Regeling vervallen per 25-01-2012

Uitvoeringsbesluit maatschappelijke ondersteuning

Geldend van 01-01-2007 t/m 24-01-2012

Intitulé

Uitvoeringsbesluit maatschappelijke ondersteuning

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

  • 1.

    Alle begrippen die in dit uitvoeringsbesluit worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Oosterhout.

  • 2.

    In dit uitvoeringsbesluit wordt verstaan onder:

  • Verordening: de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Oosterhout.

  • Aanvrager: de persoon die een aanvraag indient voor een individuele voorziening op grond van de verordening en voor wie de gevraagde voorziening is bedoeld dan wel diens wettelijk vertegenwoordiger.

  • College: het college van burgemeester en wethouders van Oosterhout

  • Norminkomen Het inkomen als genoemd in artikel 4.2 van het Besluit maatschappelijke ondersteuning (Staatsblad 2006; 450)

  • Hulp bij het huishouden niveau 1 alleen schoonmaakwerkzaamheden

  • Hulp bij het huishouden niveau 2 schoonmaakwerkzaamheden en ondersteuning in de huishouding

  • Besparingsbijdrage een door de aanvrager te betalen bijdrage, gelijk aan het bedrag dat ten gevolge van de verstrekking van een voorziening door de aanvrager wordt bespaard omdat deze verstrekte voorziening een algemeen gebruikelijke voorziening vervangt of kan vervangen

Hoofdstuk 2 Bijzondere regels over het persoonsgebonden budget

Artikel 2 Regels rond verstrekking en verantwoording

  • 1.

    Verstrekking van een toegekende individuele voorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget vindt plaats op verzoek van de aanvrager.

  • 2.

    Verstrekking als persoonsgebonden budget vindt niet plaats indien:

    • a.

      op grond van aanwijzingen die tijdens het onderzoek duidelijk zijn geworden het ernstige vermoeden bestaat dat de aanvrager problemen zal hebben bij het omgaan met een persoonsgebonden budget;

    • b.

      betrokkene in een schuldhulpverleningstraject zit, waaronder tevens begrepen een schuldsanering op grond van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen;

  • 3.

    Indien de verwachting is dat een roerende woonvoorziening noodzakelijk is voor een periode die korter is dan de economische levensduur van dit product kan het college besluiten deze voorziening enkel in natura te verstrekken.

Artikel 3 Verantwoording en controle

  • 1.

    De verantwoording van het persoonsgebonden budget door de budgethouder aan het college vindt plaats via een door het college vastgesteld verantwoordingsformulier.

  • 2.

    Het college kan op basis van een steekproef bepalen dat de aanvrager de op het verantwoordingsformulier vermelde gegevens aantoont door middel van bewijsstukken.

  • 3.

    In verband met de in lid 2 genoemde controle dient de budgethouder gedurende een periode van 3 jaar bewijsstukken te bewaren van de besteding van het persoonsgebonden budget.

Hoofdstuk 3 Eigen bijdragen, eigen aandeel en besparingsbijdrage

Artikel 4 Opleggen eigen bijdragen

De eigen bijdrage als genoemd in artikel 7 van de verordening wordt toegepast bij de voorziening als genoemd in hoofdstuk 3 van de verordening.

Artikel 5 Omvang van eigen bijdragen en eigen aandeel

Hoofdstuk 4 Hulp bij het huishouden

Artikel 6 Vaststelling bedrag persoonsgebonden budget hulp bij het huishouden

  • 1.

    Als persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden wordt een bedrag beschikbaar gesteld dat afhankelijk is van de klasse waarvoor de aanvrager is geïndiceerd.

  • 2.

    Het bedrag dat beschikbaar wordt gesteld voor hulp bij het huishouden niveau 1 bedraagt op jaarbasis:

    • a.

      Klasse 1: € 624

    • b.

      Klasse 2: € 1.885

    • c.

      Klasse 3: € 3.445

    • d.

      Klasse 4: € 5.330

    • e.

      Klasse 5: € 7.215

    • f.

      Klasse 6: € 9.100

  • 3.

    Het bedrag dat beschikbaar wordt gesteld voor hulp bij het huishouden niveau 2 bedraagt op jaarbasis:

    • a.

      Klasse 1: € 962

    • b.

      Klasse 2: € 2.899

    • c.

      Klasse 3: € 5.304

    • d.

      Klasse 4: € 8.203

    • e.

      Klasse 5: € 11.089

    • f.

