Regeling vervallen per 01-01-2013

Maatregelverordening 2012

Geldend van 01-07-2012 t/m 31-12-2012

Intitulé

Maatregelverordening 2012

De raad van de gemeente Ooststellingwerf;

nr. C.22

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 17 april 2012;

gelet op artikel 8, lid 1, onderdelen b en h, artikel 9a lid 12 en artikel 18 lid 1, 2 en 3 van de Wet werk en bijstand, de artikelen 20 en 35 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers en de artikelen 20 en 35 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

overwegende dat, de gemeenteraad bij verordening regels stelt met betrekking tot het verlagen van de uitkering;

b e s l u i t :

vast te stellen de

MAATREGELVERORDENING 2012

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsomschrijving

  • 1 Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand (WWB), de Wet inkomensvoorziening oudere en ge-deeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ), de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de Gemeentewet (GW).

  • 2 In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      wet: WWB, IOAW en IOAZ;

    • b.

      bijstandsnorm: de toepasselijke bijstandsnorm genoemd in artikel 5 onderdeel c WWB of de grondslag van de uitkering genoemd in artikel 5 IOAW of IOAZ;

    • c.

      benadelingsbedrag: de uitkering die teveel of ten onrechte is verstrekt als gevolg van het schenden van de inlichtingenplicht en / of de uitkering waarop eerder, langer of tot een hoger bedrag een beroep wordt of is gedaan ten gevolge van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan;

    • d.

      uitkering: algemene bijstand op grond van de WWB of een uitkering op grond van de IOAW en de IOAZ;

    • e.

      maatregel: het verlagen van de uitkering op grond van artikel 18, tweede lid, van de WWB of artikel 20 van de IOAW en IOAZ;

    • f.

      inlichtingenplicht: plicht zoals bedoeld in artikel 17 WWB respectievelijk artikel 13 IOAW of IOAZ;

    • g.

      college: college van burgemeester en wethouders van de gemeente Ooststellingwerf.

Artikel 2 Het opleggen van een maatregel

  • 1 Als de belanghebbende naar het oordeel van het college niet of onvoldoende heeft voldaan aan uit de wet voortvloeiende verplichtingen, wordt overeenkomstig deze verordening een maatregel opgelegd.

  • 2 Een maatregel wordt afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate waarin de belanghebbende de gedraging kan worden verweten en de omstandigheden waarin hij verkeert.

Artikel 3 Berekeningsgrondslag

  • 1 De maatregel wordt berekend op de bijstandsnorm.

  • 2 In afwijking van het eerste lid, kan de maatregel ook worden toegepast op de bijzondere bijstand als:

    • a.

      aan belanghebbende bijzondere bijstand wordt verleend met toepassing van artikel 12 van de WWB, en

    • b.

      een verwijtbare gedraging van belanghebbende in relatie met zijn recht op bijzondere bijstand daartoe aanleiding geeft.

  • 3 Bij toepassing van het tweede lid, onderdeel a, moet in de hoofdstukken 2 tot en met 4 ‘bijstandsnorm’ worden gelezen als ‘bijstandsnorm plus de op grond van artikel 12 WWB verleende bijzondere bijstand’.

  • 4 Bij toepassing van het tweede lid, onderdeel b, moet in de hoofdstukken 2 tot en met 4 ‘bijstandsnorm’ worden gelezen als ‘de verleende bijzondere bijstand’.

Artikel 4 Het besluit tot opleggen van een maatregel

In het besluit tot het opleggen van een maatregel worden in ieder geval vermeld: de reden, de duur, het percentage en het bedrag van de maatregel waarmee de uitkering wordt verlaagd en, als dit van toepassing is, de reden om af te wijken van een standaardmaatregel.

Artikel 5 Afzien van het opleggen van een maatregel

  • 1 Het college ziet af van het toepassen van een verlaging indien:

    • a.

      elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt; of

    • b.

      de gedraging meer dan een jaar voor constatering van die gedraging door het college heeft plaatsgevonden, tenzij de gedraging een schending van de inlichtingenplicht inhoudt en als gevolg van die gedraging ten onrechte of teveel uitkering is verleend. Een verlaging wegens schending van de inlichtingenplicht wordt niet opgelegd na verloop van vijf jaren nadat de betreffende gedraging heeft plaatsgevonden.

  • 2 Het college kan afzien van een verlaging indien het daarvoor dringende redenen aanwezig acht.

  • 3 Indien het college afziet van een verlaging op grond van dringende redenen, wordt een belanghebbende hiervan schriftelijk op de hoogte gesteld.

Artikel 6 Ingangsdatum en tijdvak

  • 1 De maatregel wordt opgelegd over de maand waarin het besluit tot het opleggen van de maatregel is bekendgemaakt. Wanneer dit niet meer kan, wordt de maatregel de volgende maand opgelegd. Daarbij wordt uitgegaan van de voor die maand geldende bijstandsnorm.

