Regeling vervallen per 01-01-2013

Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Oostzaan 2010

Geldend van 01-01-2013 t/m 31-12-2012

Intitulé

Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Oostzaan 2010

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze verordening en de daarop gebaseerde nadere regelgeving wordt verstaan onder:

  • a.

    Aanvrager: persoon voor wie de voorziening is bedoeld;

  • b.

    Algemeen gebruikelijk: naar geldende maatschappelijke normen tot het gangbare gebruiks- dan wel bestedingspatroon van een persoon als de aanvrager behorend;

  • c.

    Algemene voorziening: een voorziening die wordt geleverd op basis van directe beschikbaarheid, een beperkte toegangsbeoordeling en die een snelle, regelarme en adequate oplossing biedt voor de beperkingen die een persoon ondervindt;

  • d.

    Beleidsregels: de beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Oostzaan geven de uitwerking van deze verordening en het besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Oostzaan en worden vastgesteld door het college.

  • e.

    Beperkingen: moeilijkheden die een persoon heeft met het uitvoeren van activiteiten;

  • f.

    Besluit maatschappelijke ondersteuning Oostzaan: het besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Oostzaan 2010 geeft de uitwerking van deze verordening en wordt vastgesteld door het college. Het besluit bevat tevens het kernassortiment hulpmiddelen en de lijst van aanbieders van hulp bij het huishouden.

  • g.

    Budgethouder: een persoon aan wie ingevolge deze verordening een persoonsgebonden budget is toegekend en die aan het college verantwoording over de besteding van het persoonsgebonden budget verschuldigd is;

  • h.

    Compensatiebeginsel: de algemene verplichting aan het college om personen met beperkingen op grond van ziekte of gebrek door het treffen van voorzieningen een gelijkwaardige uitgangspositie te verschaffen zodat zij zelfredzaam zijn en in staat tot maatschappelijke participatie;

  • i.

    Eigen aandeel: een door het college vast te stellen eigen aandeel in de kosten, dat bij de verstrekking van een financiële tegemoetkoming voor rekening van de aanvrager komt en waarop de regels van het Besluit maatschappelijke ondersteuning van toepassing zijn;

  • j.

    Eigen bijdrage: een door het college vast te stellen bijdrage, die bij de verstrekking van een voorziening in natura of persoonsgebonden budget voor rekening van de aanvrager komt en waarop de regels van het Besluit maatschappelijke ondersteuning van toepassing zijn;

  • k.

    Financiële tegemoetkoming: een tegemoetkoming in de kosten van een voorziening welke kan worden afgestemd op het inkomen van de aanvrager;

  • l.

    Gemeenschappelijke ruimte: gedeelte(n) van een woongebouw, niet behorende tot de onderscheiden woningen, bestemd en noodzakelijk om de woning van de gehandicapte vanaf de toegang van het woongebouw te bereiken;

  • m.

    Hoofdverblijf: de woonruimte, bestemd en geschikt voor permanente bewoning, waar de aanvrager zijn vaste woon- en verblijfplaats heeft of zal hebben en op welke adres de aanvrager in de gemeentelijke basisadministratie ingeschreven staat of zal staan, dan wel het feitelijk woonadres indien de aanvrager met een briefadres in de gemeentelijke basisadministratie staat of zal staan;

  • n.

    Huisgenoot: iedere meerderjarige met wie de aanvrager duurzaam gemeenschappelijk een woning bewoont;

  • o.

    Individuele voorziening: een voorziening die individueel wordt aangeboden op grond van deze verordening indien een algemene voorziening geen adequate oplossing biedt;

  • p.

    Maatschappelijke participatie: normale deelname aan het maatschappelijke verkeer, te weten het voeren van een huishouden, het normale gebruik van de woning, het zich in en om de woning verplaatsen, het zich zodanig verplaatsen dat aansluiting wordt gevonden bij regionale, bovenregionale en landelijke vervoersystemen; het ontmoeten van andere mensen en het aangaan en onderhouden van sociale verbanden om op die manier deel te nemen aan het lokale maatschappelijke leven;

  • q.

    Mantelzorger: een persoon, die mantelzorg verleent als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b. van de wet;

  • r.

    Meerkosten: kosten van een mogelijk krachtens de wet te verlenen voorziening, voorzover dit deel van de kosten uitgaat boven voor die persoon als algemeen gebruikelijk te beschouwen kosten van een dergelijke voorziening;

  • s.

    Persoon met beperkingen: een persoon die ten gevolge van ziekte of gebrek, inclusief chronisch psychische en psychosociale problemen, beperkingen ondervindt bij het uitvoeren van activiteiten op het gebied van het voeren van het huishouden, bij het normale gebruik van de woning; bij het verplaatsen in en om de woning, bij het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel of bij het ontmoeten van medemensen en het op basis daarvan aangaan van sociale verbanden;

  • t.