      Klasse 6: € 13.988

Hoofdstuk 5 Woonvoorzieningen

Artikel 7 Hoogte van de financiële tegemoetkoming

  • 1.

    De financiële tegemoetkoming wordt vastgesteld als tegenwaarde van het bedrag van de aanvaarde aanpassingskosten eventueel verhoogd met een bedrag voor de kosten van onderhoud, keuring en reparatie.

  • 2.

    Het bedrag voor de verhuiskostenvergoeding als genoemd in artikel 15 onderdeel a van de verordening bedraagt € 2.590.

  • 3.

    De financiële tegemoetkoming bedoeld in artikel 15, eerste lid aanhef en onder b van de verordening bedraagt:

    • a.

      als het inkomen niet meer bedraagt dan 1,5 maal het norminkomen: 100% van de door ons vastgestelde maximaal aanvaardbare aanpassingskosten;

    • b.

      als het inkomen gelegen is tussen 1,5 maal het norminkomen en 2 maal het norminkomen: 80% van de door ons vastgestelde maximaal aanvaardbare aanpassingskosten;

    • c.

      als het inkomen gelegen is tussen 2 maal het norminkomen en 2,5 maal het norminkomen: 60% van de door ons vastgestelde maximaal aanvaardbare aanpassingskosten;

    • d.

      als het inkomen gelijk is of meer bedraagt dan 2,5 maal het norminkomen: 50% van de door ons vastgestelde maximaal aanvaardbare aanpassingskosten;

  • 4.

    Trapliften worden in bruikleen verstrekt. De bruikleen vergoeding bedraagt 100% van de kosten ongeacht het inkomen.

  • 5.

    De financiële tegemoetkoming wordt uitbetaald aan de eigenaar van de woning waaraan de voorzieningen zijn getroffen.

Artikel 8 Afschrijvingstermijn

Het afschrijvingsschema zoals genoemd in artikel 21 van de verordening wordt bepaald op basis van een lineaire afschrijving gedurende een periode van 7 jaar.

Hoofdstuk 6 Het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel

Artikel 9 Wijze van bepaling persoonsgebonden budget

Het persoonsgebonden budget voor vervoersvoorzieningen wordt vastgesteld op basis van de tegenwaarde van de goedkoopst-adequate voorziening, indien nodig verhoogd met een bedrag voor onderhoud en reparatie, gebaseerd op het gemiddelde bedrag voor onderhoud en reparatie over het jaar voorafgaand aan het laatste volle kalenderjaar voor de toekenning van de voorziening en verminderd met de besparingsbijdrage.

Artikel 10 Besparingsbijdrage

  • 1.

    De besparingsbijdrage als genoemd is artikel 9 bedraagt

    • a.

      voor de persoon jonger dan 12 jaar: € 225;

    • b.

      voor de persoon van 12 jaar of ouder: € 360.

  • 2.

    Met de besparingsbijdrage kan maximaal één keer per 5 jaar rekening gehouden worden.

  • 3.

    Met betrekking tot de collectieve vervoersvoorziening bedoeld in artikel 22 aanhef en onder a van de verordening wordt bepaald dat:

    • a.

      ondersteuningsvrager een betaling verschuldigd is voor het vervoer met de deeltaxi waarbij het tarief gebaseerd is op het reizigerstarief van het openbaar vervoer;

    • b.

      de betaling van de ondersteuningsvrager door de vervoerder in ontvangst wordt genomen, in naam en voor rekening van de gemeente Oosterhout.

Artikel 11 Hoogte van het persoonsgebonden budget

  • 1.

    Het bedrag dat per jaar verstrekt wordt voor

    • a.

      gebruik van een (eigen) auto bedraagt € 754,00

    • b.

      gebruik van een taxi bedraagt € 754,00

    • c.

      gebruik van een rolstoeltaxi bedraagt € 1.118,00

    • d.

      de kosten van begeleiding van een gehandicapte bedraagt € 377,00.

  • 2.

    Op de bedragen genoemd in lid 1 wordt een korting van 30% toegepast indien aan de gehandicapte eveneens een voorziening bedoeld in artikel 22 onderdeel b, van de verordening.

  • 3.

    Op de bedragen genoemd onder 1 wordt een korting van 25% toegepast indien aan de partner van de gehandicapte eveneens een vergoeding bedoeld in lid 1is toegekend.

  • 4.

    Op de bedragen genoemd onder 1 wordt een korting van 50% toegepast indien de gehandicapte bewoner is van een instelling bedoeld in artikel 1 van de Regeling sociaal vervoer AWBZ-instellingen.

  • 5.

