Regeling vervallen per 14-03-2013

Verzamelverordening  WWb, Ioaw en Bbz vs 5  2012

Geldend van 11-10-2012 t/m 13-03-2013 met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2012

Intitulé

Verzamelverordening  WWb, Ioaw en Bbz vs 5  2012

§ 1. Algemene bepalingen

Verzamelverordening

WWB, Ioaw, Ioaz en BBZ

INHOUDSOPGAVE

§ 1. Algemene bepalingen……………………………………………………… 4

§ 2. Re-integratie………………………………………………………………… 6

§ 3 Maatregelen / Afstemming………………………………………………… 10

§ 3.1 Algemene bepalingen…………………………………………… 10

§ 3.2 Rechtmatigheid…………………………………………………… 12

§ 3.3 Rechtmatigheid / Doelmatigheid………………………………. 13

§ 3.4 Schending arbeids- en/of re-integratieverplichting doelmatigheid 13

§ 4. Bestrijden misbruik en oneigenlijk gebruik……………………………… 15

§ 5. Toeslagen WWB…………………………………………………………… 16

§ 5.1 Algemene bepalingen…………………………………………… 17

§ 5.2 Criteria voor het verhogen van de bijstandsnorm……………. 18

§ 5.3 Criteria voor het verlagen van de bijstandsnorm of de toeslag 19

§ 6. Slotbepalingen……………………………………………………………… 20

Toelichting Verzamelverordening……………………………………………... 21

Inleiding…………………………………………………………………..21

Inleiding………………………………………………………………….. § 1. Algemene bepalingen……………………………………………… 22

§ 2. Re-integratie………………………………………………………… 22

§ 3. Maatregelen / Afstemming………………………………………… 24

§ 4. Bestrijden misbruik en oneigenlijk gebruik………………………. 27

§ 5. Toeslagen WWB…………………………………………………… 28

§ 6. Slotbepalingen…………………………………………………….. 31

Verzamelverordening WWB, Ioaw, Ioaz en Bbz

De raad van de gemeente Oisterwijk,

gelet op het bepaalde in de:

  • 1.

    Gemeentewet art. 108 en 147

  • 2.

    Wet werk en bijstand, art. 8 en 8a

  • 3.

    Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers, art. 35

  • 4.

    Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidongeschikte gewezen zelfstandigen, art. 35

  • 5.

    Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004

  • 6.

    beleidsaanbeveling subsidiëring arbeidsplaatsen in het kader van re-integratie werkzoekenden

  • 7.

    Wet afschaffing huishoudinkomenstoets

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders d.d. 14 augustus 2012

Besluit:

vast te stellen de Verzamelverordening WWB, Ioaw, Ioaz en Bbz

Artikel 1: definities

  • 1.

    In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      d e wet: Wet werk en bijstand (WWB) met inbegrip van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (Bbz 2004), IOAW en IOAZ;

    • b.

      a lgemene bijstand: de bijstand bedoeld in artikel 5, onderdeel b, van de wet;

    • c.

      b ijstandsnorm: de bijstand bedoeld in artikel 5, onderdeel c, van de wet;

    • d.

      b ijzondere bijstand : de bijstand bedoeld in artikel 5, onderdeel d, van de wet;

    • e.

      g ezinsbijstand:De totale bijstand zoals deze aan de gezamenlijke echtgenoten toekomt, tenzij een van de echtgenoten geen recht op bijstand heeft;

    • f.

      g rondslag: de uitkeringsnorm zoals bedoeld in artikel 5 IOAW en artikel 5 IOAZ;

    • g.

      belanghebbende: de alleenstaande, alleenstaande ouder die of het gezin dat recht heeft / hebben op een uitkering dan wel een voorziening in het kader van de wet;

    • h.

      u itkering: in de context van deze verordening wordt onder uitkering verstaan de bijstandsuitkering of de grondslag IOAW / IOAZ;

    • i.

      arbeidsverplichting: het naar vermogen trachten algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen en te aanvaarden, waaronder begrepen registratie als werkzoekende bij het UWV Werkbedrijf en waarbij geen gebruik wordt gemaakt van een voorziening gericht op het verkrijgen van arbeid;

    • j.

      re-integratieverplichting: de verplichting om gebruik te maken van een voorziening gericht op inschakeling in of het verkleinen van de afstand tot de arbeid waaronder begrepen sociale activering; het meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling en/ of de geschiktheid voor scholing/ opleiding;

    • k.

      I nlichtingenverplichting: de verplichtingom op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling te doen van alle feiten en omstandigheden waarvan redelijkerwijs duidelijk is dat deze van invloed kunnen zijn op de arbeidsinschakeling of het recht op bijstand;

    • l.

      medewerkingsverplichting: de verplichting ommee te werken aan de noodzakelijk geachte voorziening, aan een onderzoek naar het recht op uitkering, waaronder mogelijk een huisbezoek als ook naar de voortgang van het re-integratietraject onderdeel van uitmaken;

    • m.

      benadelingsbedrag: het bedrag dat als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van een inlichtingenverplichting ten onrechte is verleend als uitkering op grond van de wet;

    • n.

      r ecidive: het zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel is opgelegd, opnieuw schuldig maken aan eenzelfde of hiermee vergelijkbare gedraging;

    • o.

      m aatregel: het verlagen van de bijstand of grondslag op grond van artikel 18 tweede lid van de WWB resp. 20 lid 2 IOAW/ IOAZ;

    • p.

      z eer ernstig misdragen: hieronder valt, maar niet uitsluitend agressief gedrag, verbale of fysieke bedreigen of vernielingen aan eigendommen van de gemeente, het UWV, de medewerker of het ingeschakelde re-integratie- of diagnosebedrijf, rechtstreeks verband houdende met de uitvoering van de WWB, IOAW/ IOAZ of Bbz 2004;

    • q.

      w aarschuwing: het officiële besluit waarin afgezien wordt van het opleggen van een maatregel, maar wel wordt bevestigd dat er sprake is van maatregelwaardig gedrag;

    • r.

      voorziening: een door het college noodzakelijk geachte voorziening gericht op inschakeling in de arbeid of zelfstandige maatschappelijke participatie waaronder begrepen een onderzoek naar de belastbaarheid;

    • s.

      de doelgroep: personen aan wie op grond van artikel 7 eerste lid onder a van de wet, of op grond van artikel 34 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW), of op grond van artikel 34 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ) door de gemeente ondersteuning kan worden geboden;

    • t.

      participatie: het naar vermogen meedoen in de samenleving door het verrichten van betaald regulier of gesubsidieerd werk en als dit nog niet mogelijk is door sociale activering;

    • u.

      sociale activering: het verrichten van maatschappelijk zinvolle activiteiten gericht op (uiteindelijk) inschakeling in de betaalde arbeid of op maatschappelijke participatie als betaalde arbeid (nog) niet mogelijk is;

    • v.

      mantelzorg: langdurige zorg voor meer dan 10 uur per week die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt gegeven aan een hulpbehoevende door één of meerdere leden van diens directe omgeving, waarbij de zorgverlening direct voortvloeit uit de sociale relatie en die de gebruikelijke zorg van huisgenoten voor elkaar overstijgt;

    • w.

      plan van aanpak: de met een belanghebbende, waaronder begrepen de jongere tot 27 jaar en de alleenstaande ouder met het jongste kind onder de 5 jaar gemaakte en vastgelegde afspraken over de planmatige inzet van een of meer voorzieningen;

    • x.

      nazorg: een voorziening gericht op het voorkomen van terugval in de uitkering gedurende de eerste 6 maanden na uitstroom uit de bijstand;

    • y.

      tegenprestatie: onbeloonde maatschappelijk nuttige activiteiten die worden verricht naast of in aanvulling op reguliere arbeid en die niet leiden tot verdringing op de arbeidsmarkt, zoals bedoeld in artikel 9 lid 1 sub c WWB. De werkzaamheden hoeven niet te leiden tot het versterken van het arbeidsperspectief maar zijn bedoeld als tegenprestatie voor de ontvangen uitkering;

    • z.

      w achttijd: de wachttijd zoals genoemd in artikel 3, lid 5 van deze verordening

aa. duurzame arbeidsinschakeling: algemeen geaccepteerde arbeid die over een periode van ten minste zes maanden wordt verricht en waar geen voorziening aan verbonden is in de vorm van loonkostensubsidie;

bb. U WV -W erk bedrijf: onderdeel van het Uitvoerings Instituut Werknemersverzekeringen waarin de activiteiten van het Centrum voor Werk en Inkomen en de re-integratieactiviteiten van het UWV zijn gebundeld;

2.Voor zover niet anders is bepaald worden begrippen in deze verordening gebruikt in

dezelfde betekenis als in de wet.

§ 2. Re-integratie

Artikel 2: Opdracht en taak van het college.

  • 1.

    Het college biedt personen behorend tot de doelgroep, die dit naar het oordeel van het college nodig hebben, ondersteuning bij arbeidsinschakeling of een voorziening gericht op arbeidsinschakeling, op (economisch zelfstandige) participatie.

  • 2.

    Het college zorgt voor een aanbod aan voorzieningen.

  • 3.

    Het college stemt de ondersteuning tot inschakeling in de arbeid en het bepalen en aanbieden van noodzakelijke voorzieningen af op de kortste weg naar duurzame arbeidsinschakeling en houdt hierbij rekening met de mogelijkheden en omstandigheden van de persoon.

  • 4.

    In afwijking van lid 2 en 3 kan het college besluiten een tegenprestatie te vragen voor de

verstrekte uitkering zonder dat hier de aansluiting op de arbeidsmarkt bij betrokken is. Het

college werkt de criteria voor het vragen van de tegenprestatie uit in de beleidsregels.

  • 5.

    Het college werkt bij de uitvoering van de re-integratie samen met het UWV-Werkbedrijf.

  • 6.

    Het college kan voor het uitvoeren van zijn zorgplicht tot inschakeling in de arbeid

afspraken maken met derden, waaronder het UWV, werkgevers en re-integratiebedrijven.

7.Het college legt het aanbod van een voorziening aan een persoon uit de doelgroep vast in

een beschikking dan wel een trajectplan of plan van aanpak als bijlage bij een

beschikking.

8.Het college bevordert de beschikbaarheid en de inzet van flankerende voorzieningen die

belemmeringen voor arbeidsinschakeling kunnen opheffen.

9.Het college stelt bij het ondersteunen en/of het bepalen en aanbieden van voorzieningen

prioriteiten in verband met de financiële mogelijkheden en maatschappelijke, economische

en conjuncturele ontwikkelingen.

