvoorziening heeft ontvangen en deze inmiddels is beëindigd, kan er geen maatregel meer worden toegepast op toekomstige betalingen. Wanneer de belanghebbende bijvoorbeeld 1 jaar geleden gedurende drie maanden inkomsten heeft verzwegen, wordt de maat-regel opgelegd over de periode dat de verwijtbare gedraging feitelijk heeft plaatsgevonden. Dit houdt in dat de maatregel met terugwerkende kracht wordt opgelegd door middel van een herziening van het recht op inkomensvoorziening over de maanden waarop de gedraging betrekking heeft. De ten onrechte geno-ten inkomensvoorziening (inclusief maatregel) wordt vervolgens van de belanghebbende teruggevorderd.

 

Indien het ten onrechte verstrekte bedrag aan inkomensvoorziening bijna gelijk is aan de WIJ-norm, kan de maatregel niet of niet volledig geëffectueerd worden. Er kan namelijk niet meer teruggevorderd worden, dan er aan inkomensvoorziening is verstrekt. In deze gevallen kan de maatregel alleen op een lopende inkomensvoorziening worden toegepast. Indien de belanghebbende geen inkomensvoorziening meer ontvangt, kan de maatregel niet worden geëffectueerd. Overigens moet de maatregel wel worden opgelegd, ook al kan deze niet worden geëffectueerd. Door het opleggen van de maatregel wordt immers ook het signaal afgegeven dat de gedraging niet wordt geaccepteerd.

 

Artikel 7. Samenloop van gedragingen en recidiveEerste lidDe regeling voor de samenloop van gedragingen heeft betrekking op verschillende gedragingen van een jongere die (min of meer) gelijktijdig plaatsvinden.

 

De regeling geldt dus niet voor een bepaalde gedraging die verschillende schendingen van verplichtingen met zich meebrengt. Indien sprake is van schending van meerdere verplichtingen door één gedraging, vindt een opeenstapeling van maatregelen plaats op basis van het principe “streng en rechtvaardig”: de zwaarte van de maatregel dient in balans te zijn met de zwaarte van het verwijtbaar gedrag dan wel het gebrek aan besef van verantwoordelijkheid.

 

Derde lidIndien binnen één jaar na een eerste verwijtbare gedraging sprake is van een herhaling van de verwijtbare gedraging (recidive), wordt de grotere mate van verwijtbaarheid tot uitdrukking gebracht in een verdubbeling van de duur van de maatregel. Onder eerste verwijtbare gedraging wordt de eerste gedraging verstaan die aanleiding is geweest tot een maatregel, ook indien de maatregel wegens dringende redenen niet is geëffectueerd. Voor het bepalen van de aanvang van de termijn van 12 maanden, geldt het tijdstip waarop het besluit waarmee de (al dan niet geëffectueerde) maatregel is opgelegd, bekend is gemaakt. 

Vierde lidVoor het vaststellen van recidive wordt ook rekening gehouden met een besluit om af te zien van een maatregel om dringende redenen. In dit geval is de inkomensvoorziening weliswaar niet verlaagd, maaris wel vastgesteld dat sprake was van een verwijtbare gedraging.

 

Artikel 8. Indeling in categorieënDe gedragingen die verband houden met het niet nakomen van de verplichtingen bedoeld in art. 45 van de WIJ, worden in twee categorieën onderscheiden. Hierbij is de ernst van de gedraging het onderscheidend criterium. Een gedraging wordt ernstiger geacht naarmate de gedraging concretere gevolgen heeft voor het niet realiseren of behouden van arbeidsinschakeling.Voor de gedragingen “het niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid” en “het voor het door eigen toedoen niet behouden van algemeen geaccepteerde arbeid” is geen maatregel opgenomen. Dit vloei voort uit het systeem van de WIJ. In dergelijke gevallen vervalt het recht op werkleeraanbod en van een eventuele inkomensvoorziening.

 

Artikel 9. De hoogte en duur van de maatregelVoor de hoogte en de duur van de maatregelen is aangesloten bij de hoogte van de vergelijkbare maatregelen in de bestaande WWB-verordening afstemming en handhaving 2007.

 

Artikel 10. Te laat verstrekken van gegevensIndien een jongere de voor het werkleeraanbod of de inkomensvoorziening van belang zijnde gegevens of gevorderde bewijsstukken niet op tijd verstrekt, kan het college het recht op inkomensvoorziening opschorten (artikel 40, eerste lid, WIJ). Het college geeft de jongere vervolgens een termijn waarbinnen hij zijn verzuim kan herstellen (de hersteltermijn). Wordt de gevraagde informatie niet binnen de gestelde termijn aan de gemeente verstrekt, dan kan het college de het besluit tot vaststelling van de inkomensvoorziening intrekken (artikel 40, vierde lid, tweede volzin, WIJ). Worden de gevraagde gegevens wél binnen de hersteltermijn verstrekt, wordt de inkomensvoorziening voortgezet, maar wordt tevens een maatregel opgelegd. Dit artikel regelt de hoogte van de maatregel.

 

Artikel 11. Verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen zonder gevolgen voor de WIJ-voorziening In dit artikel wordt de zogeheten ‘nulfraude’ geregeld: het verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen, zonder dat deze gedraging gevolgen heeft voor de hoogte van de inkomensvoorziening. Een voorbeeld van nulfraude kan zijn het niet melden van een niet-rechthebbende partner.