    Persoonsgebonden budget: een geldbedrag, zoals bedoeld in artikel 6 en 6a van de wet, waarmee de aanvrager een of meer aan hem te verlenen voorzieningen kan verwerven en waarop de in deze verordening en het Besluit maatschappelijke ondersteuning te stellen regels van toepassing zijn;

  • u.

    Sociaal minimum: de van toepassing zijnde normen, genoemd in paragraaf 3.2 van de Wet werk en bijstand, omgerekend tot een bedrag per kalenderjaar, waarbij deze normen voor aanvrager 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar die een alleenstaande ouder is, en die niet in een inrichting verblijft, eerst zijn verhoogd met de toeslag, genoemd in artikel 25 lid 2 van de Wet werk en bijstand, en de normen van een alleenstaande of gehuwde, die in een inrichting verblijft, eerst zijn verhoogd met de bedragen, genoemd in artikel 23 lid 2 van de Wet werk en bijstand.

  • v.

    Voorziening in natura: een voorziening die in eigendom, in bruikleen of in de vorm van persoonlijke dienstverlening wordt verstrekt;

  • w.

    Wet: Wet maatschappelijke ondersteuning

  • x.

    Zelfredzaamheid: het lichamelijk, verstandelijk, geestelijk en financiële vermogen om voorzieningen te treffen die deelname aan het normale maatschappelijke verkeer mogelijk maken;

  • y.

    Overige begrippen: alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en niet nader zijn omschreven, hebben dezelfde betekenis als in de Wmo en de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 2 Toekenning en weigering van voorzieningen

  • 1. een voorziening kan slechts worden toegekend indien:

    • a.

      deze langdurig noodzakelijk is om de beperkingen op het gebied van het voeren van het huishouden, het verplaatsen in en om de woning, het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel en het bij het ontmoeten van medemensen en op basis daarvan sociale verbanden aangaan op te heffen of te verminderen;

    • b.

      deze, naar objectieve maatstaven gemeten, als de goedkoopst adequate voorziening kan worden aangemerkt. Voor hulp bij het huishouden geldt dat elk van de gegunde leveranciers als goedkoopst adequaat wordt aangemerkt;

    • c.

      deze in overwegende mate op het individu is gericht.

  • 2. geen voorziening wordt toegekend:

    • a

      indien de voorziening voor een persoon als de aanvrager algemeen gebruikelijk is;

    • b.

      indien de aanvrager niet woonachtig is in de gemeente Oostzaan;

    • c.

      voor zover de aangevraagde voorzieningen betrekking hebben op een hoger niveau dan het uitrustingsniveau voor sociale woningbouw;

    • d.

      voor zover er aan de zijde van de aanvrager geen sprake is van meerkosten in vergelijking met de situatie voorafgaand aan het optreden van de beperkingen waarvoor de voorziening wordt aangevraagd;

    • e.

      voor zover de aanvraag betrekking heeft op kosten die de aanvrager voorafgaand aan het moment van beschikken heeft gemaakt;

    • f.

      indien de voorziening waarop de aanvraag betrekking heeft reeds eerder krachtens deze, of voorafgaande versie van deze verordening is verstrekt en de normale afschrijvingstermijn van de voorziening nog niet is verstreken, tenzij de eerder vergoede of verstrekte voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de aanvrager zijn toe te rekenen.

Hoofdstuk 2 Vorm van te verstrekken individuele voorzieningen

Artikel 3 Keuzevrijheid

  • 1. Een individuele voorziening kan verstrekt worden in natura, als financiële tegemoetkoming of als persoonsgebonden budget.

  • 2. De bij wet verplichte keuze tussen een voorziening in natura en een persoonsgebonden budget wordt niet geboden indien:

    • a.

      er een ernstig vermoeden bestaat dat de aanvrager problemen zal hebben bij het omgaan met het persoonsgebonden budget;

    • b.

      de voorzienbare duur van de noodzakelijkheid van de voorziening korter is dan de normale afschrijvingstermijn van de voorziening;

    • c.

      er sprake is van bezwaren van overwegende aard.

Artikel 4 Voorziening in natura

Indien een voorziening in natura wordt verstrekt is de bruikleenovereenkomst, huurovereenkomst of dienstverleningsovereenkomst gemeente Oostzaan van toepassing.

Artikel 5 Financiële tegemoetkoming

Bij verstrekking van een financiële tegemoetkoming worden de toepasselijke voorwaarden zoals genoemd in het Besluit maatschappelijke ondersteuning Oostzaan in de beschikking opgenomen.

