Regeling vervallen per 31-12-2010

Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning 2008

Geldend van 09-01-2008 t/m 30-12-2010 met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2008

Intitulé

Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning 2008

Hoofdstuk 1 Bijzondere regels over het persoonsgebonden budget.

Artikel 1. Bijzondere regels over het persoonsgebonden budget.

  • 1.

    Verstrekking van een toegekende individuele voorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget vindt plaats op verzoek van de aanvrager of diens wettelijke vertegenwoordiger.

  • 2.

    Verstrekking als persoonsgebonden budget vindt niet plaats indien op grond van aanwijzingen die tijdens het onderzoek duidelijk zijn geworden het ernstige vermoeden bestaat dat de aanvrager problemen zal hebben bij het omgaan met een persoonsgebonden budget, dan wel als gevolg van zijn financiële situatie niet kan beschikken over (een deel van) het persoonsgebonden budget.

  • 3.

    Woonvoorzieningen die uitsluitend in natura kunnen worden verstrekt zijn:mobiele tilliften, losse douchestoelen, douchebrancards, toiletstoelen, woningaanpassingen in huurwoningen en trapliften.

  • 4.

    Een sportrolstoel wordt uitsluitend verstrekt als financiële tegemoetkoming overeenkomstig de regels die opgenomen zijn in artikel 6.2 van dit Besluit.

  • 5.

    De verantwoording van het persoonsgebonden budget door de budgethouder aan het college vindt plaats: a. voor hulp bij het huishouden: na afloop van de verstrekking dan wel na afloop van elk kalenderjaar; b. voor woonvoorzieningen, vervoersvoorzieningen en rolstoelen: na realisatie of aanschaf van de voorziening waarvoor het persoonsgebonden budget is verstrekt.

  • 6.

    Na aanschaf van de voorziening waarvoor het persoonsgebonden budget verstrekt is, dan wel na afloop van de periode waarop het persoonsgebonden budget van toepassing is, wordt aan het college door de budgethouder, voor zover van toepassing, verstrekt:

    • a.

      de nota/factuur van de aangeschafte voorziening;

    • b.

      een betalingsbewijs van de aangeschafte voorziening;

    • c.

      een overzicht van de salarisadministratie;

Hoofdstuk 2 Eigen bijdragen en eigen aandeel.

Artikel 2.1. Omvang van de eigen bijdragen bij hulp bij het huishouden.

  • 1. Het bedrag dat de ongehuwde persoon jonger dan 65 jaar moet betalen bedraagt € 16,80 per vier weken, met dien verstande dat indien zijn inkomen meer bedraagt dan € 16.301,00 het bedrag van € 16,80 wordt verhoogd met een dertiende deel van 15% van het verschil tussen zijn inkomen en € 16.301,00;

  • 2. Het bedrag dat de ongehuwde persoon van 65 jaar of ouder moet betalen bedraagt € 16,80 per vier weken, met dien verstande dat indien zijn inkomen meer bedraagt dan € 14.365,00 het bedrag van € 16,80 wordt verhoogd met een dertiende deel van 15% van het verschil tussen zijn inkomen en € 14.365,00;

  • 3. Het bedrag dat de gehuwde personen indien een van beiden jonger is dan 65 jaar moeten betalen bedraagt € 24,20 per vier weken, met dien verstande dat indien hun gezamenlijke inkomen meer bedraagt dan € 21.002,00 het bedrag van € 24,20 wordt verhoogd met een dertiende deel van 15% van het verschil tussen hun gezamenlijke inkomen en € 21.002,00;

  • 4. Het bedrag dat de gehuwde personen die beiden 65 jaar of ouder zijn moeten betalen bedraagt € 24,20 per vier weken, met dien verstande dat indien hun gezamenlijke inkomen meer bedraagt dan € 19.759,00 het bedrag van € 24,20 wordt verhoogd met een dertiende deel van 15% van het verschil tussen hun gezamenlijke inkomen en € 19.759,00.

Artikel 2.2. Omvang van de eigen bijdragen, het eigen aandeel bij woonvoorzieningen en autoaanpassingen.

  • 1. Heeft de ongehuwde persoon jonger dan 65 jaar een inkomen dat groter is dan € 16.301,00, dan bedraagt de eigen bijdrage of het eigen aandeel per vier weken een dertiende deel van 15% van het verschil tussen zijn inkomen en € 16.301,00;

  • 2. Heeft de ongehuwde persoon van 65 jaar of ouder een inkomen dat groter is dan € 14.365,00, dan bedraagt de eigen bijdrage of het eigen aandeel per vier weken een dertiende deel van 15% van het verschil tussen zijn inkomen en € 14.365,00;

  • 3. Hebben de gehuwde personen van wie één van beiden jonger is dan 65 jaar een gezamenlijk inkomen dat meer bedraagt dan € 21.002,00, dan bedraagt de eigen bijdrage of het eigen aandeel per vier weken een dertiende deel van 15% van het verschil tussen hun gezamenlijke inkomen en € 21.002,00;

  • 4. Hebben de gehuwde personen van wie beiden 65 jaar of ouder zijn een gezamenlijk inkomen dat meer bedraagt dan € 19.759,00, dan bedraagt de eigen bijdrage of het eigen aandeel per vier weken een dertiende deel van 15% van het verschil tussen hun gezamenlijke inkomen en € 19.759,00.

Artikel 2.3. Dertien perioden van vier weken.

Indien de voorziening bestaat uit het verschaffen in eigendom van een roerende zaak dan wel een bouwkundige of woontechnische aanpassing van een woning die in eigendom is van de aanvrager, wordt gedurende een periode van 13 maal vier weken een eigen bijdrage in rekening gebracht dan wel bij de vaststelling van de hoogte van de financiële tegemoetkoming gedurende maximaal die periode een eigen aandeel conform artikel 2.2 in mindering gebracht.

Artikel 2.4. Financiële tegemoetkoming.

Een financiële tegemoetkoming kan bestaan uit

  • a.

    een forfaitair bedrag, dit is een gemaximeerd bedrag los van het inkomen of de werkelijke kosten van de voorziening of

  • b.

    een netto bedrag dat bestaat uit de werkelijke kosten die voor vergoeding in aanmerking komen waarop ingehouden het inkomensafhankelijke eigen aandeel.

Hoofdstuk 3 Hulp bij het huishouden.

Artikel 3.1. Vaststelling bedrag persoonsgebonden budget hulp bij het huishouden.

De vaststelling van een persoonsgebonden budget vindt ten aanzien van hulp bij de huishouding als volgt plaats:

Er wordt een bedrag beschikbaar gesteld dat per klasse per jaar bedraagt:

Klasse 1, (0 tot en met 1,9 uur per week) € 926,29

Klasse 2, (2 tot en met 3,9 uur per week) € 2.885,75

Klasse 3, (4 tot en met 6,9 uur per week) € 5.290,54

Klasse 4, (7 tot en met 9,9 uur per week) € 8.176,28

Klasse 5, (10 tot en met 12,9 uur per week) € 11.062,03

Klasse 6, (13 tot en met 15,9 uur per week) € 13.947,77

Voor additionele uren die boven klasse 6 op basis van de hardheidsclausule worden toegekend, wordt een uurbedrag gehanteerd van € 18,52.

Hoofdstuk 4 Woonvoorzieningen.

