Regeling vervallen per 01-01-2012

Verordening maatregel IOAW IOAZ Oisterwijk 2010

Geldend van 16-07-2009 t/m 31-12-2011

Intitulé

Verordening maatregel IOAW IOAZ Oisterwijk 2010

MAATREGELVERORDENING IOAW EN IOAZ 2010

De raad van de gemeente Oisterwijk;

gelet op artikel 147, eerste lid en artikel 108, tweede lid Gemeentewet, artikel 35, eerste lid, onderdeel b en artikel 20, tweede lid IOAW, alsmede artikel 35, eerste lid, onderdeel b en artikel 20, eerste lid IOAZ;

besluit vast te stellen de volgende verordening:

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1. Begripsomschrijving

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    IOAW: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijke arbeidsongeschikte werkloze werknemers;

  • b.

    IOAZ: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

  • c.

    De IOAW/IOAZ: de IOAW alsmede de IOAZ, beiden voor zover zij op belanghebbende van toepassing zijn;

  • d.

    Uitkering: de uitkering, bedoeld in artikel 5, eerste lid IOAW/IOAZ;

  • e.

    Uitkeringsnorm: de op belanghebbende van toepassing zijnde netto grondslag, bedoeld in artikel 5, vierde lid IOAW/IOAZ;

  • f.

    Maatregel: het verlagen van de uitkeringsnorm op grond van artikel 20, tweede lid IOAW en artikel 20, eerste lid IOAZ alsmede het blijvend of tijdelijk (gedeeltelijk) weigeren van een uitkering op grond van artikel 20, eerste lid IOAW en artikel 20, tweede lid IOAZ;

  • g.

    Inkomen: inkomen als bedoeld in artikel 8 IOAW/IOAZ;

  • h.

    Benadelingbedrag: bruto bedrag dat als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van een inlichtingenverplichting ten onrechte is verleend als uitkering op grond van de IOAW/IOAZ;

  • i.

    Belanghebbende: hij die recht heeft op een uitkering op grond van de IOAW, voor zover hij is aangewezen op arbeid in dienstbetrekking, alsmede hij die recht heeft op een uitkering op grond van de IOAZ;

  • j.

    het college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oisterwijk.

Artikel 2. Het opleggen van een maatregel

  • 1. Als de belanghebbende naar het oordeel van het college een verplichting als bedoeld in artikel 13 IOAW/IOAZ of een op grond van hoofdstuk III IOAW/IOAZ aan de uitkering verbonden verplichting – anders dan de verplichting, bedoeld in artikel 37, eerste lid, onderdeel c IOAZ - schendt, wordt overeenkomstig deze verordening een maatregel opgelegd. Daarnaast wordt tevens een maatregel opgelegd indien belanghebbende onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de IOAW/IOAZ zich jegens het college zeer ernstig misdraagt.

  • 2. Het eerste lid is gelijkelijk van toepassing op de belanghebbende die een uitkering ontvangt op grond van de IOAW, wanneer hij de op basis van artikel 30c, tweede en derde lid van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen op hem rustende verplichtingen schendt.

Artikel 3. Berekeningsgrondslag

De maatregel wordt toegepast op de uitkeringsnorm.

Artikel 4. Hoogte en duur van de maatregel

1.Een maatregel wordt afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate waarin

de belanghebbende de gedraging kan worden verweten en de omstandigheden

waarin hij verkeert.

2.Tenzij in de verordening anders is bepaald bedraagt de duur van de maatregel

een maand.

3.De duur van de maatregel als bedoeld in het tweede lid wordt verdubbeld,

indien de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een

besluit waarbij een maatregel is opgelegd, opnieuw schuldig maakt aan een

verwijtbare gedraging van dezelfde of hogere categorie. Met een besluit waarmee

een maatregel is opgelegd wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op

grond van dringende redenen, bedoeld in artikel 6, tweede lid.