Artikel 6 Persoonsgebonden budget

  • 1. Op het persoonsgebonden budget zoals genoemd in artikel 6 van de wet, zijn de volgende voorwaarden van toepassing:

    • a.

      een persoonsgebonden budget wordt alleen verstrekt ten aanzien van individuele voorzieningen;

    • b.

      de omvang van het persoonsgebonden wordt, met uitzondering van het persoonsgebonden budget voor vergoeding van een arbeidsverhouding als bedoeld in artikel 5 lid 2 van de Wet op de loonbelasting 1964, afgeleid van de tegenwaarde van de in de betreffende situatie te verstrekken voorziening in natura;

    • c.

      het persoonsgebonden budget wordt, indien noodzakelijk, aangevuld met een vergoeding voor aanvullende kosten, zoals vastgelegd in het Besluit maatschappelijke ondersteuning Oostzaan;

    • d.

      de wijze waarop het persoonsgebonden budget wordt vastgesteld wordt door het college vastgelegd in het Besluit maatschappelijke ondersteuning Oostzaan;

    • e.

      op het persoonsgebonden budget is de overeenkomst persoonsgebonden budget gemeente Oostzaan van toepassing.

  • 2. De toekenning, de omvang en de looptijd van het te verstrekken persoonsgebonden budget worden in de beschikking opgenomen.

  • 3. Bij de beschikking wordt een programma van eisen verstrekt waarin is aangegeven aan welke vereisten de voorziening moet voldoen waarvoor het persoonsgebonden is verstrekt.

  • 4. Na verzending van de beschikking wordt het persoonsgebonden budget ter beschikking gesteld door storting op een door de aanvrager opgegeven rekeningnummer, tenzij hiertegen overwegende bezwaren bestaan.

  • 5. Het college gaat steekproefsgewijs na of het verstrekte persoonsgebonden budget besteed is aan het doel waarvoor het verstrekt is. De budgethouder is verplicht de daarvoor noodzakelijke stukken, zoals genoemd in het Besluit maatschappelijke ondersteuning Oostzaan te verstrekken. Vervolgens wordt door het college beoordeeld of aanleiding bestaat om het persoonsgebonden budget geheel of ten dele terug te vorderen of te verrekenen.

Artikel 7 Eigen bijdrage en eigen aandeel

  • 1. Bij het verstrekken van individuele voorzieningen of op grond van de wet is de aanvrager een eigen bijdrage verschuldigd of wordt de financiële tegemoetkoming afgestemd op het actuele verzamelinkomen.

  • 2. Het college legt in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Oostzaan de omvang van de eigen bijdrage en het eigen aandeel vast.

  • 3. In afwijking van het eerste lid is geen eigen bijdrage of eigen aandeel verschuldigd voor voorzieningen als bedoeld in artikel 13 onder b, c en d en artikel 27 onder b, c en d van deze verordening.

Hoofdstuk 3 Hulp bij het huishouden

Artikel 8 Vormen van hulp bij het huishouden

De door het college, ter compensatie van beperkingen ten gevolge van ziekte of gebrek inclusief chronisch psychische en psychosociale problemen bij het voeren van een huishouden, te verstrekken voorziening kan bestaan uit:

  • a.

    een algemene voorziening waaronder algemene hulp bij het huishouden;

  • b.

    hulp bij het huishouden in natura;

  • c.

    een persoonsgebonden budget te besteden aan hulp bij het huishouden.

Artikel 9 Primaat van de algemene hulp bij het huishouden

  • 1. Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g. onderdeel 4, 5 en 6 van de wet kan voor de in artikel 8 onder a. vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht indien:

    • a.

      beperkingen op grond van ziekte, of gebrek of inclusief chronisch psychische en psychosociale problemen; of

    • b.

      problemen bij het uitvoeren van de mantelzorg.

      het zelf uitvoeren van een of meer huishoudelijke taken onmogelijk maken en de algemene hulp bij het huishouden dit snel en adequaat kan oplossen.

  • 2. Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 4, 5 en 6 van de wet kan voor de in artikel 8 onder b. en c. vermelde voorzieningen in aanmerking worden gebracht indien:

    • a.

      de in het eerste lid genoemde voorziening een onvoldoende oplossing biedt; of

    • b.

      niet beschikbaar is.

Artikel 10 Gebruikelijke zorg

In afwijking van het gestelde in artikel 9 komt een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g., onderdeel 4, 5 en 6 van de wet niet in aanmerking voor hulp bij het huishouden als tot de leefeenheid waar deze persoon deel van uitmaakt een of meer huisgenoten behoren die wel in staat zijn het huishoudelijk werk te verrichten.

Artikel 10A Uitsluitingen

De bepalingen van dit hoofdstuk zijn niet van toepassing op hulp bij het huishouden in hotels/pensions, trekkerswoonwagens, kloosters, tweede woningen, vakantiewoningen, recreatiewoningen, kamerverhuur, AWBZ-instellingen en specifiek op gehandicapten en ouderen gerichte woongebouwen voor wat betreft hulp bij het huishouden in gemeenschappelijke ruimten.

