Regeling vervallen per 01-01-2021

Verordening Nadeelcompensatie gemeente Onderbanken 2011

Geldend van 21-07-2011 t/m 31-12-2020

Intitulé

Verordening Nadeelcompensatie gemeente Onderbanken 2011

De raad van de gemeente Onderbanken;

Gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 14 juni 2011;

Gelet op de artikelen 149 Gemeentewet en 3:4, tweede lid van de Algemene wet bestuursrecht;

Besluit vast te stellen de volgende verordening:

Verordening Nadeelcompensatie gemeente Onderbanken 2011

Paragraaf 1: Begripsbepalingen

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    aanvraag: een aanvraag als bedoeld in artikel 2, eerste lid van deze verordening;

  • b.

    aanvrager: degene die een aanvraag indient om nadeelcompensatie als bedoeld in artikel 2, eerste lid van deze verordening;

  • c.

    adviseur: de door het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen persoon als bedoeld in artikel 8 van deze verordening;

  • d.

    adviescommissie: de adviescommissie nadeelcompensatie als bedoeld in artikel 9, vijfde lid van deze verordening;

  • e.

    college: het college van burgemeester en wethouders;

  • f.

    gemeentebestuur: het college respectievelijk de gemeenteraad van de gemeente Onderbanken;

  • g.

    gemeente: gemeente Onderbanken;

  • h.

    nadeelcompensatie: tegemoetkoming – in natura of in geld – in schade als bedoeld in artikel 2 van deze verordening;

  • i.

    wet: Algemene wet bestuursrecht.

Paragraaf 2: Het recht op nadeelcompensatie

Artikel 2. Het recht op tegemoetkoming in schade

  • 1. Indien het gemeentebestuur in de rechtmatige uitoefening van zijn publiekrechtelijke bevoegdheid of taak schade veroorzaakt die uitgaat boven het normaal maatschappelijk risico en een benadeelde in vergelijking met anderen onevenredig zwaar treft, kent het college de benadeelde op zijn aanvraag nadeelcompensatie toe.

  • 2. Indien het college nadeelcompensatie als bedoeld in het eerste lid toekent en voor zover aanvrager daarom heeft verzocht, vergoedt het tevens:

    • a.

      redelijke kosten ter voorkoming of beperking van schade;

    • b.

      redelijke kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand of andere deskundige bijstand bij de vaststelling van de schade;

    • c.

      de wettelijke rente vanaf de datum van ontvangst van de volledig ontvankelijke aanvraag, of indien de schade op een later tijdstip ontstaat, vanaf dat tijdstip.

Artikel 3. Schade voor rekening van de aanvrager

  • 1. Schade blijft in ieder geval voor rekening van de aanvrager voor zover:

    • a.

      de aanvrager het risico van het ontstaan van de schade heeft aanvaard;

    • b.

      de aanvrager heeft nagelaten maatregelen ter voorkoming of beperking van schade te nemen die redelijkerwijs van hem mochten worden verwacht;

    • c.

      de schade anderszins het gevolg is van een omstandigheid die aan de aanvrager kan worden toegerekend; of

    • d.

      de vergoeding van de schade anderszins is verzekerd.

  • 2. Indien een schadeoorzaak als bedoeld in artikel 2, eerste lid tevens voordeel voor de aanvrager heeft opgeleverd, wordt dit bij het besluit op de aanvraag in aanmerking genomen.

Paragraaf 3: De aanvraag

Artikel 4. De ontvangst van de aanvraag

  • 1. Het college tekent de datum van ontvangst onverwijld aan op het geschrift waarbij de aanvraag is ingediend.

  • 2. Het college zendt de aanvrager onverwijld een bewijs van ontvangst, waarin die datum is vermeld.

  • 3. Bij de ontvangstbevestiging wordt de aanvrager in kennis gesteld van de te volgen procedure.

Artikel 5. De inhoud van de aanvraag

  • 1. De aanvraag wordt ondertekend en bevat tenminste:

    • a.

      de naam en het adres van de aanvrager;

    • b.

      de dagtekening;

    • c.

      de aanduiding van de schadeoorzaak;

    • d.

      een vermelding van de redenen waarom de gemeente naar het oordeel van de aanvrager gehouden is de schade te vergoeden die het gevolg zou zijn van de onder c. bedoelde schadeoorzaak;

    • e.

      een opgave van de aard van de geleden of te lijden schade en, voorzover redelijkerwijs mogelijk, het bedrag van de schade en een specificatie daarvan;

    • f.

      een omschrijving van de wijze waarop aan de schade naar het oordeel van de aanvrager tegemoet dient te worden gekomen.

  • 2. De aanvrager verschaft voorts de gegevens en bescheiden die voor het nemen van de beslissing op zijn verzoek nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.