Artikel 4.1. Financiële tegemoetkoming voor een bouwkundige of woontechnische woonvoorziening, dan wel uitraasruimte

  • 1.

    De financiële tegemoetkoming voor een bouwkundige of woontechnische woonvoorziening zoals genoemd in artikel 4.3 onder b. of een uitraasruimte zoals genoemd onder artikel 4.3 onder d. van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning 2008 wordt uitsluitend verleend als de aanvrager de aan te passen woning in eigendom heeft.

  • 2.

    De financiële tegemoetkoming wordt uitbetaald als een netto bedrag dat bestaat uit de werkelijke kosten die voor vergoeding in aanmerking komen waarop ingehouden het eigen aandeel.

  • 3.

    De financiële tegemoetkoming voor een bouwkundige of woontechnische woonvoorziening wordt vastgesteld als tegenwaarde van het bedrag zoals vermeld in door de gemeente opgestelde kostenberekening dan wel de door het college geaccepteerde offerte.

  • 4.

    Bij het opstellen van de kostenberekening en bij de beoordeling van de offerte wordt rekening gehouden met hetgeen bepaald is in: *Bijlage 1 bij dit besluit: Overzicht subsidiabele kostenposten woningaanpassingen;

    *Bijlage 2 bij dit besluit: Extra bouw en grondkosten.

  • 5.

    Terstond na de voltooiing van de werkzaamheden doch uiterlijk binnen 15 maanden na het afgeven van de beschikking waarin de financiële tegemoetkoming voor de woonvoorziening wordt verleend, verklaart diegene aan wie de woonvoorziening is toegekend, aan het college dat de bedoelde werkzaamheden zijn voltooid.

  • 6.

    De gereedmelding als bedoeld in het vijfde lid is tevens een verzoek om vaststelling en uitbetaling van de voorziening.

  • 7.

    De gereedmelding bedoeld in het vijfde lid gaat vergezeld van een verklaring dat bij het treffen van de voorzieningen is voldaan aan de voorwaarden waaronder de woonvoorziening is verleend.

  • 8.

    Degene aan wie de woonvoorziening wordt verleend dient gedurende een periode van vijf jaar alle rekeningen en betalingsbewijzen met betrekking tot de werkzaamheden ter controle beschikbaar te houden.

Artikel 4.2. Financiële tegemoetkoming in de verhuis- en herinrichtingskosten.

  • 1. De in artikel 4.3 onder a. van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning 2008 genoemde financiële tegemoetkoming in de verhuis- en herinrichtingskosten bedraagt een forfaitair bedrag € 2.330,67.

  • 2. Een financiële tegemoetkoming bij verlating van de woning door de niet-gehandicapte echtgenoot, als gevolg waarvan een aangepaste woonruimte wordt vrijgemaakt, wordt verstrekt wanneer deze woning is aangepast voor meer dan € 4.868,45.

Artikel 4.3. Woonvoorzieningen van niet bouwkundige of technische aard.

  • 1.

    Woonvoorzieningen van niet bouwkundige of technische aard als bedoeld in artikel 4.3 onder c van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning 2008 worden ingeval van een naturaverstrekking, in bruikleen verstrekt.

  • 2.

    In tegenstelling tot het eerste lid wordt bij de woonvoorziening, die noodzakelijk is in verband met cara en/of allergische aandoeningen, of in verband met rolstoelgebruik, de maximale vergoedingsbedragen berekend op de wijze als aangegeven onder a en b.

    • a.

      Voor gordijnen en vloerbedekking worden de volgende normbedragen per vierkante meter gehanteerd:

      • ·

        Overgordijnen woonkamer € 30,75 per m2 raamoppervlak*

      • ·

        Overgordijnen slaapkamer € 21,52 per m2 raamoppervlak*

      • ·

        Vitrage woon- en slaapkamer € 19,77 per m2 raamoppervlak*

      • ·

        Vloerbedekking woonkamer € 16,02 per m2 vloeroppervlak **

      • ·

        Vloerbedekking slaapkamer € 14,15 per m2 vloeroppervlak**

* inclusief maakloon, rail en runners

** inclusief legloon

  • b.

    Bij het bepalen van de financiële tegemoetkoming wordt rekening gehouden met afschrijving van de te vervangen gordijnen, vitrage en vloerbedekking in een periode van 8 jaar, op de volgende wijze:

    • ·

      Leeftijd tot 2 jaar: vergoeding van 100 % van het normbedrag;

    • ·

      Leeftijd tot 4 jaar: vergoeding van 75 % van het normbedrag;

    • ·

      Leeftijd tot 6 jaar: vergoeding van 50 % van het normbedrag;

    • ·

      Leeftijd tot 8 jaar: vergoeding van 25 % van het normbedrag;

    • ·

      Ouder dan 8 jaar: geen vergoeding meer, omdat de artikelen zijn afgeschreven.

Artikel 4.4. Het primaat van verhuizen.

Van het primaat van de verhuizing als bedoeld in artikel 4.4 lid 4 van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning kan worden afgezien, indien de noodzakelijke aanpassingskosten lager zijn dan:

  • 1.

    € 5.075,00 als in de noodzakelijke aanpassingen geen traplift is begrepen;

  • 2.

    € 1.523,00 als in de noodzakelijke aanpassingen wel een traplift is begrepen, en die traplift aan de gehandicapte in bruikleen wordt verstrekt.

Artikel 4.5. Bezoekbaar maken van de woning.

Het bedrag dat als maximum verstrekt wordt bij het bezoekbaar maken als genoemd in artikel 4.7 lid 5 van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning 2008 bedraagt € 3.405,00.

Artikel 4.6. Tijdelijke huisvesting.

De in artikel 4.8 van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning 2008 bedoelde financiële tegemoetkoming in de kosten van tijdelijke huisvesting omvat de werkelijke kosten tot een maximumbedrag per maand, als hierna aangegeven:

  • ·

    Voor tijdelijke huisvesting in een zelfstandige woonruimte € 414,11 per maand;

  • ·

    Voor tijdelijke huisvesting in een niet zelfstandige woonruimte € 207,05 per maand.

Artikel 4.7. Huurderving

  • 1. Het bedrag van de aanpassing(en), bedoeld in artikel 4.9 van de Verordening Wmo 2008 is bepaald op € 5.505,60.

  • 2. In geval van huurbeëindiging van een aangepaste woonruimte, kunnen burgemeester en wethouders aan de eigenaar van de woonruimte een tegemoetkoming verstrekken in de huur van de woonruimte voor maximaal 6 maanden. De hoogte van de tegemoetkoming bedraagt maximaal het bedrag van de laatstgenoten huur van de desbetreffende woonruimte.

Artikel 4.8. Onderhoud keuring en reparatie

De kosten van onderhoud, keuring en reparatie van op grond van de Wet voorzieningen gehandicapten en van de Wet maatschappelijke ondersteuning verstrekte voorzieningen worden vergoed zoals weergegeven in Bijlage 3 bij dit besluit: Onderhoud, keuring en reparatie van woonvoorzieningen.

Artikel 4.9. Terugbetalen bij verkoop.