Artikel 11 Omvang van de hulp bij het huishouden

  • 1. De omvang van de voorziening hulp bij het huishouden in natura wordt uitgedrukt in klassen, waarbij de volgende klassen met de daarbij behorende uren kunnen worden toegekend:

    KLASSE

    UREN HULP BIJ HET HUISHOUDEN PER WEEK

    Klasse 1

    0 tot en met 1,9 uur per week

    Klasse 2

    2 tot en met 3,9 uur per week

    Klasse 3

    4 tot en met 6,9 uur per week

    Klasse 4

    7 tot en met 9,9 uur per week

    Klasse 5

    10 tot en met 12,9 uur per week

    Klasse 6

    13 tot en met 15,9 uur per week

    Klasse 7

    16 uur of meer per week

  • 2. De omvang van de voorziening hulp bij het huishouden in een persoongebonden budget wordt uitgedrukt in uren, afgerond naar decimalen per week.

Artikel 12 Omvang van het persoonsgebonden budget

De bedragen die in de vorm van een persoonsgebonden budget worden verstrekt, worden jaarlijks door het college vastgesteld en vastgelegd in het Besluit maatschappelijke ondersteuning Oostzaan.

Hoofdstuk 4 Woonvoorzieningen

Artikel 13 Vormen van woonvoorzieningen

De door het college, ter compensatie van beperkingen bij het voeren van een huishouden, te verstrekken woonvoorziening kan bestaan uit:

  • a.

    een algemene woonvoorziening;

  • b.

    een woonvoorziening in natura;

  • c.

    een persoonsgebonden budget te besteden aan een woonvoorziening;

  • d.

    een financiële tegemoetkoming in de kosten van een woonvoorziening.

Artikel 14 Primaat algemene woonvoorzieningen en aanspraak op individuele woonvoorzieningen

  • 1. Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g. onderdeel 5 en 6 van de wet kan voor de in artikel 13, onder a vermelde voorziening in aanmerking komen indien beperkingen op grond van ziekte of gebrek inclusief chronisch psychische en psychosociale problemen een aanpassing aan de woning noodzakelijk maken en de algemene woonvoorziening dit snel en adequaat kan oplossen.

  • 2. Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g. onderdeel 5 en 6 van de wet kan voor de in artikel 13, onder b, c en d vermelde voorziening in aanmerking komen indien beperkingen op grond van ziekte of gebrek inclusief chronisch psychische en psychosociale problemen een aanpassing aan de woning noodzakelijk maken en de voorziening als bedoeld in het eerste lid:

    • a.

      onvoldoende tot een oplossing leidt; of

    • b.

      niet beschikbaar is.

  • 3. De in lid 1 en 2 genoemde beperkingen staan in een direct oorzakelijk verband met bouwkundig of woontechnische staat van de woning zelf, waaronder begrepen de toegankelijkheid van woning.

Artikel 15 Soorten individuele woonvoorzieningen

De in artikel 13 onder b, c en d genoemde voorzieningen kunnen bestaan uit:

  • a.

    een financiële tegemoetkoming in de verhuis- en herinrichtingskosten;

  • b.

    een bouwkundige of woontechnische woonvoorziening;

  • c.

    een niet bouwkundige of niet woontechnische woonvoorziening;

  • d.

    een uitraasruimte;

  • e.

    een financiële tegemoetkoming in de kosten van inspectie/keuring, onderhoud en reparatie van een woonvoorziening.

Artikel 16 Primaat van de verhuizing

  • 1. Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g. onderdeel 5 en 6 van de wet kan door een voorziening als bedoeld in artikel 15 onder a. in aanmerking worden gebracht wanneer beperkingen als gevolg van ziekte of gebrek inclusief chronisch psychische en psychosociale problemen het normale gebruik van de woning belemmeren.

  • 2. Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g. onderdeel 5 en 6 van de wet kan voor een voorziening als bedoeld in artikel 15 onder b. en c. in aanmerking worden gebracht wanneer de in het eerste lid genoemde voorziening niet mogelijk is of niet de goedkoopst adequate voorziening is.

  • 3. Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g. onderdeel 5 en 6 van de wet kan voor een voorziening als bedoeld in artikel 15, onder d. in aanmerking worden gebracht wanneer sprake is van een op basis van beperkingen als gevolg van ziekte of gebrek inclusief chronisch psychische en psychosociale problemen aanwezige gedragsstoornis met ernstig ontremd gedrag tot gevolg, waarbij alleen het zich kunnen afzonderen tot een situatie waarin deze persoon tot rust kan komen.

Artikel 17 Primaat van de losse woonunit

Indien een bouwkundige of woontechnische woonvoorziening of een uitraasruimte bestaat uit een aanbouw aan of een aanzienlijke verbouwing van een woning, zal het college een herplaatsbare losse woonunit verstrekken indien daar geen bezwaren van overwegende aard tegen bestaan.