  • 2 In afwijking van het eerste lid kan de maatregel met terugwerkende kracht worden opgelegd wanneer de uitkering is beëindigd of nog niet is uitbetaald.

  • 3 Wanneer niet aan het eerste en tweede lid kan worden voldaan, dan wordt de maatregel opgelegd zodra de belanghebbende alsnog binnen twaalf maanden een beroep doet op uitkering of de uitbetaling daarvan.

  • 4 Een maatregel wordt voor bepaalde tijd opgelegd, met uitzondering van de maatregel als bedoeld in artikel 7, lid 4.

Artikel 7 Samenloop van gedragingen, recidive, recidive op recidive en volharding

  • 1 Indien sprake is van een gedraging die schending oplevert van meerdere in deze verordening genoemde verplichtingen, wordt één verlaging opgelegd. Voor het bepalen van de hoogte en duur van de verlaging wordt uitgegaan van de gedraging waarop de hoogste verlaging is gesteld.

  • 2 Indien sprake is van meerdere gedragingen die schending opleveren van één of meerdere in deze verordening genoemde verplichtingen, wordt voor iedere gedraging een afzonderlijke verlaging opgelegd. Deze verlagingen worden gelijktijdig opgelegd.

  • 3 De duur van de maatregel wordt vastgesteld op twee maanden, als de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel is opgelegd of hiervan is afgezien, opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging van dezelfde of een hogere categorie of hetzelfde of een hoger percentage.

  • 4 De duur van de maatregel wordt vastgesteld op drie maanden, als binnen twaalf maanden na bekendmaking van het besluit waarbij de recidive als bedoeld in het derde lid is toegepast, opnieuw sprake is van een verwijtbare gedraging van dezelfde of een hogere categorie of hetzelfde of een hoger percentage.

  • 5 Als na toepassing van het vierde lid sprake is van het volharden van de gedragingen, kan het college in afwijking van het bepaalde in artikel 6, lid 4, de uitkering voor onbepaalde tijd verlagen, tot het moment waarop de verplichtingen worden nagekomen.

Hoofdstuk 2 Niet nakomen van de arbeidsverplichtingen

Artikel 8 Indeling in categorieën

Gedragingen waardoor algemeen geaccepteerde arbeid niet wordt behouden of één van de verplichtingen op grond van artikel 9 WWB, artikel 9a WWB, artikel 55 WWB respectievelijk artikel 37 IOAW, artikel 38 IOAW, artikel 37 IOAZ en artikel 38 IOAZ niet of onvoldoende worden nagekomen, worden onderscheiden in de volgende categorieën:

  • 1.

    Eerste categorie:Het niet of niet tijdig registreren of verlengen van de inschrijving bij het UWV Werkbedrijf.

  • 2.

    Tweede categorie:a. het niet naar vermogen proberen algemeen geaccepteerde arbeid te krijgen;b. het niet of in onvoldoende mate meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling of aan een onderzoek naar de geschiktheid van scholing / opleiding;c. het onvoldoende gebruik maken van een aangeboden voorziening, zoals bedoeld in artikel 9, lid 1, onder b en artikel 10, lid 1 van de WWB respectievelijk artikel 36, lid 1 en artikel 37, lid, 1 onder e, van de IOAW of IOAZ, voor zover dit niet heeft geleid tot het geen doorgang vinden of tot voortijdige beëindiging van die voorziening;d. het niet meewerken aan het opstellen, uitvoeren en evalueren van een plan van aanpak zoals bedoeld in artikel 44a WWB;e. gedragingen die de arbeidsinschakeling belemmeren;f. het uit houding en gedrag ondubbelzinnig laten blijken de verplichtingen zoals bedoeld in artikel 9, lid 1, onder b van de WWB respectievelijk artikel 37, lid 1, onder e van de IOAW of IOAZ niet te willen nakomen, wat heeft geleid tot het intrekken van de ontheffing van de arbeidsplicht voor een alleenstaande ouder zoals bedoeld in artikel 9a, lid 1 van de WWB respectievelijk 38, lid 1 van de IOAW of IOAZ;g. het niet of onvoldoende nakomen van de verplichtingen zoals bedoeld in artikel 9, lid 1 of artikel 55 van de WWB, voor zover het gaat om een persoon jonger dan 27 jaar, gedurende vier weken na de melding zoals bedoeld in artikel 43, lid 4 en 5 van de WWB;h. het niet of onvoldoende verrichten van een door het college opgedragen tegenprestatie, zoals bedoeld in artikel 9, lid 1, onder c van de WWB, artikel 37, lid 1, onder f van de IOAW of IOAZ.

  • 3.

    Derde categorie:a. het niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid;b. het door eigen toedoen niet behouden van algemeen geaccepteerde arbeid;c. het niet of onvoldoende gebruik maken van een aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling zoals bedoeld in artikel 9, lid 1, onder b en artikel 10, lid 1 van de WWB respectievelijk artikel 36, lid 1 en artikel 37, lid, 1 onder e, van de IOAW of IOAZ, voor zover dit heeft geleid tot het geen doorgang vinden of tot voortijdige beëindiging van die voorziening;

Artikel 9 De hoogte en duur van de maatregel

  • 1 De maatregel als bedoeld in artikel 8 van deze verordening wordt vastgesteld op:

    • a.

