Regeling vervallen per 01-07-2010

Maatregelenverordening Wet werk en bijstand 2008

Geldend van 01-10-2008 t/m 30-06-2010

Intitulé

Maatregelenverordening Wet werk en bijstand 2008

Maatregelenverordening Wet werk en bijstand 2008.

Nr.

De raad van de gemeente Oldebroek;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van Oldebroek van 15 juli 2008;

gelet op artikel 8, lid 1, onderdeel b, en artikel 18 van de Wet werk en bijstand;

gelet op artikel 212 van de Gemeentewet en artikel 8a van de Wet werk en bijstand;

B E S L U I T:

vast te stellen de "Maatregelenverordening Wet werk en bijstand 2008".

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1 Begripsomschrijving

  • 1.

    Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand en de Algemene wet bestuursrecht.

  • 2.

    In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a

      algemene bijstand: de bijstand bedoeld in artikel 5, onderdeel b, van de wet;

    • b

      belanghebbende: degene die een rechtstreeks belang bij een besluit heeft;

    • c

      benadelingsbedrag: het bruto bedrag aan bijstand dat ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend;

    • d

      bijstand: algemene en bijzondere bijstand;

    • e

      bijstandsnorm: de bijstandsnorm bedoeld in artikel 5, onderdeel c, van de wet;

    • f

      bijzondere bijstand: de bijstand bedoeld in artikel 5, onderdeel d, van de wet;

    • g

      het college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oldebroek.

    • h

      langdurigheidstoeslag: de toeslag als bedoeld in artikel 5, onderdeel e, van de wet;

    • i

      maatregel: het verlagen van de bijstand op grond van artikel 18, tweede lid, van de wet;

    • j

      de wet: de Wet werk en bijstand (WWB).

Artikel 2 Het opleggen van een maatregel

  • 1.

    Het college legt een maatregel op als de belanghebbende naar het oordeel van het college een tekortschietend besef van verantwoordelijk betoont voor de voorziening in het bestaand, dan wel de uit de wet of de artikelen 28, tweede lid of artikel 29, eerste lid van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen voortvloeiende verplichtingen niet of onvoldoende nakomt, waaronder begrepen het zich jegens het college zeer ernstig misdragen.

  • 2.

    Een maatregel wordt afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate waarin de belanghebbende de gedraging kan worden verweten en de omstandigheden waarin hij verkeert.

Artikel 3 Berekeningsgrondslag

  • 1.

    De maatregel wordt toegepast op de bijstandsnorm.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid kan de maatregel ook worden toegepast op de bijzondere bijstand of de langdurigheidstoeslag met toepassing van artikel 12 van de wet.

Artikel 4 Het besluit tot opleggen van een maatregel

In het besluit tot opleggen van een maatregel worden in ieder geval vermeld: de reden van de maatregel, de duur van de maatregel, het percentage waarmee de bijstand wordt verlaagd, het bedrag waarmee de bijstand wordt verlaagd uitgaande van de uitkeringsnorm en, indien van toepassing, de reden om af te wijken van een standaardmaatregel.

Artikel 5 Horen van belanghebbende

  • 1.

    Voordat een maatregel wordt opgelegd, wordt de belanghebbende in de gelegenheid gesteld om zijn zienswijze naar voren te brengen.

  • 2.

    Het horen van belanghebbende kan achterwege worden gelaten indien:

    • a

      de vereiste spoed zich daartegen verzet;

    • b

      de belanghebbende reeds eerder in de gelegenheid is gesteld om zijn zienswijze naar voren te brengen en zich sindsdien geen nieuwe feiten of omstandigheden hebben voorgedaan;

    • c

      de belanghebbende niet heeft voldaan aan een verzoek van het college of van een derde aan wie het college met toepassing van artikel 7 van de wet werkzaamheden in het kader van de wet heeft uitbesteed, om binnen een gestelde termijn inlichtingen te verstrekken als bedoeld in artikel 17 van de wet of

    • d

      het college het horen niet nodig acht voor het vaststellen van de ernst van de gedraging of de mate van verwijtbaarheid.

Artikel 6 Afzien van het opleggen van een maatregel

  • 1.

    Het college ziet af van het opleggen van een maatregel indien:

    • a

      elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt of

    • b

      de gedraging meer dan één jaar vóór constatering van die gedraging door het college heeft plaatsgevonden, tenzij de gedraging een schending van de inlichtingenplicht inhoudt en als gevolg van die gedraging ten onrechte bijstand is verleend.

  • 2.

    Het college kan afzien van het opleggen van een maatregel indien het daarvoor dringende redenen aanwezig acht.

  • 3.

    Indien het college afziet van het opleggen van een maatregel op grond van dringende redenen, wordt de belanghebbende daarvan schriftelijk mededeling gedaan.

Artikel 7 Ingangsdatum en tijdvak

  • 1.