Artikel 3: aanspraak

  • 1.

    Het college biedt ondersteuning krachtens deze verordening aan de persoon die behoort tot de doelgroep en die dit naar het oordeel van het college nodig heeft bij de arbeidsinschakeling of (economisch zelfstandige) maatschappelijke participatie.

  • 2.

    Deze ondersteuning kan bestaan uit: a. een door het college noodzakelijk geachte voorziening; b. een contactpersoon in relatie tot de uitkering en de ondersteuning gericht op

arbeidsinschakeling; c. nazorg.

  • 3.

    De belanghebbende die behoort tot de doelgroep heeft geen aanspraak op ondersteuning voor zover deze een beroep kan doen op een voorliggende voorziening die voldoende bijdraagt aan de arbeidsinschakeling of maatschappelijke participatie.

  • 4.

    Een niet-uitkeringsgerechtigde heeft geen aanspraak op ondersteuning krachtens deze verordening indien:

    • a.

      Het inkomen hoger is dan 110% van de toepasselijke bijstandsnorm of het vermogen hoger dan het maximaal vrij te laten vermogen conform de WWB,

    • b.

      hij / zij betaalde arbeid verricht gedurende meer dan 12 uur per week, of

    • c.

      hij / zij niet bereid is om gedurende tenminste 12 uur per week algemeen geaccepteerde arbeid te verrichten.

  • 5.

    Jongeren tot 27 jaar krijgen de eerste vier weken na melding (zoektijd) geen enkele

    ondersteuning gericht op re-integratie tenzij er sprake is van een WW uitkering. De

    laatste vier weken WW gelden dan als zoektijd. Hierna kan in beginsel pas een

    voorziening worden ingezet als gebleken is dat er voldoende inspanning geleverd is om

    werk te vinden of terug te keren naar school en dit geen resultaat heeft opgeleverd en

    het college heeft vastgesteld dat er een noodzaak bestaat tot het inzetten van een

    voorziening.

Artikel 4: plichten deelnemer

De volgende verplichtingen gelden in beginsel voor de belanghebbende beneden de Aow-gerechtigde leeftijd:

  • 1.

    arbeids-/sollicitatieverplichting en plicht tot tegenprestatie: Verplichting om:

    • a.

      zich te registreren als werkzoekende bij het UWV-Werkbedrijf;

    • b.

      naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen, deze te aanvaarden en ook te behouden;

    • c.

      naar vermogen door het college opgedragen maatschappelijk nuttige werkzaamheden uit te voeren die worden verricht naast of in aanvulling op reguliere arbeid en die niet leiden tot verdringing op de arbeidsmarkt.

  • 2.

    re-integratieverplichting: Verplichting om:

    • a.

      gebruik te maken van een aangeboden voorziening waaronder begrepen een cursus Nederlandse taal als dit naar het oordeel van het college noodzakelijk is.

    • b.

      naar vermogen mee te werken aan de voorziening als ook aan een onderzoek en/of medische keuring naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling dan wel naar de inhoud, passendheid, voortgang en uitvoering van een voorziening, het aanvragen van de indicatie voor de Wet sociale werkvoorziening en flankerende voorzieningen.

  • 3.

    medewerkingverplichting: Verplichting om:

    • a.

      mee te werken aan het ingezette re-integratietraject

    • b.

      aan het onderzoek naar de voortgang hiervan

    • c.

      mee te werken aan een onderzoek naar het recht op uitkering, waaronder mogelijk een huisbezoek.

  • 4.

    inlichtingenverplichting:

Verplichting om op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling te doen aan het

college van alle feiten en omstandigheden die van belang kunnen zijn voor de aanspraak

op ondersteuning of voorziening.

  • 5.

    De verplichtingen bedoeld in de leden 1 en 2 zijn niet van toepassing op de persoon:

  • a.

    die blijkens een indicatiebeschikking of herindicatiebeschikking tot de doelgroep

    behoort van de WSW; of

  • b.

    die recht heeft op een arbeidsongeschikheidsuitkering op grond van de Wet werk en

    arbeidsondersteuning jonggehandicapten

Artikel 5. Criteria ontheffen arbeids- en/of re-integratieplicht

  • 1. Het college verleent tijdelijk --geheel of gedeeltelijk-- ontheffing van de arbeids- en/of re-integratieverplichting met in achtneming van het bepaalde in artikel 9, lid 2, 4, 5 en 6, art 9a van de WWB dan wel artikel 37a van de IOAW/IOAZ.

  • 2. De ontheffing is altijd individueel.

  • 3. Het college stelt, zo nodig in overleg met een externe deskundige, de duur van een ontheffing vast.

  • 4. De ontheffing wordt schriftelijk gegeven onder vermelding van de duur en reden van ontheffing.

  • 5. Het college besluit tijdig voor afloop van een verleende ontheffing tot het al dan niet verlengen ervan.

  • 6. Aan een alleenstaande ouder met een ten laste komend kind jonger dan vijf jaar wordt, op diens verzoek, een ontheffing verleend van de arbeidsverplichting voor de duur van maximaal vijf jaar conform artikel 9a WWB. De re-integratieverplichting geldt wel. Het college legt in beleidsregels vast welke voorzieningen aangeboden kunnen worden.

Artikel 6: Voorzieningen ten behoeve van de belanghebbende

  • 1.

    Het college kan een persoon behorende tot de doelgroep:

  • a.

    laten bemiddelen naar algemeen geaccepteerde arbeid,

  • b.

    begeleiden bij het zoeken naar en verwerven van arbeid,

  • c.

    ondersteunen bij het wegnemen van belemmeringen voor de arbeidsinschakeling,

  • d.

    verwijzen naar en ondersteunen bij deelname aan maatschappelijke participatie in de vorm van sociale activering of het laten verrichten van een tegenprestatie.

  • 2.

    Het college stemt de ondersteuning en voorzieningen af op het vergroten van de

    zelfredzaamheid van belanghebbende via de kortste weg naar duurzaam regulier werk.

Als betaald werk nog niet mogelijk is kan tijdelijk werken met behoud van uitkering worden toegestaan.

  • 3.

    Het college kan aan een persoon behorende tot de doelgroep een uitstroompremie

    toekennen wanneer er sprake is van uitstroom naar een regulier gefinancierde

    arbeidsplaats, waarbij geen gebruik wordt gemaakt van een voorziening in de vorm van

    loonkostensubsidie.

  • 4.

    Indien het college dit noodzakelijk acht kan besloten worden tot het laten werken met

    behoud van uitkering zonder dat dit afgestemd is op de kortste weg naar duurzame

    arbeid, indien dit gericht is op het leveren van een maatschappelijke nuttige

    tegenprestatie voor de verleende uitkering.

  • 5.

    In beleidsregels geeft het college verdere uitwerking aan de aard van de voorzieningen.

Hierbij worden in elk geval de doelgroep, de soort voorziening, de duur van de voorziening, het doel van de voorziening en de verplichtingen van de deelnemers betrokken.

Artikel 7: voorzieningen ten behoeve van werkgevers

  • 1. Het college kan een subsidie verstrekken aan werkgevers, die een arbeidsovereenkomst sluiten met een belanghebbende die behoort tot de doelgroep.

  • 2. Het college kan aan een werkgever een uitstroompremie toekennen wanneer sprake is van uitstroom naar een regulier gefinancierde arbeidsplaats.

  • 3. Het college stelt ten aanzien van de verstrekking van loonkostensubsidie en uitstroompremie beleidsregels vast voor wat betreft de hoogte en duur van de loonkostensubsidie en premie en de voorwaarden waaronder de loonkostensubsidie en premie wordt verstrekt.

Artikel 8: handhaven participatie en beëindigen ondersteuning

  • 1 Bij het niet of niet tijdig nakomen van de verplichtingen gericht op participatie geeft het college uitvoering aan de regels m.b.t. het verlagen van een WWB, IOAW, IOAZ uitkering, zoals opgenomen in paragraaf 3 van deze verordening.

  • 2 Het college kan de ondersteuning of voorziening van een ANW-er of Nug-er beëindigen als deze:

  • a. de arbeids-, re-integratieverplichting en/ of medewerkingsverplichting bij voortduring

    niet of niet tijdig nakomt;

  • b. niet meer tot de doelgroep behoort;

  • c. een andere voorziening wordt aangeboden;

  • d. als een persoon die deelneemt aan een voorziening inkomsten heeft, die naar

    oordeel van het college betekenen dat hij in staat is zonder voorziening een plaats te

    vinden of te behouden op de arbeidsmarkt.

  • 3 Het college kan besluiten enige tijd geen (nieuwe) voorziening aan te bieden als een eerdere voorziening (voortijdig) is beëindigd.

Artikel 9: premie en bijdrage participatie(plaats)

  • 1. Een uitkeringsgerechtigde die onbeloonde additionele werkzaamheden verricht ontvangt conform artikel 10a, zesde lid van de WWB een premie.

  • 2. De duur van de participatieplaats is minimaal zes maanden en maximaal twee jaar. Ieder jaar wordt opnieuw beoordeeld of de participatieplaats de meest geschikte voorziening is.

  • 3. Als de belanghebbende meer dan zes maanden additionele onbetaalde werkzaamheden heeft verricht wordt van degene in opdracht van wie hij deze werkzaamheden uitvoert een halfjaarlijkse bijdrage gevraagd.

  • 4. Het college stelt nadere regels ten aanzien van de participatieplaats, de hoogte van de premie en van de vergoeding zoals bedoeld in lid 3 en de voorwaarden en de verplichtingen die aan de participatieplaats en de premie zijn verbonden.

§ 3 Maatregelen / Afstemming

§ 3.1 algemene bepalingen

Artikel 10. Het opleggen van een maatregel

  • 1. Als de belanghebbende naar het oordeel van het college tekortschietend besef van verantwoordelijkheid betoont voor de voorziening in het bestaan dan wel de verplichtingen genoemd in deze verordening en/of de wet niet of onvoldoende nakomt, waaronder begrepen het zich jegens het college, hun ambtenaren, medewerkers van het Werkplein of ingeschakeld re-integratie of diagnosebedrijf zeer ernstig misdragen, wordt overeenkomstig deze verordening een maatregel opgelegd.

  • 2. Een maatregel wordt afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate waarin de belanghebbende de gedraging kan worden verweten en de omstandigheden waarin hij verkeert.

Artikel 11. De berekeningsgrondslag van de maatregel

  • 1. De maatregel wordt toegepast op de bijstandsnorm zoals bedoeld in de WWB of de grondslag als bedoeld in de IOAW en IOAZ.