  • 3. Indien naar het oordeel van het college niet of onvoldoende is voldaan aan het bepaalde in het eerste en tweede lid, stelt het college de verzoeker in de gelegenheid het verzuim te herstellen binnen een door het college te stellen termijn.

Paragraaf 4: Behandeling, advisering en beoordeling van de aanvraag

Artikel 6. Kennelijke ongegrondheid of niet-ontvankelijkheid van de aanvraag

  • 1. Het college wijst de aanvraag binnen acht weken na de dag van ontvangst van de aanvraag af indien sprake is van kennelijke ongegrondheid van de aanvraag.

  • 2. Een aanvraag is in ieder geval kennelijk ongegrond indien:

    • a.

      kennelijk geen rechtstreeks gevolg bestaat tussen de rechtmatige uitoefening door het gemeentebestuur van zijn publiekrechtelijke bevoegdheid of taak en de door belanghebbende gestelde schade;

    • b.

      aanvrager lijdelijk de door het besluit c.q. handelwijze veroorzaakte schade heeft afgewacht, terwijl hij het ontstaan daarvan had kunnen voorkomen;

    • c.

      de schade kennelijk niet het normaal maatschappelijk risico van belanghebbende zodanig overschrijdt, dat deze alle relevante omstandigheden in aanmerking genomen redelijkerwijs niet te zijner laste behoort te blijven;

    • d.

      de schadeoorzaak een onrechtmatige handeling door of namens het gemeentebestuur betreft.

  • 3. Indien sprake is van kennelijke niet-ontvankelijkheid van de aanvraag kan het college besluiten de aanvraag buiten behandeling te laten binnen vier weken nadat de aanvraag is ingediend danwel, wanneer een termijn voor aanvulling van de aanvraag is gegeven als bedoeld in artikel 5 lid 3, binnen vier weken nadat de aanvraag naar het oordeel van het college onvoldoende is aangevuld of de termijn voor aanvulling ongebruikt is verstreken.

  • 4. Een aanvraag is in ieder geval kennelijk niet-ontvankelijk indien de vergoeding van schade op grond van een andere regeling op voldoende wijze kan worden weggenomen danwel anderszins is verzekerd.

Artikel 7. Verjaring

  • 1. Het college kan de aanvraag afwijzen indien vijf jaren zijn verstreken na aanvang van de dag na die waarop de benadeelde bekend is geworden zowel met de schade als met het voor de schadeveroorzakende gebeurtenis verantwoordelijke bestuursorgaan, en in ieder geval na verloop van twintig jaren nadat de schade is veroorzaakt.

  • 2. Indien een aanvraag betrekking heeft op schade veroorzaakt door een besluit waartegen beroep kan worden ingesteld, vangt de in het eerste lid genoemde termijn van vijf jaren niet aan voordat dit besluit in rechte onaantastbaar is geworden.

Artikel 8. Opdrachtverstrekking tot advisering

Indien geen toepassing wordt gegeven aan artikel 6, en de aanvraag niet kennelijk gegrond en eenvoudig van aard is, geeft het college uiterlijk binnen acht weken na de dag van ontvangst van de aanvraag aan één of meerdere adviseurs gezamenlijk, opdracht om ter zake van die aanvraag advies uit te brengen.

Artikel 9. Adviseur of adviescommissie

  • 1. Voor de advisering over de op de aanvraag te nemen beschikking wordt door het college een adviseur aangewezen die beschikt over voldoende deskundigheid inzake advisering op het gebied van nadeelcompensatie.

  • 2. Indien het college, na advies te hebben ingewonnen van de in het eerste lid bedoelde adviseur, van oordeel is dat de aanvraag betrekking heeft op nadeelcompensatie vanwege inkomensschade en er, gezien de complexiteit, aard en omvang van de aanvraag, behoefte bestaat aan extra deskundigheid wordt door het college een tweede adviseur aangewezen die deskundig is op het gebied van accountancy of van financieel economische bedrijfsvoering.

  • 3. Indien het college, na advies te hebben ingewonnen van de in het eerste lid bedoelde adviseur, van oordeel is dat de aanvraag betrekking heeft op nadeelcompensatie vanwege waardevermindering van een onroerende zaak en er, gezien de complexiteit, aard en omvang van de aanvraag, behoefte bestaat aan extra deskundigheid wordt door het college een tweede adviseur aangewezen die deskundig is ter zake van de waardering van onroerende zaken.

  • 4. Indien naar het oordeel van het college het tweede en het derde lid van toepassing zijn, worden zowel de in het tweede als het derde lid bedoelde adviseurs aangewezen.

  • 5. Bij aanwijzing van meerdere adviseurs vormen deze een adviescommissie, waarvan de in het eerste lid bedoelde adviseur voorzitter is.

  • 6. De adviescommissie wijst uit haar midden een rapporteur aan.

