Regeling vervallen per 01-07-2021

Besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oldenzaal houdende regels omtrent uitvoering bijzondere bijstand Uitvoeringsregels Bijzondere bijstand 2015

Geldend van 07-03-2018 t/m 30-06-2021

Intitulé

Besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oldenzaal houdende regels omtrent uitvoering bijzondere bijstand Uitvoeringsregels Bijzondere bijstand 2015

Het college van burgemeester en wethouders van Oldenzaal;

gelet op het bepaalde in titel 4.3 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 35 van de Participatiewet;

b e s l u i t :

vast te stellen de bij dit besluit behorende Uitvoeringsregels bijzondere bijstand 2015.

Algemeen

De wijze waarop de verlening van bijstand voor bijzondere noodzakelijke bestaanskosten (kortweg: bijzondere bijstand) lokaal plaatsvindt, wordt in hoofdzaak door de gemeente zelf bepaald. De bijzondere bijstand heeft het karakter van een op de individuele omstandigheden afgestemde voorziening voor bijzondere bestaanskosten. Als er sprake is bijzondere omstandigheden waardoor iemand hogere kosten heeft dan waarin (een inkomen ter hoogte van) de algemene bijstand voorziet, kan bijzondere bijstand worden verleend.

De bijstand van deze kosten is niet genormeerd; de gemeente heeft de verantwoordelijkheid voor de beoordeling van de noodzaak en hoogte van de bijzondere bijstand. Daartoe moeten uitvoeringsregels worden vastgesteld.

Definitie bijzondere bijstand

De definitie van bijzondere bijstand is te vinden in artikel 5 sub d en artikel 35 Participatiewet:

De bijstand die wordt verstrekt voor de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan, die niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de Individuele inkomenstoeslag, de Individuele studietoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm (draagkracht).

Het recht op bijzondere bijstand voor bepaalde kosten hangt dus af van de omstandigheden in het individuele geval en kan dan ook slechts van geval tot geval worden beoordeeld. Het kan hierbij om zeer diverse kostensoorten gaan. Uit vaste jurisprudentie volgt dat het recht op bijzondere bijstand niet naar kostensoort is begrensd.

Voorliggende voorziening

Ingevolge artikel 15 Participatiewet bestaat geen recht op bijstand voor zover een beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening die, gezien haar aard en doel, wordt geacht voor de belanghebbende toereikend en passen te zijn. Het recht op bijstand strekt zich evenmin uit tot kosten die in de voorliggende voorziening als niet noodzakelijk worden aangemerkt.

Onder voorliggende voorziening wordt verstaan elke voorziening buiten de Participatiewet waarop aanspraak bestaat ter verwerving van middelen of ter bekostiging van specifieke uitgaven.

Hieruit volgt dat bijzondere bijstand kan worden verstrekt als een voorziening noodzakelijk is, maar een voorliggende voorziening toch geen vergoeding geeft (bijvoorbeeld om budgettaire reden).

Als de voorliggende voorziening de kosten echter als niet noodzakelijk beschouwt, dan bestaat er in principe ook geen recht op bijzondere bijstand.

Als een aanvraag bijzondere bijstand wordt afgewezen omdat de aanvrager een beroep kan doen op een voorliggende voorziening, dan dient vast te staan dat de aanvrager ook daadwerkelijk een beroep kan doen op deze voorliggende voorziening. Als de aanvrager bijvoorbeeld niet meer kan aanvragen bij de voorliggende voorziening omdat hij te laat is, dan kan de aanvraag niet worden afgewezen met de motivering dat hij een beroep kan doen op een voorliggende voorziening. Onderzocht moet dan worden of de aanvrager verwijtbaar heeft gehandeld en of de bijzondere bijstand daarom ook moet worden afgewezen. Daarnaast kan bezien worden of de bijzondere bijstand als lening verstrekt moet worden.

Doelgroep

Alle inwoners van Oldenzaal die op het moment van aanvraag een inkomen hebben waaruit de bijzondere noodzakelijke kosten niet kunnen worden voldaan, kunnen een aanvraag indienen. Studenten behoren niet tot de doelgroep als het gaat om Individuele inkomenstoeslag en de collectieve ziektekostenverzekering.

Draagkracht

Onder draagkracht wordt verstaan dat gedeelte van het inkomen en/of vermogen dat een bepaalde grens te boven gaat. Men wordt in staat geacht met de draagkracht een gedeelte van de kosten zelf te voldoen. De vaststelling van de draagkracht vindt plaats met inachtneming van de volgende punten:

  • Het in aanmerking te nemen vermogen

    Als het vermogen van de aanvrager lager is dan het vrij te laten vermogen ingevolge de Participatiewet, dan wordt dit vermogen niet in aanmerking genomen bij het vaststellen van de draagkracht. Er geldt een uitzondering voor de vervanging/aanschaf van duurzame gebruiksgoederen en de kosten van woninginrichting. Als men aan de overige voorwaarden voldoet geldt hiervoor een vermogensvrijlating van twee keer de voor hen geldende bijstandsnorm (zie: onderdeel kostensoorten). Voor autobezit geldt een extra vrijlating van € 7.000,00, aangezien een auto tot die waarde als algemeen gebruikelijk wordt aangemerkt.

  • Het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan 110% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm.

  • Een eventueel verstrekte Individuele inkomenstoeslag wordt niet meegenomen bij de vaststelling van de draagkracht.