Artikel 5. Het besluit tot opleggen van een maatregel

In het besluit tot opleggen van een maatregel worden in ieder geval vermeld: de reden van de maatregel, de duur van de maatregel, het percentage waarmee de uitkeringsnorm wordt verlaagd of geweigerd, het bedrag waarmee de uitkeringsnorm wordt verlaagd of geweigerd en, indien van toepassing, de reden om af te wijken van een standaardmaatregel.

Artikel 6. Horen van belanghebbende

1.Voordat een maatregel wordt opgelegd, wordt de belanghebbende in de

gelegenheid gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen.

  • 2.

    Het horen van belanghebbende kan achterwege worden gelaten indien:

    • a.

      de vereiste spoed zich daartegen verzet;

    • b.

      de belanghebbende reeds eerder in de gelegenheid is gesteld zijn

zienswijze naar voren te brengen en zich sindsdien geen nieuwe feiten of

omstandigheden hebben voorgedaan; of

c.de belanghebbende niet heeft voldaan aan een verzoek van het college of

een door haar ingeschakelde derde, om binnen een gestelde termijn

inlichtingen te verstrekken als bedoeld in artikel 13 van IOAW/IOAZ.

Artikel 7. Afzien van het opleggen van een maatregel

  • 1.

    Het college ziet af van het opleggen van een maatregel indien:

    • a.

      elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt; of

    • b.

      de gedraging meer dan één jaar vóór constatering van die gedraging door het

college heeft plaatsgevonden, tenzij de gedraging een schending van de

inlichtingenplicht inhoudt en als gevolg van die gedraging ten onrechte een

uitkering is verleend.

Een maatregel wegens schending van de inlichtingenplicht wordt niet opgelegd

na verloop van vijf jaren nadat de betreffende gedraging heeft plaatsgevonden.

2.Het college kan afzien van het opleggen van een maatregel indien het daarvoor

dringende redenen aanwezig acht.

3.Indien het college afziet van het opleggen van een maatregel op grond van

dringende redenen, wordt de belanghebbende daarvan schriftelijk mededeling

gedaan.

Artikel 8. Ingangsdatum en tijdvak

1.De maatregel wordt opgelegd met ingang van de eerstvolgende kalendermaand,

volgend op de datum waarop het besluit tot het opleggen van de maatregel aan de

belanghebbende is bekendgemaakt. Daarbij wordt uitgegaan van de voor die

maand geldende uitkeringsnorm.

2.In afwijking van het eerste lid kan de maatregel met terugwerkende kracht worden

opgelegd, voor zover de uitkering nog niet is uitbetaald.

Artikel 9. Samenloop van gedragingen

1.Indien sprake is van één gedraging die schending oplevert van meerdere in de

IOAW/IOAZ genoemde verplichtingen, wordt één maatregel opgelegd. Indien voor

schending van die verplichtingen maatregelen van verschillende hoogten gelden,

wordt de hoogste maatregel opgelegd.

2.Indien sprake is van meerdere gedragingen die schending opleveren van één of

meerdere in de IOAW/IOAZ genoemde verplichtingen, wordt voor iedere gedraging

een afzonderlijke maatregel opgelegd. Deze maatregelen worden gelijktijdig

opgelegd, tenzij dit gelet op artikel 4, eerste lid, niet verantwoord is.

Hoofdstuk 2 Geen of onvoldoende medewerking verlenen aan het verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid

Artikel 10. Indeling in categorieën

Gedragingen van de belanghebbende waardoor de verplichtingen op grond van artikel 37 van de IOAW/IOAZ, anders dan de verplichting, bedoeld in artikel 37, eerste lid, onderdeel c IOAW, niet of onvoldoende zijn nagekomen, worden onderscheiden in de volgende categorieën:

1.Eerste categorie:

het zich niet tijdig laten registreren als werkzoekende bij het Uitvoeringsinstituut

werknemersverzekeringen of het niet tijdig laten verlengen van de registratie.