Artikel 18 Uitsluitingen

De bepalingen van dit hoofdstuk zijn niet van toepassing op het treffen van voorzieningen aan hotels/pensions, trekkerswoonwagens, kloosters, tweede woningen, vakantiewoningen, recreatiewoningen, kamerverhuur, AWBZ-instellingen en specifiek op gehandicapten en ouderen gerichte woongebouwen voor wat betreft voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten of voorzieningen die bij nieuwbouw of renovatie zonder noemenswaardige meerkosten meegenomen kunnen worden.

Artikel 19 Hoofdverblijf

  • 1. Een woonvoorziening wordt slechts verleend indien de aanvrager zijn hoofdverblijf heeft of zal hebben in de woonruimte waaraan de voorziening wordt getroffen.

  • 2. In afwijking van het gestelde in het eerste lid kan een woonvoorziening getroffen worden voor het bezoekbaar maken van één woonruimte indien de aanvrager zijn hoofdverblijf heeft in een op grond van artikel 5 van de Wet toelating zorginstellingen erkende instelling.

  • 3. De aanvraag voor het bezoekbaar maken wordt ingediend in de gemeente waar de aan te passen woning staat.

  • 4. De woonvoorziening betreft slechts het bezoekbaar maken van de in het tweede lid bedoelde woonruimte tot een maximum bedrag vastgelegd in het Besluit maatschappelijke ondersteuning Oostzaan.

  • 5. Onder bezoekbaar maken wordt uitsluitend verstaan het middels een woonvoorziening bewerkstelligen dat de aanvrager de woonruimte, de woonkamer en een toilet kan bereiken.

Artikel 20 Aanvullende begrenzing aanspraak op woonvoorzieningen

De aanvraag voor een woonvoorziening als bedoeld in dit hoofdstuk wordt afgewezen indien:

  • a.

    de noodzaak tot het treffen van de woonvoorziening het gevolg is van een verhuizing waartoe op grond van belemmeringen bij het normale gebruik van de woning ten gevolg van ziekte, gebrek of psychosociaal probleem geen aanleiding bestond en er geen andere belangrijke reden aanwezig was;

  • b.

    De aanvrager niet is verhuisd naar de meest geschikte woning die voor zijn of haar beperkingen op dat moment beschikbaar is, tenzij daarvoor tevoren schriftelijk toestemming is verleend door het college;

  • c.

    deze betrekking heeft op voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten anders dan, nadat een beroep is gedaan op de eigenaar van de woning, automatische deuropeners, hellingbanen en extra trapleuningen;

  • d.

    de woonvoorziening aangevraagd wordt op een moment dat op basis van leeftijd, gezinssituatie of woonsituatie te voorzien was dat deze voorziening noodzakelijk zou zijn en er geen sprake is van een onverwacht optredende noodzaak;

  • e.

    de aanvrager voor het eerst zelfstandig gaat wonen, uitsluitend voor zover de aanvraag een verhuiskostenvergoeding betreft;

  • f.

    de aanvrager verhuisd is vanuit of naar een woonruimte die niet geschikt is het gehele jaar door bewoond te worden;

  • g.

    de aanvrager verhuisd is naar een AWBZ-instelling of een andere instelling gericht op het verstrekken van zorg;

  • h.

    in de verlaten woonruimte geen problemen bestonden met het normale gebruik van de woning;

  • i.

    de ondervonden problemen bij het normale gebruik van de woning voortvloeien uit de aard van de in de woning gebruikte materialen.

Artikel 21 Terugbetaling bij verkoop

De eigenaar-bewoner, die krachtens deze verordening een woonvoorziening heeft ontvangen die leidt tot waardestijging van de woning, dient bij verkoop van deze woning binnen een periode van 10 jaar na gereedmelding van de voorziening, deze verkoop van de woning onverwijld aan het college te melden. De meerwaarde van de woning dient volgens het in het Besluit maatschappelijke ondersteuning Oostzaan door het college vastgelegde afschrijvingsschema te worden terugbetaald.

Hoofdstuk 5 Het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel

Artikel 22 Vormen van vervoersvoorzieningen

De door het college, ter compensatie van beperkingen bij het zich lokaal verplaatsen te verstrekken voorziening kan bestaan uit:

  • a.

    een algemene voorziening waaronder een collectieve vervoersvoorziening;

  • b.

    een vervoersvoorziening in natura;

  • c.

    een persoonsgebonden budget te besteden aan een vervoersvoorziening.

  • d.

    een financiële tegemoetkoming te besteden aan een vervoersvoorziening;

Artikel 23 Het recht op een algemene voorziening

Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 5 en 6 van de wet kan voor de in artikel 22 onder a. vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht indien beperkingen op grond van ziekte of gebrek inclusief chronisch psychische en psychosociale problemen

  • a.

    het gebruik van het openbaar vervoer of

  • b.

    het bereiken van het openbaar vervoer onmogelijk maken.