Draagkrachtperiode

De draagkracht wordt vastgesteld voor een jaar en gaat in op de eerste van de maand waarin bijzondere bijstand wordt aangevraagd. De draagkracht dient binnen het jaar te worden gebruikt. Als met terugwerkende kracht bijzondere bijstand wordt aangevraagd gaat de draagkracht in op de eerste van de maand waarin de kosten zijn gemaakt (dus ook met terugwerkende kracht).

Draagkrachtpercentage

Bij een inkomen tot 110% van de betreffende bijstandsnorm wordt geen draagkracht aanwezig geacht. Dat betekent dat de bijzondere kosten volledig met bijzondere bijstand kunnen worden vergoed. De betreffende bijstandsnorm wordt berekend met toepassing van het kostendelersprincipe (artikel 22a Participatiewet). Bedraagt het inkomen meer dan 110% van de bijstandsnorm, dan wordt de draagkracht vastgesteld op 25% van de inkomensoverschrijding. Dat houdt in dat 75% van het inkomen boven 110% van de betreffende bijstandsnorm wordt vrijgelaten. Dat betekent dat bij aanvragers van bijzondere bijstand, die over een inkomen anders dan bijstand beschikken, een beoordeling van de kostendelersnorm dient plaats te vinden, voordat de draagkracht kan worden vastgesteld. Voor de berekening van de draagkracht kan gebruik worden gemaakt van het berekeningsmodel (Bijlage 1.)

Drempelbedrag

Op grond van artikel 35, tweede lid Participatiewet kan de gemeente een drempelbedrag hanteren (max. € 129,-). Bij de verlening van bijzondere bijstand wordt in de gemeente Oldenzaal geen drempelbedrag toegepast.

Aanvraagtermijn

Bijzondere bijstand kan met terugwerkende kracht worden verleend. De bijstand moet wel worden aangevraagd binnen 12 maanden na de datum waarop de kosten daadwerkelijk zijn gemaakt. Er moet altijd een bewijsstuk van de gemaakte kosten worden overgelegd.

Bijstandsverlening met terugwerkende kracht kan het niet-gebruik van bijzondere bijstand verminderen. Maar het voorkomt ook het onnodig meerdere malen aanvragen voor kleine bedragen: de klant kan de nota’s opsparen.

Uitzonderingen op deze beleidslijn is de verlening van bijzondere bijstand voor verhuis- en inrichtingskosten (inclusief de kosten van duurzame gebruiksgoederen). Hiervoor moet de klant wel vooraf een aanvraag indienen. De reden hiervoor is dat het niet mogelijk is achteraf de noodzaak van deze kosten vast te stellen.

Kostensoorten

De volgende kostensoorten kunnen voor bijzondere bijstand in aanmerking komen.

1. Woninginrichting en duurzame gebruiksgoederen

Als algemene regel geldt dat de kosten van woninginrichting en duurzame gebruiksgoederen dienen te worden voldaan uit de algemene bijstand (of een ander inkomen) door middel van reservering vooraf (sparen) of achteraf (lenen). Als dat niet mogelijk is kan voor de noodzakelijke kosten bijstand worden verstrekt op de volgende manieren:

  • 1.

    als borgstelling voor een bij de (Stads)bank af te sluiten lening;

  • 2.

    als leenbijstand;

  • 3.

    om niet.

Als het inkomen meer bedraagt dan de bijstandsnorm dient het meerinkomen evenals het aanwezige vermogen volledig te worden ingezet. Indien het aflossingsbedrag dat in de bijstandsnorm is begrepen (5%) alsmede het meerinkomen onvoldoende is om de aflossing te bekostigen, is bijzondere bijstand mogelijk ter hoogte van het verschil.

Ad.1

In bepaalde situaties is de Stadsbank alleen bereid een lening te verstrekking indien de gemeente borg staat voor de te verstrekken lening. Dit geniet dan de voorkeur, omdat de Stadsbank ten opzichte van de Participatiewet een voorliggende voorziening is.

Ingevolge artikel 51 Participatiewet bestaat de mogelijkheid om aanvullende bijstand te verstrekken voor rente en aflossing van een lening bij de Stadsbank, indien de aflossingsverplichting, in verband met de hoogte van de lening, het maximale aflossingsbedrag (5% van de bijstandsnorm) te boven gaat.

Mede in verband met de hoge (rente)kosten die hieraan verbonden zijn, hanteert de gemeente Oldenzaal de volgende werkwijze:

De Stadsbank verstrekt een maximale lening ter hoogte van de aflossingscapaciteit over een periode van 3 jaar. Voor zover betrokkene noodzakelijk behoefte heeft aan een hoger bedrag, zal door de gemeente Oldenzaal een aanvullende bijstand tot dat noodzakelijke bedrag worden toegekend. De aanvullende bijstand wordt gedurende de eerste 3 jaren als leenbijstand verstrekt, waarbij de aflossing voorlopig op nihil wordt gesteld. Indien gedurende de looptijd van de lening de persoonlijke en/of financiële omstandigheden wijzigen, kan dat leiden tot het tussentijds opleggen van een aflossing t.b.v. de lening bij de gemeente Oldenzaal. Na afloop van de driejaarstermijn wordt bezien of de leenbijstand kan worden omgezet in bijstand om niet.

Er worden dus geen betalingen meer verstrekt voor rente en aflossing van de leningen bij de Stadsbank, zodat in voorkomende gevallen geen borgstelling meer nodig is. Bij voortijdige verhuizing naar een andere gemeente houdt zowel de Stadsbank als de gemeente Oldenzaal een vordering op betrokkene.

Ad. 2

Bijzondere bijstand in de vorm van een geldlening (leenbijstand) is slechts mogelijk indien geen lening afgesloten kan worden bij de Stadsbank en de noodzaak vaststaat.