Artikel 10. Deskundigheid en onafhankelijkheid

  • 1. Voordat een persoon als adviseur wordt aangewezen, kan het college verlangen dat deze aantoont op grond van opleiding en ervaring deskundig te zijn met betrekking tot de in artikel 9, eerste, tweede of derde lid, bedoelde aspecten waarop deze persoon de aanvraag moet beoordelen.

  • 2. Een adviseur mag niet werkzaam zijn onder verantwoordelijk van de gemeenteraad. Eveneens mag een adviseur niet betrokken zijn bij de uitoefening van de publiekrechtelijke bevoegdheid of taak door het gemeentebestuur waarop de aanvraag betrekking heeft.

Artikel 11. Betrokkenheid aanvrager en andere belanghebbenden bij aanwijzing adviseur of adviescommissie

  • 1. Voordat het college de opdracht tot advisering zoals bedoeld in artikel 8 verstrekt, stelt het college de aanvrager, eventuele andere betrokken bestuursorganen, alsmede eventuele belanghebbenden schriftelijk op de hoogte van de aanwijzing van een adviseur of meerdere adviseurs als bedoeld in artikel 8.

  • 2. De aanvrager, eventuele andere betrokken bestuursorganen, alsmede eventuele belanghebbenden, kunnen binnen twee weken na de mededeling als bedoeld in het eerste lid schriftelijk en voldoende gemotiveerd een verzoek tot wraking van één of meerdere adviseurs bij het college indienen.

  • 3. Het college beslist binnen twee weken na het verstrijken van de in het tweede lid bedoelde termijn over een ingediend verzoek tot wraking van één of meerdere adviseurs.

Artikel 12. Werkwijze adviseur of adviescommissie

  • 1. Het college stelt aan de adviseur of de adviescommissie alle op de aanvraag betrekking hebbende informatie, alsmede de voor de beoordeling daarvan naar het oordeel van de adviseur of van de adviescommissie noodzakelijke bescheiden ter beschikking.

  • 2. Het college wijst uit de ambtelijke organisatie één of meer personen aan die de adviseur of de adviescommissie bij de uitvoering van de adviesopdracht bijstaat/bijstaan.

  • 3. De adviseur of de voorzitter van de adviescommissie stelt de aanvrager in de gelegenheid om schriftelijk of mondeling te worden gehoord. Het college danwel diens vertegenwoordigers, eventuele andere betrokken bestuursorganen, alsmede eventuele belanghebbenden worden eveneens in de gelegenheid gesteld hun standpunt schriftelijk of mondeling kenbaar te maken.

  • 4. De adviseur of de voorzitter van de adviescommissie kan een bezichtiging ter plaatse houden. In dat geval bepaalt de adviseur of de voorzitter van de adviescommissie het tijdstip waarop de adviseur of de adviescommissie de situatie ter plaatse zal bezichtigen en nodigt de aanvrager voor de plaatsopneming uit.

  • 5. De adviseur of de voorzitter van de adviescommissie kan inlichtingen inwinnen bij derden.

  • 6. Ten behoeve van een taxatie van een bij de aanvraag betrokken onroerende zaak, wordt door de adviseur of de voorzitter van de adviescommissie met de aanvrager een afspraak gemaakt.

  • 7. Van een in het derde lid bedoelde mondelinge hoorzitting en van de in het vierde lid bedoelde bezichtiging wordt door, dan wel onder verantwoordelijkheid van, de adviseur of de voorzitter van de adviescommissie een verslag gemaakt, dat onderdeel vormt van het uit te brengen advies.

  • 8. Alvorens een advies uit te brengen zendt de adviseur of de adviescommissie binnen zestien weken na de dagtekening van de opdracht tot advisering een concept daarvan aan de gemeente, aan de aanvrager, aan eventuele andere betrokken bestuursorganen en de eventuele belanghebbenden. De adviseur of de voorzitter van de adviescommissie kan deze termijn onder opgaaf van redenen met een daarbij aan te geven termijn met ten hoogste vier weken verlengen.

  • 9. De aanvrager, eventuele andere betrokken bestuursorganen alsmede eventuele belanghebbenden worden in de gelegenheid gesteld om binnen vier weken na de toezending van het concept advies schriftelijk hierop te reageren.

  • 10. In het geval tijdig reacties zijn ingediend, brengt de adviseur of de adviescommissie binnen vier weken na het verstrijken van de in het achtste lid bedoelde termijn een advies uit aan het college, waarbij de betreffende reacties zijn betrokken.

  • 11. In het geval geen of niet tijdig reacties zijn ingediend, brengt de adviseur of de adviescommissie binnen twee weken na het verstrijken van de in het achtste lid bedoelde termijn schriftelijk advies uit aan het college.