De in artikel 4.11 van de van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning 2008 genoemde regel luidt als volgt:

  • 1

    De verplichting als bedoeld in 4.11 van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning is van toepassing als de woonvoorziening gerealiseerd is in de vorm van uitbreiding van de woning door een aan- op- of bijbouw al dan niet gepaard gaande met verwerving van de voor de bouw benodigde grond.

  • 2

    De vaststelling van de eventuele meerwaarde geschiedt door een beëdigd taxateur, aan te wijzen door de woningeigenaar.

  • 3

    Het te restitueren bedrag bedraagt 100 procent van de meerwaarde, maar nooit meer dan het bedrag dat ten laste van de gemeente is gekomen in verband met de getroffen voorzieningen.

  • 4

    Op het te restitueren bedrag worden de kosten van de taxatie in mindering gebracht.

Hoofdstuk 5 Het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel

Artikel 5.1 Hoogte persoonsgebonden budget.

Het persoonsgebonden budget voor vervoersvoorzieningen wordt vastgesteld op basis van de tegenwaarde van de goedkoopst-adequate voorziening, indien nodig verhoogd met een bedrag voor de wettelijk verplichte W.A.-verzekering en met een bedrag voor onderhoud en reparatie voor vergelijkbare voorzieningen zoals dat door het college wordt bepaald op basis van informatie die verstrekt wordt door de hulpmiddelenleverancier van de gemeente. De bedragen en/of percentages worden als bijlage bij dit besluit opgenomen.

Artikel 5.2 Inkomensgrens.

Collectief vervoer, een auto, een met een auto vergelijkbare voorziening, en de daarmee samenhangende gebruiks- en onderhoudskosten komen niet voor verstrekking of vergoeding in aanmerking als het inkomen van de aanvrager meer bedraagt dan bedraagt voor:

  • -

    alleenstaande 18, 19 of 20 jaar 1,5 maal norm WWB, excl VT

  • -

    alleenstaande 21 tot 65 jaar 1,5 maal norm WWB incl. toeslag en excl. VT

  • -

    alleenstaande 65 jaar en ouder 1,5 maal norm WWB excl. VT

  • -

    alleenstaande in inrichting 1,5 maal norm WWB

  • -

    alleenstaande ouder 18, 19 of 20 jaar 1,5 maal norm WWB, excl VT

  • -

    alleenstaande ouder 21 jaar tot 65 jaar 1,5 maal norm WWB incl. toeslag en excl. VT

  • -

    alleenstaande ouder 65 jaar en ouder 1,5 maal norm WWB, excl. VT

  • -

    alleenstaande ouder in inrichting 1,5 maal norm WWB

  • -

    echtpaar beiden 18, 19 of 20 jaar 1,5 maal norm WWB, excl. VT

  • -

    echtpaar 21 tot 65 jaar 1,5 maal norm WWB incl. toeslag en excl. VT

  • -

    echtpaar van wie één 65 jaar of ouder 1,5 maal norm WWB, excl. VT

  • -

    echtpaar in inrichting 1,5 maal norm WWB incl. toeslag

Artikel 5.3. Tegemoetkomingen vervoer

  • 1. De financiële tegemoetkoming die per jaar verstrekt wordt voor het vervoer van een persoon die als gevolg van ziekte of gebrek geen gebruik kan maken van het collectieve vervoerssysteem is een forfaitair bedrag:

    • a.

      voor gebruik van een (eigen) auto: € 532,88;

    • b.

      voor gebruikskosten bruikleenauto: € 532,88;

    • c.

      voor gebruikskosten rolstoeltaxi: € 1015,00.

  • 2. Als het inkomen hoger is dan 1,5 maal het norminkomen als bedoeld in artikel 5.4 van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning 2008 wordt er geen financiële tegemoetkoming verstrekt.

Artikel 5.4. Collectief aanvullend vervoer ('Regiotaxi').

Met het in artikel 5.1 onder a van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning 2008 genoemde collectief systeem van aanvullend vervoer wordt bedoeld het Collectief Vraagafhankelijk Vervoer (CVV), Regiotaxi Midden-Brabant, dat wordt uitgevoerd volgens de opzet zoals beschreven in bijlage 4 bij dit besluit.

Artikel 5.5 Weekendvervoer.

  • 1. Onder weekendvervoer wordt verstaan het vervoer vanuit de AWBZ-instelling waar de belanghebbende woont naar het adres waar de te bezoeken relatie woonachtig is, en vice versa.

  • 2. Het weekendvervoer wordt uitgevoerd overeenkomstig de regels die zijn opgenomen in bijlage 5 bij dit besluit.

Artikel 5.6 Keuzeregeling autoaanpassing.

  • 1. Indien de rolstoelgebonden gehandicapte in plaats van deelname aan het collectief aanvullend vervoer kiest voor een tegemoetkoming in de kosten van aanpassing van de eigen auto, zoals bedoeld in artikel 5.1 d van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning 2008, is aan deze tegemoetkoming een maximum bedrag verbonden. Deze gemaximeerde tegemoetkoming in de kosten van een autoaanpassing bedraagt € 9.612,06.

  • 2. Bij het bepalen van de financiële tegemoetkoming wordt rekening gehouden met het eigen aandeel in de kosten van de voorziening.

  • 3. De tegemoetkoming in de kosten van autoaanpassing wordt slechts eenmaal per 7 jaar verstrekt, waarbij de aan te passen auto niet ouder is dan 3 jaar.

Artikel 5.7 Parkeerontheffing / parkeerplaats.

De legeskosten verbonden aan het aanleggen van een parkeerplaats voor een persoon met beperkingen worden op verzoek van de persoon met beperkingen vergoed, indien aan hem/haar tevens een vervoersvoorziening is toegekend op grond van artikel 5.1, onder a, b en c van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning 2008.

Hoofdstuk 6 Verplaatsen in en rond de woning.

Artikel 6.1. Hoogte van het persoonsgebonden budget.

Het persoonsgebonden budget voor een rolstoel wordt vastgesteld als tegenwaarde van de goedkoopst-adequate voorziening, indien nodig verhoogd met een bedrag voor de wettelijk verplichte W.A.-verzekering en met een bedrag voor onderhoud en reparatie voor vergelijkbare voorzieningen zoals dat door het college wordt bepaald op basis van informatie die verstrekt wordt door de hulpmiddelenleverancier van de gemeente. De bedragen en / of percentages worden als bijlage bij dit besluit opgenomen.

Artikel 6.2 De sportrolstoel

1.In de aanschaf van sportrolstoel wordt een financiële tegemoetkoming verstrekt van

€ 2.831,85 en is bedoeld als bijdrage in de aanschaf, verzekering, onderhoud en reparatie van de sportrolstoel. Deze financiële tegemoetkoming wordt ten hoogste eenmaal per 3 jaar verstrekt.

2.Als de gehandicapte nog steeds actief lid van een sportvereniging is, kan aansluitend aan de in het tweede lid bedoelde periode van drie jaar jaarlijkse een financiële tegemoetkoming in de vorm van een forfaitair bedrag verstrekt van € 377,07 in de kosten van aanpassing, verzekering, onderhoud en reparatie van de sportrolstoel.

Artikel 6.3 Rolstoeltraining

Indien er een indicatie aan ten grondslag ligt, kunnen de kosten van maximaal 6 lessen rolstoeltraining voor vergoeding in aanmerking komen.

Hoofdstuk 7 Advisering en samenhangende afstemming.

