Regeling vervallen per 01-01-2017

Verordening individule inkomenstoeslag 2015

Geldend van 01-01-2015 t/m 31-12-2016

Intitulé

Verordening individule inkomenstoeslag 2015

Verordening individuele inkomenstoeslag 2015

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    Wet: Participatiewet;

  • b.

    College: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oisterwijk;

  • c.

    Raad: de gemeenteraad van de gemeente Oisterwijk;

  • d.

    Peildatum: datum waartegen een persoon individuele inkomenstoeslag aanvraagt, voor

zover deze dag niet ligt vóór de dag waarop belanghebbende zich heeft gemeld om individuele inkomenstoeslag aan te vragen;

  • e.

    Referteperiode: periode van 36 maanden voorafgaand aan de peildatum;

  • f.

    Individuele inkomenstoeslag: toeslag zoals bedoeld in artikel 36 van de wet;

  • g.

    Vermogen: het vermogen zoals bedoeld in artikel 34 van de wet;

  • h.

    WTOS: Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten;

  • i.

    WSF 2000: Wet Studiefinanciering;

  • j.

    Voor de individuele inkomenstoeslag gaan we uit van de volgende normen:

norm gehuwden: de norm zoals genoemd in artikel 21 sub b Participatiewet;

norm alleenstaande ouder: 90% van de norm gehuwden;

norm alleenstaande: 70% van de norm gehuwden.

Artikel 2 Voorwaarden

  • 1. Voor een individuele inkomenstoeslag komt in aanmerking de persoon van 21 jaar of ouder doch jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd, die gedurende de referteperiode aangewezen is geweest op een inkomen dat niet hoger is dan 110% van de voor hem geldende norm, zoals opgenomen in artikel 1, onder j, van deze Verordening, geen in aanmerking te nemen vermogen heeft, en geen uitzicht heeft op inkomensverbetering.

  • 2. Niet voor de individuele inkomenstoeslag komt in aanmerking de belanghebbende die een opleiding volgt als bedoeld in de WTOS, dan wel een studie volgt als genoemd in de WSF 2000.

  • 3. Een verzoek als bedoeld in artikel 36, eerste lid, van de Participatiewet, wordt ingediend middels een door het college vastgesteld formulier.

  • 4. Als één van de gehuwden is uitgesloten van het recht op individuele inkomenstoeslag ingevolge de artikelen 11 of 13, eerste lid, van de Participatiewet, komt de rechthebbende echtgenoot in aanmerking voor een individuele inkomenstoeslag naar de hoogte die voor hem als alleenstaande of alleenstaande ouder zou gelden

  • 5. Voor toepassing van het eerste, tweede en vierde lid is de situatie op de peildatum bepalend.

Artikel 3 Hoogte van de toeslag

  • 1. De individuele inkomenstoeslag bedraagt:

    • a.

      voor gehuwden: 41 % van de norm gehuwden;

    • b.

      voor alleenstaande ouders: 41 % van de norm alleenstaande ouder;

    • c.

      voor alleenstaanden: 41 % van de norm alleenstaande.

  • 2. De bedragen worden naar boven afgerond op hele euro’s en worden jaarlijks in januari vastgesteld en gelden voor het gehele kalenderjaar.

Artikel 4 Uitvoering en nadere regels

Het college kan met betrekking tot de uitvoering van deze verordening nadere beleidsregels vaststellen.

Artikel 5 Onvoorziene situaties

In situaties en omstandigheden waarin deze regeling niet voorziet, beslist het college.

Artikel 6 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2015.

Artikel 7 Intrekking oude verordening

De "Verordening Langdurigheidstoeslag 2013 gemeente Oisterwijk” wordt met de inwerkingtreding van de “Verordening individuele inkomenstoeslag 2015” ingetrokken.

Artikel 8 Citeertitel

Deze Verordening kan aangehaald worden als: Verordening Individuele Inkomenstoeslag 2015.

Aldus besloten in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Oisterwijk op

18 december 2014

de griffier, de voorzitter,

Nelleke van Wijk Hans Janssen

Toelichting Verordening Individuele Inkomenstoeslag.

Algemeen

Langdurigheidstoeslag wordt individuele inkomenstoeslag

Per 1 januari 2015 is de Wet werk en bijstand (WWB) aangepast en opgenomen in de Participatiewet. Met de wetswijziging is de langdurigheidstoeslag (LDT) omgevormd naar een individuele inkomenstoeslag.