    Indien meerdere kortingen van toepassing zijn worden deze in de volgende volgorde toegepast:

  • ten eerste: korting i.v.m. bewoner AWBZ-instelling (zie 4);

  • ten tweede: korting i.v.m. partner heeft ook vervoersvoorziening (zie 3);

  • ten derde: korting i.v.m. voorziening in natura (zie 2).

Hoofdstuk 7 Verplaatsen in en rond de woning

Artikel 12 Rolstoel

Het persoonsgebonden budget voor een rolstoel wordt vastgesteld als tegenwaarde van de goedkoopst-adequate voorziening, verhoogd met het gemiddelde bedrag voor onderhoud en reparatie voor vergelijkbare rolstoelen in het een na vorige volledige kalenderjaar.

Artikel 13 Sportrolstoel

Een sportrolstoel wordt uitsluitend verstrekt als persoonsgebonden budget. Het bedrag van dit persoonsgebonden budget bedraagt € 3.640,-- welk bedrag bedoeld is als tegemoetkoming in aanschaf en onderhoud van een sportrolstoel voor een periode van drie jaar.

Hoofdstuk 8 Maaltijdvoorziening

Artikel 14 Besparingsbijdrage

Het bedrag dat als besparingsbijdrage gevraagd wordt bij verstrekking van de voorziening als genoemd in artikel 30 van de verordening bedraagt € 3,30 per maaltijd.

Artikel 15 Eigen betaling

  • 1.

    Indien het inkomen meer bedraagt dan het norminkomen dan wordt rekening gehouden met de capaciteit van de aanvrager om uit een oogpunt van kosten zelf in maatregelen te voorzien.

  • 2.

    De mogelijkheid om zelf in maatregelen zoals genoemd in lid 1 te voorzien wordt op de volgende wijze gewaardeerd:

    • a.

      Bij een inkomen tot 105% van het norminkomen: € 0,00 per maaltijd;

    • b.

      Voor iedere 2% dat het inkomen hoger is dan de onder a genoemde grens: € 0,33 per maaltijd.

Artikel 16 Maximering

De som van de besparingsbijdrage als genoemd in artikel 14 en de eigen betaling als genoemd in artikel 15 kan nooit hoger zijn dan de kosten van de voorziening.

Artikel 17 Persoonsgebonden budget

Het persoonsgebonden budget als genoemd in artikel 30, onder a, van de verordening wordt vastgesteld als tegenwaarde van het bedrag van de maaltijdvoorziening in natura verminderd met de besparingsbijdrage als genoemd in artikel 14 en de eigen betaling genoemd in artikel 15.

Hoofdstuk 9 Alarmering

Artikel 18 Eigen betaling

  • 1.

    Indien het inkomen meer bedraagt dan het norminkomen dan wordt rekening gehouden met de capaciteit van de aanvrager om uit een oogpunt van kosten zelf in maatregelen te voorzien.

  • 2.

    De mogelijkheid om zelf in maatregelen zoals genoemd in lid 1 te voorzien wordt op de volgende wijze gewaardeerd:

    • a.

      Bij een inkomen tot 110% van het norminkomen: € 0,00 per maand;

    • b.

      Bij een inkomen van 110% van het norminkomen of hoger: € 5,90 per maand.

Artikel 19 Persoonsgebonden budget

Het persoonsgebonden budget als genoemd in artikel 32, onder a, van de verordening wordt vastgesteld als tegenwaarde van het bedrag van de personenalarmering in natura verminderd met de eigen betaling als genoemd in artikel 18.

Hoofdstuk 10 Advisering en samenhangende afstemming

Artikel 20 Verplicht advies

Het bedrag waarboven ingevolge artikel 36, lid 2, onder a, van de verordening advies gevraagd moet worden bedraagt € 20.000.

Artikel 21 Samenhangende afstemming

Om de verkrijging van individuele voorzieningen samenhangend af te stemmen op de situatie van de aanvrager wordt bij het onderzoek inzake het advies ex artikel 36 van de Verordening indien van toepassing aandacht besteed aan:

  • a.

    de algemene gezondheidstoestand van de aanvrager;

  • b.

    de beperkingen die de aanvrager in zijn functioneren ondervindt als gevolg van ziekte of gebrek;

  • c.

    de woning en de woonomgeving van de aanvrager;

  • d.

    de psychisch en sociaal functioneren van de aanvrager;

  • e.

    de sociale omstandigheden van de aanvrager.

Bij de besluitvorming en de motivering van het besluit wordt door het college bij deze bevindingen aangesloten.