Artikel 7.1. Verplicht advies.

vervallen

Artikel 7.2. Samenhangende afstemming.

Om de verkrijging van individuele voorzieningen samenhangend af te stemmen op de situatie van de aanvrager wordt bij het onderzoek inzake het advies ex artikel 7.3. van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning 2008, indien van toepassing, aandacht besteed aan:

  • a.

    de algemene gezondheidstoestand van de aanvrager;

  • b.

    de beperkingen die de aanvrager in zijn functioneren ondervindt als gevolg van ziekte of gebrek;

  • c.

    de woning en de woonomgeving van de aanvrager;

  • d.

    het psychisch en sociaal functioneren van de aanvrager;

  • e.

    de sociale omstandigheden van de aanvrager.

Bijlage 1 bij het Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Oisterwijk

Overzicht subsidiabele kostenposten woningaanpassingen

  • 1.

    De aanneemsom (hierin begrepen de loon- en materiaalkosten) voor het treffen van de voorziening;

  • 2.

    De risicoverrekening van loon- en materiaalkosten, met inachtneming van het bepaalde in de risicoregeling woning- en utiliteitsbouw 1991;

    Ad 1 en 2: indien de voorziening in zelfwerkzaamheid wordt getroffen, dan vervalt de post loonkosten en worden alleen de materiaalkosten als subsidiabel aangemerkt.

  • 3.

    het architecten-honorarium, echter uitsluitend in die gevallen dat de aanneemsom meer bedraagt dan € 1.036,02 en het noodzakelijk is dat een architect voor de woning-aanpassing wordt ingeschakeld. Het betreft dan veelal de ingrijpender woningaanpassingen; het architectenhonorarium komt voor vergoeding in aanmerking tot ten hoogste 10% van de aanneemsom, met dien verstande, dat dit niet hoger is dan het maximale honorarium als bepaald in SR 1997/DNR 2005 van de BNA;

  • 4.

    de kosten voor het toezicht op de uitvoering, indien de aanneemsom meer bedraagt dan € 1.036,02 en het toezicht noodzakelijk is, tot een maximum van 2% van de aanneemsom;

  • 5.

    de leges, voor zover deze betrekking hebben op het treffen van de voorziening;

  • 6.

    de verschuldigde en niet verrekenbare- of terugvorderbare omzetbelasting;

  • 7.

    renteverlies i.v.m. het verrichten van noodzakelijke betaling aan derden, tot de datum van gereedmelding, voor zover deze verband houdt met de bouw dan wel het treffen van voorzieningen;

  • 8.

    de prijs van bouwrijpe grond, indien noodzakelijk (zie Bijlage II, sub II.); indien noodzakelijk worden de hiervoor te maken extra notariskosten vergoed tot een maximum van € 848,92;

  • 9.

    de door burgemeester en wethouders (schriftelijk) goedgekeurde kostenverhogingen, die ten tijde van de raming van de kosten redelijkerwijs niet voorzien konden worden;

  • 10.

    de kosten in verband met noodzakelijk technisch onderzoek en adviezen met betrekking tot het verrichten van de aanpassing;

  • 11.

    de kosten van heraansluiting op de openbare nutsvoorziening;

  • 12.

    de administratiekosten die verhuurder maakt ten behoeve van het treffen van een voorziening voor de gehandicapte, voor zover de kosten onder 1 t/m 11 meer dan € 1.036,02 bedragen; in dat geval komt 10% van die kosten voor vergoeding in aanmerking, met een maximum van € 395,88;

  • 13.

    de kosten van bodemonderzoek indien dit noodzakelijk is en voor zover dit dient plaats te vinden voor rekening van degene die recht heeft op de financiële tegemoetkoming in de kosten van woninguitbreiding of sanering.

Bijlage 2 bij het Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Oisterwijk

Extra bouw en grondkosten

1.Bouwkosten

Ingevolge artikel 4.2 van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning 2007 is het mogelijk om een financiële tegemoetkoming te krijgen in de kosten voor het aanbouwen of uitbreiden van een vertrek bij een bestaande woning of de extra bouwkosten bij een nieuw te bouwen woning.

Voor de berekening van deze tegemoetkoming wordt als basis genomen het extra aantal m2 dat volgens tabel 1a voor vergoeding in aanmerking komt, vermenigvuldigd met de verdiepingshoogte, met een maximum van 2,70 m.

De uitkomst van deze vermenigvuldiging in kubieke meters wordt vermenigvuldigd met de kubieke meterprijs ad € 431,38,-; dit bedrag is inclusief BTW.

Maximum totale subsidiabele bouwkosten (incl. BTW):

............. aantal m2 x 2,70 x € 431,38,-

Wanneer het woonoppervlak van de nieuw te bouwen woning groter is dan 75 m2 vermeerderd met het maximum aantal m dat noodzakelijk is volgens het programma van eisen (zie kolom 2 van tabel 1a), wordt geen financiële tegemoetkoming in de bouwkosten verstrekt.

2.Grondkosten

Ingevolge artikel 4.2, onder b van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Oisterwijk 2007 en artikel 4.1 lid 2 onder b van het Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Oisterwijk 2007 is het mogelijk om een financiële tegemoetkoming te krijgen voor het verwerven van extra grond ten behoeve van een aanbouw of uitbreiding van een bepaald vertrek indien dit op grond van ergonomische beperkingen noodzakelijk is.

Een financiële tegemoetkoming in de extra grondkosten wordt bij een bestaande woning alleen verstrekt, indien uitbreiding of aanbouw op eigen grond niet mogelijk is. Bij een nieuw te bouwen woning waarvoor de perceeloppervlakte groter is dan 250 m² behoeft geen extra grond te worden verworven en wordt geen financiële tegemoetkoming verleend.

Het aantal m2 dat voor een financiële tegemoetkoming of een persoonsgebonden budget in aanmerking komt, is per vertrek aan een maximum gebonden, zoals in onderstaande tabel aangegeven.

Maximum aantal m2 waarvoor een financiële tegemoetkoming wordt verleend, aangegeven per vertrek in een zelfstandige woning:Soort vertrek -------- Aantal m2 waarvoor ten hoogste financiële tegemoetkoming wordt verleend in geval van aanbouw van een ver-/uitbreiding van een reeds aanwezig vertrek:

Woonkamer 30 m2 6 m2

Keuken 10 m2 4 m2

Eenpers. slp. kr. 10 m2 4 m2Tweepers. slpaapkamer 18 m2 4 m2

Toiletruimte 2 m2 1 m2

Badkamer

Wastafelruimte 2 m2 1 m2

Doucheruimte 3 m2 2 m2

Entree/gang/hal 5 m2 2 m2

Berging 6 m2 4 m2

Het totale aantal extra m2 dat op grond van ergonomische beperkingen noodzakelijk is wordt vermenigvuldigd met de grondprijs per m2 ad:

  • -

    € 288,26 - per m2 bij een perceeloppervlakte gelijk of kleiner dan 150 m2

  • -

    € 336,98 - per m2 bij een perceeloppervlakte groter dan 150 m2

Dit bedrag is inclusief BTW.

Maximum totale subsidiabele grondkosten (incl. BTW) :

........... aantal m2 x € 291,72 of € 341,02.