Aan de bijstand ligt het uitgangspunt ten grondslag dat het normbedrag, bedoeld ter voorziening in de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan met inbegrip van een component reservering, in beginsel toereikend is. Toch kan de financiële positie van mensen die langdurig op een minimuminkomen zijn aangewezen onder druk komen te staan als er na verloop van tijd geen perspectief lijkt te zijn om door inkomen uit arbeid het inkomen te verhogen. Er is dan sprake van bestaansverschraling. Om die reden is bij de invoering van de Wet werk en bijstand in 2004 de langdurigheidstoeslag in het leven geroepen. Sinds 1 januari 2009 is de langdurigheidstoeslag gedecentraliseerd. Ook is de langdurigheidstoeslag sinds die datum een bijzondere vorm van (categoriale) bijzondere bijstand. Per 1 januari 2015 vervangt de individuele inkomenstoeslag de langdurigheidstoeslag. Sindsdien is het verlenen van de toeslag geen gebonden bevoegdheid meer, maar een discretionaire bevoegdheid. Dit betekent dat het college een individuele inkomenstoeslag kan verlenen als een persoon voldoet aan de voorwaarden daarvoor.

Bevoegdheid gemeenten

Vast te leggen regels in verordening

De individuele inkomenstoeslag is niet gerelateerd aan bepaalde kosten. Het is een inkomensondersteunende maatregel voor bepaalde personen die langdurig een laag inkomen hebben en daarbij, gelet op de omstandigheden van die persoon, geen uitzicht hebben op inkomensverbetering (artikel 36, eerste lid, van de Participatiewet). Bij verordening moeten regels vastgesteld worden over het verlenen van een individuele inkomenstoeslag als bedoeld in artikel 36 van de Participatiewet. Deze regels moeten in ieder geval betrekking hebben op de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de begrippen ‘langdurig’ en ‘laag inkomen’. Daarnaast moet bij verordening de hoogte van de individuele inkomenstoeslag bepaald worden.

Beleidsregels

Het college kan in (wetsinterpreterende) beleidsregels aangeven wanneer sprake is van 'geen uitzicht op inkomensverbetering'. Gelet op de tekst van artikel 8, tweede lid, van de Participatiewet hoeft dit criterium niet te worden vastgelegd in de verordening. Bij de beoordeling van het criterium 'geen uitzicht op inkomensverbetering' moet het college rekening houden met de omstandigheden van de persoon. In artikel 36, tweede lid, van de Participatiewet is bepaald dat tot die omstandigheden in ieder geval worden gerekend:

  • -

    de krachten en bekwaamheden van de persoon, en

  • -

    de inspanningen die de persoon heeft verricht om tot inkomensverbetering te komen.

Het college kan in beleidsregels aangeven welke groepen niet in aanmerking komen voor individuele inkomenstoeslag en in welke gevallen personen (geen) uitzicht hebben op inkomensverbetering. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan personen aan wie in de referteperiode een maatregel is opgelegd wegens een schending van een arbeidsverplichting of een re-integratieverplichting.

Overgangsrecht

Per 1 januari 2015 vervangt de individuele inkomenstoeslag de langdurigheidstoeslag. Het is niet nodig om in deze verordening overgangsrecht op te nemen met betrekking tot eerder verstrekte langdurigheidstoeslagen, omdat artikel 78z van de Participatiewet voorziet in algemeen overgangsrecht met betrekking tot de wijzigingen in de Participatiewet als gevolg van de inwerkingtreding van de Invoeringswet Participatiewet en de Wet maatregelen WWB op 1 januari 2015. De individuele inkomenstoeslag en voorheen de langdurigheidstoeslag worden immers toegekend tegen een peildatum. Zaken die na de peildatum gebeuren hebben geen betekenis voor het recht op een dergelijke toeslag. Wie op een datum gelegen vóór 1 januari 2015 op basis van de toepasselijke verordening recht had op langdurigheidstoeslag, behoudt dat onverkort, ongeacht of hij voldoet aan de voorwaarden die per 1 januari 2015 zijn gesteld in artikel 36 van de Participatiewet en deze verordening. Toekenning van het recht op individuele inkomenstoeslag tegen een datum gelegen op of ná 1 januari 2015 is uitsluitend mogelijk als wordt voldaan aan de in artikel 36 van de Participatiewet en deze verordening opgenomen voorwaarden.

Wijziging leefvorm

De leefvorm (alleenstaande, alleenstaande ouder of gehuwd) van een persoon kan wijzigen binnen de referteperiode. Dit is bijvoorbeeld het geval indien gehuwden individuele inkomenstoeslag aanvragen, maar zij over een gedeelte van de referteperiode als alleenstaande moeten worden aangemerkt. Personen moeten dan ook over dat deel van de referteperiode aan de voorwaarden voldoen om voor individuele inkomenstoeslag in aanmerking te komen. Gehuwden moeten immers zowel gezamenlijk als afzonderlijk aan de voorwaarden voldoen.