De aflossing bedraagt 5% van de toepasselijke bijstandsnorm. De maximale aflossingsduur bedraagt 3 jaar.

Ad. 3

In bijzondere individuele situaties kan bijzondere bijstand om niet worden verleend. Maar pas als de eerder genoemde mogelijkheden ((Stads)bank, lening, leenbijstand) niet aan de orde zijn.

Hierop geldt één uitzondering: voor de vervanging van noodzakelijke duurzame gebruiksgoederen (met name: wasmachine, koelkast, stofzuiger) kan onder de volgende voorwaarden bijstand om niet worde verstrekt:

  • reserveringsmogelijkheden in het verleden hebben ontbroken en de aflossingscapaciteit is naar de toekomst al volledig ingezet, zonder dat dit het gevolg is geweest van een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid;

  • personen met tenminste drie jaar een minimuminkomen (110%) en onvoldoende eigen middelen, worden niet in staat geacht de vervanging van de meest noodzakelijke goederen zelf te bekostigen of hiervoor een lening af te sluiten;

  • uit onderzoek moet blijken dat het tegoed op de betaalrekening en/of spaarrekening ontoereikend is om de aanschaf te bekostigen; een bedrag ter hoogte van twee keer het geldende normbedrag per kalendermaand genoemd in Hoofdstuk 3, paragraaf 3.2 en 3.3 Participatiewet wordt vrijgelaten;

  • er moet sprake zijn van het voeren van een zelfstandig huishouden;

  • gelet op de gemiddelde levensduur van duurzame gebruiksgoederen kan eens per 8 jaar bijstand worden verstrekt;

  • de reparatiekosten wegen niet op tegen de resterende levensduur.

Voor de hoogte van de vergoeding wordt verwezen naar de Vergoedingenlijst bijzondere bijstand.

Indien de periode van 3 jaar voorafgaand aan de bijstandsaanvraag is onderbroken door een periode van zes maanden of langer, gedurende welke periode een inkomen is ontvangen boven de bijstandsnorm, dan gaat de periode van drie jaar daarna opnieuw in.

Bij de vaststelling van de hoogte van de bijstand om niet wordt het eventuele meerinkomen, indien er sprake is van een onderbreking met een periode korter dan zes maanden, buiten beschouwing gelaten, zulks om te voorkomen dat dit een belemmering zou kunnen zijn voor het aanvaarden van werk.

De grens is gelegd op zes maanden omdat verondersteld mag worden dat indien de periode dat men de beschikking heeft over een inkomen boven de bijstandsnorm langer is dan zes maanden, er ruimte is om te reserveren voor de aanschafkosten van duurzame gebruiksgoederen.

2. Medische kosten

In het kader van armoedebestrijding en het terugdringen van het niet-gebruik van bepaalde voorzieningen is bij zorgverzekeraar Menzis een collectieve aanvullende verzekering afgesloten voor alle Oldenzaalse minima met een inkomen tot 130% van de bijstandsnorm, het Garantpakket.

In het pakket van deze collectieve verzekering is een aantal kosten opgenomen die voorheen uit de bijzondere bijstand werden vergoed. Deze verzekering heeft het wenselijk gemaakt de verstrekkingen van de basisverzekering en de bijzondere bijstand af te stemmen. Het is daarom niet meer mogelijk om voor (eigen bijdragen van) medische kosten, die zijn opgenomen in het Garantpakket, bijzondere bijstand te verlenen. De inhoud van het Garantpakket wordt jaarlijks regionaal vastgesteld in overleg met Menzis. Voor de actuele vergoedingen wordt verwezen naar de Vergoedingenlijst.

Begrippen

Voorliggende voorziening

Bijzondere bijstand kan worden toegekend voor noodzakelijke kosten waarvoor geen toereikende voorliggende voorziening bestaat. In relatie tot het verstrekken van bijzondere bijstand voor medische kosten is de basisverzekering in het kader van de Zorgverzekeringswet de belangrijkste voorliggende voorziening. De kostensoorten die in de basisverzekering zijn opgenomen zijn kosten die zonder meer als noodzakelijk worden beschouwd. Een en ander impliceert dat medische kosten die niet in de basisverzekering zijn opgenomen, strikt genomen niet als noodzakelijk worden beschouwd en niet voor bijzondere bijstand in aanmerking komen. Overigens is er op het terrein van de ziektekosten nog een aantal voorliggende voorzieningen zoals de Wlz en de Wmo.

Aanvullende verzekering

Naast de van overheidswege gecreëerde voorzieningen waar de burger een beroep op kan doen, heeft hij de mogelijkheid zich te verzekeren tegen het risico van (hoge) kosten. Het afsluiten van een aanvullende zorgverzekering past hierin. Naast het begrip voorliggende voorziening kent de Participatiewet het begrip: ‘tekortschietend besef van verantwoordelijkheid'. De wetgever gaat ervan uit dat de burger van eigen verantwoordelijkheid blijk geeft, door zich te verzekeren tegen normaal gangbare risico's. Het afsluiten van een aanvullende zorgverzekering en in dit geval het Garantpakket wordt gezien als een daad van genoegzaam besef. Als de klant daarin tekort schiet, heeft dit gevolgen voor het recht op bijzondere bijstand. Hierin wordt een onderscheid gemaakt tussen mensen die niet willen en mensen die niet kunnen afsluiten.

Bijzondere bijstand en de basisverzekering

De Participatiewet biedt de mogelijkheid bijzondere bijstand toe te kennen indien de voorliggende voorziening een bepaalde kostensoort niet volledig of maar voor een bepaalde periode vergoedt. De noodzaak van de verstrekking staat hierbij niet ter discussie, maar de overheid heeft, doorgaans om budgettaire redenen, ervoor gekozen de vergoeding te beperken. Er is dan sprake van een eigen bijdrage voor de verzekerde.