Artikel 22 Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 2008.

Artikel 23 Citeertitel

Dit besluit wordt aangehaald: Uitvoeringsbesluit maatschappelijke ondersteuning

Toelichting

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

In dit artikel wordt een aantal begripsbepalingen omschreven. In het eerste lid wordt aangegeven dat de in dit besluit gebruikte begrippen dezelfde betekenis hebben als in de Verordening. In het tweede lid worden de begrippen omschreven waarvan de omschrijving niet in de verordening is geregeld.

Hoofdstuk 2 Bijzondere regels over het persoonsgebonden budget

Artikel 2 Regels rond verstrekking en verantwoording

Lid 1

In het eerste lid is bepaald dat verstrekking van een persoonsgebonden budget plaatsvindt op verzoek van de aanvrager. Dit kan bij voorkeur tegelijk met de aanvraag, indien op dat moment al duidelijk is dat de aanvrager dit wenst.

Een aanvrager komt in eerste instantie in aanmerking voor een algemene voorziening. Is die niet passend, dan kan de aanvrager al dan niet een individuele voorziening ontvangen. Daarna kan op verzoek van de aanvrager verstrekking in de vorm van een persoonsgebonden budget plaatsvinden. In het tweede lid bepaalt dat het niet in alle situaties mogelijk is een persoonsgebonden budget te ontvangen. Het gaat hierbij om situaties waarbij er door de omstandigheden van de cliënt onvoldoende zekerheid bestaat over de rechtmatige besteding van de PGB-gelden. Onder a is geregeld dat er geen PGB wordt verstrekt als uit onderzoek naar voren is gekomen dat het ernstige vermoeden bestaat dat de aanvrager problemen zal hebben bij het omgaan met zijn persoonsgebonden budget. Hierbij valt te denken aan situaties waarbij de cliënt door psychische problemen niet met geld kan omgaan of er sprake is van verslavingsproblematiek. Wanneer er in dergelijke gevallen sprake is van een bewindvoerder die de financiële zaken regelt dan blijft er wel een mogelijkheid om een persoonsgebonden budget wordt verstrekt als er voldoende waarborgen zijn voor een rechtmatige besteding.

Onder b is geregeld dat geen persoonsgebonden budget wordt verstrekt als er sprake is van een sanering op grond van de WSNP. In een dergelijke situatie is er overigens ook sprake van een bewindvoerder, maar dit is in dit geval geen reden om toch een persoonsgebonden budget te vestrekken, omdat in een dergelijke situatie de bewindvoerder een andere rol heeft dan bij de onder a genoemde situatie.

Een woonvoorziening kan verstrekt worden als voorziening in natura. Dit zal vooral gelden voor kleinere, losse en daarom vaak herbruikbare voorzieningen, zoals tilliften, toiletstoelen en dergelijke voorzieningen. Bouwkundige woonvoorzieningen zullen naar hun aard over het algemeen niet als voorziening in natura aangeboden kunnen worden. Het derde lid bepaalt dat het college kan besluiten om roerende woonvoorzieningen uitsluitend in natura aan te bieden indien vooraf de inschatting is dat ze slechts kortdurend noodzakelijk zijn. Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat er sprake zal zijn van kapitaalvernietiging.

Deze verstrekking en het niet bieden van een keuze voor een persoongebonden budget hangt samen met het vormen van een depot en de daarmee samenhangende herverstrekking.

Artikel 3 Verantwoording en controle

In het artikel wordt geregeld op welke wijze de ontvanger van een persoonsgebonden budget verantwoording aflegt over de besteding hiervan. Op basis hiervan kan de gemeente beoordelen of er sprake is van een rechtmatige besteding van middelen.

In het eerste lid is bepaald dat iedere cliënt over de besteding van het persoonsgebonden budget verantwoording dient af te leggen via een verantwoordingsformulier. Vervolgens is in het tweede lid bepaald dat het college steekproefsgewijs bewijsstukken vraagt over de verantwoording. Om deze reden is in het derde lid opgenomen dat de houder van het persoonsgebonden budget de op de besteding betrekking hebbende stukken gedurende een periode van 3 jaar dient te bewaren.

Hoofdstuk 3 Eigen bijdragen, eigen aandeel en besparingsbijdrage

Artikel 4 Opleggen eigen bijdrage

Bij de invoering van de Wmo is er voor gekozen om nog geen grote wijzigingen aan te brengen in het bestaand beleid. Eventuele koerswijzigingen zullen pas plaatsvinden in het kader van de totale herijking van het beleid. Hierover zal in de loop van de 2007 besluitvorming plaatsvinden.