3.Kosten padverharding

Indien de aanleg van een verhard pad tussen de openbare weg en de hoofdingang tot een woonruimte, of tussen een tweede ingang en een berging en/of tuinpoort noodzakelijk is, kan in de kosten daarvan een financiële tegemoetkoming worden verstrekt. Dit geldt zowel bij de aanleg van een nieuw pad als bij de aanpassing van een bestaand pad.

Voor de financiële tegemoetkoming geldt een maximumoppervlakte

van 20 m2 en een maximumprijs van € 55,40 per m2.

4.Kosten terrasverharding

Indien de aanleg van een verhard terras, direct aansluitend aan de woonruimte, of de aanpassing van een bestaand terras noodzakelijk is, kan in de kosten daarvan een financiële tegemoetkoming worden verstrekt.

Voor de financiële tegemoetkoming geldt een maximumoppervlakte van 6 m2 en een maximumprijs van € 35,90 per m2.

Bijlage 3 bij het Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Oisterwijk

Kosten van onderhoud, keuring en reparatie

In artikel 4.8 van het Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Oisterwijk 2007 is geregeld dat de kosten van onderhoud keuring en reparatie van woonvoorzieningen worden vergoed overeenkomstig deze bijlage.

  • 1.

    De tegemoetkoming in de kosten van onderhoud, keuring en reparatie geldt voor de volgende voorzieningen:

    • a.

      de mechanische inrichting voor het verstellen van een in hoogte verstelbaar keukenblok, bad of wastafel;

    • b.

      elektromechanisch openings en sluitingsmechanisme van deuren;

    • c.

      stoelliften, rolstoel of staplateauliften, woonhuisliften, hefplateauliften, balansliften.

  • 2.

    Ten aanzien van de onder a. en b. genoemde voorzieningen komen de werkelijk gemaakte kosten in aanmerking voor vergoeding.

  • 3.

    Ten aanzien van de onder c. genoemde voorzieningen komen de werkelijk gemaakte kosten in aanmerking voor vergoeding met de hieronder vermelde frequentie.

    Keuring -- Begin Frequentie van liften -- keuring periodieke

Traplift ja 1 x per 4 jr.

Stoellift ja 1 x per 4 jr. Rolstoelplateaulift ja 1 x per 4 jr.

Staplateaulift ja 1 x per 4 jr.

Woonhuislift ja 1 x per 1,5 jr.

Hefplateaulift ja 1 x per 1,5 jr.

Balanslift ja 1 x per 1,5 jr.

Onderhoud van Frequentie -- periodiekonderhoud

Stoellift 1 x per jaar

Rolstoelplateaulift 1 x per jaar

Staplateaulift 1 x per jaar

Woonhuislift 2 x per jaar

Hefplateaulift 2 x per jaar

Balanslift 1 x per jaar

Bijlage 4 bij het Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Oisterwijk

Het Collectief Vraagafhankelijk vervoer (Regiotaxi Midden Brabant).

  • 1.

    Aan de persoon die in aanmerking komt voor het CVV, wordt een WmoRegiotaxipas verstrekt, op vertoon waarvan de rechthebbende gebruik kan maken van de deeltaxi tegen 'betaling' van de voor de betreffende rit benodigde strippen.

  • 2.

    Het vervoer per Regiotaxi geldt uitsluitend voor regionaal vervoer, conform de OV-zone- indeling, in het binnen- en buitengebied, zoals voor het Regiotaxi-vervoer Midden Brabant is vastgesteld en per zone-kaart is aangegeven. Het begin of het eind van een rit moet altijd in het binnengebied liggen, wil de vervoersvoorziening van toepassing zijn.

  • 3.

    Voor de tarifering van het CVV wordt dezelfde zoneindeling gehanteerd als bij het openbaar busvervoer en een strippensysteem.

  • 4.

    Het vervoer wordt naar afstand onderscheiden in regionaal vervoer d.w.z. vervoer binnen een gebied van maximaal 5 zones vanaf het woonadres, en bovenregionaal vervoer, d.w.z. vervoer over een afstand van meer dan 5 zones vanaf het woonadres.

  • 5.

    Binnen de regio kan op vertoon van de Regiotaxipas onbeperkt gebruik worden gemaakt van de Regiotaxi.

  • 6.

    Voor bovenregionaal vervoer, dus vervoer over een afstand van meer dan 5 zones kan de eigenaar van een Regiotaxipas een beroep doen op vervoer via PZN.

  • 7.

    Voor elke rit is een basistarief van 1 strip (instapstrip) verschuldigd. Voor elke zone waarin wordt gereisd is men 1 strip extra verschuldigd.De Wmo-gerechtigde betaalt voor de eerste zone € 0,90 (inclusief de instapstrip). Voor elke volgende zone waarin wordt gereisd is de hij € 0,46 per zone verschuldigd.Indien de reisafstand meer dan 5 OV-zones bedraagt, geldt voor elke zone boven de vijf zones een eigen bijdrage van € 7,95.Deze eigen betaling dient per taxirit contant te worden voldaan aan de chauffeur.

  • 8.

    De Wmo-gerechtigde kan zich door één begeleider laten vergezellen. De begeleider betaalt voor de eerste zone € 0,90 (inclusief de opstapstrip). Voor elke volgende zone waarin wordt gereisd is de begeleider € 0,46 per zone verschuldigd. Deze eigen betaling dient per taxirit contant te worden voldaan aan de chauffeur.Als de begeleiding naar het oordeel van het college medisch noodzakelijk is, is de begeleider geen betaling verschuldigd. Een Wmo-gerechtigde voor wie naar het oordeel van het college medische begeleiding noodzakelijk is, kan alleen als hij vergezeld is van een medisch begeleider reizen tegen het Wmo-tarief. Om als begeleider te kunnen worden aangemerkt moet de begeleidende persoon 16 jaar of ouder zijn.

  • 9.

    Op aanvraag van de Wmo-gerechtigde kan het college de indicatie afgeven dat partner en kind(eren) of kinderen met de gehandicapte mogen meereizen (gezinstaxi). De mogelijkheid om voor gezinsvervoer een hele taxi af te huren is beperkt tot situaties waarin meerdere gezinsleden met de gehandicapte meereizen en van die meereizende gezinsleden tenminste één gezinslid jonger is dan 14 jaar.

    Wmo-gerechtigde betaalt voor de eerste zone € 2,30 (inclusief het basistarief van 1 strip). Voor elke volgende zone waarin wordt gereisd is de Wmo-gerechtigde € 1,15 per zone verschuldigd, ongeacht het aantal meereizende gezinsleden. Deze eigen betaling dient per taxirit contant te worden betaald aan de chauffeur.

  • 10.

    Voor vervoer dat niet valt binnen de reikwijdte van de Wmo, zoals vervoer ten behoeve van medische behandelingen ('ziekenvervoer' in de zin van de Ziekenfondswet) en leerlingenvervoer, kunnen Wmo-gerechtigden en (sociaal) begeleider niet reizen tegen het hierboven genoemde tarieven. Wel kan/kunnen hij/zij reizen tegen het reguliere CVV-tarief van € 1,55 per strip.

  • 11.