Bijzondere bijstand is niet mogelijk wanneer in de voorliggende voorziening het te vergoeden bedrag nadrukkelijk aan een maximum is verbonden. In een dergelijk geval is de overheid van mening dat met dit maximumbedrag de kosten adequaat worden vergoed. De voorliggende voorziening wordt in dat geval als toereikend beschouwd. Voor de meerkosten is dan ook geen bijzondere bijstand mogelijk.

Eigen risico basisverzekering

Uitgangspunt van de zorgverzekering is dat door de zorgtoeslag het stelsel voor iedereen betaalbaar is. Dat betekent dat voor het verplicht eigen risico geen bijzondere bijstand kan worden verleend.

Ten gevolge van het afschaffen van de landelijke compensatieregelingen voor chronisch zieken en gehandicapten (CER en Wtcg) hebben gemeenten extra budget gekregen om deze doelgroep te compenseren. Vanaf 2015 is daarvoor het Garantpakket 3 zodanig uitgebreid dat de meest voorkomende kostensoorten worden vergoed; dat geldt ook voor het eigen risico.

Naast het verplicht eigen risico maakt de Zorgverzekeringswet het mogelijk dat verzekerden kiezen voor een vrijwillig eigen risico. Als de verzekerde hiervoor kiest moet dit zelf worden opgevangen en wordt voor dit eigen risico geen bijzondere bijstand verstrekt.

Bijzondere bijstand en het Garantpakket

De kosten die in de aanvullende verzekering zijn opgenomen zijn strikt juridisch gezien in het kader van de bijzondere bijstand niet als noodzakelijke medische kosten aan te merken. Vanuit die optiek ligt het dan ook niet op de weg van de gemeente aanvullende bijzondere bijstand te verstrekken wanneer de vergoedingen in het aanvullende pakket de gemaakte kosten niet volledig dekken.

Niet willen deelnemen

Wanneer cliënten geen gebruik willen maken van de collectieve verzekering, kunnen zij geen aanspraak maken op bijzondere bijstand voor de kosten die in het Garantpakket zijn opgenomen.

Niet kunnen deelnemen

Wanneer iemand niet kan deelnemen ligt dit uiteraard anders. Bij de aanvraag bijzondere bijstand moet beoordeeld worden of er sprake is van niet kunnen of niet willen deelnemen aan het Garantpakket. Als er reden is om bijzondere bijstand te verstrekken, dan wordt deze gebaseerd op de vergoedingen die het Garantpakket biedt.

Eigen beleid

De gemeente heeft een zekere vrijheid zelf beleid te formuleren over de vraag welk niveau van vergoedingen voor ziektekosten zij wenselijk acht voor haar inwoners. Hierbij moet in het oog worden gehouden dat er een consistent pakket aan vergoedingen ontstaat dat uitvoerbaar is, de betrokkenen duidelijkheid biedt en recht doet aan wet- en regelgeving.

In dat kader zijn in de bijgaande Vergoedingenlijst enkele medische kosten opgenomen die noodzakelijk worden geacht. Voor die kosten kan alleen bijzondere bijstand worden verstrekt als aanvragers niet kunnen deelnemen aan het Garantpakket en in zeer bijzondere situaties. In beide gevallen is extra onderzoek nodig.

3. Woonkosten

3.1Algemeen

Woonkosten zijn algemene noodzakelijke kosten van het bestaan, die uit het inkomen en de eventuele huurtoeslag moeten worden voldaan. In een aantal situaties zijn de woonlasten zo hoog, dat een aanvulling op het inkomen nodig is. Voor de Participatiewet is de Wet op de huurtoeslag een voorliggende voorziening die, gezien aard en doel, toereikend en passend is. Als het actueel inkomen daalt, wordt de huurtoeslag hierop aangepast. Als er recht bestaat op huurtoeslag is bijzondere bijstand dus niet mogelijk.

Alleen in bijzondere individuele omstandigheden, wanneer men niet in aanmerking komt voor huurtoeslag en waarbij de huisvesting in gevaar komt, kan een tijdelijke woonkostentoeslag (WKT) als bijzondere bijstand worden verstrekt als:

  • -

    De huurprijs boven de maximum huurgrens ligt (zie 3.2);

  • -

    De woonlasten van de eigen woning meer bedragen dan de basishuur (zie 3.3 t/m 3.5).

De woonkostentoeslag wordt berekend aan de hand van het inkomen en vermogen, de hoogte van de woonkosten en de huishoudsituatie.

Voor de wijze van berekening wordt verwezen naar het berekeningsformulier woonkostentoeslag (bijlage 2). Wat methodiek betreft komt deze overeen met de berekening van de huurtoeslag.

3.2Huurprijs boven de maximum huurgrens

In de situatie waarbij de rekenhuur de maximale huurgrens overstijgt en er geen recht bestaat op een huurtoeslag, is een WKT mogelijk uiterlijk voor 6 maanden. Voor de wijze van berekening wordt verwezen naar het berekeningsformulier woonkostentoeslag (bijlage 2). Wat de methodiek betreft komt deze overeen met de berekening van de huurtoeslag. Daarnaast is de vermogensvrijlating als bedoeld in artikel 34, tweede en derde lid Participatiewet, niet van toepassing. Dat betekent dat het eigen vermogen eerst ingezet moet worden om de woonlasten zelf te voldoen. Wel kan een bedrag van twee keer het geldende normbedrag genoemd in Hoofdstuk 3, paragraaf 3.2 en 3.3 Participatiewet worden vrijgelaten.