  • 12. Indien sprake is van een verzoek om toekenning van voorschot als bedoeld in artikel 16 brengt de adviseur of de adviescommissie in afwijking van het in artikel 12, achtste lid bepaalde, binnen zes weken na de dagtekening van de opdracht tot advisering een voorschotadvies uit.

Artikel 13. Het advies van de adviseur of de adviescommissie

  • 1. De adviseur of de adviescommissie onderzoekt:

    • a.

      of de in het verzoek gestelde schade een rechtstreeks gevolg is van de rechtmatige uitvoering van het besluit c.q. de handelwijze;

    • b.

      wat de omvang van de schade als bedoeld onder a. is;

    • c.

      of de schade redelijkerwijs niet, of niet geheel, ten laste van de aanvrager behoort te blijven;

    • d.

      of de vergoeding van de schade niet, of niet voldoende, op een andere wijze is gewaarborgd.

  • 2. In het advies laat de adviseur of de adviescommissie zich uit omtrent de toepassing van artikel 2, derde lid.

Artikel 14. Het besluit en de beslistermijn

  • 1. Het college besluit binnen acht weken na ontvangst van het advies van de adviseur of de adviescommissie op de aanvraag.

  • 2. Het college kan de in het eerste lid bedoelde beslistermijn eenmaal voor ten hoogste acht weken verdagen, onder opgaaf van redenen.

  • 3. Het college stuurt een kopie van zijn besluit aan de adviseur of de adviescommissie.

Artikel 15. Uitbetaling van nadeelcompensatie

Indien het college besluit tot toekenning van nadeelcompensatie, vindt uitbetaling plaats op een door de aanvrager aangegeven rekening, direct na het onherroepelijk worden van de beschikking of zoveel eerder als het college redelijk acht.

Paragraaf 5: Voorschot op nadeelcompensatie

Artikel 16. Toekenning van voorschot

  • 1. Het college kent de aanvrager op diens schriftelijk en gemotiveerd verzoek een voorschot toe indien hij naar redelijke verwachting in aanmerking komt voor een vergoeding in geld als bedoeld in artikel 2, eerste lid en naar het oordeel van het college sprake is van een spoedeisend belang dat toekenning van zodanig voorschot vordert.

  • 2. Het college beslist binnen vier weken nadat het in artikel 12, twaalfde lid bedoelde voorschotadvies is ontvangen.

  • 3. Het college kan de beslistermijn als bedoeld in lid 2 , onder opgaaf van redenen, eenmaal met ten hoogste vier weken verdagen.

  • 4. Het voorschot bedraagt maximaal 100% van het in het artikel 12, twaalfde lid bedoelde voorschotadvies opgenomen bedrag aan toe te kennen nadeelcompensatie.

  • 5. Een besluit tot het toekennen van een voorschot is geen erkenning van een aanspraak op toekenning van nadeelcompensatie.

  • 6. Het voorschot wordt uitsluitend verleend als de aanvrager schriftelijk de verplichting aanvaardt tot gehele en onvoorwaardelijke terugbetaling van hetgeen ten onrechte als voorschot is uitbetaald, te vermeerderen met de wettelijke rente over het ten onrechte uitbetaalde, te rekenen vanaf de datum van uitbetaling van het voorschot. Het college kan daarvoor zekerheidstelling verlangen.

  • 7. Indien het college in zijn definitief besluit oordeelt dat geen sprake is van enig nadeel, dient het voorschot aan het bestuursorgaan te worden gerestitueerd.

Paragraaf 6: Slotbepalingen

Artikel 17. Slotbepalingen

  • 1. Deze verordening treedt in werking op de dag na die van bekendmaking (datum bekendmaking is 20 juli 2011) en is in ieder geval van toepassing op het project “Ontkluizing Roode Beek.”

  • 2. Deze verordening wordt aangehaald als “Verordening Nadeelcompensatie gemeente Onderbanken 2011”.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van 7 juli 2011.

De griffier

Mr. M.M.G.M. Richter

De voorzitter

M.A.H. Clermonts-Aretz.

TOELICHTING OP DE VERORDENING NADEELCOMPENSATIE GEMEENTE ONDERBANKEN 2011

Algemene toelichting

Grondslag nadeelcompensatie

Een zekere mate van overlast of financieel nadeel ten gevolge van rechtmatig overheidshandelen dient te worden beschouwd als een normale maatschappelijke gebeurtenis, waarmee iedereen kan worden geconfronteerd.

De nadelige gevolgen van dergelijk rechtmatig overheidshandelen behoren in beginsel voor rekening van betrokkenen te blijven. Daarbij mag van de betrokkenen én van de overheid worden verwacht dat zij proberen het eventuele nadeel waar mogelijk te beperken. Dit neemt niet weg dat zich feiten en omstandigheden kunnen voordoen waardoor een individueel belang ten gevolge van een feitelijke handeling of maatregel dermate zwaar wordt getroffen dat dit nadeel redelijkerwijs niet ten laste van de getroffene kan blijven.