Ook ten aanzien van de eigen bijdrage systematiek wordt aangesloten bij het bestaande beleid. Dit betekent dat er voor de voormalige Wvg-voorzieningen geen eigen bijdrage opgelegd zullen worden, omdat we dit op dit moment in het kader van de Wvg ook niet doen. De eigen bijdrageregeling beperkt zich dan ook tot de hulp bij het huishouden.

Artikel 5 Omvang van eigen bijdragen en eigen aandeel

Hoofdstuk IV van de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) handelt over eigen bijdragen en het eigen aandeel bij financiële tegemoetkomingen. In artikel 4.1 van de AMvB wordt onder a, b, c en d aangegeven welke bedragen de minister als maximum laat gelden voor welke groepen. Lid 2 van artikel 4.1. geeft aan dat de gemeenteraad kan bepalen dat de genoemde bedragen in gelijke mate gewijzigd worden. Wat onder “in gelijke mate” wordt begrepen, staat verwoord in de toelichting van de AMvB. Ook het percentage van 15% kan door de gemeenteraad naar beneden gewijzigd worden.

In dit uitvoeringsbesluit is er voor gekozen om de hoogte van de eigen bijdrage vast te stellen op de maximum bedragen die in de AMvB zijn vastgesteld. Dit past ook binnen de beleidskeuze om bij de invoering van de Wmo het bestaande beleid in grote lijnen voort te zetten, omdat nu wordt aangesloten bij de huidige AWBZ-systematiek.

In de praktijk betekent dit dat het schema van de eigen bijdragen er als volgt uit ziet:

Categorie

Vast bedrag

Inkomensgrens

 

Ongehuwd < 65 jaar

€ 16,80

€ 16.301

+ 15% meerinkomen

Ongehuwd ≥ 65 jaar

€ 16,80

€ 14.365

+ 15% meerinkomen

Gehuwd < 65 jaar

€ 24,20

€ 21.002

+ 15% meerinkomen

Gehuwd ≥ 65 jaar

€ 24,20

€ 19.759

+ 15% meerinkomen

In de eerste kolom van de bovenstaande tabel is de categorie genoemd waartoe betrokkene behoort. De tweede kolom is het vaste bedrag. Dit is de eigen bijdrage die wordt opgelegd als het inkomen lager is dan de in kolom 3 genoemde inkomensgrens. Het betreft hier de eigen bijdrage per periode van 4 weken. Indien het inkomen hoger is dan de in kolom 3 genoemde inkomensgrens dan wordt de eigen bijdrage per 4 weken verhoogd met een dertiende deel van 15% van het verschil tussen het inkomen en de in kolom 3 genoemde inkomensgrens.

In het tweede lid wordt nog expliciet geregeld dat de eigen bijdrage nooit hoger mag zijn dan de kosten van de voorziening.

Hoofdstuk 4 Hulp bij het huishouden

Artikel 6 Vaststelling bedrag persoonsgebonden budget hulp bij het huishouden

In dit artikel wordt aangegeven hoe het persoonsgebonden budget voor de hulp bij het huishouden wordt vastgesteld.

De hoogte van het persoonsgebonden budget wordt vastgesteld op basis van de klasse waarin de cliënt wordt ingedeeld. Het bedrag is gebaseerd op de bij het midden van de klasse behorende aantal uren, vermenigvuldigt met 80% van het uurbedrag zorg in natura. Dat betekent dat in klasse 1 het bedrag gebaseerd is op 1 uur hulp bij het huishouden, in klasse 2 op 3 uur, in klasse 3 op 5,5 uur, in klasse 4 op 8,5 uur, in klasse 5 op 11,5 uur en in klasse 6 op 14,5 uur.

Het gehanteerde percentage van 80 is overigens hoger dan de AWBZ-systematiek waarin een percentage van 75 wordt gehanteerd.

Het gehanteerde uurbedrag voor zorg in natura is afgeleid van de prijzen die worden gehanteerd door de vier zorgaanbieders waarmee de gemeente een overeenkomst heeft gesloten voor zorg in natura.

Hoofdstuk 5 Woonvoorzieningen

Artikel 7 Hoogte van de financiële tegemoetkoming

In dit artikel wordt bepaald op welke wijze de financiële tegemoetkoming in de kosten van een woonvoorziening wordt vastgesteld. De wijze waarop dit wordt vastgesteld sluit aan bij de wijze waarop dit tot 1 januari 2007 wordt toegepast in het gemeentelijke WVG-beleid.