 

Artikel 12. Verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen met gevolgen voor de WIJ-voorzieningEerste lidIn artikel 44, eerste lid, WIJ is bepaald dat de jongere op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling doet van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn recht op een werkleeraanbod of zijn recht op een inkomensvoorziening. De ernst van de gedraging komt tot uitdrukking in de hoogte van het benadelingsbedrag. Dat is het door de gemeente te veel betaalde bedrag aan netto inkomensvoorziening, vermeerderd met de loonbelasting en de premies volksverzekeringen waarvoor de gemeente krachtens de Wet op de loonbelasting 1964 inhoudingsplichtige is, alsmede de vergoeding, bedoeld in artikel 46 van de Zorgverzekeringswet, voorzover deze belasting, premies en vergoeding niet verrekend kunnen worden met de door het college af te dragen loonbelasting, premies volksverzekeringen en vergoeding.

 

Tweede lidAls de jongere onjuiste of onvolledige inlichtingen heeft verstrekt, waardoor aan hem de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend, wordt de maatregel afgestemd op de hoogte van het bedrag dat ten onrechte of te veel aan inkomensvoorziening is verstrekt (het fraudebedrag). Dit lid regelt de hoogte van de maatregelen die voor, de te onderscheiden categorieën van ten onrechte of te veel ontvangen inkomensvoorziening, worden opgelegd. Met de indeling in categorieën wordt bewerkstelligd dat de maatregel toeneemt naarmate het fraudebedrag hoger is.

 

Onderdeel g. In het algemeen is sprake van recidive indien zich binnen 12 maanden na bekendmaking van een besluit om een maatregel op te leggen een nieuwe verwijtbare gedraging voordoet. Indien echter bij de nieuwe verwijtbare gedraging sprake is van onjuiste of onvolledige inlichtingen met een benadelingsbedrag (fraudebedrag) van € 3.000,= of meer, bedraagt de recidivetermijn 5 jaar.

 

Artikel 13. Zeer ernstige misdragingenEerste lidOnder de term ‘zeer ernstige misdragingen’ kunnen diverse vormen van agressie worden verstaan, zij het dat er sprake moet zijn van verwijtbaarheid en van gedrag dat in het normale menselijke verkeer in alle gevallen als onacceptabel kan worden beschouwd.

 

In artikel 41, eerste lid, wordt gesproken over ‘het zich jegens het college zeer ernstig misdragen’. Dit betekent dat alleen (zeer) agressief gedrag tegenover leden van het college en zijn ambtenaren aanleiding zijn voor het opleggen van een maatregel. Er kan dus geen maatregel worden opgelegd als een klant zich agressief heeft gedragen tegenover een medewerker van een andere organisatie die belast is met de uitvoering van de WIJ (bijvoorbeeld een re-integratiebedrijf). Het is in dat geval wellicht wel mogelijk om een maatregel op te leggen wegens het niet of onvoldoende meewerken aan activiteiten of werkzaamheden, gericht op arbeidsinschakeling (artikel 8, lid 2, sub c van deze verordening).

 

Tweede lidDe categorieën geven de respectievelijke graad van de ernstige misdragingen aan. De daarbij te nemen maatregelen nemen overeenkomstig in zwaarte toe. Hierbij worden de volgende categorieën van misdragingen onderscheiden:a. verbaal geweld (schelden, discriminatie);b. intimidatie (uitoefenen van psychische druk), zaakgericht fysiek geweld (vernielingen);c. mensgericht fysiek geweld (mishandeling).

 

Indien zich meerdere agressieve gedragingen tegelijkertijd voordoen, wordt overwogen meerdere maatregelen toe te passen (zie ook de toelichting bij artikel 7).

 

Het opleggen van een maatregel staat geheel los van het doen van aangifte bij de politie. Het college legt een maatregel op, terwijl het daarnaast met betrekking tot deze gedraging ook nog aangifte kan doen bij de politie.

 

Artikel 14. HandhavingsplanMiddels deze bepaling wordt uitvoering gegeven aan de verplichting die de WIJ oplegt aan de gemeenteraad om bij verordening regels te stellen met betrekking tot het bestrijden van misbruik en oneigenlijk gebruik van de WIJ. De bepaling is identiek aan hetgeen in de verordening afstemming en handhaving WWB 2007 is opgenomen terzake van eenzelfde verplichting op grond van de WWB.

 

Artikel 15. Uitvoering en nadere regelsEvenals de uitvoering van de WWB ligt de uitvoering van deze verordening bij het college.Indien het college dat noodzakelijk acht, kan het nadere regels vaststellen voor de uitvoering.

 

Artikel 16. HardheidsclausuleOp grond van dit artikel heeft het college de bevoegdheid de artikelen van deze verordening buiten toepassing te verklaren of daarvan af te wijken voor zover onverkorte toepassing van deze artikelen onredelijk dan wel onbillijk zal zijn.

 

Artikel 17. InwerkingtredingDit artikel behoeft geen toelichting.

 

Artikel 18 CiteertitelDit artikel behoeft geen toelichting.