      5% van de bijstandsnorm gedurende één maand bij gedragingen van de eerste categorie;

    • b.

      25% van de bijstandsnorm gedurende één maand bij gedragingen van de tweede categorie;

    • c.

      100% van de bijstandsnorm gedurende één maand bij gedragingen van de derde categorie.

  • 2 Van het opleggen van een verlaging, als bedoeld in het eerste lid, onder a, wordt afgezien en volstaan met een schriftelijke waarschuwing, tenzij deze schriftelijke waarschuwing wordt opgelegd binnen een periode van twee jaar, te rekenen vanaf de datum waarop eerder een schriftelijke waarschuwing is opgelegd.

Hoofdstuk 3 Niet of niet tijdig nakomen van de inlichtingenplicht

Artikel 10 Verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen met gevolgen

Als het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht, als bedoeld in artikel 17 van de WWB, ar-tikel 13 van de IOAW of IOAZ heeft geleid tot een benadelingsbedrag, wordt een maatregel opgelegd gedurende één maand, waarbij de hoogte wordt bepaald aan de hand van het benadelingbedrag. Hierbij wordt het volgende onderscheid gemaakt:

  • a.

    tot € 500,--: 5% van de bijstandsnorm;

  • b.

    van € 500,-- tot € 1.000,--: 10% van de bijstandsnorm;

  • c.

    van € 1.000,-- tot € 2.000,--: 20% van de bijstandsnorm;

  • d.

    van € 2.000,-- tot € 3.000,--: 40% van de bijstandsnorm;

  • e.

    van € 3.000,-- tot € 4.000,--: 60% van de bijstandsnorm;

  • f.

    van € 4.000,-- tot € 5.000,--: 80% van de bijstandsnorm;

  • g.

    vanaf € 5.000,--: 100% van de bijstandsnorm.

Artikel 11 Verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen zonder gevolgen

  • 1 Als het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht, zoals bedoeld in artikel 17 van de WWB, artikel 13 van de IOAW of IOAZ niet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van uitkering, bedraagt de verlaging vijf procent van de bijstandsnorm gedurende één maand.

  • 2 Van het opleggen van een verlaging, als bedoeld in het eerste lid, wordt afgezien en volstaan met een schriftelijke waarschuwing, tenzij deze schriftelijke waarschuwing wordt opgelegd binnen een periode van twee jaar, te rekenen vanaf de datum waarop eerder een schriftelijke waarschuwing is opgelegd.

Hoofdstuk 4 Overige gedragingen die leiden tot een maatregel

Artikel 12 Tekortschietend besef met gevolgen

Als een belanghebbende een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan heeft getoond, als bedoeld in artikel 18, tweede lid, artikel 55 en artikel 57, lid a van de WWB, wordt een maatregel opgelegd gedurende één maand, waarbij de hoogte wordt bepaald aan de hand van het benadelingbedrag. Hierbij wordt het volgende onderscheid gemaakt:

  • 1.

    tot € 5.000,--: 5% van de bijstandsnorm;

  • 2.

    van € 5.000,-- tot € 10.000,--: 10% van de bijstandsnorm;

  • 3.

    van € 10.000,-- tot € 20.000,--: 20% van de bijstandsnorm;

  • 4.

    van € 20.000,-- tot € 30.000,--: 40% van de bijstandsnorm;

  • 5.

    van € 30.000,-- tot € 40.000,--: 60% van de bijstandsnorm;

  • 6.

    van € 40.000,-- tot € 50.000,--: 80% van de bijstandsnorm;

  • 7.

    vanaf € 50.000,--: 100% van de bijstandsnorm.

Hoofdstuk 5 Slotbepalingen

Artikel 13 Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als: ‘Maatregelverordening 2012’.

Artikel 14 De inwerkingtreding

  • 1 Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 juli 2012.

  • 2 De ‘Maatregelenverordening Wet werk en bijstand 2009’, vastgesteld op 20 januari 2009 en de ‘Maatregelverordening IOAW en IOAZ 2010, vastgesteld 18 mei 2010, worden ingetrokken per 1 juli 2012.

  • 3 Artikel III. Wijziging Maatregelverordening Wet werk en bijstand 2009 van de Verordening tijdelijke regels aanscherping Wet werk en bijstand 2012, wordt ingetrokken per 1 juli 2012.

  • 4 Deze verordening blijft van kracht bij de invoering van de Wet werken naar vermogen (WWnV).

Ondertekening

Besloten in de openbare vergadering van 26 juni 2012.
                                        , griffier.                                                             , voorzitter.
 

Toelichting 1 ALGEMENE TOELICHTING