In het eerste lid wordt geregeld dat het voor de vaststelling van de hoogte van de financiële tegemoetkoming noodzakelijk is dat een offerte van de kosten wordt ingediend. Indien hiervan sprake is kan het bedrag worden verhoogd met een bedrag voor de kosten van onderhoud, keuring en reparatie van de voorziening. Overigens kunnen aanpassingskosten ook betrekking hebben op de verwijdering van een eerder aangebrachte voorziening.

In het tweede lid wordt de hoogte van de tegemoetkoming in de kosten van verhuizing vastgesteld. Deze hoogte komt overeen met het bedrag dat nu het gemeentelijk WVG-beleid is opgenomen.

In artikel 4, lid 2, van de Wet maatschappelijke ondersteuning is opgenomen dat het college bij het bepalen van de voorzieningen rekening houdt met de persoonskenmerken en behoeften van de aanvrager van de voorzieningen, alsmede met de capaciteit van de aanvrager om uit een oogpunt van kosten zelf in maatregelen te voorzien.

Gelet op deze omschrijving uit de wet dient er rekening gehouden te worden met de mogelijkheden van de aanvrager om zelf te voorzien in maatregelen. De mate waarin iemand zelf in deze maatregelen kan voorzien wordt voor een belangrijk deel bepaald door de financiële positie van betrokkene. Er is hierbij een directe relatie met het begrip algemeen gebruikelijk. Of een bepaalde voorziening als algemeen gebruikelijk kan worden beschouwd is mede afhankelijk van de financiële omstandigheden van betrokkene.

In het gemeentelijk Wvg-beleid is de relatie tussen algemeen gebruikelijkheid van een voorziening en de financiële omstandigheden van de cliënt vertaald in een staffel waarin de hoogte van de tegemoetkoming in de kosten van woningaanpassing gerelateerd is aan de inkomenscategorie waartoe de cliënt behoort. In het derde lid wordt neergelegd dat dit bestaande Wvg-beleid wordt voortgezet in de Wmo.

In het vierde lid is bepaald dat een traplift in bruikleen wordt verstrekt. Dit betekent dat voor deze voorziening in beginsel geen persoonsgebonden budget wordt verstrekt. De keuze om trapliften in beginsel in bruikleen te geven, is ingegeven vanuit het oogpunt dat hiermee gewaarborgd kan worden dat een traplift langdurig gebruikt wordt. Door de traplift in bruikleen te verstrekken kan deze namelijk weer herbruikt worden op het moment dat degene aan wie de traplift is verstrekt deze niet meer nodig heeft. Hierdoor kan op een doelmatige manier met middelen worden omgegaan.

Artikel 8 Afschrijvingstermijn

In artikel 21 van de verordening is een antispeculatiebeding opgenomen. Dit houdt in dat, indien een woningaanpassing heeft geleid tot een waardestijging van de woning, deze moet worden terugbetaald indien de woning binnen 7 jaar nadat de woningaanpassing is uitgevoerd, wordt verkocht.

In dit artikel van het uitvoeringsbesluit wordt geregeld dat hierbij er gedurende deze 7 jaar een lineaire afschrijving wordt toegepast. Het aflossingsschema ziet er dan als volgt uit:

1e jaar Afschrijving 15% Totale afschrijving 15%

2e jaar Afschrijving 15% Totale afschrijving 30%

3e jaar Afschrijving 15% Totale afschrijving 45%

4e jaar Afschrijving 15% Totale afschrijving 60%

5e jaar Afschrijving 15% Totale afschrijving 75%

6e jaar Afschrijving 15% Totale afschrijving 90%

7e jaar Afschrijving 10% Totale afschrijving 100%

Hoofdstuk 6 Het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel

Artikel 9 Wijze van bepaling persoonsgebonden budget

Dit artikel regelt de wijze waarop een persoonsgebonden budget voor een vervoersvoorziening wordt vastgesteld. Hierbij wordt uitgegaan, conform de verordening, van de goedkoopst-adequate voorziening. Als daar sprake van is kan verhoging plaatsvinden met een bedrag noodzakelijk voor onderhoud en reparatie. Het bedrag dat hiervoor beschikbaar wordt gesteld wordt genomen over het gemiddelde bedrag voor onderhoud van soortgelijke verstrekkingen over het een na laatste voorafgaande kalenderjaar.

Artikel 10 Besparingsbijdrage

Bij de vaststelling van de hoogte van een persoonsgebonden budget voor een vervoermiddel wordt rekening gehouden met een besparingsbijdrage. De hoogte van deze besparingsbijdrage wordt vastgesteld op de kosten van een fiets zoals deze is bepaald door het NIBUD. Deze besparingsbijdrage is overgenomen uit het gemeentelijk Wvg-beleid.

