Regeling vervallen per 01-01-2013

Verordening Langdurigheidstoeslag Wet werk en bijstand gemeente Oosterhout 2009

Geldend van 05-03-2009 t/m 31-12-2012 met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2009

Intitulé

Verordening Langdurigheidstoeslag Wet werk en bijstand gemeente Oosterhout 2009

Verordening Langdurigheidstoeslag Wet werk en bijstand, Gemeente Oosterhout 2009

[Zoals deze luidt na vaststelling van de wijzigingsverordening Langdurigheidstoeslag Wet werk en bijstand, Gemeente Oosterhout 2009]

De raad van de gemeente Oosterhout;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van d.d.

gelet op artikelen 8 en 36 van de Wet werk en bijstand;

overwegende dat de raad bij verordening regels dient te stellen over de voorwaarden voor de langdurigheidstoeslag, op welke wijze invulling aan de begrippen ‘langdurig’ en ‘laag inkomen’ wordt gegeven, alsmede dat de raad bij verordening de hoogte van de langdurigheidstoeslag dient vast te stellen.

besluit:

Vast te stellen de navolgende Verordening Langdurigheidstoeslag Wet werk en bijstand Gemeente Oosterhout 2009:

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

Artikel 2 Voorwaarden

  • 1.

    Onverlet het bepaalde in artikel 36 van de wet komt in aanmerking voor de langdurigheidstoeslag de belanghebbende die op de peildatum:

    • a.

      gedurende een onafgebroken periode van 36 maanden aangewezen is geweest op een inkomen dat niet hoger is dan 101% van de voor hem geldende bijstandsnorm, én

    • b.

      geen in aanmerking te nemen vermogen heeft, én

    • c.

      in de gemeente Oosterhout woonachtig is, én

    • d.

      geen opleiding volgt als bedoeld in de WTOS, dan wel een studie volgt als genoemd in de WSF 2000 én

    • e.

      geen voltijd dienstverband heeft of het perspectief heeft op een voltijd dienstverband binnen 3 maanden.

Artikel 3 De hoogte van de toeslag

  • 1.

    De langdurigheidstoeslag bedraagt naar boven afgerond op hele euro’s:

    • a.

      voor gehuwden: 38% van de norm onder artikel 21 lid c van de wet;

    • b.

      voor alleenstaande ouders: 90% van het bedrag genoemd onder a;

    • c.

      voor alleenstaanden: 70% van het bedrag genoemd onder a.

  • 2.

    In afwijking van het voorgaande lid bedraagt de langdurigheidstoeslag voor personen die in een inrichting verblijven 50% van het van toepassing zijnde bedrag uit lid 1.

  • 3.

    De hoogte van de langdurigheidstoeslag wordt afgeleid van de op 1 januari van het betreffende jaar geldende bijstandsnorm.

  • 4.

    In afwijking van artikel 2, lid 1 onderdeel a, kan de persoon met een inkomen dat op jaarbasis niet hoger is dan twaalf maal 101% van de voor hem geldende bijstandsnorm per maand vermeerderd met tweemaal de toeslag als genoemd in lid 1 voor een gedeeltelijke toeslag in aanmerking komen.

  • 5.

    De hoogte van de gedeeltelijke toeslag voor de persoon als genoemd in lid 4 is het bedrag van de toeslag als genoemd in lid 1 verminderd met de helft van het bedrag waarmee het inkomen op jaarbasis de toepasselijke 101% van de bijstandsnorm overschrijdt.

Artikel 4 Inwerkingtreding

De verordening treedt, de dag na bekendmaking in werking, en werkt terug tot 1 januari 2009.

Artikel 5 Citeertitel

De verordening wordt aangehaald als: Verordening Langdurigheidstoeslag Wet werk en bijstand gemeente Oosterhout 2009.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 17 februari 2009.
DE RAAD VOORNOEMD,
voorzitter, griffier

Algemene toelichting

Vanaf 1 januari 2004 is de Wet werk en bijstand (WWB) in werking getreden. De langdurigheids-toeslag vindt zijn grondslag in artikel 36 van de WWB. Tot 1 januari 2009 werd in dit artikel nauw omschreven in welke gevallen en onder welke voorwaarden mensen met een laag inkomen in aanmerking kwamen voor de toeslag. De verstrekking van de langdurigheidstoeslag door gemeente is dwingend door de wetgever bepaald, en tot 1 januari 2009 was er nauwelijks beleidsruimte bij de uitvoering.