  • 2.

    Tweede categorie:

    • a.

      het niet naar vermogen trachten algemeen geaccepteerde arbeid te ‘

verkrijgen;

b.het niet of in onvoldoende mate meewerken aan een onderzoek naar de

mogelijkheden tot arbeidsinschakeling.

  • 3.

    Derde categorie

    • a.

      gedragingen die de inschakeling in de arbeid belemmeren;

    • b.

      het niet of in onvoldoende gebruikmaken van een door het college

aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling, waaronder

begrepen sociale activering.

Artikel 11. De hoogte en duur van de maatregel

  • 1.

    Rekening houdend met artikel 4, eerste lid, wordt de maatregel vastgesteld op:

    • a.

      vijf procent van de uitkeringsnorm bij gedragingen van de eerste categorie;

    • b.

      twintig procent van de uitkeringsnorm bij gedragingen van de tweede

categorie;

c.veertig procent van de uitkeringsnorm bij gedragingen van de derde

categorie.

2.In afwijking van het eerste lid, onder c, legt het college, indien belanghebbende

een uitkering ontvangt op grond van de IOAW en de belemmerende gedragingen,

bedoeld in artikel 10, derde lid, onder a, dusdanige vormen aannemen dat

gesproken moet worden van het door eigen toedoen niet verkrijgen van algemeen

geaccepteerde arbeid, een maatregel van minimaal 1 maand ter hoogte van 100%

voor de belanghebbende geldende uitkeringsnorm.

3.Een verlaging die voor een periode van meer dan drie maanden wordt opgelegd,

wordt uiterlijk na drie maanden nadat deze ten uitvoer is gelegd heroverwogen.

Hoofdstuk 3 Het door eigen toedoen verliezen van algemeen geaccepteerde arbeid, alsmede het nalaten algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden

Artikel 12. Door eigen toedoen verliezen van algemeen geaccepteerde arbeid

1. Rekening houdend met artikel 4, eerste lid, legt het college, met in achtneming van Artikel 20, vierde lid IOAW/IOAZ, een maatregel op voor de duur van minimaal 1 maand indien de belanghebbende door eigen toedoen een inkomen uit of in verband met arbeid is verloren en:

a. aan de beëindiging van zijn dienstbetrekking een dringende reden ten grondslag ligt in de zin van artikel 678 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek; dan wel

b. de dienstbetrekking is beëindigd door of op verzoek van de belanghebbende zonder aantoonbare redenen dat hij/zij betreffende functie niet meer zou kunnen uitvoeren.

2. De hoogte van de maatregel is gelijk aan 100% voor de belanghebbende geldende uitkeringsnorm

3. Een verlaging die voor een periode van meer dan drie maanden wordt opgelegd, wordt uiterlijk na drie maanden nadat deze ten uitvoer is gelegd heroverwogen.

Artikel 13. Niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid

1. Rekening houdend met artikel 4, eerste lid, legt het college een maatregel op voor de duur van minimaal 1 maand indien de belanghebbende een uitkering ontvangt op basis van de IOAW en hij weigert hem aangeboden algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden.

2. De hoogte van de maatregel is gelijk aan 100% voor de belanghebbende geldende uitkeringsnorm.

3. Een verlaging die voor een periode van meer dan drie maanden wordt opgelegd, wordt uiterlijk na drie maanden nadat deze ten uitvoer is gelegd heroverwogen.

Artikel 14. Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid

1. Rekening houdend met artikel 4, eerste lid, legt het college een maatregel op indien een belanghebbende een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan heeft betoond zoals bedoeld in artikel 20, lid 1 van de IOAZ.

2. De hoogte van de maatregel is gelijk aan 100% voor de belanghebbende geldende uitkeringsnorm.

3. Een verlaging die voor een periode van meer dan drie maanden wordt opgelegd, wordt uiterlijk na drie maanden nadat deze ten uitvoer is gelegd heroverwogen.