  • 2. Deze maatregel bestaat uit een percentage van de bijstandsnorm of grondslag dan wel uit een percentage van het benadelingsbedrag, zoals opgenomen in deze verordening.

  • 3. In afwijking van het eerste lid kan de maatregel ook worden toegepast op de bijzondere bijstand indien:

  • a. aan belanghebbende bijzondere bijstand wordt verleend met toepassing van artikel 12

    (onderhoudsplicht ouders) van de WWB;

  • b. de verwijtbare gedraging van belanghebbende, in relatie tot het recht op bijzondere

    bijstand, daartoe aanleiding geeft.

  • c. het betreft bijzondere bijstand voor woonkosten en / of premie voor

    arbeidsongeschiktheidverzekering aan zelfstandigen die een uitkering voor

    levensonderhoud (hebben) ontvangen krachtens de Bbz 2004 of IOAZ.

  • 4. Onverminderd het bepaalde in de vorige leden kan afstemming plaatsvinden door de

    bijstand bij een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in de

    kosten van het bestaan te verstrekken als geldlening op basis van artikel 48 tweede lid

    onder b van de WWB.

Artikel 12. Ingangsdatum en tijdvak

  • 1.

    Tenzij in deze verordening anders is bepaald, gaat de maatregel in op de eerste dag van de kalendermaand die volgt op de datum waarop het besluit tot het opleggen van de maatregel aan de belanghebbende is bekendgemaakt. Daarbij wordt uitgegaan van de voor die maand geldende bijstandsnorm of grondslag.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid kan de maatregel met terugwerkende kracht worden opgelegd als er sprake is van een besluit op aanvraag of als er sprake is van een schending van de inlichtingenplicht, voor zover de uitkering nog niet is uitbetaald. In deze situatie werkt het verlagen van de uitkering terug tot de datum van aanvraag dan wel de datum waarop het verzuim betrekking heeft.

  • 3.

    In afwijking van het eerste lid kan, voor zover het zelfstandigen betreft die een uitkering voor levensonderhoud hebben ontvangen in de vorm van een geldlening op grond van de Bbz 2004, de maatregel met terugwerkende kracht worden betrokken bij de definitieve vaststelling van die bijstand.

  • 4.

    De uitkering wordt verlaagd voor de duur van één maand, tenzij sprake is van:

  • a.

    samenloop van verschillende gedragingen die het niet nakomen van verplichtingen

inhouden. Hierbij wordt de hoogte en duur van de maatregel vastgesteld op de

gedraging met de hoogste maatregel;

b.wanneer sprake is van recidive wordt in beginsel de duur van de maatregel

verdubbeld tenzij in deze verordening anders is bepaald. Met een besluit waarmee

een maatregel is opgelegd wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op

grond van dringende redenen dan wel het geven van een waarschuwing op grond van

deze verordening;

  • c.

    verwijtbaar gedrag waarvoor in deze verordening een afwijkende duur is vastgesteld.

  • 5.

    Indien door beëindiging van de uitkering de maatregel niet of niet volledig kan worden

    toegepast, wordt het restant van de maatregel ten uitvoer gelegd, zodra de

    belanghebbende opnieuw recht op uitkering heeft. Indien de maatregel als bedoeld in het

    eerste lid niet ten uitvoer is gelegd binnen een termijn van twee jaar na de (fictieve)

    ingangsdatum van de verlaging, komt deze te vervallen.

Artikel 13. Afzien van het opleggen van een maatregel

  • 1. Het college ziet af van het opleggen van een maatregel indien:

  • a. elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt; of

  • b. door het niet (volledig) nakomen van de inlichtingen- of medewerkingsverplichting \

    een reeds eerder toegekende uitkering is of wordt beëindigd en er geen sprake is van

    financiële benadeling.

  • 2. Het college kan afzien van het opleggen van een maatregel indien het daarvoor dringende redenen aanwezig acht.

  • 3. Indien het college afziet van het opleggen van een maatregel op grond van dringende redenen, wordt aan de belanghebbende daarvan schriftelijk mededeling gedaan.

  • 4. De maatregel wegens schending van de inlichtingenplicht wordt niet opgelegd zolang de gedraging wordt onderzocht door het Openbaar Ministerie en blijft definitief achterwege indien ter zake strafvervolging is ingesteld en het onderzoek ter rechtszitting een aanvang heeft genomen, of het recht tot strafvervolging is vervallen ingevolge artikel 74 van het Wetboek van strafrecht.

Artikel 14. Waarschuwing

Het college kan, in plaats van een verlaging, een waarschuwing opleggen indien de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de omstandigheden waarin belanghebbende verkeert daartoe, naar de mening van het college, aanleiding vormt.

Artikel 15. Horen van de belanghebbende(n)

Voordat de uitkering wordt verlaagd, wordt de belanghebbende in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen, maar niet als:

a.de belanghebbende zijn zienswijze al eerder kenbaar heeft gemaakt en er geen sprake is

van nieuwe feiten of omstandigheden; of

  • b.

    binnen de gestelde termijn niet is voldaan aan de inlichtingenverplichting; of

  • c.

    het horen niet nodig is voor het vaststellen van de ernst van de gedraging of de mate van

verwijtbaarheid; of

d.in andere situaties waar dit naar de mening van het college niet noodzakelijk is.

Artikel 16. Besluit

In het besluit tot het opleggen van de maatregel of de waarschuwing wordt in ieder geval vermeld: de reden van de maatregel, de eventuele duur en hoogte van de verlaging als ook de afweging van de individuele belangen zoals bedoeld in deze verordening.

§ 3.2 Rechtmatigheid

Artikel 17. Niet nakomen van de inlichtingenverplichting

1.Bij het niet, niet tijdig of niet volledig voldoen aan de inlichtingenverplichting op grond van

de WWB, IOAW, IOAZ of Bbz, waardoor ten onrechte of tot een te hoog bedrag uitkering

is verleend, wordt onder handhaving van het bepaalde in het tweede lid, de WWB- IOAW-,

of IOAZ uitkering verlaagd met een percentage van de uitkering, afhankelijk van de hoogte

van het benadelingbedrag, zoals bepaald in lid 2 van dit artikel.

  • 2.

    De hoogte van de maatregel bedraagt gedurende één maand:

  • a.

    bij een benadelingsbedrag tot € 2000 20% van de uitkering

b.bij een benadelingsbedrag van € 2000 tot € 4000 40% van de uitkering

c.bij een benadelingsbedrag van € 4000 tot € 8000 60% van de uitkering

d.bij een benadelingsbedrag van € 8000 tot € 10.000 100% van de uitkering

3.Indien uit de houding en gedragingen van de belanghebbende ondubbelzinnig opzettelijk

misbruik of oneigenlijk gebruik van de uitkering blijkt wordt de duur van de maatregel zoals

genoemd in lid 2 verdubbeld.

4.Indien het niet, niet tijdig, of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht op grond van

de WWB, IOAW, IOAZ of Bbz niet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog

bedrag verstrekken van bijstand kan worden volstaan met het opleggen van een

waarschuwing. Als binnen de periode van één jaar wederom de inlichtingenplicht wordt

geschonden zonder financiële benadeling, dan kan een maatregel van 10% worden

opgelegd.

Artikel 18. Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid

1.Indien een belanghebbende een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan heeft betoond, niet zijnde de gedragingen zoals genoemd in lid 4 en lid 6 van dit artikel, dan wordt een maatregel opgelegd die wordt afgestemd op de hoogte van het benadelingsbedrag.

2.De maatregel wordt op de volgende wijze vastgesteld:

10% van het benadelingbedrag als dit lager is dan € 4.000 en 20% van het benadelingbedrag als dit hoger is dan € 4.000.

3.Indien geen benadelingsbedrag kan worden vastgesteld bedraagt de maatregel 20% van de uitkering gedurende één maand.

4.Bij het versneld interen van vermogen of het hebben gedaan van een schenking waarmee rekening zou zijn gehouden bij het verlenen van de bijstand, kan voor de duur van het eerder dan wel langer bijstandsafhankelijk zijn een maatregel worden opgelegd van 100%. Deze maatregel geldt alleen voor de WWB.

5.Als toepassing van het vorige lid leidt tot onbillijkheden wordt toepassing gegeven aan het bepaalde in artikel 48 tweede lid onder b van de WWB en wordt de uitkering verstrekt in de vorm van een geldlening voor de duur van het eerder dan wel langer bijstandsafhankelijk zijn.

6.Bij het verwijtbaar geen of geen volledig recht op een uitkering sociale verzekering of daarmee gelijk te stellen buitenlandse of private aanspraken dan wel bij het verliezen van een dergelijk recht door eigen toedoen wordt een maatregel opgelegd van 100% gedurende 1 maand.

§ 3.3 rechtmatigheid/ doelmatigheid.

Artikel 19. Zeer ernstig misdragen

1.Bij het zich jegens het college, hun ambtenaren, medewerkers van het Werkplein of

ingeschakeld re-integratie of diagnosebedrijf, zeer ernstig misdragen met betrekking tot

het uitvoeren van de WWB of IOAW, een re-integratievoorziening inbegrepen, treedt het

agressieprotocol in werking.

2.De beslissing op een aanvraag voor een WWB- of IOAW uitkering of het recht op een

reeds toegekende uitkering wordt opgeschort wanneer het agressieprotocol in werking

treedt. Na het doorlopen daarvan wordt de aanvraagprocedure vervolgd of het recht op

de uitkering hersteld.

3.Bij een herstel of toekenning van de uitkering per datum van de ernstige misdraging

wordt de WWB of IOAW uitkering verlaagd met 100% gedurende 1 maand of 50% voor

de duur van 2 maanden.

§ 3.4 Schending Arbeids- en/of re-integratieverplichting doelmatigheid.

Artikel 20. Geen of onvoldoende meewerken aan het verkrijgen of behouden van algemeen geaccepteerde arbeid

  • 1.Er wordt een maatregel opgelegd van 100% voor de duur van 1 maand in de volgende situaties:

  • a. het niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid conform de WWB;

  • b. het door eigen toedoen niet behouden van algemeen geaccepteerde arbeid;

  • c. het weigeren van een passend re-integratie aanbod;

  • d. het niet naar vermogen meewerken aan het verrichten van de tegenprestatie;

  • e. het niet aantoonbaar trachten arbeid of passend onderwijs te vinden en te aanvaarden gedurende de wachttijd van 4 weken voor jongeren tot 27 jaar;

  • f. het door een persoon, jonger dan 27 jaar, niet meewerken aan het opstellen, uitvoeren of evalueren van een plan van aanpak.