    Per 1 januari 2008 gelden de volgende eigen reizigersbijdragen:

    Tarief WMO-gerechtigden: € 0,46 per strip (+opstapstrip) tot max.5 zones;

    Tarief WMO-gerechtigden: € 7,95 per strip voor elke strip boven de 5 zones;

    Tarief sociale begeleider: € 0,46 per strip (+ opstapstrip) tot max. 5 zones;

    Tarief sociale begeleider: € 7.95 per strip voor elke zone boven de 5 zones;

    Tarief medisch begeleider: geen eigen bijdrage reiziger

    (met indicatie)

    Tarief gezinstaxi: € 1,15 per strip (+opstapstrip) tot max.5 zones (ongeacht aantal inzittenden);

    Tarief gezinstaxi: € 7,95 per strip voor elke zone boven de 5 zones (ongeacht aantal inzittenden);

    Tarief individueel vervoer € 0,46 per strip

    (door Nederland)

    Tarief ritten naar (medisch) adviseur

    /hulpmiddelenverstrekker geen eigen bijdrage reiziger

    Tarief WMO plus € 1,55 per strip

    Tarief vrije reizigers € 1,55 per strip

    Tarief kleine kernen € 0,46 per strip

    Commerciële tarief (6e OV-zone en verder

    binnen vervoersgebied) € 7,95 per strip.

Bijlage 5 bij het Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Oisterwijk

Het weekendvervoer.

Artikel 1. Financiële tegemoetkoming

  • 1.

    Onder weekendvervoer wordt verstaan het vervoer van de instelling waar de gehandicapte woont naar het adres waar de te bezoeken relatie woonachtig is.

  • 2.

    Vervoer vanuit het woonadres van de relatie waar de gehandicapte met het weekendvervoer naar toe reist wordt niet vergoed.

  • 3.

    Per kalenderjaar wordt voor maximaal 26 bezoeken aan het weekendadres een tegemoetkoming verstrekt.

  • 4.

    Per weekend wordt maximaal 4 maal de afstand van de instelling naar het te bezoeken adres vergoed.

  • 5.

    De gemeente bepaalt de afstand van de instelling naar het te bezoeken adres met behulp van een door de gemeente te kiezen reisplanner.

  • 6.

    Voor vergoeding komen alleen in aanmerking kilometers die binnen Nederland worden gereden.

  • 7.

    De kilometerprijs bedraagt € 0,19 per kilometer.

  • 8.

    De vergoeding per kalenderjaar is beperkt tot maximaal het bedrag dat verstrekt wordt op grond van artikel 5.3 van het Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Oisterwijk 2008 voor “gebruik van (eigen) auto”.

  • 9.

    Voor het bepalen van het aantal retourritten dat in een bepaald jaar voor vergoeding in aanmerking komt, geldt het aantal ritten dat het daaraan voorafgaande kalenderjaar is gemaakt als uitgangspunt.

  • 10.

    Als de gehandicapte aantoont dat ten gevolge van medische redenen een of meer malen het weekendbezoek geen doorgang kon vinden, wordt daar bij het bepalen van het aantal ritten voor het nieuwe jaar rekening mee gehouden. Kunnen de gemaakte ritten van het voorgaande kalenderjaar niet als uitgangspunt worden genomen, omdat in dat jaar nog geen sprake was van behoefte aan de voorziening, dan wordt uitgegaan van de opgave van de gehandicapte het nieuwe jaar rekening gehouden.

  • 11.

    De tegemoetkoming wordt door de gemeente bevoorschot. De gehandicapte moet aan het eind van elk kalenderjaar met een namens de instelling getekende verklaring aantonen hoeveel maal daadwerkelijk vervoer naar het weekendadres heeft plaatsgevonden.

  • 12.

    Blijft dit aantal daadwerkelijk gereden ritten onder het aantal waarvoor een vergoeding is verstrekt, dan wordt het te veel verstrekte in mindering gebracht op de vergoeding van het eerstvolgende kalenderjaar. Is verrekening niet mogelijk, dan kunnen burgemeester en wethouders overgaan tot terugvordering van het ten onrechte verstrekte bedrag. Is het aantal daadwerkelijk gereden ritten groter dan het aantal waarvoor vergoeding is verstrekt, dan vindt nabetaling plaats.

Bijlage 6 bij het Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Oisterwijk

PGB Hulpmiddelen

Categorie

Gemid-delde levens-

duur voorzie-

ning in jaren

Gemid-

delde bru-

to-prijs hulpmid-

del incl.

BTW

Kor-

ting in

pro-

cent

Correc-

tief all-in onder-

houd in % brutoprijs middel + aanpas-

singen

Verz WA incl assurantie belasting

Kosten hulpmiddel PGB

Instand-

houdings

kosten p.j.

Totaal PGB

hulpmiddel +

instandhou-

kosten 1e

jaar. In jaren

daarna alleen

instand-

houdings-

kosten

Handbewogen rolstoelen en fietsen

ACTIEF ROLSTOEL

7

€ 1.780,80

10

4

€ 0,00

€ 1.602,72

€ 64,11

€ 1.673,95

ACTIEF VAST FRAME ROLSTOEL

7

€ 2.104,10

10

7

€ 0,00

€ 1.893,69

€ 132,56

€ 2.040,98

DRIEWIELFIETS

7

€ 1.548,66

10

3

€ 0,00

€ 1.393,79

€ 41,81

€ 1.440,25

DUWWANDELWAGEN LANGDUREND

7

€ 2.356,38

10

3

€ 0,00

€ 2.120,74

€ 63,62

€ 2.191,43

ROLSTOEL ALGEMEEN GEBRUIK

7

€ 1.688,58

10

3

€ 0,00

€ 1.519,72

€ 45,59

€ 1.570,38

ROLSTOEL KORT GEBRUIK

7

€ 864,96

10

2

€ 0,00

€ 778,46

€ 15,57

€ 795,76

ROLSTOEL LANGDUREND GEBRUIK

7

€ 2.828,08

10

4

€ 0,00

€ 2.545,27

€ 101,81

€ 2.658,40

Kinderrolstoelen: hand en elektrisch

KINDERDUWWANDELWAGEN

4

€ 867,08

10

3

€ 0,00

€ 780,37

€ 23,41

€ 806,38

KINDERROLSTOEL HANDBEWOGEN

4

€ 2.215,40

10

3

€ 0,00

€ 1.993,86

€ 59,82

€ 2.060,32

ELEKTRISCHE KINDERROLSTOEL

4

€ 10.400,72

10

7

€ 55,00

€ 9.360,65

€ 710,25

€ 10.143,70

Elektrische rolstoel / scootermobielen/

patiëntenlift

ELEKTRISCHE ROLSTOELEN VOLW.

7

€ 8.017,84

10

7

€ 55,00

€ 7.216,06

€ 560,12

€ 7.832,30

SCOOTMOBIELEN grote actiradius

7

€ 5.649,80

10

6

€ 55,00

€ 5.084,82

€ 360,09

€ 5.478,81

SCOOTMOBIELEN kleine actiradius

7

€ 3.695,00

10

6

€ 55,00

€ 3.325,50

€ 254,53

€ 3.580,03

PATIENTENLIFTEN VERRIJDBAAR

7

€ 5.350,24

10

3

€ 0,00

€ 4.815,22

€ 144,46

€ 4.975,72

Voor aanpassingen moet een afzonderlijke offerte worden afgegeven door de leverancier. Na beoordeling en akkoordbevinding worden de kosten vergoed. Over de aanpassingen wordt eenzelfde percentage voor correctief all-in onderhoud vergoed als over de voorziening zelf.