Artikel 24 Het primaat van het collectief vervoer

Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 5 en 6 van de wet kan voor de in artikel 22, onder b, c en d vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht wanneer

  • a.

    beperkingen op grond van ziekte of gebrek inclusief chronisch psychische en psychosociale problemen het gebruik van een algemene voorziening waaronder een collectieve vervoersvoorziening als bedoeld in artikel 22, onder a, onmogelijk maken, dan wel

  • b.

    een algemene voorziening waaronder een collectieve vervoersvoorziening, als bedoeld in artikel 22, onder a, niet aanwezig is.

Artikel 25 Algemeen gebruikelijke vervoersvoorzieningen

Indien het inkomen meer bedraagt dan 120% van het sociaal minimum, wordt het bezit van een personenauto algemeen gebruikelijk geacht, zodat een auto of een met een auto vergelijkbare voorziening en de daarmee samenhangende gebruiks- en onderhoudskosten niet in aanmerking komen voor verstrekking of vergoeding.

Artikel 26 Omvang in gebied en in kilometers

  • 1. Bij de te verstrekken vervoersvoorziening wordt ten aanzien van de vervoersbehoefte ten behoeve van maatschappelijke participatie uitsluitend rekening gehouden met de verplaatsingen in de directe woon- en leefomgeving in het kader van het leven van alledag, tenzij zich een uitzonderingssituatie voordoet waarbij het gaat om een bovenregionaal contact, dat uitsluitend door de aanvrager zelf bezocht kan worden, terwijl het bezoek voor de aanvrager noodzakelijk is om dreigende vereenzaming te voorkomen.

  • 2. De te verstrekken vervoersvoorziening zal maatschappelijke participatie door middel van lokale verplaatsingen met tenminste een omvang per jaar van 1500 kilometer met een bandbreedte tot 3000 kilometer mogelijk maken.

Hoofdstuk 6 Verplaatsen in en rond de woning

Artikel 27 Vormen van rolstoelvoorzieningen

De door het college, ter compensatie van beperkingen bij het verplaatsen in en om de woning, dan wel voor sportbeoefening te verstrekken rolstoelvoorziening kan bestaan uit:

  • a.

    een algemene voorziening waaronder een algemene rolstoelvoorziening;

  • b.

    een rolstoelvoorziening in natura;

  • c.

    een persoonsgebonden budget, te besteden aan een rolstoelvoorziening;

  • d.

    een financiële tegemoetkoming, te besteden aan een sportrolstoel of een andere aangepaste sportvoorziening.

Artikel 28 Incidenteel en dagelijks rolstoelgebruik en sportrolstoel

  • 1. Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 5 en 6 van de wet kan voor de in artikel 27, onder a vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht indien beperkingen op grond van ziekte of gebrek inclusief chronisch psychische en psychosociale problemen incidenteel zittend verplaatsen in en om de woning noodzakelijk maken en hulpmiddelen die verstrekt worden op grond van de Algemeen Wet Bijzondere Ziektekosten of een andere wettelijke regeling geen adequate oplossing bieden.

  • 2. Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 5 en 6 van de wet kan voor de in artikel 27, onder b en c vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht indien beperkingen op grond van ziekte of gebrek inclusief chronisch psychische en psychosociale problemen dagelijks zittend verplaatsen in en om de woning noodzakelijk maken en de in het eerste lid genoemde voorziening geen adequate oplossing biedt of niet beschikbaar is.

  • 3. Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 5 en 6 van de wet kan voor de in artikel 27, onder d vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht indien beperkingen op grond van ziekte of gebrek inclusief chronisch psychische en psychosociale problemen het sporten zonder sportrolstoelvoorziening of sportrolstoel onmogelijk maken.

Artikel 29 Aanspraak op rolstoelvoorzieningen voor AWBZ-bewoners

In uitzondering op het gestelde in artikel 28, lid 1 en lid 2 komt een persoon die verblijft in een op grond van artikel 5 van de Wet toelating zorginstellingen erkende instelling uitsluitend voor een rolstoel in aanmerking indien hij geen recht heeft op een rolstoel, verstrekt op grond van de AWBZ.

Hoofdstuk 7 Het verkrijgen van voorzieningen en het motiveren van besluiten

Artikel 30 Gebruik aanvraagformulier

Een aanvraag dient te worden ingediend door middel van een door het college ter beschikking gesteld formulier.

Artikel 31 Relatie met de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten

De aanvraag voor een voorziening dient te worden ingediend bij de gemeente Oostzaan. Aanvragen voor een combinatie van een Wmo- en een AWBZ-voorziening kunnen in hun geheel bij de gemeente Oostzaan worden ingediend.