    • 2.

      Het college kan op basis van individuele omstandigheden besluiten om in afwijking van lid 1 van deze bepaling de maatregel te effectueren door gedurende 2 maanden de uitkering met 50% te verlagen.

    • 3.

      Er wordt een maatregel opgelegd van 50% voor de duur van 1 maand in de volgende situaties:

  • a. het niet naar vermogen trachten algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen;

  • b. het niet naar vermogen meewerken aan een passende re-integratievoorziening waaronder begrepen het deelnemen aan taalverwervingslessen voor mensen die onvoldoende de Nederlandse taal beheersen;

  • c. het niet of in onvoldoende mate meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling of re-integratie;

  • d. het niet voldoen aan de aan de ontheffing verbonden re-integratieverplichtingen die een alleenstaande ouder heeft indien hem op grond van artikel 9a WWB een ontheffing van de arbeidsplicht is verleend;

  • e. bij andere gedragingen die de inschakeling in arbeid belemmeren.

    • 4.

      Er wordt een maatregel opgelegd van 5% voor de duur van 1 maand indien belanghebbende(n) zich niet (tijdig) heeft laten registreren als werkzoekende bij het UWV Werkbedrijf of zijn inschrijving niet (tijdig) heeft laten verlengen.

    • 5.

      De duur van de maatregel als bedoeld in de leden 1 t/m 4 wordt verdubbeld indien er sprake is van recidive. Met het besluit waarmee een maatregel wordt opgelegd is gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen of tot het geven van een waarschuwing.

§ 4. Bestrijden misbruik en oneigenlijk gebruik

Artikel 21. Hoogwaardig handhaven.

  • 1. Het voorkomen en bestrijden van uitkeringsfraude dan wel van misbruik en oneigenlijk gebruik van de WWB, IOAW, IOAZ of Bbz, is ingericht naar het landelijk model voor hoogwaardig handhaven.

  • 2. Het college stelt regels met betrekking tot hoogwaardig handhaven waarbij tenminste wordt aangegeven hoe wordt geregeld:

  • a. de voorlichting over de regelgeving alsmede de daaraan verbonden gevolgen bij

    misbruik en oneigenlijk gebruik;

  • b. de wijze van verificatie van gegevens en van informatie uitwisseling met derden;

  • c. de wijze waarop en frequentie waarin periodieke controles worden uitgevoerd;

  • d. de wijze waarop fraude wordt opgespoord en afgehandeld.

Artikel 22. Controle

Het college doet onderzoek naar de rechtmatigheid van de uitkering en kan daarbij gebruikmaken van controlemiddelen zoals een heronderzoeksplan, huisbezoeken, risicoprofielen, bestandsvergelijkingen en de samenloopsignalen die daaruit voortkomen. Het college onderzoekt daarnaast overige signalen en tips die relevant zijn voor het recht op bijstand.

Artikel 23. Verlaging van de uitkering

Indien belanghebbende onjuiste, onvolledige of in het geheel geen inlichtingen verstrekt die van belang zijn of kunnen zijn voor de hoogte, de duur of de voortzetting van de bijstand, verlaagt het college de bijstand, conform hetgeen hierover is bepaald in paragraaf 3 van deze verordening, onverminderd de mogelijkheid tot terugvordering van de eventueel ten onrechte ontvangen bijstand.

Artikel 24. Aangifte bij het Openbaar Ministerie

Indien een gedraging van belanghebbende als bedoeld in artikel 22 leidt tot benadeling van de gemeente, doet het College, onverminderd de mogelijkheid de bijstand te verlagen en de ten onrechte ontvangen bijstand terug te vorderen, aangifte bij het Openbaar Ministerie, in overeenstemming met de door het Openbaar Ministerie op dit punt gehanteerde uitgangspunten.

Artikel 25. Terugvorderen opgespoorde fraudebedragen.

6.Het college vordert de ten onrechte of tot een te hoog bedrag verleende bijstand, IOAW-,

IOAZ- of Bbz 2004-uitkering als gevolg van het niet nakomen van of handelen in strijd met de inlichtingenverplichtingen volledig terug.

  • 7.Het college stelt regels met betrekking tot herziening, terug- en invordering waarbij

    7. tenminste wordt geregeld:

  • a.

    op welke wijze gebruik wordt gemaakt van de wettelijke bevoegdheid tot herziening, terugvordering en invordering van verstrekte voorziening;

  • b.

    op welke wijze en wanneer er kan worden afgezien van het nemen van een terugvorderingsbesluit;

  • c.

    op welke wijze er geheel of gedeeltelijk van terugvordering dan wel van invordering kan worden afgezien;

  • d.

    met welke frequentie heronderzoeken plaats moeten vinden.

Artikel 26. Verhaal

Het college stelt regels op met betrekking tot verhaal waarin tenminste wordt geregeld:

  • a.

    op welke wijze gebruik wordt gemaakt van de wettelijke bevoegdheid tot verhaal;

  • b.

    wanneer en op welke wijze er wordt afgezien van het nemen van een verhaalsbesluit cq.

het invorderen van te verhalen voorziening;

c.met welke frequentie heronderzoeken plaats dienen te vinden.

§ 5. Toeslagen WWB

§ 5.1 Algemene bepalingen

Artikel 27. aanvullende definities voor deze paragraaf

  • 1.

    In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a.

    normbedra g:het toepasselijke naar leefvorm vastgestelde bedrag als bedoeld in artikel

    20 en 21 van de wet.

  • b.

    ge huwden norm : het normbedrag dat conform de wet wordt toebedeeld aan gehuwden

    waarvan beide echtgenoten jonger zijn dan de Aow-gerechtigde leeftijd.

  • c.

    toeslag:het verhogen van het normbedrag voor alleenstaanden en alleenstaande

    ouders met een percentage (ten hoogste 20%)van het normbedrag voor gehuwden.

  • d.

    verlagen:het verlagen van het normbedrag voor gezinnen met een percentage (ten

    hoogste 20%) van het normbedrag voor gehuwden.

  • e.

    onderhuurder :de persoon, niet zijnde een bloedverwant in de eerste graad, die

    onderhuurt of op commerciële basis een medebewoner is en wiens woonsituatie

    voldoet aan het volgende:

  • 1.

    het te onderhuren/mede te bewonen deel van de woning is

    zelfstandig geschikt voor bewoning,

  • 2.

    de prijs per maand is minstens gelijk aan 10%van het normbedrag

    voor gezinnen en

  • 3.

    de onderhuurder/medebewoner staat ingeschreven in de

    basisadministratie van de gemeente op het onderhuuradres

  • f.

    hoofdbewoner:een belanghebbende die eigenaar of hoofdhuurder is van woonruimte

en die in de woonruimte hoofdverblijf heeft.

g.WSF-/WTOS-kind : een kind met studiefinanciering ingevolge de Wet op de

g. Studiefinanciering 2000 dan wel een tegemoetkoming op grond van de Wet

g. tegemoetkoming studiekosten.

h.zorgbehoevende: degene die is aangewezen op verzorging ter voorkoming van

opname in een verpleeg- of verzorgingstehuis.

i.w oonkosten: Alle met wonen samenkomende kosten zoals huur, hypotheek, energie,

i. water, verzekeringen etc.

j. gedeeltelijke woonkosten : enkele met wonen samenhangende kosten, niet het

geheel hiervan.

Artikel 28: De rechtsgronden

De rechtsgronden voor het verhogen of het verlagen van het normbedrag zijn:

a.het geheel of gedeeltelijk kunnen delen van de algemeen noodzakelijke kosten van het

bestaan met een of meer anderen;

b.de woonsituatie;

Artikel 29: Leeftijdsbegrenzing

De bepalingen van deze verordening gelden alleen voor belanghebbenden van 21 jaar of ouder doch jonger dan de Aow-gerechtigde leeftijd. Voor gehuwden gelden de bepalingen van deze verordening alleen indien beide echtgenoten 21 jaar of ouder doch jonger dan de Aow-gerechtigde leeftijd zijn.

Artikel 30: Indeling categorieën

  • 1. Voor belanghebbenden aan wie bijstand kan worden verleend, geldt een

    categorieaanduiding.

  • 2. De categorieën worden als volgt aangeduid:

  • a. alleenstaande;

  • b. alleenstaande ouder;

  • c. gehuwden. 

§ 5.2 CRITERIA VOOR HET VERHOGEN VAN DE BIJSTANDSNORM

Artikel 31: Toeslag alleenstaande en alleenstaande ouder

  • 1. De toeslag als bedoeld in artikel 25 eerste lid van de wet bedraagt 20% van de gehuwdennorm voor de alleenstaande en alleenstaande ouder in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft.

  • 2. De toeslag als bedoeld in artikel 25 eerste lid van de wet bedraagt 15% van de gehuwdennorm voor de alleenstaande en alleenstaande ouder als deze geen zelfstandige woonruimte bewoont, onderhuurder of medebewoner is.

  • 3. De toeslag als bedoeld in artikel 25 eerste lid van de wet bedraagt 5% van de gehuwdennorm voor de alleenstaande en de alleenstaande ouder die inwonend is bij zijn ouders.

  • 4. De toeslag als bedoeld in artikel 25 eerste lid van de wet bedraagt 10% van de gehuwdennorm voor de alleenstaande en alleenstaande ouder in wiens woning één inwonende zijn hoofdverblijf heeft.

  • 5. De toeslag als bedoeld in artikel 25 eerste lid van de wet bedraagt 5% van de gehuwdennorm voor de alleenstaande en alleenstaande ouder in wiens woning twee inwonenden hun hoofdverblijf hebben.

  • 6. Er is geen recht op een toeslag voor de alleenstaande en de alleenstaande ouder in wiens woning meer dan twee inwonenden hun hoofdverblijf hebben. Huuropbrengsten die de toeslag van 20% van de gehuwdennorm te boven gaan zullen als inkomen op de uitkering in mindering worden gebracht.

  • 7. Voor de toepassing van dit artikel worden:

    • a.

      gehuwden aangemerkt als één inwonende;

    • b.

      niet aangemerkt als een persoon met wie kosten kunnen worden gedeeld:

    • 1.

      de verzorgingsbehoevende die door belanghebbende wordt verzorgd:

    • 2.

      het WSF-/WTOS kind:

    • 3.

      het inwonende kind van 18-21 jaar.

Artikel 32: Afwijkende toeslag bij alleenstaande van 21 of 22 jaar

  • 1.