Aan de bijstandsverlening zijn de volgende verplichtingen verbonden:

  • -

    binnen een maand na aanvraag inschrijven als woningzoekende bij de WBO voor goedkopere woonruimte;

  • -

    het accepteren van woonruimte: de huur moet minder bedragen dan de maximum huurgrens.

Men krijgt de mogelijkheid om binnen 6 maanden goedkopere woonruimte te zoeken. Deze termijn kan de gemeente telkens met 3 maanden verlengen, als buiten eigen toedoen nog geen goedkopere huisvesting is gevonden. Om voor verlenging in aanmerking te komen moet men kunnen aantonen dat men:

  • -

    staat ingeschreven bij de WBO;

  • -

    heeft gereageerd op vrijkomende huurwoningen.

Als men zich niet aan de opgelegde verplichting houdt, beëindigt de gemeente de WKT. Dit geldt ook als men zelf de kosten boven de maximale huurgrens voor zijn rekening wil nemen.

3.3Eigen woning

Personen met een eigen woning kunnen ook voor WKT in aanmerking komen. Voor de wijze van berekening wordt verwezen naar het berekeningsformulier woonkostentoeslag (bijlage 2). Wat de berekeningsmethodiek betreft komt deze overeen met de berekening van de huurtoeslag. Daarnaast is de vermogensvrijlating als bedoeld in artikel 34, tweede en derde lid Participatiewet niet van toepassing. Dat betekent dat het eigen vermogen eerst ingezet moet worden om de woonlasten zelf te voldoen. Wel kan een bedrag van twee keer het geldende normbedrag genoemd in Hoofdstuk 3, paragraaf 3.2 en 3.3 Participatiewet worden vrijgelaten. De regels voor krediethypotheek zijn van toepassing.

Zoals hiervoor vermeld is de vermogensvrijlating als bedoeld in de Participatiewet niet van toepassing. De reden hiervan is dat betrokkene met het eigen vermogen in staat wordt geacht de woonlasten van de eigen woning te voldoen. Dat geldt ook voor het vermogen dat in de woning aanwezig is. Dat betekent dat indien de waarde van de woning meer bedraagt dan de hypotheekschuld, de eventueel te verstrekken woonkostentoeslag wordt verstrekt in de vorm van een geldlening (artikel 48, lid 2, onder a Participatiewet). Is er sprak van een krediethypotheek dan wordt ook de woonkostentoeslag daarin meegenomen.

Zodra de woning is verkocht of de uitkering wordt beëindigd moet de lening worden afgelost. De overwaarde in de woning kan worden gebruikt om de bijstand terug te betalen c.q. de lening af te lossen.

3.4Woonkosten eigen woning boven de huurgrens

Als de totale netto woonkosten (woonkosten minus belastingteruggave en rijkssubsidie) hoger zijn dan de maximale huurgrens, is aan de bijstandverlening de verplichting verbonden dat men op zoek gaat naar woonruimte met woonkosten die onder die huurgrens liggen.

Hiertoe moet betrokkene binnen 1 maand na aanvraag de eigen woning bij een erkend makelaar te koop hebben aangeboden.

De aanvrager krijgt 12 maanden de tijd om andere woonruimte te verkrijgen, waarvan de lasten niet meer bedragen dan de maximale huurgrens. Deze termijn kan steeds met 3 maanden worden verlengd, als buiten eigen toedoen nog geen goedkopere huisvesting is gevonden. Om voor verlenging in aanmerking te komen moet men kunnen aantonen dat:

  • -

    de woning nog steeds bij een erkend makelaar te koop staat aangeboden;

  • -

    de vraagprijs van de eigen woning in overeenstemming is met de marktprijs; hierbij kan de WOZ waarde als uitgangspunt dienen;

  • -

    de verkoper moet de verkoopprijs aanpassen aan de recente ontwikkelingen op de huizenmarkt.

Als men zich niet aan de opgelegde verplichting houdt, beëindigt de gemeente de WKT. Dit geldt ook als men zelf de kosten boven de maximale huurgrens voor zijn rekening wil nemen.

3.5Woonkosten eigen woning

Als woonkosten worden in aanmerking genomen: hypotheekrente, brand- en opstalverzekering, eigenaargedeelte onroerende zaakbelasting, rioolrecht (eigenaargedeelte), waterschapslasten (eigenaargedeelte) en onderhoudskosten (volgens normen Stimulansz).

De hypotheekrente kan de aanvrager in mindering brengen op het belastbaar inkomen en vormt een mogelijkheid voor een teruggaaf. Bij de toekenning van een WKT geldt de voorwaarde dat de aanvrager bij de belastingdienst een (actuele) voorlopige teruggaaf aanvraagt. Een bewijs hiervan moet vóór toekenning van de bijstand worden ingeleverd. (Desgewenst kan het team BUA een proefberekening maken van de actuele belastingteruggaaf).

Als de aanvrager achteraf een teruggave ontvangt, controleert de gemeente of (een deel van) de teruggave verband houdt met de voor de woonkosten verstrekte bijzondere bijstand. Als dit het geval is zal er een terugvordering / verlaging van de WKT plaatsvinden. Als men geen voorlopige teruggaaf aanvraagt, kan dit aanleiding zijn om de WKT op te schorten, te beëindigen en terug te vorderen.

Bij het vaststellen van de woonkosten wordt geen rekening gehouden met de aflossingen en met de premie levensverzekering die vaak gekoppeld is aan een hypothecaire geldlening.