Artikel 32 Inlichtingen, onderzoek, advies en beschikking

  • 1. Het college is bevoegd om, voor zover dit van belang kan zijn voor de beoordeling van het recht op een voorziening, degene door wie een aanvraag is ingediend:

    • a.

      op te roepen in persoon te verschijnen op een door het college, dan wel in onderling overleg, te bepalen plaats en tijdstip en hem te ondervragen;

    • b.

      op een door het college te bepalen plaats en tijdstip door een of meer daartoe aangewezen deskundigen te doen ondervragen en/of onderzoeken

  • 2. Het college draagt de uitvoering van lid 1 op aan het Regionaal Indicatie Orgaan tot het moment van ‘inscourcing’ van het Regionaal Indicatie Orgaan bij de gemeente Zaanstad.

  • 3. Het college vraagt een door hem daartoe aangewezen adviesinstantie om advies indien:

    • a.

      de gevraagde voorziening om medische redenen zal worden afgewezen;

    • b.

      het college dat voor het overige gewenst vindt.

  • 4. Een aanvrager of zijn wettelijke vertegenwoordiger is verplicht aan het college of de door hen aangewezen adviesinstantie die gegevens te verschaffen of te doen verschaffen die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van de aanvraag.

  • 5. Indien het college daarom verzoekt dan is een aanvrager verplicht zich te legitimeren met een geldig legitimatiebewijs op grond van de Wet op de identificatieplicht.

  • 6. Bij de advisering zoals genoemd in het eerste lid wordt door de adviseur gebruik gemaakt van de systematiek zoals neergelegd in de International Classification of Functions, Disabilities and Impairments, de zogenaamde ICF classificatie.

  • 7. De beschikking vermeldt op welke wijze de genomen beschikking bijdraagt aan het behouden en bevorderen van de zelfredzaamheid en de normale maatschappelijke participatie van mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem en van mensen met een psychosociaal probleem.

Artikel 33 Samenhangende afstemming

  • 1. Om de verkrijging van individuele voorzieningen af te stemmen op de situatie van de aanvrager wordt bij het onderzoek inzake het advies indien van toepassing aandacht besteed aan:

    • a.

      de algemene gezondheidstoestand van de aanvrager;

    • b.

      de beperkingen die de aanvrager in zijn functioneren ondervindt als gevolg van ziekte of gebrek inclusief chronisch psychische en psychosociale problemen;

    • c.

      de woning en de woonomgeving van de aanvrager;

    • d.

      het psychisch en sociaal functioneren van de aanvrager;

    • e.

      de sociale omstandigheden van de aanvrager, de financiële omstandigheden, het sociaal netwerk en de mantelzorg.

  • 2. Bij de besluitvorming en de motivering van het besluit wordt door het college bij deze bevindingen aangesloten.

Artikel 34 Wijzigingen in de situatie

Degene aan wie krachtens deze verordening een voorziening is verstrekt, is verplicht aan het college mededeling te doen van feiten en omstandigheden, waarvan redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze van invloed kunnen zijn op het recht op een voorziening.

Artikel 35 Heronderzoek

Het college kan periodiek een heronderzoek instellen naar het voortduren van het recht op toegekende voorzieningen.

Artikel 36 Intrekking van een voorziening

  • 1. Het college kan een beschikking, genomen op grond van deze verordening, geheel of gedeeltelijk intrekken indien:

    • a.

      niet of niet langer is voldaan aan de voorwaarden of verplichtingen gesteld bij of krachtens deze verordening;

    • b.

      op grond van gegevens beschikt is en gebleken is dat de gegevens zodanig onjuist waren dat, waren de juiste gegevens bekend geweest, een andere beslissing zou zijn genomen;

    • c.

      naderhand met betrekking tot de periode waarover een voorziening is verstrekt een vergoeding of een andere vorm van compensatie voor de beperkingen is ontvangen.

  • 2. Een besluit tot verlening van een financiële tegemoetkoming of een persoonsgebonden budget kan worden ingetrokken indien blijkt dat de tegemoetkoming of het budget binnen zes maanden na uitbetaling niet is aangewend voor de bekostiging van de voorziening waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden.

Artikel 37 Terugvordering

  • 1. In geval de aanspraak op een voorziening is ingetrokken kan op basis daarvan al uitbetaalde financiële tegemoetkoming of persoonsgebonden budget worden teruggevorderd.

  • 2. In geval de aanspraak op een in eigendom verstrekte voorziening is ingetrokken kan deze voorziening worden teruggevorderd indien de voorziening is verleend op basis van valselijk verstrekte gegevens.

  • 3. Een vordering kan worden verrekend met een te verstrekken financiële tegemoetkoming of persoonsgebonden budget, tenzij de financiële tegemoetkoming of het persoonsgebonden budget niet vatbaar is voor beslag.