    Een alleenstaande van 21 jaar heeft geen recht op een toeslag.

  • 2.

    Een alleenstaande van 22 jaar heeft, onverminderd het bepaalde in artikel 34, recht op

een toeslag van 5%in de hierna genoemde gevallen als hij:

  • a.

    alleen een woning bewoont en hij voor die woning woonkosten verschuldigd is;

  • b.

    onderhuurder is op commerciële basis en hij niet is een bloedverwant in de eerste

    graad van de hoofdbewoner.

Artikel 33: Toeslag in verband met woonsituatie

1.Er wordt geen toeslag toegekend als er een woning wordt bewoond waarvoor totaal geen

woonkosten verschuldigd zijn.

2.Er wordt een toeslag toegekend van 10% als er een woning wordt bewoond waarvoor

gedeeltelijke woonkosten verschuldigd zijn.

§ 5.3 CRITERIA VOOR HET VERLAGEN VAN DE BIJSTANDSNORM OF DE TOESLAG

Artikel 34:

Verlagen bijstandsnorm gehuwden

1.Geen verlaging als bedoeld in artikel 26 van de wet wordt toegepast voor de gehuwden bij

wie geen ander zijn hoofdverblijf heeft.

2.Het normbedrag voor gehuwden wordt verlaagd met 10%als de gehuwden

woonkosten verschuldigd zijn voor de woning en deze kunnen delen met één inwonende.

3.Het normbedrag voor gehuwden wordt verlaagd met 15% als de gehuwden woonkosten

verschuldigd zijn voor de woning en deze kunnen delen met méér dan één inwonende.

4.Als de woning gedeeld wordt met meer dan twee inwonenden wordt de hoofdbewoner

gezien als beroepsmatig verhuurder en wordt de uitkering verlaagd met 20% van de

gehuwdennorm. Huuropbrengsten die de toeslag van 20% van de gehuwdennorm te boven gaan zullen als inkomen op de uitkering in mindering worden gebracht.

5.Het normbedrag voor gehuwden wordt verlaagd met 20% als de gehuwden inwonen bij

anderen.

  • 6.

    Voor de toepassing van dit artikel worden:

  • a.

    gehuwden aangemerkt als één inwonende;

  • b.

    niet aangemerkt als een persoon met wie kosten kunnen worden gedeeld:

    • 1.

      de verzorgingsbehoevende die door belanghebbende wordt verzorgd:

    • 2.

      het WSF-/WTOS kind:

    • 3.

      het inwonende kind van 18-21 jaar.

Artikel 35: Verlaging woonsituatie

  • 1.De verlaging als bedoeld in artikel 27 van de wet bedraagt:

  • a. 20% van de gehuwdennorm indien een woning wordt bewoond waarvoor totaal geen

    woonkosten verschuldigd zijn;

  • b. 10% van de gehuwdennorm als er een woning wordt bewoond waarvoor gedeeltelijke woonkosten verschuldigd zijn.

Artikel 36

. Verhogen of verlagen van het normbedrag bij zorgbehoevendheid.

Een zorgbehoevende die door een hoofd- of medebewoner wordt verzorgd, dan wel een

verzorger die een zorgbehoevende hoofd- of medebewoner verzorgt, wordt voor de toepassing van de rechtsgrond als bedoeld in artikel 28, aanhef en onder a en b van deze verordening (inzake het kunnen delen van de kosten met een of meer anderen respectievelijk de woonsituatie), voor wat betreft hun onderlinge zorgrelatie, niet als kostendelende hoofd- of medebewoner aangemerkt.

Artikel 37

. Anti-cumulatiebepaling.

Bij samenloop van toepasselijke rechtsgronden wordt het verhogen dan wel het verlagen van

het normbedrag vastgesteld op maximaal 20%van het normbedrag voor het gehuwden.

§ 6. Slotbepalingen

Artikel 38. Onvoorziene omstandigheden

In alle gevallen waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

Het college kan in bijzondere gevallen afwijken van de bepalingen in deze verordening, als toepassing daarvan tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 39. Inwerkingtreding

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking 8 dagen na publicatie en werkt terug tot en met 1 januari 2012.

  • 2.

    De Verzamelverordening WWB, Ioaw, Ioaz en Bbz 2012 wordt met ingang van datum

inwerkingtreding van de verzamelverordening WWB, Ioaw, Ioaz en Bbz ingetrokken.

Artikel 40. Overgangsrecht

De Verzamelverordening WWB, Ioaw, Ioaz en Bbz 2012 is tot uiterlijk 1 januari 2013 uitsluitend van toepassing op personen als bedoeld in artikel 78w lid 1 WWB.

Artikel 41. Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als: “Verzamelverordening WWB, Ioaw, Ioaz en Bbz” .

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 27 september 2012.

De griffier, De voorzitter,

Mevr. P.G. van Wijk, drs. J.F.M. Janssen

Toelichting Verzamelverordening:

Inleiding:

De verordeningen op re-integratie, afstemming en handhaving zijn samengevoegd tot één verzamelverordening, omdat de onderwerpen zeer nauw samenhangen en vanwege de administratieve lastenverlichting: vereenvoudigen en terugdringen van regels. Met name ook vanwege de nog steeds geldende drang tot terugdringing van het aantal regelingen is aan de verzamelverordening ook de toeslagenverordening toegevoegd. Omdat deze laatste verordening alleen betrekking heeft op de uitkering krachtens de WWB voor levensonderhoud is bij dit hoofdstuk een apart artikel opgenomen met aanvullende begripsbepalingen.

De WWB is met ingang van 2012 aangescherpt en de WIJ per deze datum voor nieuwe aanvragen ingetrokken. Een van de aanscherpingen in de WWB betrof de huishoudinkomenstoets. Echter, op 10 juli 2012 heeft de Eerste Kamer het wetsvoorstel Afschaffing huishoudinkomenstoets aangenomen. Dit betekent dat de bepalingen die op de huishoudinkomenstoets betrekking hebben met terugwerkende kracht tot 1 januari 2012 ongedaan gemaakt zijn, waardoor herziening van de verzamelverordening al na een halfjaar noodzakelijk bleek.

In de verzamelverordening wordt het beleid voor het verhogen van de participatie van mensen die langere tijd aan de kant staan, afgestemd op het eveneens aangepaste sanctiebeleid. De Rijksoverheid wil naast meer participatie op de (zoveel mogelijk reguliere) arbeidsmarkt meer inzet op handhaving en afstemming. Misbruik van sociale zekerheid moet bestraft worden. De gemeenten moeten vanwege een rijksbezuiniging hierop ook meer geld besparen. Dit maakt dat naast daadwerkelijk opsporen en bestraffen van fraude ook het strakker invorderen van openstaande schulden noodzakelijk wordt. Hiervoor staat nog een wetswijziging gepland in januari 2013.

De verordeningen hebben de status van beleidskader. Daarom worden hierin de kaders voor de uitvoering van de regelingen gesteld. Het college zal in beleidsregels en uitvoeringsrichtlijnen deze kaders verder invullen voor de uitvoering, meer dan tot nu toe het geval was. In de basis bestaat de verzamelverordening voor een groot deel uit overname van voort te zetten beleid (soms wat minder gedetailleerd op uitvoering) uit de voormalige verordeningen.

De grootste wijzigingen zitten in de verplichte aanpassingen n.a.v. de wetswijzigingen WWB:

  • -

    De invoering van de zoektermijn van 4 weken voor jongeren tot 27 jaar, wat van invloed is op de re-integratie en de afstemmingsparagraaf;

  • -

    De intrekking van de WIJ waardoor het verplicht aanbieden van het werkleeraanbod vervalt en waarvoor specifieke regels voor de jongeren tot 27 jaar in de plaats komen. Dit werkt vooral door in de re-integratie en maatregelen paragraaf.

  • -

    De introductie van de tegenprestatie voor de uitkering i.p.v. ondersteuning naar werk. Ook dit is vooral te zien in de re-integratie en maatregelen paragraaf.

De Verzamelverordening is als volgt opgebouwd:

  • 1.

    algemene bepalingen

  • 2.

    re-integratie

  • 3.

    maatregelen (afstemming)

  • 4.

    handhaving

  • 5.

    toeslagen

Artikelsgewijze toelichting:

§ 1. Algemene bepalingen

Artikel 1: definities

De centrale rol van participatie in de WWB (werk boven inkomen en iedereen doet mee) raakt in het bijzonder de doelgroep, het karakter en de reikwijdte van begrippen als arbeidsinschakeling, ondersteuning en voorzieningen. De in de verzamelverordening gebruikte begrippen sluiten zoveel als mogelijk aan bij die van de WWB. Dit uit het oogpunt van helderheid en structuur. Hiermee wordt het voor de burger makkelijker om de samenhang te doorzien tussen het doel van de WWB en de in de verordening uitgewerkte beleidskaders. Voor zover er definities niet in de Verordening zijn opgenomen, geldt deze zoals in de wet bedoeld.

§ 2. Re-integratie

Dit hoofdstuk regelt het ondersteunen en het aanbieden van voorzieningen aan werkzoekenden die behoren tot de doelgroep. De opdracht hiertoe is geregeld in artikel 7 van de WWB en 34 IOAW. Voor de IOAZ en Bbz gelden deze regels niet.

Artikel 2: Opdracht en taak van het college.

Het is aan het college om te zorgen voor een voldoende aanbod van voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling. De wet en de verordening gaan uit van door het college noodzakelijk geachte voorzieningen. Door deze omschrijving is het aanbieden van een voorziening afhankelijk te stellen van sociaal-economische factoren en de middelen uit het Participatiebudget. De ondersteuning is dan ook geen afdwingbaar recht zoals een belanghebbende dat het liefst zou zien. Het college moet zorgen voor een gevarieerd aanbod aan voorzieningen en legt deze vast in de beleidsregels. Vanwege het teruglopen van het participatiebudget zal het college hierin prioriteiten stellen.

Nieuw in deze verordening is de mogelijkheid tot het laten verrichten van een tegenprestatie. De tegenprestatie moet bestaan uit tijdelijke maatschappelijk nuttige activiteiten, zonder dat deze er toe bijdragen dat het arbeidsmarktperspectief perse verbetert. Het moet hierbij altijd gaan om kortdurende, tijdelijke activiteiten die geen verdringing op de arbeidsmarkt met zich meebrengen. Het moet ook proportioneel zijn: wat kun je in redelijkheid van iemand verwachten. De gedachte achter de tegenprestatie is dat iemand iets terug doet voor de uitkering.