Hoofdstuk 4 Niet nakomen van de inlichtingenplicht

Artikel 15. Te laat verstrekken van gegevens

1. Rekening houdend met artikel 4, eerste lid, legt het college een maatregel op van vijf procent van de uitkeringsnorm, indien belanghebbende de verplichting op grond van artikel 13 IOAW/IOAZ niet is nagekomen door informatie die van belang is voor de verlening van de uitkering of de voortzetting daarvan niet binnen de door het college daartoe gestelde termijn te verstrekken.

2. Van het opleggen van de maatregel kan worden afgezien en worden volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing, tenzij het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting plaatsvindt binnen een periode van twee jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de belanghebbende een schriftelijke waarschuwing is gegeven.

Artikel 16. Verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen met gevolgen voor de bijstand

1.Indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht bedoeld in artikel13 IOAW/IOAZ heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verstrekken van een uitkering, wordt de maatregel afgestemd op de hoogte van het benadelingbedrag.

2.Rekening houdend met artikel 4, eerste lid, wordt de maatregel op de volgende wijze vastgesteld:

  • a.

    bij een benadelingbedrag tot € 2000,-: 10% van de uitkeringsnorm;

  • b.

    bij een benadelingbedrag van € 2000,- tot € 4000,-: 20% van de

    uitkeringsnorm;

  • c.

    bij een benadelingbedrag van € 4000,- tot € 8000,-: 40% van de

    uitkeringsnorm;

  • d.

    bij een benadelingbedrag van € 8000,- of meer: 100% van de uitkeringsnorm.

    • 3.

      Van een maatregel wordt afgezien:

  • a.

    zodra ter zake van de gedraging strafvervolging is ingesteld en het onderzoek

    ter terechtzitting een aanvang heeft genomen;

  • b.

    zodra het recht tot strafvervolging is vervallen, doordat het Openbaar Ministerie

    een schikking met belanghebbende heeft getroffen.

Artikel 17. Verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen zonder gevolgen voor de uitkering

1.Rekening houdend met artikel 4, eerste lid, legt het college een maatregel op van vijf procent van de uitkeringsnorm, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht bedoeld in artikel 13 IOAW/IOAZ niet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verstrekken van een uitkering.

2.Van het opleggen van de maatregel bedoeld in het eerste lid kan worden afgezien en worden volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing, tenzij het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting plaatsvindt binnen een periode van twee jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de belanghebbende een schriftelijke waarschuwing is gegeven.

Hoofdstuk 5 Overige gedragingen die leiden tot een maatregel

Artikel 18. Zeer ernstige misdragingen

1.Rekening houdend met artikel 4, eerste lid, legt het college een maatregel op van veertig procent van de uitkeringsnorm, indien belanghebbende zich zeer ernstig misdraagt tegenover het college of zijn ambtenaren, onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de IOAW/IOAZ.

2.Van het opleggen van de maatregel bedoeld in het eerste lid kan, indien sprake is van verbaal geweld, worden afgezien en worden volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing, tenzij het verbale geweld plaatsvindt binnen een periode van twee jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de uitkeringsgerechtigde een schriftelijke waarschuwing in verband met ernstige misdragingen is gegeven.

3.In afwijking van artikel 4, derde lid bedraagt de maatregel 100% van de

uitkeringsnorm, indien binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel als bedoeld in het eerste lid, is opgelegd, sprake is van eenzelfde als verwijtbaar aan te merken gedraging. Met een besluit waarmee een maatregel is opgelegd wordt gelijkgesteld het besluit om af te zien van het opleggen van een maatregel op grond van dringende redenen, als bedoeld in artikel 7, tweede lid.

Hoofdstuk 6 Slotbepalingen

Artikel 18. De inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking 8 dagen na publicatie in de Nieuwsklok.