Er bestaat tot op heden geen algemene wettelijke regeling voor die gevallen van nadeel ten gevolge van een rechtmatige overheidsdaad, waarvoor geen specifieke wettelijke regeling (zoals de regeling opgenomen in artikel 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening) voorhanden is. Wel behandelt de Tweede Kamer op dit moment een wetsvoorstel met nieuwe regels voor het overheidsaansprakelijkheidsrecht, het Voorontwerp van wet “Nadeelcompensatie en schadevergoeding bij onrechtmatige besluiten” van 4 mei 2007. Bij het opstellen van de Verordening nadeelcompensatie gemeente Onderbanken 2011 is voor zover mogelijk aangesloten bij dit voorontwerp.

Uit de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State blijkt dat de bevoegdheid tot het nemen van een beslissing op een verzoek om schadevergoeding, voor zover het schade betreft die is ontstaan door de rechtmatige uitoefening van een aan het publiekrecht ontleende bevoegdheid, berust op het rechtsbeginsel van "égalité devant les charges publiques" (gelijkheid voor de openbare lasten). Op grond van dit beginsel zijn bestuursorganen gehouden tot compensatie van onevenredige – buiten het normale maatschappelijk risico vallende en op een beperkte groep burgers of instellingen drukkende – schade die is ontstaan in een door de uitoefening van een aan het publiekrecht ontleende bevoegdheid ontstane rechtsverhouding.

Reden voor vaststelling van de regeling

Het staat de (gemeentelijke) overheid binnen de grenzen van behoorlijk bestuur vrij, van geval tot geval te bekijken hoe zij met verzoeken om buitenwettelijke schadevergoeding omgaat.

Als gevolg van het project “Ontkluizing Roode Beek”, alsmede het vernieuwen van de riolering ter plaatse van de Bleekplaats, zullen naar verwachting aanvragen om nadeelcompensatie worden ingediend.

Indien meerdere verzoeken om nadeelcompensatie worden verwacht, kan het raadzaam zijn reeds vooraf in een nadeelcompensatieregeling vast te leggen hoe de gemeente met dergelijke verzoeken om zal gaan.

Daarnaast kunnen ook voor incidentele gevallen buiten de voornoemde projecten om aanvragen om nadeelcompensatie worden ingediend. Voor deze gevallen ontbreekt een met voldoende waarborgen omklede regeling waarmee aan benadeelden op voorhand voldoende zekerheid werd verschaft over de wijze waarop de gemeente met aanvragen om nadeelcompensatie omgaat. Uit een oogpunt van zorgvuldigheid en ter voorkoming van willekeur is het raadzaam ook voor die gevallen een nadeelcompensatieregeling op te stellen.

Ter opvulling van de bestaande leemte voorziet de voorliggende verordening in een procedure die alle aanvragers om nadeelcompensatie op voorhand zekerheid verschaft over de wijze waarop de gemeente met hun aanvragen zal omgaan.

Reikwijdte van de regeling

Op de onderhavige regeling kan geen beroep worden gedaan indien en voor zover schadevergoeding op enigerlei wijze anderszins is verzekerd. Indien en voor zover bijvoorbeeld door aankoop, onteigening, huurbeëindiging, of anderszins in een vergoeding is voorzien, is deze regeling niet van toepassing.

Evenmin is de regeling van toepassing op schade die het gevolg is van een onrechtmatige daad of wanprestatie, omdat deze onderwerpen door het burgerlijk recht worden beheerst. Indien niet duidelijk is of een aanvraag betrekking heeft op schade uit een rechtmatig of een onrechtmatig overheidshandelen, dan heeft de burgerlijke rechter daarover dan ook het laatste woord.

Compensatie voor onevenredig nadeel

Alleen nadeel dat niet kan worden gerekend tot het normaal maatschappelijk aanvaardbaar risico (voor een burger of ondernemer), komt voor compensatie in aanmerking. In algemene zin kan niet worden aangegeven in welke gevallen en in hoeverre nadeel tot dit normaal maatschappelijk risico dient te worden gerekend. Bij de beoordeling van elke aanvraag dient de adviseur of de adviescommissie na te gaan in hoeverre de benadeelde onevenredig zwaar is getroffen in vergelijking met anderen die in een vergelijkbare positie verkeren. Alleen dat meerdere, het onevenredige nadeel, komt voor compensatie in aanmerking.

Bij de beantwoording van de vraag of en in hoeverre het nadeel voor compensatie in aanmerking komt, zal de adviseur danwel de adviescommissie ook onderzoeken:

  • ·

    a. of het in nadeel een rechtstreeks gevolg is van een rechtmatige handeling of besluit van de gemeente;

  • ·

    b. wat de omvang van het nadeel is;

  • ·

    c. of het nadeel redelijkerwijs niet, of niet geheel ten laste van de verzoeker behoort te blijven;

  • ·

    d. of de vergoeding van het nadeel niet, of niet voldoende op een andere wijze is gewaarborgd.

