Regeling vervallen per 01-01-2018

Uitvoeringsregeling met betrekking tot de heffing en invordering van gemeentelijke belastingen in de gemeente Ooststellingwerf

Geldend van 01-08-2008 t/m 31-12-2017

Intitulé

Uitvoeringsregeling met betrekking tot de heffing en invordering van gemeentelijke belastingen in de gemeente Ooststellingwerf

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Ooststellingwerf;gelet op de artikelen 6,7,8,13 en 14 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, de artikelen 29 en 31 van de Invorderingswet 1990 in verbinding met de artikelen 231, tweede lid, onderdeel a, en derde lid, en 237 van de Gemeentewet, op artikel 160, eerste lid, onderdeel b, van de Gemeentewet, op artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht, alsmede op het betreffende artikel van de in de gemeente Ooststellingwerf geldende belastingverordeningen, waarin aan het college de bevoegdheid is toegekend nadere regels te geven met betrekking tot de heffing en invordering van de onderscheiden gemeentelijke belastingen;besluit vast te stellen de volgende regeling:<vet>Uitvoeringsregeling met betrekking tot de heffing en invordering van gemeentelijke belastingen in de gemeente Ooststellingwerf</vet>

Artikel 1 Algemene bepalingen

  • 1. Deze regeling geeft uivoering aan de artikelen 6,7,8,13 en 14 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, de artikelen 29 en 31 van de Invorderingswet 1990, artikel 160, eerste lid,onderdeel b, van de Gemeentewet, artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht en de artikelen in de belastingverordeningen van de gemeente Ooststellingwerf op grond waarvan het college nadere regels kan geven met betrekking tot de heffing en invordering van de onderscheiden gemeentelijke belastingen.

  • 2. Voor de toepassing van deze regeling worden rechten aangemerkt als gemeentelijke belastingen.

  • 3. De op andere wijze geheven gemeentelijke belastingen bedoeld in artikel 233 van de Gemeentewet, worden voor de toepassing van deze regeling aangemerkt als bij wege van aanslag geheven belastingen, met dien verstande dat wordt verstaan onder de aanslag of de voorlopige aanslag: het gevorderde, onderscheidenlijk het voorlopig gevorderde bedrag. Artikel 2 blijft bij de op andere wijze geheven gemeentelijke belastingen buiten toepassing.

Artikel 2 Aangifte

  • 1. De belastingplichtige voor:

    • a.

      de onroerendezaakbelastingen

    • b.

      de forensenbelasting

    • c.

      de toeristenbelasting

    • d.

      de hondenbelasting

    • e.

      de rioolrechten

    aan wie niet binnen zes maanden na afloop van het belastingjaar of kalenderjaar een aangiftebiljet is uitgereikt of een aanslag is opgelegd, is gehouden binnen een maand na het verstrijken van die zes maanden bij de in artikel 231, tweede lid, onderdeel b, van de Gemeentewet bedoelde gemeenteambtenaar een schriftelijk verzoek in te dienen om uitreiking van een aanslagbiljet.

  • 2. Indien de belastingplicht voor de hondenbelasting in de loop van het belastingjaar ontstaat dan wel het aantal honden dat door de belastingplichtige wordt gehouden wijziging ondergaat, moet de belastingplichtige binnen twee weken na het tijdstip waarop de belastingplicht is ontstaan of de wijziging van het aantal honden heeft plaatsgevonden, bij de in artikel 231, tweede lid, onderdeel b, van de Gemeentewet bedoelde gemeenteambtenaar schriftelijk verzoeken om uitreiking van een aangiftebiljet.

  • 3. Overeenkomstig het bepaalde in artikel 8 van de Algemene wet inzake rijksbelastingendienen de in het aangiftebiljet gevraagde gegevens duidelijk, stellig en zonder voorbehoudte worden ingevuld. Het aangiftebiljet wordt ondertekend en met de daarbij gevraagdebescheiden ingeleverd of toegezonden.

Artikel 3 Gebruik nachtverblijfregister ten behoeve van de heffing van toeristenbelasting

Bij de vaststelling van feiten ten behoeve van de heffing van toeristenbelasting kan de in artikel 231, tweede lid, onderdeel b, bedoelde gemeenteambtenaar het door belastingplichtige bijgehouden nachtverblijfregister raadplegen. 

Artikel 4 Voorlopige aanslag

  • 1. De in artikel 231, tweede lid, onderdeel b, van de Gemeentewet bedoelde gemeenteambtenaar legt een voorlopige aanslag op, indien het bedrag waarop de aanslag vermoedelijk zal worden vastgesteld, na verrekening van voorheffingen en reeds opgelegde voorlopige aanslagen, zulks naar zijn mening rechtvaardigt.

  • 2. De bepaling van het bedrag van een voorlopige aanslag die wordt vastgesteld in het tijdvak waarover de belasting wordt geheven, dan wel na het tijdstip waarop de belastingschuld is ontstaan kan:

    • a.

      voor de toeristenbelasting geschieden op grond van het gemiddelde dat voortvloeit uit de gegevens die hebben gediend ter vaststelling van de meest recente belastingaanslag, met dien verstand dat daarbij op benaderende wijze rekening kan worden gehouden met wijzigingen in de wettelijke bepalingen betreffende de heffing van de gemeentelijke belasting alsmede met andere wijzigingen die voor de heffing van de gemeentelijke belasting van belang kunnen zijn. Ingeval de belastingplichtige aannemelijk maakt dat het bedrag waarop de aanslag vermoedelijk zal worden vastgesteld lager is dan het op de voet van de vorige volzin berekende bedrag, wordt de voorlopige aanslag gesteld op dit lagere bedrag.

Artikel 5 Rente

  • 1. Het percentage van de invorderingsrente is het percentage dat ingevolge artikel 29 van de Invorderingswet 1990 voor het betreffende kalenderkwartaal voor de rijksbelastingen is vastgesteld.

  • 2. Bij de invordering van de gemeentelijke belastingen vindt de ministeriële regeling bedoeld in artikel 31 van de Invorderingswet 1990 overeenkomstige toepassing.

  • 3. In afwijking van de in het tweede lid bedoelde regeling wordt geen invorderingsrente in rekening gebracht indien deze in totaal een bedrag van € 23,00 niet te boven gaat.

Artikel 6 Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1. De regeling met betrekking met betrekking tot de heffing en invordering van de gemeentelijke belastingen, vastgesteld bij besluit van 3 maart 1998 wordt ingetrokken op het moment dat deze regeling in werking treedt.

  • 2. Deze regeling treedt in werking met ingang van de achtste dag na die van de bekendmaking.

  • 3. Deze regeling wordt aangehaald als Uitvoeringsregeling gemeentelijke belastingen Ooststellingwerf.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de vergadering van het college van burgemeester en wethouders vande secretaris, de burgemeester,