Artikel 19. Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: de Maatregelenverordening IOAW en IOAZ 2010 gemeente Oisterwijk.

ALGEMENE TOELICHTING

Op 15 december 2009 heeft de Eerste Kamer ingestemd met het Wetsvoorstel bundeling van uitkeringen inkomensvoorziening aan gemeenten (Wet BUIG). Met de inwerkingtreding van de Wet BUIG per 1 januari 2010 krijgt de gemeente een grotere beleidsmatige rol en financiële verantwoordelijkheid rond de uitvoering van de

IOAW, IOAZ, WWIK en Bbz2004.

De IOAW, IOAZ en het Bbz 2004 kenden tot 1 januari 2010 een financiering systematiek waarbij 75% bij het Rijk kon worden gedeclareerd en 25% drukte op het gemeentelijke budget; de WWIK kende daarnaast een financieringssystematiek waarbij 100% kon worden gedeclareerd. Per 1 januari 2010 is een systeem van

volledige budgetfinanciering ingevoerd, zoals dit nu van toepassing is op het WWB-inkomensdeel. Met de Wet BUIG worden de financiële middelen van de ‘kleine inkomensregelingen’ gebundeld in het volledig gebudgetteerde I-deel dat de gemeente ontvangt voor de bijstandsverstrekking op grond van de WWB.

Gemeenten krijgen door de wet aldus een grotere verantwoordelijkheid en lopen ook meer financieel risico.

Opmerking:

Niet gebundeld met het I-deel wordt de financiering van de kosten van levensonderhoud van gevestigde,oudere en beëindigende zelfstandigen en van bedrijfskapitaal vanuit het Bbz 2004. Hiervoor blijft aparte financiering bestaan.

Door de Wet BUIG wordt het aantal landelijke regels verder sterk teruggedrongen. In de plaats komt een grotere beleidsruimte voor de gemeente. Daardoor wordt de gemeente ook gevorderd om op een aantal punten zelf beleid te ontwikkelen.

Deze verordening voorziet daarbij in het afstemmingsbeleid voor de IOAW en IOAZ. Dit beleid was geregeld bij AMvB. Deze landelijke regelingen, alsmede de nog bestaande boetebepalingen, zijn echter met de Wet BUIG komen te vervallen. Op basis van het inwerkingtredingbesluit is het aan de gemeente om per 1 juli

2010 in een bij verordening vastgelegd beleid te voorzien.

In deze verordening is er daarbij voor gekozen om met betrekking tot de IOAW en IOAZ te komen tot een zo veel mogelijk analoog aan het WWB-regime toe te passen afstemmingsbeleid. Daarbij zij opgemerkt dat in afwijking van de WWB, de IOAW en IOAZ in een aantal situaties de mogelijkheid creëren om de uitkering

(gedeeltelijk) blijvend te weigeren.

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Artikel 1

Dit artikel bevat de verschillende begripsomschrijvingen. Een aantal omschrijvingen verdient enige extra aandacht.

Onder c. de IOAW/IOAZ

Gekozen is voor een definitie die gelijktijdig naar beide wetten verwijst nu een groot deel van de bepalingen in beide wetten identiek is qua nummering en inhoud en aldus voorkomen wordt dat steeds specifiek naar elke afzonderlijke wet verwezen moet worden.

Onder e. uitkeringsnorm

De WWB werkt met verlagingen op de netto bijstand. Om een identiek systeem in de IOAW en IOAZ te creëren is het wenselijk om een begrip te introduceren dat verwijst naar een netto norm.

Onder f. maatregel

In afwijking van de WWB wordt ook het blijvend of tijdelijk (gedeeltelijk) weigeren van de uitkering binnen deze verordening als maatregel aangemerkt. Dit houdt verband met de extra mogelijkheden binnen de IOAW en IOAZ op dit vlak.

Onder g. inkomen

Qua inkomensbegrip wordt aangesloten bij het inkomensbegrip binnen de IOAW en IOAZ. Dit wijkt af van het binnen de WWB gehanteerde inkomensbegrip.