Samenloop planschade

Indien bij de beoordeling van een aanvraag blijkt dat de schade naar haar aard feitelijk, geheel of gedeeltelijk een verzoek om vergoeding van planschade betreft, dan zal het college de aanvraag voor dat gedeelte als zodanig en overeenkomstig het gestelde in artikel 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening en de gemeentelijke Procedureverordening voor advisering tegemoetkoming in planschade gemeente Onderbanken in behandeling nemen. Niet de uit hoofde van de onderhavige regeling ingestelde onafhankelijke adviseur of adviescommissie zal in dat geval over deze aanvraag adviseren, maar de ingevolge de Procedureverordening voor advisering tegemoetkoming in planschade gemeente Onderbanken ingestelde adviseur of adviescommissie planschade.

Omdat het niet ondenkbaar is dat een aanvraag om nadeelcompensatie ook planschadecomponenten bevat, verdient het aanbeveling om de adviseur of adviescommissie planschade en de adviseur of adviescommissie nadeelcompensatie door dezelfde deskundige te laten voorzitten. Op deze wijze wordt voorkomen dat in de behandeling van de aanvraag hiaten of doublures ontstaan.

ARTIKELGEWIJZE TOELICHTING

Artikel 1 Begripsbepalingen

In dit artikel worden de belangrijkste begrippen gedefinieerd.

Artikel 2 Het recht op vergoeding van schade

Dit artikel is de codificatie van het beginsel dat iemand aanspraak heeft op vergoeding van schade wegens rechtmatig handelen van het gemeentebestuur als deze schade hem onevenredig zwaar treft. Deze bepaling beoogt dus niet aansprakelijkheid in het leven te roepen die naar huidig recht niet bestaat.

De schade moet zijn veroorzaakt door rechtmatig handelen van de raad, van het college van burgemeester en wethouders of van de burgemeester. In alle gevallen wordt een aanvraag om schadevergoeding afgehandeld door het college van burgemeester en wethouders.

De voorliggende verordening is van toepassing op alle aanvragen om nadeelcompensatie.

Alleen die schade komt voor compensatie in aanmerking die rechtstreeks het gevolg is van het rechtmatig uitoefenen van een publiekrechtelijke bevoegdheid of taak van het gemeentebestuur. Om te beoordelen of er sprake is van een causaal verband tussen het nadeel en het rechtmatig handelen, dient de situatie zoals die was (onmiddellijk) voorafgaande aan de handeling die als oorzaak van het nadeel wordt aangewezen, te worden vergeleken met de situatie nadat de handeling is verricht.

Indien zonder deze handeling het nadeel zich eveneens zou hebben voorgedaan, is er geen oorzakelijk verband.

Bij nadeelcompensatie komt niet alle schade voor vergoeding in aanmerking. Een deel van de schade wordt op grond van het z.g. normaal maatschappelijk risico in beginsel voor rekening van de getroffene gelaten. Het bepalen van de overstijging van het normaal maatschappelijk risico geschiedt naar de stand van het recht en de jurisprudentie. Daartoe beschikt het college over een discretionaire bevoegdheid.

Artikel 3 Schade voor rekening van de aanvrager

De onderhavige nadeelcompensatieverordening heeft een aanvullend karakter. Indien en voor zover de vergoeding van het nadeel door bijvoorbeeld aankoop, onteigening, of anderszins is verzekerd, kan op de onderhavige regeling geen beroep worden gedaan.

Verzoeken die feitelijk planschade betreffen worden niet op grond van de onderhavige regeling, maar overeenkomstig het gestelde in artikel 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening in behandeling genomen en ingevolge de Procedureverordening voor advisering tegemoetkoming in planschade gemeente Onderbanken om advies aan de adviescommissie planschade voorgelegd.

Artikel 4 De ontvangst van de aanvraag

In dit artikel worden een aantal regels gesteld wat het college moet doen bij ontvangst van een aanvraag om nadeelcompensatie.

Artikel 5 De aanvraag

Artikel 4:2, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht stelt eisen aan de inhoud van een aanvraag. Artikel 5 van de verordening geeft aan welke aanvullende gegevens van de aanvrager worden verlangd om diens claim te staven. Indien de verzoeker uitgaat van compensatie in geld, dan dient hij de hoogte van het naar diens oordeel te vergoeden bedrag aan te geven. Dit bedrag behoeft niet hetzelfde te zijn als het totale begrote nadeel, onder andere omdat het mogelijk is dat in de vergoeding van een deel van het nadeel al op andere wijze is voorzien.

