Regeling vervallen per 01-01-2015

Verordening langdurigheidstoeslag WWB Oostzaan 2013

Geldend van 01-01-2015 t/m 31-12-2014

Intitulé

Verordening langdurigheidstoeslag Wet werk en bijstand Oostzaan 2013

Als gevolg van de inwerkingtreding van de Wet van 12 juli 2012 tot wijziging van de Wet werk en bijstand in verband met de herziening van de definities van gezin en middelen (Wet afschaffing huishoudinkomenstoets) is de huishoudinkomenstoets met ingang van 18 juli 2012 ingetrokken met terugwerkende kracht tot 1 januari 2012. Vanwege deze wetswijziging is in deze verordening met terugwerkende kracht tot 1 januari 2012 de definitie gezin gewijzigd in die van gehuwden. Daarnaast is ingaande 1 januari 2013 voor alleenstaande ouders een aparte toeslag ingevoerd.

Hoofdstuk 1 Algemenebepalingen

Artikel 1 Begrippen

  • 1. In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      Bijstandsnorm: De norm bedoeld in artikel 5 onderdeel c van de wet;

    • b.

      Belanghebbende: De alleenstaande, de alleenstaande ouder en de gehuwden of samenwonenden;

    • c.

      Gehuwdennorm: De norm bedoeld in artikel 21, onderdeel c van de wet;

    • d.

      Inkomen: Het inkomen als bedoeld in artikel 32 van de wet, met dien verstande dat voor onderdeel b 'een periode waarover een beroep op bijstand wordt gedaan’ moet worden gelezen ‘de referteperiode’; Een bijstandsuitkering wordt, in afwijking van artikel 32 van de wet, voor de beoordeling van het recht op langdurigheidstoeslag als inkomen gezien;

    • e.

      Peildatum: De datum waarop in enig jaar het recht op langdurigheidstoeslag ontstaat;

    • f.

      Referteperiode: Een onafgebroken periode van 60 maanden voorafgaand aan de peildatum;

    • g.

      Wet: De Wet werk en bijstand (WWB);

    • h.

      WSF 2000: Wet Studiefinanciering 2000;

    • i.

      Wtos: Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten.

  • 2. Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven, hebben dezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand en de Algemene wet bestuursrecht.

Hoofdstuk 2 Recht op langdurigheidstoeslag

Artikel 2 Voorwaarden en uitsluiting

  • 1. Onverlet het bepaalde in artikel 36 van de wet komt in aanmerking voor de langdurigheidtoeslag de belanghebbende, die gedurende de referteperiode aangewezen is geweest op een inkomen dat niet hoger was dan 110% van de voor hem geldende bijstandsnorm.

  • 2. Er bestaat geen recht op langdurigheidstoeslag als de belanghebbende op de peildatum of tijdens de referteperiode een opleiding volgt of heeft gevolgd als bedoeld in de Wtos, dan wel een studie volgt of heeft gevolgd als genoemd in de WSF 2000.

Artikel 3 Langdurig, laaginkomen

  • 1. Onder een langdurig, laag inkomen wordt verstaan een inkomen, dat:

    • a.

      gedurende de referteperiode per kalenderjaar niet meer bedroeg dan maximaal 110% van de voor belanghebbende van toepassing zijnde bijstandsnorm;

    • b.

      als een deel van de referteperiode een gedeelte van een kalenderjaar betreft, mag het gemiddelde inkomen over deze periode niet meer bedragen dan maximaal 110% van de voor belanghebbende van toepassing zijnde bijstandsnorm over die periode.

  • 2. Ten aanzien van perioden, waarin een belanghebbende is uitgesloten van het recht op bijstand, wordt een belanghebbende voor de toepassing van het eerste lid geacht minimaal een inkomen te hebben gehad van 100% van de voor belanghebbende van toepassing zijnde bijstandsnorm.

  • 3. Ten aanzien van perioden, waarin bij gehuwden één echtgenoot is uitgesloten van het recht op bijstand, worden zij voor de toepassing van het eerste lid geacht minimaal een inkomen te hebben ter hoogte van 100% van de gezinsnorm.

Artikel 4 Hoogte van de langdurigheidstoeslag

  • 1. De langdurigheidstoeslag bedraagt per 12 maanden:

    1.voor gehuwden € 605,00;

    2.voor een alleenstaande ouder € 545;

    3.voor een alleenstaande € 385,00.

  • 2. Voor de toepassing van het eerste lid is de situatie op de peildatum bepalend.

  • 3. Als één van de gehuwden op de peildatum is uitgesloten van het recht op langdurigheidstoeslag ingevolge artikel 11 of artikel 13 lid 1 van de wet, komt de rechthebbende echtgenoot in aanmerking voor een langdurigheidstoeslag naar de hoogte die voor hem als alleenstaande of alleenstaande ouder zou gelden.

Hoofdstuk 3 Slotbepalingen

Artikel 5 Onvoorzienegevallen

  • 1. Het college kan met betrekking tot de uitvoering van deze verordening nadere regels stellen.

  • 2. In gevallen die de uitvoering van deze verordening betreffen en waarin deze regeling niet voorziet, beslist het college.