Verzekering: vergoed wordt de verplichte WA-verzekering. Het is niet mogelijk op dit moment een definitief bedrag op te nemen, omdat er alleen collectieve contracten zijn. Als blijkt dat de kosten hoger Zijn dan in de tabel opgenomen, wordt de vergoeding aangepast.

Toelichting op het Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning

Inleiding.

Naast een Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Oisterwijk 2008 is er het Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Oisterwijk 2008 (Besluit 2008). In dit besluit zijn bij elkaar gebracht alle bedragen, die op basis van de verordening moeten worden vastgesteld. Daarnaast zijn alle regels waarvoor de verordening een delegatiebepaling voor het college bevat in het besluit ingevuld.

Het voordeel van het opnemen van alle bedragen in een besluit is dat bij wijziging van de bedragen (bijvoorbeeld omdat er aan de hand van de prijsindex een bijstelling van bedragen plaatsvindt) niet de verordening gewijzigd moet worden.

Het eerste onderwerp dat in het besluit aan de orde komt is het persoonsgebonden budget. Van alle soorten voorzieningen waarvoor een persoonsgebonden budget mogelijk is wordt in het Besluit uitgewerkt hoe het bedrag van het persoonsgebonden budget wordt samengesteld.

De invulling van de eigen bijdrageregeling is neergelegd in hoofdstuk 2.

In hoofdstuk 7 tot slot wordt geregeld boven welk bedrag in bepaalde omstandigheden advies gevraagd moet worden en hoe de samenhangende afstemming bij de toekenning, zoals genoemd in artikel 5 van de wet, wordt geregeld.

De genoemde bedragen zijn de bedragen die in 2008 worden gehanteerd. Indexering heeft plaatsgevonden op basis van het indexeringspercentage van 1,5%.

Hoofdstuk 1 Bijzondere regels over het persoonsgebonden budget.

Algemeen.

Voor alle andere voorzieningen geldt dat er een persoonsgebonden budget kan worden gevraagd, waarbij dan de volgende bijzondere regels gelden (de leden 2, 3 en 4.).

Artikel 1. Bijzondere regels over het persoonsgebonden budget.

  • 1.

    Verstrekking van een persoonsgebonden budget vindt plaats op verzoek van de aanvrager of diens wettelijke vertegenwoordiger. Dit kan bij voorkeur tegelijk met de aanvraag, indien op dat moment al duidelijk is dat de aanvrager of diens wettelijke vertegenwoordiger dit wenst.

  • 2.

    Niet in alle situaties is het mogelijk een persoonsgebonden budget te ontvangen.

Als tijdens onderzoek duidelijk wordt dat een aanvrager problemen zal krijgen met het omgaan met een persoonsgebonden budget, wordt dit als contra-indicatie opgevat.

Hieronder valt ook de situatie dat tijdens het onderzoek duidelijk wordt dat de aanvrager als gevolg van de financiële situatie waarin hij verkeert feitelijk niet zal kunnen beschikken over het persoonsgebonden budget. De gemeente heeft te allen tijde een motiveringsplicht. Daarnaast heeft de cliënt de mogelijkheid om in bezwaar te gaan indien het persoonsgebonden budget, volgens hem, ten onrechte niet wordt toegekend.

3.Artikel 6 van de wet bepaalt dat het college van burgemeester en wethouders personen die aanspraak hebben op een individuele voorziening de keuze biedt tussen het ontvangen van een voorziening in natura of het ontvangen van een hiermee vergelijkbaar persoonsgebonden budget, tenzij hiertegen overwegende bezwaren bestaan. De toelichting op dit artikel geeft een nuancering aan. De gemeente is niet verplicht de burger bij het concretiseren van haar voorzieningenbeleid een keuze uit verschillende voorzieningen te geven, maar ze is wel verplicht aan dit vraagstuk de nodige aandacht te schenken. “De gemeentelijke beleidsvrijheid om, bijvoorbeeld, vanwege redenen van efficiency een bepaalde voorziening slechts in één type te leveren, is dus in het stramien van dit wetsvoorstel zeer wel mogelijk, zolang deze is onderbouwd, en is afgewogen tegen het feit dat daarmee de keuzevrijheid van de burgers in kwestie nihil is”.

Een aantal woonvoorzieningen wordt uitsluitend verstrekt als voorziening in natura. Dit zal vooral gelden voor duurdere, losse en daarom vaak herbruikbare voorzieningen, zoals de tilliften. Bouwkundige woonvoorzieningen worden naar hun aard over het algemeen niet als voorziening in natura aangeboden. Een uitzondering hierop is de traplift en de aanpassingen in een huurwoning. Dit artikellid bepaalt dat deze woonvoorzieningen uitsluitend in natura worden aangeboden, om te voorkomen dat er sprake zal zijn van kapitaalvernietiging.

Deze verstrekking en het niet bieden van een keuze voor een persoongebonden budget hangt samen met het vormen van een depot of een woningvoorraad met aangepaste woningen en de daarmee samenhangende herverstrekking.

  • 4.

    De sportrolstoel is een voorziening die meegenomen wordt vanuit de inmiddels vervallen Wvg zonder dat deze sportrolstoel in de Wvg of in de Wmo wordt genoemd. De sportrolstoel is een bovenwettelijke voorziening, in de Wvg opgenomen naar aanleiding van een verzoek van de Tweede Kamer. Daarom wordt de verstrekking voortgezet zoals dat onder de Wvg gebeurt. Dit betekent dat een sportrolstoel niet verstrekt wordt als een persoonsgebonden budget, maar als een gemaximeerde financiële tegemoetkoming (zie artikel 6.2 van dit Besluit).

  • 5.

    De keuze die in artikel 2.3 van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning 2008 gemaakt is ten aanzien van de verantwoording van het persoonsgebonden budget wordt hier voor de verschillende voorzieningen uitgewerkt.

  • 6.

    Tot slot wordt aangegeven welke bewijsstukken er ingeleverd dienen te worden voor de verantwoording van de besteding van het PGB.

Hoofdstuk 2. Eigen bijdragen en eigen aandeel.

Artikel 2.1. en 2.2 Omvang van de eigen bijdrage en het eigen aandeel.

Hoofdstuk IV van de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) geeft regels voor de eigen bijdragen bij voorzieningen in natura of PGB en het eigen aandeel bij financiële tegemoetkomingen.

Bij het bepalen van de eigen bijdrage moeten we de regels van de AmvB volgen.

De WMO biedt in artikel 15, lid 2 gemeenten de mogelijkheid om de eigen bijdrage voor de verschillende soorten van maatschappelijke ondersteuning verschillend vast te stellen.

Hoewel landelijk de meningen over de uitleg van het artikel verschillen, gaan wij er van uit dat verschil mag worden gemaakt tussen de eigen bijdrage die een klant verschuldigd is voor hulp bij het huishouden en voor de overige individuele Wmo-voorzieningen.

Hulp bij het huishouden (artikel 2.1)

Deze systematiek ligt tegen het voormalige AWBZ-systeem aan. De keuze voor dit systeem houdt in dat de totale opbrengst van de eigen bijdragen gegarandeerd is op het toenmalige niveau.

Overige individuele voorzieningen (artikel 2.2)

De eigen bijdrage voor een individuele voorziening wordt alleen gevraagd vanaf een bepaald inkomensgrens.