Artikel 6 Kennelijke ongegrondheid of kennelijke niet-ontvankelijkheid van de aanvraag

Indien het verzoek onvolledig is, geeft het college de aanvrager de gelegenheid om binnen een hierbij te stellen termijn de ontbrekende gegevens of bescheiden aan te leveren.

Artikel 6 schrijft voor binnen welke termijnen een kennelijk ongegronde aanvraag wordt afgewezen of een kennelijk niet-ontvankelijke aanvraag niet (verder) in behandeling wordt genomen. Dit artikel is analoog aan artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 7 Verjaring

Deze bepaling is analoog aan artikel 4.5.6 van het wetsvoorstel “Nadeelcompensatie en schadevergoeding bij onrechtmatige besluiten.” Overigens geldt ook op grond van artikel 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening voor aanvragen om vergoeding van planschade een verjaringstermijn van vijf jaar.

Artikel 8 Gegrondheid van de aanvraag

Gegronde en ontvankelijke aanvragen worden in beginsel ter advisering voorgelegd aan een of meerdere adviseurs gezamenlijk. Als de aanvraag kennelijk gegrond en eenvoudig van aard is, kan het college echter beslissen de adviesopdracht achterwege te laten.

Artikel 9 Adviseur of adviescommissie

In verband met de aard van de te nemen beslissing en de bestuurspraktijk wordt/worden extern(e) onafhankelijke deskundige(n) ingeschakeld voor de materiële beoordeling van het verzoek. Ingeval meerdere deskundigen worden aangesteld, vormen deze tezamen een adviescommissie.

Het instellen van de adviseur of adviescommissie en het geven van procedureregels en termijnen dient bij te dragen aan een zorgvuldig voorbereide beslissing op het verzoek.

Dit artikel is analoog aan artikel 3 van de Procedureverordening voor advisering tegemoetkoming in planschade gemeente Onderbanken.

Artikel 10 Deskundigheid en onafhankelijkheid

Om de deskundigheid van de adviseur(s) te waarborgen is bepaald dat het college alvorens tot aanwijzing van adviseur(s) over te gaan, kan verlangen dat deze persoon/personen aantoont/aantonen op grond van opleiding en ervaring deskundig te zijn met betrekking tot de in artikel 9, eerste, tweede of derde lid, genoemde aspecten waarop hij of zij de aanvraag dient te beoordelen.

Voor dit artikel is aansluiting gezocht bij artikel 6.1.3.3., tweede lid onder a van het Besluit ruimtelijke ordening, dat voorschrijft dat de (planschade)verordening regels moet bevatten over de deskundigheid en de onafhankelijkheid van de adviseur(s). Tevens is voor artikel 10, tweede lid aansluiting gezocht bij artikel 3:5, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht juncto artikel 6.1.1. onder c van het Besluit ruimtelijke ordening, waaruit voortvloeit dat een adviseur niet werkzaam mag zijn onder verantwoordelijkheid van de raad. Voorts bepaalt artikel 10, tweede lid dat een adviseur niet betrokken mag zijn bij de uitoefening van de publiekrechtelijke bevoegdheid of taak door het gemeentebestuur waarop de aanvraag betrekking heeft. Dit betreft deskundigen die op enigerlei wijze betrokken zijn bij het in het geding zijnde handelen door het gemeentebestuur. In het bijzonder kan worden gedacht aan personen behorende tot de risicoanalysecommissie die optreedt in het kader van de in het geding zijnde uitoefening van de publiekrechtelijke bevoegdheid of taak door het gemeentebestuur.

Dit artikel is analoog aan artikel 4 van de Procedureverordening voor advisering tegemoetkoming in planschade gemeente Onderbanken.

Artikel 11 Betrokkenheid aanvrager en andere belanghebbenden bij aanwijzing adviseur of adviescommissie

Dit artikel bepaalt dat de aanvrager, eventuele andere betrokken bestuursorganen en eventuele andere belanghebbenden schriftelijk op de hoogte moeten worden gebracht van de aanwijzing van een adviseur of adviescommissie. De aanwijzing van een adviseur dient schriftelijk bekend te worden gemaakt. In het geval meerdere adviseurs worden aangewezen, worden deze aanwijzingen gezamenlijk schriftelijk bekend gemaakt. Indien de aanvrager, eventuele andere betrokken bestuursorganen en eventuele andere belanghebbenden zich niet kunnen verenigen met de aanwijzing van één of meerdere adviseurs bestaat de mogelijkheid om één of meerdere adviseurs te wraken. Op verzoek van de aanvrager, eventuele andere betrokken bestuursorganen en eventuele andere belanghebbende kunnen één of meerdere adviseurs worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de vereiste deskundigheid en onafhankelijkheid schade zou kunnen lijden. Genoemde partijen worden gedurende twee weken in de gelegenheid gesteld een verzoek tot wraking van één of meerdere adviseurs bij het college kenbaar te maken. Het college moet binnen twee weken na het verstrijken van de termijn tot het indienen van een verzoek tot wraking beslissen.