Onder i. belanghebbende

Daar de in artikel 20, tweede lid IOAW opgenomen bevoegdheden tot het opleggen van een maatregel, blijkens dat artikel,daar enkel gelden voor de persoon die is aangewezen op arbeid in dienstbetrekking, is ook het begrip belanghebbende in die zin ingeperkt.

Artikel 2

Dit artikel bundelt het bepaalde in artikel 20, eerste lid IOAZ en artikel 20, tweede lid IOAW.

Artikel 3

Zoals reeds aangegeven wordt de maatregel toegepast op de netto norm.

Artikel 4

Dit artikel bepaalt de algemene duur van een maatregel op 1 maand. Door de duur van de maatregel in de algemene bepalingen op te nemen, wordt voorkomen dat overal waar een maatregel wordt genoemd steeds weer moet worden aangegeven dat deze voor 1 maand wordt opgelegd. Het derde lid maakt hier een algemene

uitzondering op, door bij recidive de duur te verdubbelen.

Artikel 5 tot en met 9

Deze artikelen zijn identiek aan hetgeen hierover in de model afstemmingsverordening is opgenomen.

Artikel 10 en 11

Ten opzichte van de WWB-afstemmingsverordening zijn in deze bepaling geen gedragingen opgenomen die verband houden met het door eigen toedoen verliezen van algemeen geaccepteerde arbeid. Dit houdt verband met het feit dat juist bij deze gedragingen de IOAW en IOAZ de mogelijkheid biedt tot tijdelijke of blijvende (gedeeltelijke) weigering van de uitkering. De sanctie bij deze vorm van gedragingen is daarom in een apart hoofdstuk opgenomen.

In het tweede lid artikel 11 is uitwerking gegeven aan de binnen de IOAW geboden mogelijkheid om ook bij het niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid de uitkering (gedeeltelijk) te weigeren. Deze bepaling geldt dus niet voor personen met een IOAZ uitkering. De IOAZ kent namelijk geen mogelijkheid om een maatregel op te leggen als de verplichting om algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden niet wordt nagekomen.

Indien gekozen wordt voor volledige weigering, kan de belanghebbende in wezen per direct aankloppen voor een aanvulling in het kader van de WWB. Binnen het kader van de WWB zal dan moeten worden beoordeeld of belanghebbende recht heeft op WWB (in afwijking van de IOAW en IOAZ kent de WWB een beperkte vermogensvrijlating en een ruimer inkomensbegrip) en in hoeverre het maatregelwaardige gedrag ook binnen de WWB tot een verlaging zou hebben geleid.

Artikel 12 en 13

In deze bepalingen zijn de mogelijkheden die de IOAW en IOAZ biedt om de uitkering (tijdelijk en/of blijvend geheel of gedeeltelijk) te weigeren volledig uitgewerkt.

Bij artikel 12 lid 1 sub a wordt verwezen naar artikel 678 van het Burgerlijk WetboekVolgens dit artikel wordt als een dringende reden beschouwd: zodanige daden, eigenschappen of gedragingen van de werknemer, die ten gevolge hebben dat van de werkgever redelijkerwijze niet gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. In onderstaande gevallen wordt er o.a. geacht een dringende reden te zijn:

a) wanneer de werknemer bij het sluiten van de overeenkomst de werkgever heeft misleid door het vertonen van valse of vervalste getuigschriften, of deze opzettelijk valse inlichtingenheeft gegeven omtrent de wijze waarop zijn vorige arbeidsovereenkomst is geëindigd.

b) wanneer hij in ernstige mate de bekwaamheid of geschiktheid blijkt te missen tot de arbeid waarvoor hij zich heeft verbonden.

c) wanneer hij ondanks waarschuwing overgeeft aan dronkenschap of ander liederlijk gedrag.