Het is van belang –vooral bij aanwezigheid van een tweede hypotheek– na te gaan voor welke doeleinden een hypotheek is bestemd. Blijkt (een gedeelte van) de hypothecaire lening te zijn afgesloten voor andere doeleinden dan de aankoop van het eigen huis, bijv. voor financiering van een auto, caravan, woninginrichting of verbouwing, dan kan voor dat gedeelte geen woonkostenvergoeding worden toegekend. De hypotheek is dan (voor een deel) te vergelijken met een consumptief krediet.

4. (Huur)schulden

Algemeen

Vanaf 1 juli 2012 is schuldhulpverlening voor de gemeente een wettelijke taak geworden. De gemeente moet binnen bepaalde termijnen bij financiële problemen in actie komen als men om hulp vraagt. Als door eigen toedoen vervolgens de hulpverlening wordt gestaakt wordt men voor een periode van twee jaar uitgesloten van hulpverlening.

Bij schulden is sprake van een verstoorde betalingsrelatie tussen schuldeiser en schuldenaar. De gemeente is hierin geen partij en wil dat ook niet worden. Wij zijn wel bereid te bemiddelen tussen schuldenaar en schuldeiser, maar alleen wanneer beide partijen hun verantwoordelijkheid willen nemen om het probleem op te lossen. Wij willen het probleem niet overnemen.

Met een sluitende samenwerking, effectieve preventie en vroegtijdige signalering kunnen huurschulden en huisuitzettingen vaker worden voorkomen. Het voorkomen van huisuitzettingen bespaart zowel een hoop financiële tegenslag – voor woningbouwvereniging en huurder – als menselijke ellende.

De woningbouwvereniging moet steeds meer moeite doen om huisuitzettingen te voorkomen. Enerzijds lukt dit door het efficiënte en preventieve incassobeleid, anderzijds door de samenwerking met externe partijen. Huisuitzetting vormt het sluitstuk in vaak langer slepende probleemsituaties. Het economisch tij is ongunstig en het Rijk komt met steeds ingrijpender bezuinigingen.

Aanpak

De gemeente Oldenzaal heeft gekozen voor een integrale aanpak: schuldhulp voor de financiële zorgen, maatschappelijk werk voor andere problemen en zo nodig ook andere specialistische hulp (bijv. verslavingszorg, begeleiding bij opvoeding of hulp bij het zoeken naar werk).

De gemeente Oldenzaal heeft met WBO Wonen en de Stadsbank Oost Nederland een intentieverklaring gesloten, waarin de samenwerking wordt geregeld ter voorkoming van huurachterstanden en huisuitzettingen. Daarnaast zijn met WBO Wonen nadere afspraken gemaakt (zie hierna).

Bijstand

Kosten die de afbetaling van schulden betreffen kunnen in het algemeen niet worden aangemerkt als noodzakelijke kosten van het bestaan in de zin van de wet. De overheid biedt via de Participatiewet iedere burger immers de zekerheid van toereikende middelen om in het noodzakelijke te voorzien.

De Participatiewet bepaalt daartoe in artikel 13, eerste lid, dat degene die bijstand vraagt ter gedeeltelijke of volledige aflossing van een schuldenlast en die overigens bij het ontstaan van de schuldenlast, dan wel nadien, beschikte of beschikt over de middelen om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien, geen recht heeft op bijstand.

In afwijking van het bepaalde in voornoemd artikel 13 kan het college ingevolge artikel 49 bijzondere bijstand verlenen:

  • in de vorm van borgtocht en

  • indien daartoe zeer dringende redenen bestaan en de borgtocht geen uitkomst biedt in de vorm van bijstand.

Daarnaast is het ook mogelijk om bijstand te verlenen in de vorm van een geldlening of borgtocht indien het bijstand ter gedeeltelijke of volledige aflossing van een schuldenlast betreft (artikel 48).

Een dreigende huisuitzetting of een schuld wordt in het algemeen niet aangemerkt als een zeer dringende reden. Er moeten dusdanig voor de persoon of het gezin dreigende omstandigheden zijn, die leiden tot onbedoelde en/of ongewenste effecten. Denk hierbij aan een groot maatschappelijk afbreukrisico indien er geen bijstand wordt verleend voor de huurschuld. Dit zou het geval kunnen zijn bij een gezin met jonge kinderen.

De oorzaak van het ontstaan van de huurschuld kan tevens van belang zijn om te bepalen of bijstand kan worden verleend en in welke vorm (lening of “om niet”).

Als er bijvoorbeeld sprake is van een plotselinge onvoorzienbare inkomensdaling waardoor er een huurschuld is ontstaan hoeft er immers geen sprake te zijn van een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid. Het kan ook zijn dat de huurschuld is ontstaan in een periode dat slechts werd beschikt over een inkomen onder bijstandsniveau en daarnaast onvoldoende middelen beschikbaar waren om de huur te voldoen.

Zoals hiervoor al is aangegeven is bijstand voor schulden in principe niet mogelijk.

Een huurschuld is een zaak tussen de woningeigenaar en de huurder. Tussen deze twee partijen moeten vooraf duidelijke afspraken worden gemaakt over de voorwaarden waaronder een woning wordt gehuurd. Als er sprake is van een huurachterstand moet de woningeigenaar er alles aan doen om de huurbetaling weer regulier te laten plaatsvinden. De gemeente speelt hierin geen rol.

Op het moment dat sprake is van een huurachterstand die volgens de woningeigenaar moet leiden tot huisuitzetting, is daarbij de inzet vereist van een deurwaarder. Voordat het zover is moet duidelijk zijn dat de woningeigenaar er alles aan heeft gedaan om huisuitzetting te voorkomen.