De langdurigheidstoeslag is een door gemeenten jaarlijks uit te keren bedrag aan personen met langdurig een minimum inkomen en geen arbeidsmarktperspectief. Het arbeidsmarktperspectief en de verplichting om algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen en aanvaarden is wel ter beoordeling van de gemeente. De gedachte achter de toeslag is, dat mensen die langdurig een inkomen op het sociaal minimum hebben, geen financiële ruimte hebben om te reserveren voor onverwachte uitgaven.

Decentralisatie langdurigheidstoeslag

In het Bestuursakkoord Rijk en Gemeenten 2007 (“Samen aan de slag”) is afgesproken dat de langdurigheidstoeslag gedecentraliseerd wordt naar gemeenten. Op 1 januari 2009 is het wetsvoorstel voor de decentralisatie van de langdurigheidstoeslag in werking getreden.

Deze benadering sluit aan bij het uitgangspunt om, daar waar het kan, de gemeente de vrijheid en verantwoordelijkheid te geven zelf invulling te geven aan een regeling en op die manier optimaal maatwerk te kunnen leveren.

Artikel 36 van de Wet werk en bijstand blijft de basis, daarnaast is aan artikel 8 een bepaling toegevoegd waarin wordt omschreven dat gemeenten in een verordening de precieze voorwaarden voor de langdurigheidstoeslag moeten vastleggen.

Een aantal zaken vult de wetgever zelf in, onder meer de wijziging van de minimale leeftijd van 23 jaar naar 21 jaar. De doelstelling van de langdurigheidstoeslag blijft onveranderd, te weten het op aanvraag bieden van financiële ondersteuning wanneer men langdurig op een laag inkomen is aangewezen.

In artikel 8 wordt bepaald dat de verordening in ieder geval betrekking moet hebben op de hoogte van de langdurigheidstoeslag en de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de begrippen langdurig en laag inkomen.

Op grond van artikel 8, in combinatie met artikel 36 van de Wet werk en bijstand en de Gemeentewet, stelt de gemeenteraad van Oosterhout de Verordening Langdurigheidstoeslag Wet werk en bijstand Gemeente Oosterhout 2009 vast.

Artikelgewijze toelichting

In onderstaande toelichting wordt ingegaan op een aantal artikelen, dat toelichting behoeft.

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

In dit artikel worden definities gegeven van begrippen die in de verordening voorkomen, en waarbij een eenduidige uitleg van belang is. Bij een aantal omschrijvingen van de begrippen wordt aangesloten bij de definities in de wet.

Artikel 2 Voorwaarden

In lid 1 van dit artikel worden de voorwaarden om in aanmerking te komen voor een langdurigheidstoeslag weergegeven en worden er bepaalde groepen uitgesloten.

In sub a wordt er invulling aan het begrip “langdurig” gegeven door de referteperiode op 3 jaar, ofwel 36 maanden, voorafgaand aan de peildatum vast te stellen. Tevens wordt invulling gegeven aan het begrip laag inkomen. Een laag inkomen is een netto maandinkomen tot 101% van de voor de belanghebbende toepasselijke bijstandsnorm vermeerderd met de maximale toeslag.

Voor de berekening kan volstaan worden met jaaropgaven aangevuld met loonstroken van de eerste en laatste maand van het betreffende jaar. Om het bruto salaris om te rekenen naar netto kan de tool op de website www.raet.nl gebruikt worden. Als er geen jaaropgaven zijn kan er volstaan worden met een loonstrook van het begin van het jaar en één van het einde van het jaar. Er zal worden uitgegaan van het laagste inkomen. Het inkomen zal getoetst worden aan de geldende bijstandsnorm op de datum waarop het recht op de langdurigheidstoeslag is ontstaan.

Sub b. Het vermogen wordt vastgesteld op de peildatum (de datum waarop het recht op de langdurigheidstoeslag is ontstaan).

Sub c behoeft geen toelichting.

Sub d. Van studenten wordt per definitie gesteld dat zij zicht hebben op inkomensverbetering in de toekomst. Als het gaat om gehuwden, of degenen die daarmee gelijk te stellen zijn, waarvan een van beiden een uitkering op grond van de Wet studiefinanciering 2000 heeft genoten in een periode waarin beiden niet als gehuwd zijn aan te merken, komt het recht de ander toe, voor zover aan de overige voorwaarden is voldaan.