d) wanneer hij zich schuldig maakt aan diefstal, verduistering, bedrog of andere misdrijven, waardoor hij het vertrouwen van de werkgever onwaardig wordt.

e) wanneer hij de werkgever, diens familieleden of huisgenoten, of zijn medewerkers mishandelt, grovelijk beledigt of op ernstige wijze bedreigt.

f) wanneer hij de werkgever, diens familieleden of huisgenoten, of zijn medewerknemers verleidt of tracht te verleiden tot handelingen, strijdig met de wetten of de goede zeden.

g) wanneer hij opzettelijk, of ondanks waarschuwing roekeloos, eigendom van de werkgever beschadigt of aan ernstig gevaar blootstelt.

h) wanneer hij opzettelijk of ondanks waarschuwing roekeloos, zich zelf of anderen aan ernstig gevaar blootstelt.

i) wanneer hij bijzonderheden aangaande de huishouding of het bedrijf van de werkgever, die hij behoorde geheim te houden bekendmaakt.

j) wanneer hij hardnekkig weigert te voldoen aan redelijke bevelen of opdrachten,hem door of namens de werkgever verstrekt.

k) wanneer hij op andere wijze grovelijk de plichten veronachtzaamt, welke de arbeidsovereenkomst hem oplegt.

l) wanneer hij door opzet of roekeloosheid buiten staat geraakt of blijft de bedongen arbeid te verrichten.

Artikel 14

Anders dan de IOAW, kent de IOAZ tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voorafgaand aan de aanvraag om een uitkering wel als maatregelwaardig gedrag. In het eerste lid van artikel 20 staat immers dat verlaging ook aan de orde is bij het onvoldoende inzetten voor de voorziening in het bestaan, voorafgaand aan de aanvraag om een uitkering of nadien. In de IOAW is deze bepaling niet opgenomen. De reden daarvan is dat maatregelwaardig gedrag voorafgaand aan de aanvraag IOAW al door UWV kan worden gesanctioneerd.

De IOAW-gerechtigde heeft immers in de regel een WW-uitkering of WGA-uitkering voorafgaand aan het recht op een IOAW-uitkering. Een IOAZ-gerechtigde heeft mogelijk een Bbz-uitkering gedurende de beëindigingsfase van het eigen bedrijf of zelfstandig beroep, maar dat hoeft niet. Vandaar dat in de IOAZ wel wordt gekeken naar gedragingen die aan de IOAZ-aanvraag voorafgingen. Aandachtpunt hierbij is het volgende. Om voor IOAZ in aanmerking te kunnen komen, moet de aanvraag worden ingediend voor het beëindigen van het bedrijf of beroep en moet de beëindiging plaatsvinden binnen een periode van anderhalf jaar, volgend op het tijdstip van aanvraag. Dat betekent dat de gedragingen van meer dan anderhalf jaar geleden kunnen leiden tot een maatregel IOAZ. Het recht op een IOAZ-uitkering gaat namelijk pas in vanaf de beëindigingsdatum van het eigen bedrijf of zelfstandig beroep.

Artikel 15 tot 18

Deze bepalingen zijn identiek aan de bepalingen binnen de WIJ-afstemming-verordening. Hier is gekozen voor overname van de bepalingen in de WIJ-afstemmingverordening nu deze ten opzichte van de bepalingen in de

WWB-afstemmingsverordening beter zijn uitgewerkt als het gaat om de afstemming bij zeer ernstige misdragingen.

In artikel 15 zijn daarbij de benadelingbedragen aangepast nu eerst bij een benadelingbedrag van € 12.000,00 of meer een melding naar het OM dient te gaan. De oude modelverordeningen waren nog gebaseerd op een meldingsgrens van € 6.000,00.

Artikel 18

Deze bepaling spreekt voor zich. Vanwege het sanctiekarakter van deze regelgeving geen terugwerkende kracht mogelijk.

Artikel 19

Deze bepaling spreekt voor zich.