Uit het oogpunt van veiligheid en volksgezondheid heeft de gemeente een algemene zorgplicht voor haar burgers en een maatschappelijke en sociale verantwoordelijkheid. Vanuit die visie is betaling van de primaire lasten dus belangrijk.

De gemeente kan in dat verband schuldhulpverlening aanbieden. Als gemeente hebben we daar belang bij, niet alleen omdat het maatschappelijk ongewenste situaties voorkomt, het voorkomt ook hoge kosten van huisuitzetting en eventueel herinrichting vervangende woonruimte.

Huisuitzetting kan leiden tot grote sociale onrust en zal vooral gevolgen hebben voor thuiswonende minderjarige kinderen. Als in afwijking van de hoofdregel dan toch besloten wordt bijstand te verlenen is dat slechts voor een deel van de huurschuld. Het resterende deel wordt bij de Stadsbank ondergebracht in een minnelijke regeling of in de WSNP. Cliënt moet bereid zijn een direct ingaande reële terugbetalingsregeling te treffen op basis van de door de gemeente vastgestelde aflossingscapaciteit. Daarbij worden alle inkomenscomponenten in aanmerking genomen (ook de heffingskortingen, vakantietoeslag e.d.) evenals eventuele andere financiële verplichtingen. De termijn om de bijstand terug te betalen moet beperkt zijn (maximaal 36 maanden) zodat er perspectief blijft voor de toekomst.

De bijstand kan worden verstrekt onder voorwaarden, zoals het zich onderwerpen aan een noodzakelijke behandeling van medische aard. Er dient daarnaast continu aandacht te zijn voor preventie, om te voorkomen dat in de toekomst nieuwe schulden ontstaan.

Bij recidive zal, voor wat bijstandsverlening betreft, de aanwezigheid van minderjarige kinderen geen uitzondering meer kunnen zijn op de hoofdregel.

Met WBO Wonen Oldenzaal is de volgende werkwijze afgesproken:

  • Zo veel als mogelijk huisuitzetting voorkomen.

  • De gemeente in een zo vroegtijdig mogelijk stadium informeren over een huurachterstand die uit de hand dreigt te lopen.

  • WBO Wonen hanteert voor de incassoprocedure een protocol en stuurt dat naar de gemeente.

  • Tijdens dit incassotraject wordt gebruik gemaakt van de diensten van Humanitas.

  • Met de hulpverlener van Humanitas worden samen met de medewerker huurincasso van WBO Wonen nadere afspraken gemaakt over vroeg signalering, voorkomen huisuitzetting en tijdig inschakelen hulpverlenende instanties.

  • WBO Wonen maakt in het kader van schuldhulpverlening in principe gebruik van de diensten de Stadsbank. In situaties waarin dit niet voldoende lijkt, wordt de huurder gevraagd of deze tegen betaling de meer intensievere hulp van “Fizom” wenst.

  • Het proces management van de gemeente Oldenzaal wordt vanuit haar rol in het MDO, tijdig geïnformeerd over multi problematieke situaties.

  • Gelijktijdig met de laatste aanmaning wordt betrokkene door de gemeente schriftelijk dringend geadviseerd om contact op te nemen met de Stadsbank.

  • Betrokkene wordt er tevens op gewezen dat wanneer niet (tijdig) contact wordt opgenomen met de hulpverlenende instanties, de gemeente in een latere fase mogelijk ook niets meer kan betekenen.

Deze afspraken moeten er toe leiden dat

  • huisuitzetting wordt voorkomen

  • tijdige en correcte huurbetaling weer wordt opgestart

  • er geen bijstand verleend behoeft te worden voor de huurschuld

  • oplossingen voor de lange termijn worden gevonden (start schuldhulpverleningtraject).

5. Aanvulling op algemene bijstand aan jongeren

Omdat de ouders onderhoudsplichtig zijn voor jongeren tot 21 jaar ligt de basisnorm aanzienlijk lager dan bij personen van 21 jaar en ouder (artikel 20 Participatiewet). In bepaalde situaties kan de gemeente extra bijstand verlenen in de vorm van bijzondere bijstand. Dit kan noodzakelijk zijn als:

  • de middelen van de ouders niet toereikend zijn;

  • de jongere zijn aanspraak op de onderhoudsplicht jegens zijn ouders redelijkerwijs niet te gelde kan maken. In dat geval kan de gemeente de verstrekte bijstand wel op de ouders verhalen.

Alleenstaande jongeren van 18 tot 21 jaar

Als de noodzakelijke kosten hoger zijn dan de basisnorm (artikel 20 Participatiewet), kan ingevolge artikel 12 Participatiewet met inachtneming van het voorgaande, (aanvullende) bijzondere bijstand worden verleend indien aan één van de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • 1.

    beide ouders zijn overleden;

  • 2.

    betrokkene uit huis is geplaatst op grond van een officiële maatregel (o.a. Jeugdwet);

  • 3.

    het onverantwoord is om betrokkene bij zijn/haar ouders te laten wonen (bijv. mishandeling);

  • 4.

    de jongere de zorg heeft voor één of meer kinderen (de feitelijke woonsituatie is dan bepalend);

  • 5.

    de jongere al langer dan één jaar buitenshuis woont voordat bijstand wordt aangevraagd en geen sprake is van een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan.

In alle overige situaties gaat de wettelijke onderhoudsplicht van de ouders boven bijstandsverlening. Enkel de omstandigheid dat ouders in het buitenland wonen kan geen reden zijn voor verstrekking van bijzondere bijstand voor de kosten van het bestaan.