Lid 3: Het college betrekt bij het afwegen van de belangen bij het aanbieden van voorzieningen onder meer de situatie op de arbeidsmarkt, de mate van investering in een belanghebbende (eerder aangeboden voorzieningen), het vooruitzicht op inkomen uit betaalde arbeid als ook de mogelijkheid van een voorliggende voorziening waaronder voor jongeren de terugkeer naar het reguliere onderwijs.

Lid 6: Wanneer het college derden inschakelt voor het uitvoeren van re-integratie voorzieningen zal het hierbij de gemeentelijke richtlijnen voor in-, aan- en uitbesteden in acht nemen.

Lid 7: Het plan van aanpak dat per individu wordt opgesteld bevat in ieder geval een omschrijving van de te verrichten activiteiten naar doel, aard en omvang en de duur hiervan.

Lid 8: Bij flankerend beleid voor het wegnemen van belemmeringen voor arbeidsinschakeling valt te denken aan voorzieningen als indicatiestelling, nazorg, schuld-hulpverlening, e.d. Hierbij de opmerking dat het aanbod voor noodzakelijke en gepaste kinderopvang geheel verloopt via de Wet kinderopvang. Ook voor kinderopvang die nodig is op grond van een medische of psychische indicatie. De gemeente heeft zelf geen kindplaatsen en is dus geheel afhankelijk van de kinderopvang in de markt.

Artikel 3: aanspraak

In dit artikel gaat het om de aanspraak die iemand vanuit de doelgroep heeft of kan hebben richting college voor ondersteuning bij re-integratie. Uiteindelijk beslist het college aan de hand van de criteria zoals deze vastgelegd zullen worden in de beleidsregels. Uitgangspunt van de inzet moet wel zijn dat zoveel mogelijk aansluiting wordt gezocht bij de reguliere arbeidsmarkt, eventueel met ondersteuning via loonkostensubsidie of aanspraak voor mensen zonder uitkering, die wel tot de doelgroep behoren wordt beperkt naar inkomen en vermogen. Ook dit past in de nieuwe visie op re-integratie waarbij de steeds schaarsere middelen die worden ingezet voor de doelgroepen die dit het hardste nodig hebben.

Artikel 4: plichten deelnemer

De verplichtingen blijken uit de wet. Het lijkt een tegenspraak dat mensen wel verplicht zijn om mee te werken aan het onderzoek naar de doelgroep WSW, maar als ze tot deze doelgroep behoren geen verplichting hebben om hier verder aan mee te werken. Dit heeft te maken met het feit dat via de toelating tot de WSW vastgesteld wordt dat iemand een “arbeidshandicap” heeft, toch in ieder geval niet eenvoudig bemiddelbaar zal zijn op de reguliere arbeidsmarkt. Dat verklaart waarom als eenmaal de indicatie is gesteld, deze mensen ontheven kunnen worden van de arbeids- en (verdere) re-integratieverplichting.

Artikel 5. criteria ontheffen arbeids- en/of re-integratieplicht.

De WWB kent o.a. een arbeids- en een re-integratieverplichting. Een ontheffing kan betrekking hebben op één of beide verplichtingen en wordt steeds tijdelijk verleend. De ontheffing is individueel en geldt nooit voor het gezin als geheel. Het onderscheid in verplichtingen vergroot de mogelijkheid tot participatie naar het uitgangspunt: iedereen doet mee naar vermogen. De wet kent geen categoriale ontheffingen van de verplichtingen, alleen voor alleenstaande ouders met ten laste komende kinderen tot 5 jaar. Deze worden ontheven van de arbeidsplicht maar niet automatisch van de re-integratieplicht. Met deze alleenstaande ouders wordt een plan van aanpak opgesteld waarin de activiteiten gedurende de ontheffing van de arbeidsplicht worden opgenomen.

Hierbij moet opgemerkt worden dat in de regel geen ontheffing wordt gegeven van de re-integratieverplichting omdat mensen altijd mee moeten werken aan onderzoek naar de mogelijkheden. Toch kan het in bepaalde situaties voorkomen dat er van beide verplichtingen ontheffing wordt gegeven, maar dit is de uitzondering.

Bij mantelzorg is ontheffing aangewezen als wordt voldaan aan de begripsomschrijving, de daarbij gegeven toelichting inbegrepen, en ondersteunde zorg ontbreekt. Meer in het algemeen mag de wens van een werkzoekende om mantelzorg te verlenen de kortste weg door of naar betaald regulier werk in redelijkheid niet belemmeren. Bij het afwegen van belangen is ook de geschiktheid van de mantelzorger voor de zorgtaak te betrekken.

Artikel 6: Voorzieningen ten behoeve van de belanghebbende en Artikel 7: ten behoeve van de werkgever

Er is een onderscheid te maken in de voorzieningen die worden gegeven aan de belanghebbende en die worden gegeven aan de werkgever. Deze laatste is dan altijd gekoppeld aan een individuele rechthebbende, nooit in het algemeen.

Het college kan aan de werknemer die uitstroomt naar een reguliere baan, dus zonder loonkostensubsidie, maar ook aan de werkgever die iemand met een uitkering een reguliere baan aanbied een premie toekennen. Onder welke voorwaarden dit mogelijk is en hoe hoog de premie zal zijn stelt het college vast in beleidsregels.

Artikel 8: handhaven participatie en beëindigen ondersteuning

De regels op het sanctioneren van het niet nakomen van verplichtingen is opgenomen in paragraaf 3 van deze verordening. Wanneer een niet uitkeringsgerechtigde of ANW-er een voorziening krijgt aangeboden en zich niet houdt aan de hierbij horende verplichtingen, dan zal de voorziening worden beëindigd.

§ 3 Maatregelen / Afstemming of sanctionering

In dit hoofdstuk is uitgewerkt de verplichting als bedoeld in artikel 18 van de WWB om vorm en inhoud te geven aan een sanctiebeleid (vaststellen afstemmingsverordening). De WWB kent maar één soort sanctie: het verlagen van de uitkering. Het verlagen van de uitkering is verplicht voorgeschreven als de belanghebbende naar het oordeel van het college:

a.tekortschietend besef van verantwoordelijkheid betoont voor de voorziening in het

bestaan;

b.de uit de WWB, IOAW, IOAZ of Bbz voortvloeiende verplichtingen niet of onvoldoende

nakomt. Hieronder begrepen het zich jegens het college, hun ambtenaren, medewerkers

van het Werkplein of ingeschakeld re-integratie of diagnosebedrijf zeer ernstig misdragen.

Het sanctiebeleid is uitgewerkt tegen de visie, dat een uitkering als een tijdelijke overbrugging wordt gezien tot participatie door en naar betaald (gesubsidieerd) werk.

Op grond van de eigen verantwoordelijkheid zijn uitkeringsgerechtigden wettelijk verplicht al datgene te doen wat nodig en mogelijk is om in het eigen bestaan te voorzien. Zij worden hierin ondersteund en aangemoedigd via het beleid voor het stimuleren van participatie. De tegenhanger is het sanctiebeleid. Als een noodzakelijk traject tot het verhogen van de participatie wordt gefrustreerd, wordt metterdaad en streng benaderd (lik op stuk beleid). Zeker waar het betreft agressie/geweld tegen de dienstverleners die de wetten uitvoeren.

Het verlagen van de uitkering naar de ernst van de gedraging is gekoppeld aan de soort verplichting: rechtmatigheid, doelmatigheid en de aard van het gedrag: betoond ongenoegzaam besef, ernstig misdragen.

§ 3.1 algemene bepalingen

In deze paragraaf worden de algemene bepalingen met betrekking tot het opleggen van maatregelen opgenomen. De meeste artikelen spreken voor zich en behoeven geen toelichting. De bepalingen in deze paragraaf zijn dwingend, er is in beginsel weinig ruimte voor afwijkingen.

Het sanctiebeleid moet voldoen aan de vereisten van de specifieke wetten en de Algemene wet bestuursrecht. Deze bepaling komt tegemoet aan de beginselen van zorgvuldigheid, rechtszekerheid en motivering bij het opleggen van een sanctie. De gestelde waarborgen verduidelijken de rechtspositie van de klant in relatie tot de inkomensgarantie op minimumniveau.

In het samengevoegde sanctiebeleid voor WWB en IOAW/ IOAZ/Bbz wordt uit oogpunt van uniformiteit gesproken over "het verlagen van de uitkering". Voor de WWB gaat het om het verlagen van de "bijstandsnorm", voor de IOAW/ IOAZ om het verlagen van de "grondslag" . Bij de Bbz gaat het om de bijstandsuitkering voor levensonderhoud.

De bijzondere bijstand wordt niet verlaagd tenzij er sprake is van bijzondere bijstand voor levensonderhoud, zoals bedoeld in de wet in artikel 12.

De belanghebbende moet worden gehoord en het besluit moet altijd schriftelijk worden genomen. De sanctie gaat pas in als de belanghebbende hier van op de hoogte is gesteld. Het college kan slechts in bepaalde situaties gemotiveerd afzien van het opleggen van een maatregel. Voor het overige wijzen de artikelen in deze paragraaf voor zichzelf. Het vervolg van de paragraaf laat de volgende indeling zien:

  • -

    maatregelen wanneer de rechtmatigheid van de uitkering in het geding is

  • -

    maatregelen wanneer er sprake is van rechtmatigheid en doelmatigheid

  • -

    maatregelen wanneer de doelmatigheid in het geding is.

    § 3.2 rechtmatigheid

    Artikel 17. Niet nakomen van de inlichtingenverplichting

    Bij het niet nakomen van deze verplichting wordt, met opschorting van het recht op uitkering, een hersteltermijn geboden. Het gaat hier veelal om de plicht tot het verstrekken of aanvullen van informatie (aanvraagformulier, inkomstenverklaring en nader onderzoek rechtmatigheid). De WWB/IOAW-inlichtingenverplichting heeft mede betrekking op het nakomen van de verplichting bedoeld in artikel 30c van de Wet structuur uitvoerings-organisatie werk en inkomen.

    Als een aanvraag of lopende uitkering formeel correct is af te doen via het buiten behandeling laten van de aanvraag of het tijdig stopzetten van een lopende uitkering en er géén sprake is van financiële benadeling wordt geen sanctie toegepast. Dus alleen bij verwijtbare nalatigheid van de inlichtingenverplichting met gevolgen voor de uitkering wordt een maatregel toegepast. Dit onderdeel van het sanctiebeleid steunt mede op het kosten-/baten-principe. Is wel ten onrechte of tot een te hoog bedrag uitkering verleend, dan wordt het nadeelbedrag in beginsel volledig teruggevorderd. Dit onder handhaving van het recht tot het verlagen van de uitkering. De hoogte van de sanctie wordt aangepast aan de hoogte van het benadelingbedrag. Wanneer er sprake is van opzettelijke niet nakoming wordt de duur van de maatregel verdubbeld.