Artikel 11 Hoogte van het persoonsgebonden budget

Lid 1 van dit artikel legt een aantal bedragen vast voor de autokostenvergoeding, de taxikostenvergoeding en de vergoeding van de rolstoeltaxi. De bedragen sluiten aan bij de bedragen die tot 1 januari 2007 van toepassing zijn in het kader van de Wvg.

In de leden 2 tot en met 5 wordt geregeld dat in enkele specifieke situaties een aanpassing van het in lid 1 genoemde bedrag plaatsvindt. Ook voor deze bepalingen geldt dat dit een voortzetting is van het Wvg-beleid.

Hoofdstuk 7 Verplaatsen in en rond de woning

Artikel 12 Rolstoel

Er wordt uitgegaan van de goedkoopst-adequate voorziening (zoals in de verordening bepaald) welk bedrag verhoogd wordt met de gemiddelde kosten van onderhoud en reparatie aan vergelijkbare rolstoelen. Dit bedrag wordt genomen uit het één na laatste volledige kalenderjaar voorafgaande aan het jaar waarin de voorziening wordt toegekend.

Elke rolstoel die enige aanpassing behoeft zal uitkomen op een ander bedrag. Daarom vindt vaststelling van het persoonsgebonden budget bij rolstoelen vaak per rolstoel plaats.

Artikel 13 Sportrolstoel

De sportrolstoel is een voorziening die meegenomen wordt vanuit de Wvg zonder dat deze sportrolstoel in de Wmo wordt genoemd. De sportrolstoel is een bovenwettelijke voorziening, in de Wvg opgenomen naar aanleiding van een verzoek van de Tweede Kamer. Daarom wordt de verstrekkingswijze, zoals bij de Wvg gewoon voortgezet, hetgeen betekent dat een sportrolstoel alleen verstrekt wordt als een persoonsgebonden budget. Dit persoonsgebonden budget is niet kostendekkend en dient beschouwd te worden als tegemoetkoming in de kosten van aanschaf en onderhoud voor een periode van drie jaar. Na drie jaar kan opnieuw een persoonsgebonden budget worden toegekend. Ten opzichte van de Wvg is het bedrag, dat voor de sportrolstoel wordt verstrekt, verhoogd. In de Wvg was dit bedrag namelijk vastgesteld op € 2.020. De verhoging heeft plaatsgevonden om beter aan te sluiten bij de kosten die een sportrolstoel in de praktijk met zich mee brengt.

Hoofdstuk 8 Maaltijdvoorziening

Artikel 14 Besparingsbijdrage

Voor iedereen geldt dat hij te maken heeft met de kosten van maaltijden. De verstrekking van een Wmo-maaltijdvoorziening dient dan ook enkel betrekking te hebben op de meerkosten van deze maaltijdvoorziening. In dit artikel wordt dan ook geregeld dat de cliënt een besparingsbijdrage is verschuldigd. Deze besparingsbijdrage is gelijk aan het bedrag dat in de belastingswetgeving is vastgesteld als loon in natura voor een warme maaltijd.

Artikel 15 Eigen betaling

In artikel 4, lid 2, van de Wet maatschappelijke ondersteuning is opgenomen dat het college bij het bepalen van de voorzieningen rekening houdt met de persoonskenmerken en behoeften van de aanvrager van de voorzieningen, alsmede met de capaciteit van de aanvrager om uit een oogpunt van kosten zelf in maatregelen te voorzien.

Gelet op deze omschrijving uit de wet dient er rekening gehouden te worden met de mogelijkheden van de aanvrager om zelf te voorzien in maatregelen. De mate waarin iemand zelf in deze maatregelen kan voorzien wordt voor een belangrijk deel bepaald door de financiële positie van betrokkene. Er is hierbij een directe relatie met het begrip algemeen gebruikelijk. Of een bepaalde voorziening als algemeen gebruikelijk kan worden beschouwd is mede afhankelijk van de financiële omstandigheden van betrokkene.

Ook voor de maaltijdvoorziening kan gesteld worden dat artikel 4, lid 2, van de wet, van toepassing is. Voor de kosten van een maaltijd kan namelijk ook worden gesteld dat in het algemeen personen met een hoger inkomen hieraan meer besteden. Gesteld mag dan ook worden dat een hoger inkomen betekent dat men zelf (gedeeltelijk) in maatregelen kan voorzien.