Deze bepaling is analoog aan artikel 5 van de Procedureverordening voor advisering tegemoetkoming in planschade gemeente Onderbanken.

Artikel 12 Werkwijze adviseur of adviescommissie

De procedure en de termijnen zijn vrijwel gelijk aan die, genoemd in artikel 6 van de Procedureverordening voor advisering tegemoetkoming in planschade gemeente Onderbanken. Indien de commissie aan de aanvrager heeft verzocht om aanvullende gegevens wordt de adviestermijn opgeschort tot de dag waarop de aanvullende gegevens zijn verstrekt.

Ook de gemeente is overeenkomstig het bepaalde in artikel 3:7 van de Algemene wet bestuursrecht gehouden tot het verstrekken van informatie die voor de beoordeling van het verzoek noodzakelijk of dienstig wordt geacht.

De adviseur of de adviescommissie stelt zowel de aanvrager als de gemeente in de gelegenheid schriftelijk of mondeling (in één of meerdere hoorzittingen) te worden gehoord.

Indien de adviseur of de adviescommissie dit voor een adequate behandeling van het verzoek noodzakelijk acht, kan hij bij derden inlichtingen en ook adviezen inwinnen. De adviseur of de adviescommissie maakt in zijn advies melding van deze "derdeadviezen" en neemt deze daarin ook als zodanig op. Ook kan een bezichtiging ter plaatse worden gehouden.

De adviseur of de adviescommissie zal niet in alle gevallen aan de beantwoording van alle vragen toekomen. Wanneer bijvoorbeeld uit het onderzoek blijkt dat er geen causaal verband bestaat tussen het nadeel en het project, dan zal de beantwoording van de overige vragen achterwege blijven.

De adviseur of de adviescommissie rapporteert de bevindingen van haar onderzoek in een conceptadvies binnen zestien weken nadat de adviesopdracht is verstrekt. Indien sprake is van een verzoek om toekenning van voorschot, rapporteert de adviseur of de adviescommissie binnen zes weken nadat de adviesopdracht is verstrekt middels een voorschotadvies.

Indien het naar oordeel van de adviseur of de adviescommissie niet redelijk is dat het nadeel geheel of gedeeltelijk ten laste van de verzoeker blijft, geeft hij in het conceptadvies tevens een berekening van de omvang en vorm van de nadeelcompensatie.

Tevens geeft de adviseur of de adviescommissie in zijn advies aan of en in hoeverre eventuele gemaakte deskundigenkosten, naar haar oordeel voor vergoeding in aanmerking komen.

De aanvrager wordt in de gelegenheid gesteld zijn bedenkingen tegen het conceptadvies aan de adviseur of de adviescommissie voor te leggen.

Binnen twee weken na het verstrijken van de termijn waarbinnen de bedenkingen hadden moeten worden ingediend, danwel binnen vier weken na het verstrijken van de termijn waarbinnen tijdig bedenkingen bedenkingen zijn ingediend, verzendt de adviseur of de adviescommissie zijn definitieve advies aan de aanvrager en aan het college.

Artikel 13 Het advies van de adviseur of de adviescommissie

Het onderzoek van de adviseur of de adviescommissie dient op de in dit artikel genoemde punten in te gaan.

Artikel 14 Het besluit en de beslistermijn

Het college van burgemeester en wethouders beslist binnen acht weken na ontvangst van het definitieve advies van de adviseur. Deze termijn kan eenmaal voor ten hoogste acht weken – onder opgaaf van redenen – worden verdaagd.

Artikel 15 Uitbetaling van nadeelcompensatie

Uitbetaling van nadeelcompensatie vindt plaats op de door de aanvrager aangegeven rekening, direct nadat de beschikking tot toekenning van nadeelcompensatie onherroepelijk is geworden, of zoveel eerder als het college redelijk acht.

Artikel 16 Toekenning van voorschot

Indien de bijzondere omstandigheden van het geval daartoe aanleiding geven kan het college van burgemeester en wethouders aan de verzoeker een voorschot verstrekken. Dit neemt niet weg, dat in de definitieve beslissing op de aanvraag kan worden besloten dat geen nadeelcompensatie wordt toegekend. In dat geval dient terugbetaling van het verstrekte voorschot te geschieden, waarvoor het college zekerheidstelling vooraf kan verlangen.

Artikel 17 Slotbepalingen

In dit artikel wordt de inwerkingtreding en de citeertitel van de onderhavige verordening bepaald. Tevens wordt bepaald, dat de verordening in ieder geval van toepassing is op het project “Ontkluizing Roode Beek.”