    Artikel 18. Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid

    De varianten waarin deze tekortkoming zich voordoen, zijn onderscheiden naar de ernst van de verwijtbaarheid met daarop afgestemde sancties.

    In het eerste lid wordt tekortschietend besef van verantwoordelijkheid bedoeld, niet zijnde te snel interen van vermogen of wegschenken hiervan. Er moet hierbij gedacht worden aan b.v. het niet opeisen van alimentatie, laten liggen van verzekeringsgelden e.d. De sanctie wordt afgestemd op het benadelingbedrag. Wanneer er geen benadelingbedrag kan worden vastgesteld (maar er is wel benadeling) dan wordt 20% van de uitkering gedurende 1 maand opgelegd.

    Bij het onverantwoord interen van vermogen of het weggeven (schenken) van vermogen is de hoogte van de sanctie gekoppeld aan de duur van de schadelast voor de gemeente. Deze maatregel geldt niet voor de IOAW nu deze regeling geen vermogensbepaling kent.

    Wanneer er sprake is van versneld interen of wegschenken van vermogen wordt de uitkering gedurende het eerder bijstandsafhankelijk zijn met 100% verlaagd. Als dit tot problemen leidt kan bijstand in de vorm van een lening worden verstrekt conform artikel 48 van de wet.

    Versneld interen van vermogen wordt berekend naar de systematiek van 1,5x de norm per maand.

    § 3.3 rechtmatigheid/ doelmatigheid.

    Artikel 19. Zeer ernstig misdragen

    De landelijke ontwikkelingen laten een toenemende dreiging van agressie, geweld en intimidatie tegen hulp- en dienstverleners zien. Het sanctiebeleid is gekoppeld aan het al eerder door het college vastgesteld tolerantieschema. Dit schema voorziet in onder meer in een afkoelperiode, een ordegesprek, het doen van justitiële aangifte (altijd bij fysiek geweld), een gebouwverbod (ontzeggen toegang tot het gebouw waarin de Sociale Zaken en/of UWV-WERKbedrijf is gehuisvest) en dergelijke.

    Bij agressie, niet zijnde hinderlijk gedrag waarvoor het agressieprotocol een waarschuwing voorschrijft, in verband met:

    • ·

      een aanvraagprocedure om uitkering wordt de aanvraag buiten behandeling gelaten en

    • ·

      -een recht- en/of doelmatigheidsonderzoek wordt de uitkering beëindigd per de datum van misdraging.

    Dit omdat het recht op uitkering door het gedrag van de belanghebbende niet of niet langer vastgesteld kan worden.

    Bij de te geven hersteltermijn wordt vermeld, dat een vervolggesprek pas aan de orde kan zijn na het doorlopen van de procedure uit het agressieprotocol. Bij het doen van een herhaalde aanvraag wordt de belanghebbende er op gewezen dat van gewijzigde omstandigheden geen sprake kan zijn zolang de procedure uit het agressieprotocol niet is gevolgd. Als de belanghebbende weigert de procedure uit het agressieprotocol te doorlopen, dan wordt de herhaalde aanvraag afgewezen op grond van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (aanvraag afwijzen onder verwijzing naar de eerdere afwijzende beschikking).

    Als na een ernstige misdraging de uitkering van rechtswege zal worden toegekend of hersteld per de datum van de misdraging, dan wordt de uitkering verlaagd met 50% voor de duur van 2 maanden. Van deze verlaging is af te zien, als na een ernstige misdraging de uitkering ingaat per de datum waarop de procedure over afkoelperiode en ordegesprek uit het agressieprotocol met goed gevolg is doorlopen. De duur van de onderbreking, waarover de uitkering feitelijk is geweigerd, is als hoogste vorm van sanctie aan te merken.

    Dit strenge beleid is ingegeven uit een oogpunt van het voorkomen en bestrijden van agressie en het verhogen van de veiligheid, gezondheid en welbevinden van onze dienstverleners.

    § 3.4 schending Arbeids- en/of re-integratieverplichting doelmatigheid.

    Artikel 20. Geen of onvoldoende meewerken aan het verkrijgen of behouden van algemeen geaccepteerde arbeid

    Verlaging van 100% gedurende 1 maand:

    De activiteiten die hier genoemd worden wegen allemaal zeer zwaar gelet op de eigen verantwoordelijkheid van de uitkeringsgerechtigde om al datgene te doen wat nodig en mogelijk is om in het eigen bestaan te voorzien. Een tekortkoming van deze aard druist zo in tegen het centrale uitgangspunt tot participatie naar vermogen, dat standaard een verlaging van de uitkering wordt toegepast van 100% voor de duur van één maand. Deze maatregel wordt redelijk en billijk geacht, omdat de belanghebbende door het wijzigen van diens opstelling, houding of gedrag zelf in het bestaan kan voorzien. Met name de gedraging het weigeren van een passend re-integratieaanbod en het niet naar vermogen meewerken aan het verrichten van de tegenprestatie moet gezien worden tegen het licht van het sterk teruglopende participatiebudget, wat maakt dat het niet waarderen van de financiële inzet t.b.v. re-integratie gewaardeerd moet worden.

    Het college kan op basis van individuele omstandigheden besluiten de maatregel op te knippen in 2 maanden 50%.

    In lid 3 worden een aantal gedragingen genoemd die gesanctioneerd worden met 50% en in lid 5 wordt daar weer aan toegevoegd het ingeschreven staan bij het UWV Werkbedrijf met 5%. Bij recidive wordt de duur van de maatregel verdubbeld.

    Voor alle maatregelen die betrekking hebben op doelmatigheid geldt dat wanneer een belanghebbende bij herhaling geen gehoor geeft aan een oproep om ergens te verschijnen in het kader hiervan, het onderzoek naar doelmatigheid een onderzoek naar de rechtmatigheid wordt. Uit de jurisprudentie van de CRvB blijkt dat er in deze situaties gerechtvaardigd twijfel ontstaat naar het daadwerkelijk verblijven binnen de gemeente van de belanghebbende nu deze steeds niet verschijnt of anderszins laat blijken niet op de hoogte te zijn van afspraken. Er moet dan een onderzoek worden gedaan naar het voortgezet recht op uitkering. De uitkering kan beëindigd worden als dit recht op uitkering niet langer vastgesteld kan worden door het herhaaldelijk niet reageren op oproepen.

§ 4. Bestrijden misbruik en oneigenlijk gebruik

In deze paragraaf is de verplichting uitgewerkt als bedoeld in artikel 8a van de WWB: in het kader van goed financieel beheer regels opstellen voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van bijstand alsmede van misbruik en oneigenlijk gebruik van de WWB. Deze regels moeten waarborgen dat aan de eisen van rechtmatigheid wordt voldaan. Gelet op de financiële verantwoordelijk van de gemeente is naast controle van de rechtmatigheid van de bijstand ook het beheersen van het volume in de bijstand belangrijk. Een effectieve handhaving vertaalt zich immers in een besparing op het inkomensdeel.

Het beleid voor handhaving is reeds lang ingericht naar het model van hoogwaardig handhaven. Dit model voor integraal en hoogwaardig handhaven is opgebouwd uit vier pijlers, waarvan twee preventief en twee repressief van aard zijn:

  • 1.

    goede en tijdige voorlichting over rechten en verplichtingen;

  • 2.

    het optimaliseren van de dienstverlening (creëren draagvlak voor spontane

naleving WWB);

  • 3.

    het vroegtijdig achterhalen (detecteren) van oneigenlijk gebruik en misbruik en

  • 4.

    het metterdaad straffen van oneigenlijk gebruik en misbruik.

Het college werkt de pijlers van hoogwaardig handhaven verder uit in beleidsregels en richtlijnen voor de uitvoering.

Het rechtmatig verstrekken van uitkeringen, het voorkomen en het bestrijden van oneigenlijk gebruik en misbruik van de WWB, IOAW, IOAZ en Bbz 2004 is gewaarborgd door te werken naar de uitgangspunten van het landelijke model voor programmatisch en hoogwaardig handhaven. De vier visievelden van dat model worden in samenhang uitgevoerd. De nadruk ligt op preventie en gedragsverandering (spontaan naleven verplichtingen). Voorkomen is beter dan genezen.

fraudebedragen.

Ten onrechte of tot een te hoog bedrag verleende bruto uitkering door oneigenlijk gebruik of misbruik van de WWB, IOAW, IOAZ of Bbz 2004 wordt in beginsel volledig teruggevorderd volgens de door het college vastgestelde nadere regels in het beleidskader terug- en invordering van kosten van bijstand. Deze regels voorzien mede in het afzien van het terugvorderen van (marginale) kosten van bijstand, de termijn waarover naar draagkracht moet worden terugbetaald en het matigen dan wel afboeken (kwijtschelden) van terug te vorderen kosten van bijstand.

§ 5. Toeslagen WWB

Systematiek normbedragen en toeslagen.

De hoogte van de bijstandsuitkering/-norm wordt bepaald door twee componenten:

-de landelijk normbedragen en

- de lokale toeslag op of verlaging van deze normbedragen.

De landelijke normbedragen zijn de in de WWB vastgelegde uitkeringsbedragen voor de

verschillende soorten huishoudens en bepaalde leeftijdscategorieën. Er zijn normbedragen

voor jongeren tot 21 jaar, voor mensen van 21 tot 65 jaar, voor mensen van 65 jaar en ouder

en voor personen in een inrichting ter verpleging of verzorging.

De normen zijn afgeleid van het wettelijk minimumloon en bedragen hiervan:

50% voor alleenstaanden

70% voor alleenstaande ouders

100% voor gehuwden

De landelijke normbedragen voor personen van 21 tot 65 jaar kunnen door de gemeente

worden verhoogd of verlaagd op grond van de in de WWB benoemde criteria en moeten in een gemeentelijke verordening worden vastgesteld, de zogenaamde toeslagenverordening.

Met de invoering van de gezinsbijstand per 1 januari 2012 vielen een aantal bepalingen in de toeslagenverordening weg, omdat die specifiek gericht waren op inwonende meerderjarige kinderen met een bepaald inkomen. Door de Wet afschaffing huishoudinkomenstoets is het noodzakelijk die bepalingen weer op te nemen in de verzamelverordening.

