Beleidsregel van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oldenzaal houdende regels omtrent het vrijlaten van inkomsten uit of in verband met arbeid, vanuit een uitkeringssituatie verkregen (Beleidsregel inkomstenvrijlating Participatiewet IOAW en IOAZ 2020)

Geldend van 09-10-2020 t/m heden

Intitulé

Beleidsregel van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oldenzaal houdende regels omtrent het vrijlaten van inkomsten uit of in verband met arbeid, vanuit een uitkeringssituatie verkregen (Beleidsregel inkomstenvrijlating Participatiewet IOAW en IOAZ 2020)

Het college van de gemeente Oldenzaal;

gelet op het bepaalde in artikel 31 van de Participatiewet (PW), artikel 4 en 8 van de IOAW en artikel 4 en 8 van de IOAZ;

b e s l u i t :

vast te stellen de Beleidsregel inkomstenvrijlating Participatiewet, IOAW en IOAZ 2020.

Hoofdstuk 1 Algemeen

Artikel 1. Begripsbepaling

In deze beleidsregel wordt verstaan onder:

  • a.

    Bijstandsnorm: de bijstandsnorm als bedoeld in artikel 5, aanhef en onder c Participatiewet;

  • b.

    Grondslag: de voor de werkloze werknemer dan wel gewezen zelfstandige toepasselijke grondslag als bedoeld in artikel 5, lid 3 tot en met 7 IOAW en artikel 5 lid 3 tot en met 6 IOAZ;

  • c.

    Inkomstenvrijlating: de inkomstenvrijlating als bedoeld in artikel 31, tweede lid, aanhef en onder n Participatiewet; artikel 8, tweede lid, IOAW en artikel 8, derde lid, IOAZ;

  • d.

    Inkomstenvrijlating alleenstaande ouders: de inkomstenvrijlating als bedoeld in artikel 31, tweede lid, aanhef en onder r, Participatiewet, artikel 8, vijfde lid, IOAW en artikel 8, negende lid, IOAZ;

  • e.

    Inkomstenvrijlating medische urenbeperking: de inkomstenvrijlating als bedoeld in artikel 31, tweede lid, aanhef en onder z,Participatiewet, artikel 8, zevende en achtste lid IOAW en artikel 8, elfde en twaalfde lid, IOAZ;

  • f.

    Inkomsten uit arbeid: inkomsten uit arbeid waarop loonbelasting of inkomstenbelasting, premies volksverzekeringen en werknemersverzekeringen, de inkomensafhankelijke bijdrage op grond van de Zorgverzekeringswet dan wel andere wettelijk verplichte bijdragen ingehouden en afgedragen zijn aan de aangewezen uitvoeringsorganen. Als inkomsten uit (of in verband met) arbeid wordt mede aangemerkt: doorbetaling van loon door de werkgever tijdens ziekte; een uitkering op grond van de Wet arbeid en zorg of Ziektewet in verband met zwangerschap of bevalling.

Hoofdstuk 2 Recht op inkomstenvrijlating

Artikel 2. Inkomstenvrijlating

  • 1. De inkomstenvrijlating is op alle inkomsten uit arbeid van toepassing die na de ingangsdatum van de bijstand zijn aangevangen.

  • 2. Op inkomsten die vóór instroom van de bijstand zijn aangevangen kan de inkomstenvrijlating worden toegepast indien:

    • a.

      het een alleenstaande ouder betreft met kinderen jonger dan 5 jaar, of;

    • b.

      er sprake is van een structurele urenuitbreiding van minimaal vier uur per week.

  • 3. De inkomstenvrijlating kan één keer per bijstandsperiode worden toegepast.

  • 4. Onder dezelfde bijstandsperiode wordt aangemerkt:

    • a.

      De periode waarin een uitkering aaneengesloten of na een onderbreking, die korter is dan 30 dagen, wordt voortgezet;

    • b.

      De situatie waarin de uitkering wordt hersteld, na onderbreking wegens verblijf in detentie, verblijf in het buitenland of verblijf in een inrichting, ongeacht de duur van deze onderbreking;

    • c.

      De situatie waarin sprake is van voortzetting van een uitkering die in een andere gemeente al werd verstrekt;

    • d.

      Voortzetting van bijstand na een normwijziging.

  • 5. Indien een nieuwe bijstandsperiode aanvangt binnen zes maanden na de ingangsdatum van de inkomstenvrijlating, dan ontstaat er geen nieuw recht op inkomstenvrijlating.