Mogelijkheden voor eigen beleid.

Op grond van de nieuwe wet zijn er diverse mogelijkheden voor het invullen van eigen gemeentelijk beleid.

Naast de genoemde onderwerpen kan het daarbij ook gaan om de afstemming van het beleid op het gemeentelijke armoede en participatie beleid. Hierna wordt op de verschillende onderwerpen nader ingegaan.

Doelgroep

De nieuwe individuele inkomenstoeslag geeft gemeenten nadrukkelijk de mogelijkheid deze ook van toepassing te laten zijn op werkenden met een laag inkomen. De raad kiest ervoor deze 'werkende armen' tot de doelgroep van de individuele inkomenstoeslag te blijven rekenen. Op deze manier is de individuele inkomenstoeslag onderdeel van het integrale gemeentelijk beleid op het gebied van armoedebestrijding. Een belangrijke focusgroep binnen de armoedebestrijding is namelijk de groep van werkenden met een laag inkomen. We hebben in deze verordening, om werkende armen in aanmerking te kunnen laten komen op de toeslag, de norm aangepast waarmee wordt gerekend. Als we de individuele inkomenstoeslag zouden koppelen aan de nieuwe kostendelersnorm komen veel werkenden niet in aanmerking. De kostendelersnorm rekent namelijk met een lager uitkeringsbedrag naarmate er meer volwassenen in een huis wonen. Omdat werkende mensen minimaal het wettelijk minimumloon verdienen hebben zij bij inwoning altijd een hoger inkomen dan de kostendelersnorm. Als we de kostendelersnorm zouden hanteren, zouden werkenden dus niet in aanmerking komen voor de inkomenstoeslag. Dit willen we voorkomen. Daarom koppelen we het recht op toeslag aan een percentage van de norm gehuwden tussen 21 jaar en de pensioengerechtigde leeftijd zoals opgenomen in de Participatiewet en hanteren we niet de kostendelersnorm.

Hoogte van de toeslag

Tot 2009 was de hoogte van de langdurigheidstoeslag centraal bepaald. Oorspronkelijk was de hoogte van de toeslag gekoppeld aan het verschil tussen de bijstandsnorm en de AOW van 65+ers. Deze hoogte hanteren wij bij benadering nog. Het waren vaste bedragen, als percentage van de voor de persoon toepasselijke bijstandsnorm. Vanaf 1 januari 2009 bepalen gemeenten zelf de hoogte van de toeslag. Ook met de Participatiewet blijft dat zo.

Bij het vaststellen van het bedrag moet een aantal zaken bedacht worden. Een te laag bedrag doet geen recht aan het karakter van de individuele inkomenstoeslag, namelijk dat deze is bedoeld voor mensen die financieel geen mogelijkheden hebben gehad te reserveren voor onverwachte uitgaven. Een te hoog bedrag kan leiden tot het optreden van de armoedeval. Immers, wordt op enig moment een hoger inkomen bereikt, dan vervalt direct de hele toeslag.

Met de Participatiewet wordt ook de kostendelersnorm ingevoerd. Hierdoor ontstaan bij het bepalen van de hoogte van uitkeringsbedragen veel verschillende categorieën van bedragen; meer dan in de vroegere situatie. Dat maakt het lastig uit te gaan van de geldende bijstandsnorm; die is er immers in veel varianten. Door te kiezen voor een percentage van de norm gehuwden, hoeft slechts gerekend te worden met één bedrag dat jaarlijks wordt vastgesteld. Bovendien hoeft op deze manier niet jaarlijks apart geïndexeerd te worden. De raad heeft ervoor gekozen om de hoogte van de individuele inkomenstoeslag ten opzichte van de vorige verordening minimaal aan te passen door niet meer uit te gaan van de geldende bijstandsnorm maar van het van toepassing zijnde percentage van de norm gehuwden.

Langdurig

De raad heeft ervoor gekozen de referteperiode van 36 maanden, zoals deze ook werd gehanteerd bij de langdurigheidstoeslag, te handhaven.

Laag inkomen

Aanvankelijk lag de maximale inkomensgrens vast op 105% van het sociaal minimum en vanaf 2010 op 120%, waarna de wet vanaf 2012 weer een maximale grens stelde van 110%. Vanaf 2015 heeft de gemeente weer de vrijheid te bepalen of zij de inkomensgrens wil verhogen of verlagen.

Oisterwijk kiest ervoor de grens van 110% te handhaven, berekend naar een percentage van de norm gehuwden voor respectievelijk gehuwden (100%), alleenstaande ouders (90%) en alleenstaanden (70%). Hiermee blijft de doelgroep verruimd met 'werkende armen', en is de toeslag ongevoelig voor conjuncturele schommelingen, terwijl de druk op het budget niet toe neemt.