    De maatregel wordt opgelegd met ingang van de eerstvolgende kalendermaand volgend op de datum waarop het besluit tot het opleggen van de maatregel aan de belanghebbende is bekendgemaakt. Daarbij wordt uitgegaan van de voor die maand geldende bijstandsnorm.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid kan de maatregel met terugwerkende kracht worden opgelegd, voor zover de bijstand of de langdurigheidstoeslag nog niet is uitbetaald.

  • 3.

    In afwijking van het eerste lid kan de maatregel met terugwerkende kracht worden opgelegd indien vervolging via het Openbaar Ministerie niet mogelijk is.

  • 4.

    Een maatregel wordt voor bepaalde tijd opgelegd. Een maatregel die voor een periode van meer dan drie maanden wordt opgelegd, wordt uiterlijk na drie maanden nadat deze ten uitvoer is gelegd heroverwogen.

  • 5.

    Een opgelegde maatregel, die niet kan worden uitgevoerd omdat de bijstand van de belanghebbende is beëindigd, wordt alsnog toegepast als belanghebbende binnen 12 maanden opnieuw recht op bijstand krijgt.

Artikel 8 Samenloop van gedragingen

Indien een belanghebbende zich tegelijkertijd schuldig maakt aan verschillende gedragingen die het niet nakomen van een verplichting als genoemd in artikel 2, eerste lid inhouden, worden de daarvoor geïndiceerde maatregelen bij elkaar geteld.

HOOFDSTUK 2 GEEN OF ONVOLDOENDE MEDEWERKING VERLENEN AAN HET VERKRIJGEN OF BEHOUDEN VAN ALGEMEEN GEACCEPTEERDE ARBEID

Artikel 9 Indeling in categorieën

Gedragingen van belanghebbenden waardoor de verplichting op grond van artikel 9 van de wet niet of onvoldoende is nagekomen, worden onderscheiden in de volgende categorieën:

  • 1.

    Eerste categorie: het zich niet binnen vier weken laten registreren als werkzoekende bij het Centrum voor werk en inkomen en het niet binnen vier weken verlengen van die registratie.

  • 2.

    Tweede categorie:

    • a

      het niet naar vermogen trachten algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen of te aanvaarden;

    • b

      het niet of in onvoldoende mate meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling. Hieronder wordt tevens begrepen het niet of in onvoldoende mate voldoen aan de verplichting zich te onderwerpen aan een noodzakelijk geacht medisch onderzoek en de hieruit eventueel voortvloeiende noodzakelijke behandeling van medische aard, zoals bedoeld in artikel 55 van de wet;

    • c

      het vertonen van gedragingen die de arbeidsinschakeling belemmeren;

  • 3.

    Derde categorie:

    • a

      het niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid;

    • b

      het door eigen toedoen niet behouden van algemeen geaccepteerde arbeid;

    • c

      het niet of in onvoldoende mate gebruik maken van een door het college aangeboden voorziening, waaronder begrepen het niet of onvoldoende meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling, scholing of participatie, als dit heeft geleid tot het geen doorgang vinden of voortijdige beëindiging van de aangeboden voorziening.

Artikel 10 De hoogte en duur van de maatregel

  • 1.

    Bij gedragingen zoals genoemd in artikel 9 wordt de maatregel vastgesteld op:

    • a

      tien procent van de bijstandsnorm gedurende een maand bij gedragingen van de eerste categorie;

    • b

      twintig procent van de bijstandsnorm gedurende een maand bij gedragingen van de tweede categorie;

    • c

      honderd procent van de bijstandsnorm gedurende een maand bij gedragingen van de derde categorie.

  • 2.

    De duur van de maatregel als bedoeld in het eerste lid wordt verdubbeld indien de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel is opgelegd opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging. Met een besluit waarmee een maatregel is opgelegd wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen, bedoeld in artikel 6, tweede lid.

  • 3.

    Indien een belanghebbende na de verwijtbare gedraging, als bedoeld in het tweede lid, zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van het daaruit voortvloeiende besluit opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging van dezelfde of hogere categorie, kan het college in afwijking van het bepaalde in artikel 7, met inachtneming van het gestelde in artikel 18, derde lid van de wet, de bijstand voor onbepaalde duur verlagen, rekening houdend met de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de individuele omstandigheden van de belanghebbende.

  • 4.

    Van voorgaande leden kan met toepassing van artikel 2 lid 2 worden afgeweken.

HOOFDSTUK 3 NIET NAKOMEN VAN DE INLICHTINGENPLICHT

Artikel 11 Te laat verstrekken van gegevens

  • 1.

    Indien een belanghebbende de verplichting op grond van artikel 17 van de wet niet is nagekomen door informatie die van belang is voor de verlening van bijstand of de voortzetting daarvan niet binnen de door het college daartoe gestelde termijn te verstrekken, wordt na toepassing van artikel 54 van de wet een maatregel opgelegd van vijf procent van de bijstandsnorm gedurende een maand, onverminderd artikel 2, tweede lid.

  • 2.

    De duur van de maatregel wordt verdubbeld indien de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel wordt opgelegd opnieuw schuldig maakt aan dezelfde als verwijtbare aan te merken gedraging. Met een besluit waarmee een maatregel is opgelegd wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen, bedoeld in artikel 6, tweede lid.