Hoofdstuk 8 Slotbepalingen

Artikel 38 Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de aanvrager afwijken van de bepalingen van deze verordening, indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 39 Beslissing college in gevallen waarin de verordening niet voorziet

In gevallen, de uitvoering van deze verordening betreffende, waarin deze verordening, het Besluit maatschappelijke ondersteuning Oostzaan en de beleidsregels niet voorzien, beslist het college.

Artikel 40 Indexering

Deze bepaling zorgt ervoor dat alle bedragen, genoemd in het op de verordening gebaseerde Besluit maatschappelijke ondersteuning Oostzaan jaarlijks worden geïndexeerd. Indexering voor de meeste van de op deze verordening gebaseerde normbedragen vindt plaats volgens de materiële consumptie-index die ook voor de gemeentelijke begroting wordt gehanteerd. In de meeste overeenkomsten met leveranciers is een indexering afgesproken. Bedragen die relevant zijn voor die overeenkomsten worden geïndexeerd met de afgesproken index.

De Algemene Maatregel van Bestuur, behorende bij de Wmo bepaalt in artikel 4.5 lid 1 dat de bedragen van de eigen bijdragen jaarlijks aan de hand van de prijsindex voor de gezinsconsumptie worden gewijzigd bij ministeriële regeling.

Artikel 41 Evaluatie

Het door het college gevoerde beleid wordt eenmaal per twee jaar geëvalueerd. Indien de evaluatie daartoe aanleiding geeft wordt deze verordening aangepast.

Artikel 42 Inwerkingtreding

  • 1. Deze verordening treedt in werking, na bekendmaking, met ingang van 1 januari 2010.

  • 2. De ‘Gewijzigde verordening individuele voorzieningen in het kader van de Wmo Oostzaan (versie 08 oktober 2007) wordt met ingang van 1 januari 2010 ingetrokken.

Artikel 43 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Oostzaan 2010.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Oostzaan,
op 14 december 2009.
De griffier, De voorzitter,
E.H.M. Ouwehand-Brussel P.J. Möhlmann

Inhoudsopgave

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

Artikel 2 Toekenning en weigering van voorzieningen

Hoofdstuk 2 Vorm van te verstrekken individuele voorzieningen

Artikel 3 Keuzevrijheid

Artikel 4 Voorziening in natura

Artikel 5 Financiële tegemoetkoming

Artikel 6 Persoonsgebonden budget

Artikel 7 Eigen bijdrage en eigen aandeel

Hoofdstuk 3 Hulp bij het huishouden

Artikel 8 Vormen van hulp bij het huishouden

Artikel 9 Primaat van de algemene hulp bij het huishouden

Artikel 10 Gebruikelijke zorg

Artikel 10A Uitsluitingen

Artikel 11 Omvang van de hulp bij het huishouden

Artikel 12 Omvang van het persoonsgebonden budget

Hoofdstuk 4 Woonvoorzieningen

Artikel 13 Vormen van woonvoorzieningen

Artikel 14 Primaat algemene woonvoorzieningen en aanspraak op individuele woonvoorzieningen

Artikel 15 Soorten individuele woonvoorzieningen

Artikel 16 Primaat van de verhuizing

Artikel 17 Primaat van de losse woonunit

Artikel 18 Uitsluitingen

Artikel 19 Hoofdverblijf

Artikel 20 Aanvullende begrenzing aanspraak op woonvoorzieningen

Artikel 21 Terugbetaling bij verkoop

Hoofdstuk 5 Het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel

Artikel 22 Vormen van vervoersvoorzieningen

Artikel 23 Het recht op een algemene voorziening

Artikel 24 Het primaat van het collectief vervoer

Artikel 25 Algemeen gebruikelijke vervoersvoorzieningen

Artikel 26 Omvang in gebied en in kilometers

Hoofdstuk 6 Verplaatsen in en rond de woning

Artikel 27 Vormen van rolstoelvoorzieningen

Artikel 28 Incidenteel en dagelijks rolstoelgebruik en sportrolstoel

Artikel 29 Aanspraak op rolstoelvoorzieningen voor AWBZ-bewoners

Hoofdstuk 7 Het verkrijgen van voorzieningen en het motiveren van besluiten

Artikel 30 Gebruik aanvraagformulier

Artikel 31 Relatie met de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten

Artikel 32 Inlichtingen, onderzoek, advies en beschikking

Artikel 33 Samenhangende afstemming

Artikel 34 Wijzigingen in de situatie

Artikel 35 Heronderzoek

Artikel 36 Intrekking van een voorziening

Artikel 37 Terugvordering

Hoofdstuk 8 Slotbepalingen

Artikel 38 Hardheidsclausule

Artikel 39 Beslissing college in gevallen waarin de verordening niet voorziet

Artikel 40 Indexering

Artikel 41 Evaluatie

Artikel 42 Inwerkingtreding

Artikel 43 Citeertitel