Vorm verstrekking

De toekenning gebeurt in beginsel op aanvraag. Het onderzoek om vast te stellen of klanten met een bijstandsuitkering of andere inkomensondersteunende regeling van de gemeente Oisterwijk in aanmerking komen voor individuele inkomenstoeslag, zal zoveel mogelijk uitgevoerd worden met gebruikmaking van gegevens uit de administratie door middel van geautomatiseerde gegevensselectie. We voldoen daarmee aan belangrijke pijlers van gemeentelijk en landelijk beleid: tegengaan van niet-gebruik (armoedemaatregel), beperken van administratieve last en verhogen van dienstverlening aan klanten, individuele toetsing en het beperken van gegevensuitvraag en efficiencymaatregelen in relatie tot uitvoeringskosten. Ook voldoen we hiermee aan de Wet eenmalige gegevensuitvraag.

De overige inwoners van de gemeente die nog niet in onze administratie zitten kunnen de individuele inkomenstoeslag aanvragen en moeten de noodzakelijke gegevens aanleveren.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1 Begripsbepalingen

Dit artikel bevat de definitiebepalingen.

Peildatum

De peildatum is de datum waartegen een persoon individuele inkomenstoeslag aanvraagt (artikel 1 van deze verordening). Het gaat om de datum waarop een persoon langdurig een laag inkomen heeft, geen in aanmerking te nemen vermogen heeft als bedoeld in artikel 34 van de Participatiewet en, gelet op de omstandigheden van die persoon, geen uitzicht op inkomensverbetering heeft. De peildatum kan niet liggen vóór de dag waarop een persoon zich heeft gemeld om individuele inkomenstoeslag aan te vragen.

Normbedragen

De normbedragen verdienen een toelichting. Per 1 januari 2015 is de kostendelersnorm ingevoerd. Hierdoor wordt de uitkering lager al naar gelang er meer volwassenen in dezelfde woning wonen. Als we de individuele inkomenstoeslag koppelen aan de kostendelersnorm komen veel werkenden niet in aanmerking, omdat zij minimaal het wettelijk minimumloon verdienen en bij inwoning dus een hoger inkomen hebben dan de kostendelersnorm. Dit willen we voorkomen. Daarom koppelen we het recht op toeslag aan een percentage van de norm gehuwden voor respectievelijk gehuwden (100%), alleenstaande ouders (90%) en alleenstaanden (70%). Dit is dus bewust niet de toepasselijke bijstandsnorm. We laten de hoogte van de tegemoetkoming aan dezelfde normen gekoppeld als aan de langdurigheidstoeslag tot 2015.

Artikel 2 Voorwaarden

In dit artikel worden de omschrijvingen van de begrippen langdurig en laag inkomen uitgewerkt. Het laag inkomen wordt uitgedrukt in maximaal 110% van de voor persoon toepassing zijnde norm

norm gehuwden: 100% norm gehuwden;

norm alleenstaande ouder: 90% norm gehuwden;

norm alleenstaande: 70% norm gehuwden.

Wettelijk is geregeld dat de individuele inkomenstoeslag bestemd is voor mensen tussen 21 jaar en de pensioengerechtigde leeftijd.

Langdurig wordt aangeduid met 3 jaar (36 maanden). Gedurende deze periode moet een laag inkomen zijn geweest, niet hoger dan het in aanmerking te nemen percentage van de norm.

De gemeente verstrekt een eenvoudig aanvraagformulier om de aanvraag in te dienen.

Artikel 3 Hoogte van de toeslag

In dit artikel wordt de hoogte van de toeslag geregeld. In dit model wordt uitgegaan van

41 % van het toepasselijke percentage van de norm gehuwden, verschillend naar de categorieën: gehuwden (100% norm gehuwden, alleenstaande ouder (90% norm gehuwden) of alleenstaand (70% norm gehuwden). Afronding vind plaats op hele euro's naar boven. Door te kiezen voor een percentage van de norm gehuwden, hoeft slechts gerekend te worden met één bedrag dat jaarlijks wordt vastgesteld. Bovendien hoeft op deze manier niet jaarlijks apart geïndexeerd te worden.

De norm van januari is de maatstaf en daar wordt de berekening van de toeslag op aangepast.

Er zijn geen bedragen opgenomen in deze verordening om te voorkomen dat deze onderhoudsgevoelig wordt door de wijzigingen in de normbedragen.

Artikel 5 Inwerkingtreding

Artikel 5 Inwerkingtreding

De Participatiewet wordt per 2015 van kracht en op 1 januari 2015 treedt deze verordening in werking.