Sub e. Er wordt invulling gegeven aan het begrip ‘uitzicht op inkomensverbetering’ door personen die in een voltijd dienstverband arbeid verrichten of personen die deze mogelijkheid hebben uit te sluiten van het recht op langdurigheidstoeslag. Van deze personen wordt gesteld dat zij perspectief hebben om hun inkomen te vergroten door arbeidsinschakeling of door vooruitgang op de arbeidsmarkt.

Personen die in deeltijd werken en een aanvullende uitkering ontvangen kunnen wel in aanmerking komen voor de langdurigheidstoeslag. Het gaat om een aanvullende uitkering op grond van één van de volgende regelingen: WWB, WAO, WAZ, Wajong of WIA .

Voor bestaande klanten zal de consulent rechtmatigheid het perspectief op arbeid in overleg met de betreffende casemanager vaststellen en motiveren. De datum van de aanvraag van de toeslag is hierbij gelijk aan de datum van aanvang van de periode van 3 maanden. Voor niet- klanten zal de consulent op basis van de aangeleverde stukken zelf een oordeel vellen. Bij twijfel wordt in het voordeel van de aanvrager beslist.

Artikel 3 De hoogte van de toeslag

In dit artikel wordt de hoogte van de toeslag geregeld. De hoogte van de norm voor gehuwden (artikel 21 onder lid c van de WWB) vormt het uitgangspunt voor de langdurigheidstoeslag voor gehuwden. Op basis van deze langdurigheidstoeslag worden de toeslagen voor alleenstaanden en alleenstaande ouders berekend. Het bedrag dat vervolgens uit de berekening volgt, wordt naar boven afgerond op hele euro’s. In de berekening wordt er exclusief vakantie toeslag (VT) gerekend.

Het percentage onder lid 1, onderdeel a is berekend op basis van het door het Rijk aangegeven bedrag voor de langdurigheidstoeslag 2009 afgezet tegen de gehuwdennorm. De percentages genoemd in artikel 1, onderdelen b en c zijn gelijk aan de percentages op basis waarvan door de wetgever de bijstandsnormen met maximale toeslag voor deze doelgroepen zijn bepaald. Ieder jaar zal op 1 januari de hoogte van de toeslag voor dat betreffende jaar worden vastgesteld. Het betreffende jaar is het jaar dat het recht op de langdurigheidstoeslag ontstaat. De belanghebbende die zijn aanvraag later indient dan in het betreffende jaar, ontvangt toch de voor dat betreffende jaar toepasselijke langdurigheidstoeslag.

In lid 2 is geregeld dat personen die op de peildatum in een inrichting verblijven de helft van de voor hen toepasselijke langdurigheidstoeslag ontvangen. In het algemeen komen personen die in een inrichting verblijven niet voor hoge kosten zoals vervangingsuitgaven te staan. In inrichtingen wordt voorzien in wezenlijke gebruiksgoederen, zoals een bed en een wasmachine. Daardoor zijn er minder vervangingsuitgaven, en kan de langdurigheidstoeslag voor deze personen lager worden vastgesteld.

Lid 3 bepaald dat de hoogte vastgesteld wordt per 1 januari van het betreffende jaar.

In lid 4 is geregeld dat personen met een inkomen groter dan 101% van de bijstandsnorm in aanmerking kunnen komen voor een gedeeltelijke langdurigheidstoeslag. Het inkomen mag daarvoor op jaarbasis niet meer dan twaalf maal 101% van de geldende bijstandsnorm per maand vermeerderd met tweemaal het toepasselijke bedrag aan langdurigheidstoeslag bedragen. Op deze manier worden armoedeval-effecten verkleind. Armoedeval- effecten ontstaan wanneer personen al door een kleine inkomensstijging niet langer in aanmerking voor de langdurigheidstoeslag komen.

Indien iemand een inkomen hoger dan 101% van de bijstandsnorm heeft, wordt de hoogte van de langdurigheidstoeslag vastgesteld conform de bepaling in lid 5. Het bedrag aan inkomensoverschrijding wordt voor de helft in mindering gebracht op het te ontvangen bedrag aan langdurigheidstoeslag.

Artikel 4 Inwerkingtreding

Bij de inwerkingtreding is aangesloten bij inwerkingtreding van het wetsontwerp op 1 januari 2009. In het wetsontwerp is een bepaling over overgangsrecht opgenomen, zodat dit niet in de verordening geregeld hoeft te worden.

Artikel 5 Citeertitel

Dit artikel spreekt voor zich.