In dit artikel van het uitvoeringsbesluit wordt geregeld dat boven de grens van 105% van het norminkomen de betrokkene zelf gedeeltelijk kan voorzien in maatregelen. Met deze bepaling wordt de huidige systematiek voortgezet. Ten opzichte van de bestaande regeling is de nu omschreven regeling overigens gunstiger. Hiermee wordt voorkomen dat sommige personen voor de betreffende kosten alsnog een beroep moeten doen op bijzondere bijstand.

Artikel 16 Maximering

Het mag nooit zo zijn dat de gemeente “winst” maakt op de maaltijdvoorziening. Om deze reden is in dit artikel bepaald dat het totaal van de besparingsbijdrage en de eigen betaling nooit hoger kan zijn dan de kosten van de voorziening.

Artikel 17 Persoonsgebonden budget

In dit artikel wordt geregeld op welke wijze het persoonsgebonden budget voor maaltijdvoorziening wordt vastgesteld. Met het persoonsgebonden budget wordt de aanvrager in staat gesteld zelf zijn maaltijdvoorziening in te kopen.

Hoofdstuk 9 Alarmering

Artikel 18 Eigen betaling

In artikel 4, lid 2, van de Wet maatschappelijke ondersteuning is opgenomen dat het college bij het bepalen van de voorzieningen rekening houdt met de persoonskenmerken en behoeften van de aanvrager van de voorzieningen, alsmede met de capaciteit van de aanvrager om uit een oogpunt van kosten zelf in maatregelen te voorzien.

Gelet op deze omschrijving uit de wet dient er rekening gehouden te worden met de mogelijkheden van de aanvrager om zelf te voorzien in maatregelen. De mate waarin iemand zelf in deze maatregelen kan voorzien wordt voor een belangrijk deel bepaald door de financiële positie van betrokkene. Er is hierbij een directe relatie met het begrip algemeen gebruikelijk. Of een bepaalde voorziening als algemeen gebruikelijk kan worden beschouwd is mede afhankelijk van de financiële omstandigheden van betrokkene.

In dit uitvoeringsbesluit is er voor gekozen om de mate waarin iemand zelf in maatregelen kan voorzien niet aanwezig te achten bij een inkomen tot 110% van het norminkomen.

Voor personen met een minimuminkomen geldt dat men voor deze kosten bijzondere bijstand kan aanvragen. Door er in dit uitvoeringsbesluit voor te kiezen om bij een inkomen lager dan 110% van het norminkomen (de van toepassing zijnde bijstandsnorm) geen bijdrage te vragen, is een beroep op bijzondere bijstand niet meer nodig.

Artikel 19 Persoonsgebonden budget

In dit artikel wordt geregeld op welke wijze het persoonsgebonden budget voor alarmering wordt vastgesteld. Met het persoonsgebonden budget wordt de aanvrager in staat gesteld zelf zijn maaltijdvoorziening in te kopen.

Hoofdstuk 10 Advisering en samenhangende afstemming

Artikel 20 Verplicht advies

De Verordening bepaalt in artikel 36, lid 2, onder a, dat in bepaalde situaties boven een bepaald bedrag verplicht advies gevraagd moet worden. In dit artikel staat dit bedrag vermeld.

In veel gevallen zal het mogelijk zijn om via een beslisboom vast te stellen welke voorziening van welke omvang er nodig is om de beperkingen die worden ondervonden te compenseren. Het is echter gewenst dat bij duurdere voorzieningen altijd een extern advies te vragen. Deze grens wordt hierbij gesteld op € 20.000. Overigens is het ook altijd mogelijk om onder deze grens extern advies te vragen als dit noodzakelijk geacht wordt.

Artikel 21 Samenhangende afstemming

De Verordening bepaalt in artikel 37 dat in dit Besluit bepaald moet worden op welke wijze de verkrijging van individuele voorzieningen samenhangend wordt afgestemd op de situatie van de aanvrager. Bij deze eisen is aangesloten bij de eisen die het Zorgindicatiebesluit stelt ten aanzien van het onderzoek inzake de AWBZ. Hierdoor is enerzijds de samenhang met de AWBZ gewaarborgd, maar wordt anderzijds ook een ruime hoeveelheid informatie vergaard waarmee het college een zorgvuldig, op de individuele situatie af te stemmen besluit kan nemen.

Artikel 22 Inwerkingtreding

Dit besluit treedt inwerking op het moment van inwerkingtreding van de verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Oosterhout.

Artikel 23 Citeertitel

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.