  • 6. In de situatie van gehuwden heeft eenieder een individueel recht op inkomstenvrijlating.

  • 7. Personen jonger dan 27 jaar zijn uitgesloten van het recht op de inkomstenvrijlating.

  • 8. Het recht op een inkomstenvrijlating wordt ambtshalve vastgesteld.

Artikel 3. Inkomstenvrijlating alleenstaande ouders

  • 1. De inkomstenvrijlating alleenstaande ouders kan worden toegepast na het verstrijken van de maximale periode van de reguliere inkomstenvrijlating als bedoeld in artikel 2.

  • 2. Personen jonger dan 27 jaar zijn uitgesloten van het recht op de inkomstenvrijlating.

  • 3. Het recht op een inkomstenvrijlating wordt ambtshalve vastgesteld.

Artikel 4. Inkomstenvrijlating medische urenbeperking

  • 1. De inkomstenvrijlating medische urenbeperking kan worden toegepast als vastgesteld is dat belanghebbende geen aanspraak (meer) kan maken op de reguliere inkomstenvrijlating als bedoeld in artikel 2 en de inkomstenvrijlating alleenstaande ouders als bedoeld in artikel 3.

  • 2. De medische urenbeperking wordt vastgesteld door het UWV.

  • 3. In de situatie van gehuwden heeft eenieder een individueel recht op inkomstenvrijlating.

  • 4. Het recht op een inkomstenvrijlating wordt ambtshalve vastgesteld.

Artikel 5. Uitsluiting

Geen recht op een inkomstenvrijlating bestaat als:

  • 1. De uitkeringsgerechtigde de inkomsten uit arbeid verzwegen heeft;

  • 2. De totale inkomsten meer bedragen dan de toepasselijke bijstandsnorm of grondslag.

Artikel 6. Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1. Deze beleidsregels treden in werking op 1 oktober 2020.

  • 2. Deze beleidsregel wordt aangehaald als ‘Beleidsregel inkomstenvrijlating Participatiewet IOAW en IOAZ 2020’.

Ondertekening

Vastgesteld op 29 september 2020.

Het college van burgemeester en wethouders

de secretaris

de burgemeester

Toelichting behorende bij de Beleidsregel inkomstenvrijlating Participatiewet IOAW en IOAZ 2020 (vastgesteld bij collegebesluit van 29 september 2020, reg. nr. INTB2004694)

Artikel 1. Begripsbepaling

In dit artikel is een aantal begrippen gedefinieerd. Voor de IOAW en de IOAZ wordt aansluiting gezocht bij de begrippen van de Participatiewet.

Artikel 2. Inkomstenvrijlating

De inkomstenvrijlating is allereerst van toepassing op inkomsten uit of verband met arbeid die vanuit een uitkeringssituatie worden verkregen. Hiermee worden niet de marginaal zelfstandigen of freelancers bedoeld, omdat hier geen sprake is van een structurele bijdrage aan arbeidsinschakeling.

De inkomstenvrijlating moet mensen stimuleren om (meer) te gaan werken teneinde de uitkeringsafhankelijkheid te laten afnemen. Wanneer iemand in een uitkeringssituatie komt en op dat moment reeds gedeeltelijke inkomsten uit arbeid heeft, dan is de vrijlating op deze inkomsten niet van toepassing tenzij het een alleenstaande ouder met kinderen jonger dan 5 jaar betreft. Voor hen wordt de uitzondering gemaakt dat inkomsten die voor de bijstandsperiode reeds zijn aangevangen ook voor de inkomstenvrijlating in aanmerking komen.

De inkomstenvrijlating geldt ook voor een belanghebbende die bij de aanvang van de bijstand al parttime werk had en urenuitbreiding krijgt van minimaal vier uur per week.

De vrijlating wordt per kalendermaand berekend en vangt met ingang van indiensttreding aan. Hierop mag in het voordeel van cliënt van afgeweken worden, naar de 1e dag van de eerstvolgende maand.

Er bestaat slechts éénmaal per bijstandsperiode recht op de inkomstenvrijlating. In het vierde lid wordt een opsomming gemaakt van situaties die onder dezelfde bijstandsperiode worden aangemerkt. Er is sprake van een nieuwe bijstandsperiode als de uitkering van belanghebbende tenminste 30 dagen onderbroken is (m.u.v. detentie of verblijf in buitenland/inrichting).