  • 3.

    Van het opleggen van de maatregel kan worden afgezien en worden volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing, tenzij het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting plaatsvindt binnen een periode van twee jaar, te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de belanghebbende een schriftelijke waarschuwing is gegeven.

    Artikel 12 Verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen met gevolgen voor de bijstand

  • 1.

    Indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht bedoeld in artikel 17 van de wet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand, wordt de maatregel afgestemd op de hoogte van het benadelingsbedrag.

  • 2.

    Met toepassing van artikel 2, tweede lid, wordt de maatregel op de volgende wijze vastgesteld:

    • a

      bij een benadelingsbedrag tot € 2.000,00: 20% van de bijstandsnorm gedurende een maand;

    • b

      bij een benadelingsbedrag van € 2.000,00 tot € 4.000,00: 40% van de bijstandsnorm gedurende een maand;

    • c

      bij een benadelingsbedrag van € 4.000,00 of meer: 100% van de bijstandsnorm gedurende een maand.

Artikel 13 Verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen zonder gevolgen voor de bijstand

  • 1.

    Indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht bedoeld in artikel 17 van de wet niet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand, bedraagt de maatregel, onverminderd artikel 2, tweede lid, vijf procent van de bijstand gedurende een maand.

  • 2.

    Van het opleggen van de maatregel bedoeld in het eerste lid kan worden afgezien en wordt volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing, tenzij het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting plaatsvindt binnen een periode van twee jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de belanghebbende een schriftelijke waarschuwing is gegeven.

HOOFDSTUK 4 OVERIGE GEDRAGINGEN DIE LEIDEN TOT EEN MAATREGEL

Artikel 14 Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid

  • 1.

    Indien een belanghebbende een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan heeft betoond als bedoeld in artikel 18, tweede lid van de wet wordt een maatregel opgelegd die wordt afgestemd op de periode dat de belanghebbende als gevolg van zijn gedraging eerder of langer recht heeft op bijstand. Onder tekortschietend besef van verantwoordelijkheid wordt in ieder geval verstaan:

    • a

      het op onverantwoorde wijze interen op het vermogen boven de van toepassing zijnde vermogensgrens waardoor eerder een beroep op bijstand wordt gedaan;

    • b

      het niet dan wel te laat aanspraak doen op een voorliggende voorziening;

    • c

      het onverantwoord besteden of beschikken over vermogen(sbestandsdelen);

    • d

      het niet nakomen van de verplichting tot het instellen van een alimentatievordering.

  • 2.

    De gedragingen als bedoeld in het eerste lid leiden tot een maatregel van 20% van de bijstandsnorm voor de duur van het aantal maanden, dat geen of voor een lager bedrag beroep op bijstand nodig zou zijn geweest indien belanghebbende geen tekortschietend besef van verantwoordelijkheid als bedoeld in het eerste lid zou hebben betoond. De maximale termijn voor de duur van de maatregel is 36 maanden.

  • 3.

    In afwijking van het tweede lid wordt, indien belanghebbende niet of onvoldoende verzekerd is tegen ziekte- of tandartskosten dan wel andere kosten, bij een aanvraag de bijzondere bijstand vastgesteld alsof belanghebbende voldoende verzekerd is.

Artikel 15 Zeer ernstige misdragingen

Indien een belanghebbende zich zeer ernstig misdraagt tegenover het college, zijn ambtenaren of andere personen die werkzaam zijn namens het college, onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de wet, als bedoeld in artikel 18, lid 2 van de wet, wordt onverminderd artikel 2, lid 2 een maatregel opgelegd van minimaal twintig procent van de bijstandsnorm gedurende een maand.

HOOFDSTUK 5 HANDHAVING

Artikel 16 Regels bestrijding misbruik

Het college biedt een meerjaren beleidsplan aan de gemeenteraad aan met daarin het te voeren beleid op het gebied van handhaving, bestrijding van misbruik en oneigenlijk gebruik van de Wet Werk en Bijstand en de te verwachten resultaten. Het college rapporteert hierover jaarlijks aan de gemeenteraad.

HOOFDSTUK 6 SLOTBEPALINGEN

Artikel 17 Overige

  • 1.

    In gevallen waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

  • 2.

    Het college kan nadere richtlijnen geven voor de uitvoering van deze verordening.

Artikel 18 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als "Maatregelenverordening Wet werk en bijstand 2008".

Artikel 19 Inwerkingtreding

Deze (gewijzigde) verordening treedt in werking op 1 oktober 2008 en treedt in de plaats van de Afstemmingsverordening Wet Werk en Bijstand 2004, zoals vastgesteld op 14/15 december 2004.

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering

van de gemeenteraad van Oldebroek

op 30 september 2008

, voorzitter.

, griffier.

Bijlage bij Maatregelenverordening Wet werk en bijstand 2008.pdf

Toelichting Maatregelverordening Wet werk en bijstand 2008, Bijlage+Maatregelenverordening+Algemene+toelichting.pdf