Jongeren verblijvende in een inrichting

Dit is een weinig voorkomende categorie die geen recht heeft op algemene bijstand. Er kan aanspraak worden gemaakt op bijzondere bijstand indien redelijkerwijs de onderhoudsplicht jegens de ouders niet te gelde kan worden gemaakt. De hoogte van de te verstrekken bijzondere bijstand kan gelijk worden gesteld aan de landelijke basisnorm voor een alleenstaande van 21 jaar of ouder verblijvende in een inrichting (artikel 23 Participatiewet).

6. Voormalige alleenstaande ouder

Een alleenstaande ouder die nog één kind tot zijn of haar last heeft, gaat er in inkomen op achteruit als het kind 18 jaar wordt. Tot 1 januari 2015 bestond de mogelijkheid om dan met bijzondere bijstand een compensatie te bieden aan die alleenstaande ouder.

Met de invoering van de Participatiewet in 2015 is ook de norm alleenstaande ouder komen te vervallen en is de norm voor een alleenstaande van toepassing. Een alleenstaande ouder wordt vanaf die datum gecompenseerd door een extra toeslag via de Belastingdienst (ALO kopje).

Daarmee is ook de toeslag voormalige alleenstaande ouder in het kader van de bijzondere bijstand komen te vervallen.

Vanaf 1 januari 2015 kan dus geen bijzondere bijstand in de vorm van een toeslag voormalig alleenstaande ouder worden toegekend.

Overgangsrecht

Wie op 31 december 2014 een toeslag voormalige alleenstaande ouder ontvangt, behoudt die toeslag gedurende het gehele jaar 2015. Uiteraard stopt de toeslag eerder indien de woon- en leefsituatie daartoe aanleiding geeft.

7. Tegemoetkoming kosten kinderopvang

De Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (Wk) regelt onder meer de verstrekking van toeslagen voor kinderopvang. Vanaf 2013 wordt de uitbetaling van de kinderopvangtoeslag volledig door de Belastingdienst verzorgd (inclusief het werkgeversdeel). De gemeente blijft verantwoordelijk voor de aanvullende tegemoetkoming, het zogenaamde KOA kopje. Dit is een aanvulling bovenop de kinderopvangtoeslag om de eigen bijdrage, die de uitkeringsgerechtigde is verschuldigd voor de kosten van kinderopvang, gedeeltelijk te compenseren.

Doelgroepouders als bedoeld in artikel 1.6 van de Wet kinderopvang kunnen dus, naast de kinderopvangtoeslag van de Belastingdienst, een gemeentelijke compensatie in de eigen bijdrage van de kosten voor kinderopvang krijgen. Deze compensatie vindt vanaf 2015 plaats in de vorm van bijzondere bijstand. Voorwaarde is wel dat de compensatie moet bijdragen aan de re-integratie van de ouder.

De compensatie wordt verstrekt als het kind naar een kinderdagverblijf, buitenschoolse opvang of gastouderopvang gaat. De compensatie moet voor de start van de opvang worden aangevraagd. Te laat aangevraagde kosten komen voor eigen rekening. Daarnaast is het belangrijk dat de kinderopvangtoeslag ook tijdig bij de Belastingdienst wordt aangevraagd.

Vanaf 2015 bedraagt de gemeentelijke toeslag voor het eerste kind 6% van het maximale uurtarief van de kinderopvangkosten. Vanaf het tweede kind bedraagt de toeslag 5%.

Uitgangspunt is dat de uitkeringsgerechtigde gebruik maakt van een kinderdagverblijf dat een uurtarief hanteert dat overeenkomt met het uurtarief dat door de Belastingdienst wordt gehanteerd. Daarmee wordt de hoogte van de eigen bijdrage zo veel mogelijk beperkt.

Genoemde gemeentelijke bijdrage wordt redelijk geacht, mede gelet op de hoogte van de bedragen die resteren en voor rekening van de uitkeringsgerechtigde blijven.

Daarbij is rekening gehouden met de volgende argumenten:

  • Betrokkene wordt er van bewust dat aan kinderopvang kosten zijn verbonden die de ouder zelf moet betalen, ook als betrokkene naar werk is uitgestroomd;

  • Gebruik van kinderopvang i.v.m. re-integratie is een investering voor de toekomst;

  • Als gebruik wordt gemaakt van kinderopvang is er in de thuissituatie sprake van een zekere besparing van kosten (eten, drinken e.d.).

Gelet op het voorgaande is een gemeentelijke vergoeding of tegemoetkoming anderszins niet (meer) mogelijk.

8. Bijzondere bijstand voor andere kosten

Voorgaande kosten zijn voor wat de bijzondere bijstand betreft niet limitatief. Er kan ook voor andere kosten bijzondere bijstand worden verleend, mits aan de uitgangspunten wordt voldaan:

  • er moet sprake zijn van bijzondere omstandigheden en noodzakelijke kosten;

  • de kosten kunnen niet uit de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag en het vermogen worden voldaan;

  • er is geen sprake van een voorliggende voorziening, die gezien aard en doel toereikend en passend is;

  • de voorliggende voorzienig heeft de kosten niet als niet noodzakelijk aangemerkt.

Voor de meest voorkomende overige kosten waarvoor bijzondere bijstand kan worden verleend zijn in de Vergoedingenlijst de voorwaarden en normbedragen opgenomen.

Ondertekening

Vastgesteld in de vergadering van 24 maart 2015,

het college van burgemeester en wethouders

de secretaris de burgemeester

Bijlage 1.

afbeelding binnen de regeling

Bijlage 2.

afbeelding binnen de regeling