Indien de nieuwe bijstandsperiode aanvangt binnen zes maanden na de oorspronkelijke ingangsdatum van de inkomstenvrijlating, dan ontstaat er geen nieuw recht op vrijlating. Bij het hervatten van de inkomstenvrijlating zal daarom rekening gehouden moeten worden met de wettelijke maximale duur.

De inkomstenvrijlating geldt niet voor personen die jonger zijn dan 27 jaar. De reden hiervoor is dat de wetgever van mening is dat voor jongeren geen extra activerende instrumenten nodig zijn die aan arbeidsinschakeling bijdragen (artikel 31 lid 5 Participatiewet).

Bij de aanwezigheid van inkomsten uit arbeid toetst het college ambtshalve of er recht bestaat op een inkomstenvrijlating. Belanghebbende hoeft hiervoor geen aanvraag in te dienen. De inkomstenvrijlating wordt middels een beschikking kenbaar gemaakt aan de belanghebbende.

Artikel 3. Inkomstenvrijlating alleenstaande ouders

De inkomstenvrijlating alleenstaande ouders kan, overeenkomstig artikel 31 lid 2 onderdeel r Participatiewet, na het verstrijken van de maximale periode van de reguliere inkomstenvrijlating (als bedoeld in artikel 2) toegepast worden.

Artikel 4. Inkomstenvrijlating medische urenbeperking

De inkomstenvrijlating medische urenbeperking kan worden toegepast als is vastgesteld dat belanghebbende geen aanspraak (meer) kan maken op de reguliere inkomstenvrijlating als bedoeld in artikel 2 en de inkomstenvrijlating alleenstaande ouders als bedoeld in artikel 3.

Een belanghebbende is medisch urenbeperkt indien hij voor een geringer aantal uren belastbaar is dan de normale arbeidsduur. Onder normale arbeidsduur wordt verstaan de arbeidsduur die in overeenkomstige arbeidsverhoudingen in de regel geacht wordt een volledige dienstbetrekking te vormen (artikel 12 lid 3 Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag). De medische urenbeperking moet daarnaast een rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg zijn van ziekte, gebreken, zwangerschap of bevalling (artikel 6b lid 1 Participatiewet).

Het college kan ambtshalve vaststellen of een belanghebbende die algemene bijstand ontvangt medisch urenbeperkt is (artikel 6b lid 2 onderdeel a Participatiewet). Ook is het mogelijk dat een belanghebbende die algemene bijstand ontvangt een schriftelijke aanvraag indient om vast te stellen of hij medisch urenbeperkt is (artikel 6b lid 2 onderdeel b Participatiewet). Dit kan één keer per 12 maanden (artikel 6b lid 3 Participatiewet). Het UWV verricht voor het college de werkzaamheden ten behoeve van de vaststelling of een belanghebbende medisch urenbeperkt is en adviseert het college hierover (artikel 6b lid 4 Participatiewet).

Artikel 5. Uitsluiting

De vrijlatingsbepalingen van artikel 31 lid 2 onderdelen n en r Participatiewet gelden in beginsel ook indien sprake is van terugvordering in verband met inkomsten uit arbeid, zelfs indien sprake is van fraude. Het college is echter niet gehouden om de vrijlating toe te passen als belanghebbende inkomsten heeft verzwegen. Artikel 31 lid 2 onderdeel n Participatiewet geeft het college expliciet beoordelingsruimte bij het oordeel of inkomsten uit arbeid bijdragen aan de arbeidsinschakeling. Gezien het complementaire karakter van de bijstand en de eigen verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan is het redelijk dat er vooraf beoordeelt wordt of de inkomsten uit arbeid bijdragen aan de arbeidsinschakeling (zie CRvB 18122018, ECLI:NL:CRVB:2018:4312).

Als belanghebbende de inkomsten uit arbeid verzwijgt dan wordt deze mogelijkheid onthouden en is de conclusie dat er achteraf geen beoordeling plaats kan vinden van (zie CRvB 12062012 nr. 10/6178 WWB, CRvB 18122012, nrs. 11/3046 WWB e.a. en CRvB 22122015, ECLI:NL:CRVB:2015:4749).

Degene met een eigen inkomen dat uitstijgt boven de toepasselijke bijstandsnorm of grondslag heeft geen recht op bijstand en kan derhalve geen beroep doen op de vrijlatingsregeling om zodoende eventueel aanspraak te maken op aanvullende bijstand.

Artikel 6. Inwerkingtreding

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.