Artikel 6 Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als: Verordening langdurigheidstoeslag WWB Oostzaan 2013

Artikel 7 Inwerkingtreding

  • 1. Deze verordening treedt in werking op de tweede dag na de datum van uitgifte van het gemeenteblad waarin zij wordt geplaatst en werkt terug tot 1 januari 2012.

  • 2. In afwijking van het eerste lid treedt artikel 4, eerste lid in werking met ingang van 1 januari 2013.

  • 3. Bij de inwerkintreding van deze verordening wordt de Verordening langdurigheidstoeslag Wet werk en bijstand Oostzaan 2009, vastgesteld bij raadsbesluit d.d. 30 november 2009, ingetrokken

Ondertekening

Ondertekening
Aldus besloten in de openbare vergadering van 1 juli 2013
voorzittter,
raadsgriffier

Toelichting

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begrippen

Voor zover in dit artikel niet anders geformuleerd, hebben de begrippen in deze verordening dezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand en de Algemene wet bestuursrecht.

Hoofdstuk 2 Recht op langdurigheidstoeslag

Artikel 2 Voorwaarden en uitsluiting

De langdurigheidstoeslag richt zich op personen, die langdurig een laag inkomen hebben en daardoor geen financiële ruimte hebben om te reserveren voor onverwachte uitgaven

Studerenden hebben tijdelijk een laag inkomen. Zodra zij hun studie hebben afgerond worden zij in staat geacht zich een inkomen te verwerven dat uit komt boven het sociaal minimum. Zij worden daarom niet gerekend tot de doelgroep van deze regeling.

Artikel 3, Langdurig, laag inkomen

Het begrip ‘langdurig, laag inkomen’ wordt ingevuld als een inkomen dat gemiddeld per kalenderjaar niet hoger is dan 110% van de bijstandsnorm die voor belanghebbende van toepassing was, gerekend over een periode van vijf jaar.

Na vijf jaar op een inkomen aangewezen te zijn geweest dat niet meer bedroeg dan 110% van de bijstandsnorm, is er over het algemeen weinig reserveringsruimte over.

De methode van het kijken naar het gemiddelde loon per kalenderjaar maakt dat iemand, die wegens werkaanvaarding een korte periode een inkomen boven het sociaal minimum heeft gehad, niet zonder meer zijn recht op langdurigheidstoeslag verliest.

Een dergelijk gevolg zou namelijk een negatieve prikkel zijn bij het aanvaarden van (tijdelijk) werk. Dat geldt temeer als een belanghebbende geen of maar weinig zekerheid heeft over de duur van dit werk.

Het is echter niet de bedoeling dat een belanghebbende perioden waarin hij een inkomen boven de bijstandsnorm heeft kan middelen met perioden waarin hij vanwege de aanwezigheid van een uitsluitingsgrond, zoals bijvoorbeeld detentie, geen recht op bijstand had.

Dit geldt overeenkomstig voor gehuwden van wie de partner is uitgesloten van het recht op langdurigheidstoeslag. Daarom wordt in het derde lid bepaald dat dergelijke perioden voor het berekenen van het gemiddelde inkomen meetellen als perioden waarin tenminste 100% van de bijstandsnorm is ontvangen. Het woord “minimaal” in deze leden maakt, dat als er in bedoelde perioden in werkelijkheid meer inkomen dan de bijstandsnorm is geweest, dit hogere werkelijke inkomen moet meetellen.

Artikel 4 Hoogte van de langdurigheidstoeslag

In het eerste lid wordt de hoogte van de toeslag gegeven. Er wordt onderscheid gemaakt tussen de gehuwden en de alleenstaande ouder. In 2012 heeft de gemeente uitgebreid het minimabeleid onderzocht. Daarbij is naar voren gekomen dat de financiële positie gehuwden in de bijstand slechter is dan die van alleenstaande ouders. Om die reden is er een verschil aangebracht in de hoogte van de toeslag voor gezinnen en alleenstaande ouders.

In het derde lid wordt een regeling overeenkomstig artikel 24 WWB gegeven voor situaties waarin bij gehuwden één van beide partners is uitgesloten van het recht op langdurigheidstoeslag ingevolge artikel 11 of artikel 13 lid 1 WWB. De WWB voorziet immers niet in een afwijzingsgrond voor de rechthebbende echtgenoot, terwijl daarentegen het toekennen van het bedrag voor gehuwden in dergelijke situaties ook niet opportuun is.

Dit derde lid ziet enkel op de situatie dat er bij een echtgenoot sprake is van een uitsluitingsgrond op grond van artikel 11 of artikel 13 lid 1 WWB.

Als echter één van beide gehuwden niet in aanmerking komt voor het recht op langdurigheidstoeslag wegens het niet voldoen aan de voorwaarden zoals genoemd in artikel 36 WWB of in deze verordening, hebben beide echtgenoten geen recht op langdurigheidstoeslag. Het recht op langdurigheidstoeslag komt de gehuwden immers gezamenlijk toe. Zij moeten daarom ook allen, zowel afzonderlijk als gezamenlijk aan de voorwaarden voldoen.