Artikel 27 aanvullende definities:

In deze verzamelverordening worden regels voor de WWB, IOAW, IOAZ en Bbz 2004 samengevoegd. Omdat de toeslagenverordening alleen betrekking heeft op de WWB uitkeringen worden in dit hoofdstuk van de verzamelverordening alle specifiek op dit hoofdstuk betrekking hebbende definities toegevoegd.

  • b.

    het normbedrag: in de wet worden bedragen genoemd die gekoppeld zijn aan leeftijd en / of woonsituatie.

  • c.

    en d. de toeslag of verlaging is nooit hoger dan 20% van de gehuwdennorm.

  • i.

    woonkosten: het gaat hier om alle met wonen samenhangende kosten, dus zowel huur, hypotheek als kosten van energie en water. Gedeeltelijke woonkosten betreft dan alleen of huur of b.v. energielasten.

artikel 28. Rechtsgronden.

De gemeente Oisterwijk maakt geen gebruik van de mogelijkheid tot het verlagen van de landelijk vastgestelde normbedragen voor jongeren van 18 tot 21 jaar en voor alleenstaanden en alleenstaande ouders van 21 tot 65 jaar. Voor alleenstaande en alleenstaande ouders wordt de maximum toeslag afwijkend vastgesteld binnen de bandbreedte 0 tot 20%.

De gemeente Oisterwijk maakt voorts geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid tot het tijdelijk voor de duur van een half jaar verlagen van het normbedrag na schoolverlaten. Dit uit een oogpunt van vereenvoudiging van de uitvoering. Schoolverlaters verkrijgen hierdoor in

vergelijk met het inkomen uit WSF of WTOS gedurende het eerste half jaar na schoolverlaten een hoger inkomen via de bijstand. Instroombeperking vanwege de wachttijd van vier weken en de mogelijkheid tot het laten verrichten van een tegenprestatie behoren er toe bij te dragen dat deze specifieke doelgroep geen respectievelijk een kort beroep behoeven te doen op algemene bijstand.

Het "kunnen delen" van de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan wijst er op, dat

in voorkomende gevallen niet bepalend is of ook feitelijk de bestaanskosten met een ander

worden gedeeld, maar of het redelijk is ervan uit te gaan dat deze kosten kunnen worden

gedeeld. Een toeslag is dus niet afhankelijk gesteld van het feit of een medebewoner die

daartoe financieel in staat is, ook feitelijk een bijdrage levert in de kosten.

Om een duidelijke en eenduidige uitwerking te verkrijgen is per leefvorm de mate van

verhoging of verlaging van het normbedrag uitgewerkt. Hierdoor zijn de aanspraken in één artikel per leefvorm te regelen.

Artikel 31: toeslag alleenstaanden en alleenstaande ouders

Lid 1: (20% toeslag voor een alleenstaande van 23 tot 65 jaar).

Deze bepaling voldoet aan de verplichting uit artikel 25 van de WWB die voorschrijft dat bij

het niet kunnen delen van de noodzakelijke kosten van het bestaan met een ander, aanspraak bestaat op de maximum toeslag van 20%. Dit voor zover er geen samenloop is met een of meer andere rechtsgronden voor het afwijkend vaststellen van de toeslag.

Lid 2, 3 en 4: De toeslag kan afwijkend worden vastgesteld als de noodzakelijke kosten van het bestaan kunnen worden gedeeld met een ander (art 25 WWB) of als de woonsituatie daartoe aanleiding geeft waaronder begrepen het niet aanhouden van een woning (art 27 WWB).

Van deze mogelijkheid is gebruik gemaakt door de toeslag te verlagen indien er sprake van het kunnen delen van woonkosten voor de belanghebbende

Afhankelijk van de woonsituatie betreft de toeslag 5%, 10% of 15%. In vergelijk met een persoon die alleen een woning bewoont levert een gezamenlijke huisvesting een schaalvoordeel op. Dit voordeel heeft zowel betrekking op woonkosten (in uitgebreide of beperkte zin) als op alle andere uitgaven waarbij gedacht wordt aan duurzame gebruiksgoederen, vaste lasten en diverse andere kosten. Een geconcretiseerde opsomming ervan is niet mogelijk, gelet op de verscheidenheid en aard van deze kosten.

Als de inkomsten uit verhuur hoger zijn dan 20% van de gezinsnorm worden deze meer-inkomsten op de uitkering in mindering gebracht en is er geen recht meer op een toeslag.

Lid 5: er wordt geen toeslag toegekend bij het totaal ontbreken van woonkosten. Denk hierbij aan kraakpanden of als iemand anders de woonkosten betaald. Bij gedeeltelijke woonkosten moet gedacht worden aan wel huur maar geen andere lasten of andersom.

Lid 7: Inwonende kinderen tot 21 jaar alsmede studerende (die aanspraak kunnen maken op een tegemoetkoming vanuit WSF-WTOS) kinderen worden niet aangemerkt als een persoon met wie de kosten kunnen worden gedeeld.

Artikel 32: Toeslagenbeleid voor personen van 21 of 22 jaar.

Waarom krijgt een alleenstaande van 21-jaar geen toeslag en een alleenstaande van 22-jaar een 5%-toeslag, terwijl hun algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan niet wezenlijk

verschillen?

Is een verschil in toeslag voor een 21- en 22-jarige alleenstaande te rechtvaardigen als hun

algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan niet wezenlijk verschillen?

Ja, omdat een zodanige vergelijking niet redelijk en billijk is. De WWB schrijft voor dat

alleenstaanden van 21 tot 65 jaar, in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft en die

de kosten van het bestaan niet met een ander kan delen, recht heeft op een lokale toeslag van maximaal 20% van het netto minimumloon. Voor deze doelgroep is daarmee de bijstandsuitkering ter voorziening in de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan vastgesteld op70% van het netto minimumloon. De WWB regelt voorts, dat voor een alleenstaande van 21 of 22 jaar de toeslag afwijkend kan worden vastgesteld als deze, gezien de hoogte van het minimumjeugdloon, een belemmering kan vormen voor het aanvaarden van betaalde arbeid.

Om effecten van werkloosheidsval: situatie waarbij het aanvaarden van betaald werk niet loont omdat de bijstandsuitkering hoger is dan het (minimumjeugd)loon uit betaald werken, te

voorkomen dient er een juiste afstemming te zijn tussen de verdiencapaciteit van jongeren en de bijstandsuitkering. De verdiencapaciteit in de vorm van het minimumjeugdloon verschilt voor een 21- en 22-jarige alleenstaande. Gelet hierop werd onder de werking van de Abw aan een alleenstaande van 21 jaar geen toeslag en van 22-jaar een 5% toeslag verleend. In het verschil in verdiencapaciteit ligt de verklaring voor het verschil in lokale toeslag.

Artikel 34: verlagen bijstandsnorm voor gehuwden

Gehuwden hebben in beginsel aanspraak op bijstand gelijk aan 100% van het netto minimumloon. Gelet hierop is voor deze categorie voorzien in de mogelijkheid tot het verlagen van die 100% bijstandsnorm met maximaal 20%.

Wanneer gehuwden kosten kunnen delen met een derde, dan wordt de uitkering verlaagd met 10%, 15% of 20%, afhankelijk van het aantal medebewoners waarmee de gehuwden de kosten kunnen delen. Als er sprake is van meer dan twee inwonenden dan zal de uitkering worden verlaagd met 20% en worden eventuele meer inkomsten op de uitkering in mindering gebracht als inkomen uit beroepsmatige verhuur.

Inwonende kinderen tot 21 jaar alsmede studerende (die aanspraak kunnen maken op een tegemoetkoming vanuit WSF-WTOS) kinderen worden niet aangemerkt als een persoon met wie de kosten kunnen worden gedeeld.

Artikel 35: verlaging woonsituatie

De uitkering wordt verlaagd met 20% als er totaal geen woonkosten zijn en met 10% als er gedeeltelijke woonkosten zijn, zie artikel 30.

Artikel 36: zorgbehoevende

Als er sprake is van een inwonende zorgbehoevende of de hoofdbewoner behoeft verzorging door de inwoner dan gaat men er fictief vanuit dat hiermee geen kosten kunnen worden gedeeld. Dit heeft te maken met het feit dat er maatschappelijke kosten uitgespaard worden doordat deze zorgbehoevenden thuis verzorging kunnen krijgen.

Artikel 37 Anti-cumulatiebepaling.

Met deze bepaling wordt voorkomen, dat er door samenloop van toeslagen zodanige

inkomenseffecten optreden waarvan op voorhand vaststaat dat de resterende bijstand

ontoereikend is om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien.

Het korten van schaalvoordelen uit samenloop van de in artikel 2 genoemde rechtsgronden

wordt beperkt voor zoveel door die samenloop de toeslag het percentage van 20 van het

minimumloon te boven gaat.

Wanneer zowel hoofd- als medebewoner op een bijstandsuitkering zijn aangewezen, geldt voor beiden het regiem van de toeslagverordening. Voor een zorgbehoevende blijft samenloop met een of meer andere rechtsgronden voor toeslag mogelijk. Dit met in acht name van de anti-cumulatie van rechtsgronden voor verhoging of verlaging.

De anti-cumulatie van rechtsgronden laat voorts onverlet de mogelijkheid tot het anderszins

afstemmen van de bijstand op grond van artikel 18 WWB: het afstemmen van de algemene

bijstand (norm plus eventuele toeslag) op grond van de omstandigheden, mogelijkheden en

middelen van een belanghebbende. Dit betekent o.a. dat samenloop van het toeslagenbeleid

met een bestuurlijke maatregel op grond van de afstemmingsverordening steeds mogelijk is.

§ 6. Slotbepalingen

Deze verordening werk terug tot en met 1 januari 2012. Hierbij is aansluiting gezocht bij het wetsvoorstel “Wijziging van de Wet werk en bijstand in verband met de herziening van de definities van gezin en middelen" (Wet afschaffing huishoudinkomenstoets).

Voor een beperkte groep bijstandsgerechtigden blijft de oude verzamelverordening WWB, Ioaw, Ioaz en Bbz 2004 2012 nog van kracht tot uiterlijk 1 januari 2013. Het gaat hierbij om mensen voor wie toepassing van de huishoudinkomenstoets tot een hogere uitkering leidt. Op grond van artikel 78w WWB blijven de oude gezinsbegrippen nog op hen van toepassing tot uiterlijk 1 januari 2013.