Artikel 2.3. Dertien perioden van vier weken.

Gedurende maximaal 36 maanden kan met de eigen bijdrage of eigen aandeel rekening worden gehouden als de voorziening bestaat uit:

  • ·

    het verschaffen in eigendom van een roerende zaak

  • ·

    een bouwtechnische of woontechnische aanpassing aan een woning die eigendom is van de aanvrager

De Wvg hield alleen rekening met de draagkracht die iemand heeft in een kalenderjaar.

De Wmo systematiek is hierop aangepast door het aantal perioden te stellen op 13 periodes van 4 weken.

Artikel 2.4 Financiële tegemoetkoming

De hoogte van de financiële tegemoetkoming kan op twee manieren worden verstrekt. Als forfaitair bedrag is het een maximum bedrag los van het inkomen of los van de werkelijk kosten. Als de financiele tegemoetkoming een nettobedrag is, dan wordt het eigen aandeel in mindering gebracht op de totale kosten die voor vergoeding in aanmerking komen. Hoe dat eigen aandeel wordt berekend zie artikel 2.2 en 2.3 van dit Besluit.

Hoofdstuk 3 Hulp bij het huishouden.

Artikel 3.1. Vaststelling bedrag persoonsgebonden budget hulp bij het huishouden.

In dit artikel wordt aangegeven hoe het persoonsgebonden budget voor de hulp bij het huishouden wordt vastgesteld.

De gemeente hanteert de klassensystematiek die ook in de AWBZ gehanteerd wordt.

Het te verstrekken bedrag is gebaseerd op de bij het midden van de klasse behorende aantal uren, eveneens vermenigvuldigd met het uurbedrag dat 75% is van het uurbedrag zorg in natura. Dat betekent dat in klasse 1 het bedrag gebaseerd is op 1 uur zorg, in klasse 2 op 3 uur, in klasse 3 op 5,5 uur, in klasse 4 op 8,5 uur, in klasse 5 op 11,5 uur en in klasse 6 op 14,5 uur.

De gemeente kent de mogelijkheid om additionele uren te verstrekken boven de hoogste klasse 6. De vergoeding per uur is in het besluit opgenomen.

Hoofdstuk 4 Woonvoorzieningen.

Artikel 4.1. Financiële tegemoetkoming voor een bouwkundige of woontechnische woonvoorziening, dan wel uitraasruimte.

In artikel 4.1 is geregeld hoe de financiële tegemoetkoming minus het eigen aandeel voor een woonvoorziening wordt vastgesteld. Het gaat daarbij om de kosten van een door de gemeente opgestelde kostenberekening dan wel de door het college geaccepteerde offerte. Hiermee wordt bedoeld dat de hoogte van de financiële tegemoetkoming gelijk is aan de opgestelde kostenberekening of goedgekeurde offerte, minus het eigen aandeel. In de opgestelde kostenberekening dan wel goedgekeurde offerte kan een aantal kosten teruggevonden worden. Te denken valt hierbijaan de kosten vanbouw, maar ook aan eventuele kosten architect, kosten van vergunningen en kosten van toezicht. Zie bijlage 1 bij het dit besluit: Overzicht subsidiabele kostenposten woningaanpassingen.

Door uit te gaan van de kosten van de goedgekeurde offerte is het mogelijk per offerte andere kosten mee te nemen.

Hoofdstuk 5 Het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel.

Artikel 5.1 Hoogte persoonsgebonden budget.

Artikel 5.1 regelt de wijze waarop het persoonsgebonden budget voor vervoersvoorzieningen wordt vastgesteld. Hierbij wordt conform de Verordening Wmo uitgegaan van de tegenwaarde van de goedkoopst-adequate voorziening. Het pgb voor de voorziening kan verhoogd worden met een bedrag voor de wettelijk verplichte W.A.-verzekering en met een bedrag voor onderhoud en reparatie.

Het bedrag dat voor verzekering, onderhoud en reparatie beschikbaar wordt gesteld komt bepaalt het college op basis van informatie die verstrekt wordt door de hulpmiddelenleverancier van de gemeente. De bedragen en/of percentages worden als bijlage bij dit besluit opgenomen

Artikel 5.2 Inkomensgrens.

In de Verordening Wmo is in artikel 5.4 de inkomensgrens opgenomen. De grens waarboven een auto, met een auto vergelijkbare voorzieningen en de daarmee samenhangende gebruiks- en onderhoudskosten niet voor verstrekking of vergoeding in aanmerking komen.

Artikel 5.2 legt vast vanaf welke grens de auto algemeen gebruikelijk wordt geacht. Deze grens werd in de Wvg uitgedrukt in termen afgeleid van het norminkomen. De Algemene Maatregel van Bestuur spreekt evenwel niet meer over het norminkomen.

Artikel 5.3. Tegemoetkomingen vervoer.

Artikel 5.3 legt het forfaitaire bedrag vast voor de autokostenvergoeding. Onder welke voorwaarden deze bedragen worden toegekend, volgt uit de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning en zal in de beleidsregels verder worden uitgewerkt.

Hoofdstuk 6 Verplaatsen in en rond de woning.

Artikel 6.1. Hoogte van het persoonsgebonden budget

Artikel 6.1 regelt de wijze waarop het persoonsgebonden budget voor rolstoelen wordt vastgesteld. Hierbij wordt conform de Verordening Wmo uitgegaan van de tegenwaarde van de goedkoopst-adequate voorziening. Het pgb voor de voorziening kan verhoogd worden met een bedrag voor de wettelijk verplichte W.A.-verzekering en met een bedrag voor onderhoud en reparatie.

Het bedrag dat voor verzekering, onderhoud en reparatie beschikbaar wordt gesteld komt bepaalt het college op basis van informatie die verstrekt wordt door de hulpmiddelenleverancier van de gemeente. De bedragen en/of percentages worden als bijlage bij dit besluit opgenomen.

Elke rolstoel die enige aanpassing behoeft zal uitkomen op een ander bedrag. Daarom vindt vaststelling van het persoonsgebonden budget bij rolstoelen vaak per rolstoel plaats.

Hoofdstuk 7 Advisering en samenhangende afstemming.

Artikel 7.1. Verplicht advies.

De Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning 2007 werd in artikel 7.3 lid 2 onder a bepaald dat in situaties boven een bepaald bedrag verplicht advies gevraagd moet worden. In dit artikel van het Besluit 2007 werd dit bedrag vastgelegd. In de verordening van 2008 is deze bepaling niet meer opgenomen, waardoor het artikel in het Besluit van 2008 ook is komen te vervallen.

Artikel 7.2. Samenhangende afstemming.

De Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning 2008 bepaalt in artikel 7.4 dat in dit Besluit bepaald moet worden op welke wijze de verkrijging van individuele voorzieningen samenhangend wordt afgestemd op de situatie van de aanvrager. Bij deze eisen is aangesloten bij de eisen die het Zorgindicatiebesluit stelt ten aanzien van het onderzoek inzake de AWBZ. Hierdoor is enerzijds de samenhang met de AWBZ gewaarborgd, maar wordt anderzijds ook een ruime hoeveelheid informatie vergaard waarmee het college een zorgvuldig, op de individuele situatie af te stemmen besluit kan nemen.