Regeling vervallen per 01-01-2012

Verordening langdurigheidstoeslag Wet werk en bijstand Oostzaan 2009

Geldend van 18-07-2013 t/m 31-12-2011 met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2012

Intitulé

Verordening langdurigheidstoeslag Wet werk en bijstand Oostzaan 2009

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begrippen

  • 1. In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      De wet: De Wet werk en bijstand (WWB).

    • b.

      Belanghebbende: De alleenstaande, de alleenstaande ouder en het gezin;

    • c.

      Gezinsnorm: de norm als bedoeld in artikel 21 van de wet.

    • d.

      Inkomen: het inkomen als bedoeld in artikel 32 van de wet, met dien verstande dat voor onderdeel b. 'een periode waarover een beroep op bijstand wordt gedaan' moet worden gelezen 'de referteperiode'; een bijstandsuitkering wordt in afwijking van artikel 32 van de wet voor de beoordeling van het recht op langdurigheidstoeslag als inkomen gezien;

    • e.

      Peildatum: De datum waarop in enig jaar het recht op landurigheidstoeslag ontstaat;

    • f.

      Referteperiode: Een onafgebroken periode van 60 maanden voorafgaand aan de peildatum.

    • g.

      Wtos: Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten;

    • h.

      WSF 2000: Wet Studiefinanciering 2000

  • 2. Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven, hebben dezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand en de Algemene wet Bestuursrecht.

Hoofdstuk 2 Recht op langdurigheidstoeslag

Artikel 2 Voorwaarden en uitsluiting

  • 1. Onverlet het bepaalde in artikel 36 van de wet komt in aanmerking voor de langdurigheidstoeslag de belanghebbende die gedurende de referteperiode aangewezen is geweest op een inkomen dat niet hoger is dan 110% van de voor hem geldende bijstandsnorm en geen in aanmerking te nemen vermogen heeft als bedoeld in artikel 34 van de wet.

  • 2. Niet voor de langdurigheidstoeslag komt in aanmerking de belanghebbende die tijdens de referteperiode een opleiding volgt of heeft gevolgd als bedoeld in de Wtos, dan wel een studie volgt of heeft gevolgd als genoemd in de WSF 2000.

Artike 3 Sociaal minimum

  • 1. Het sociaal minimum bedraagt 110 procent van de bijstandsnorm, zoals aangegeven in artikel 5 onderdeel c van de wet. Het is niet van belang of in het geval van belanghebbende de toeslag voor alleenstaanden of alleenstaande ouders verleend zou worden of de verlaging voor gezinnen toegepast zou worden.

Artikel 5 Langdurig laag inkomen

  • 1. Onder een langdurig, laag inkomen wordt verstaan een inkomen, dat:

    1. gedurende de referteperiode per kalenderjaar niet meer bedroeg dan maximaal 110% van de voor belanghebbende van toepassing zijnde bijstandsnorm per kalenderjaar;

    2. als een deel van de referteperiode een gedeelte van een kalenderjaar betreft, mag het gemiddelde inkomen over deze periode niet meer bedragen dan maximaal 110% van de voor belanghebbende van toepassing zijnde bijstandsnorm over die periode.

  • 2. Ten aanzien van perioden, waarin een belanghebbende is uitgesloten van het recht op bijstand, wordt een belanghebbende voor de toepassing van het eerste lid geacht in elk geval een inkomen te hebben ter hoogte van 100 procent van de voor belanhebbende van toepassing zijnde bijstandsnorm.

  • 3. Ten aanzien van perioden, waarin bij gehuwden één echtgenoot is uitgesloten van het recht op bijstand, worden zij voor de toepassing van het eerste lid geacht in elk geval een inkomen te hebben ter hoogte van 100 procent van de gezinsnorm. Daarbij wordt voor 'bijstandsnorm' gelezen: 'gezinsnorm'.

Artikel 5 hoogte van de langdurigheidstoeslag

  • 1. De langdurigheidstoeslag bedraagt per jaar:

    • a.

      voor gehuwden en een alleenstaande ouder € 545,00

    • b.

      voor een alleenstaande € 382,00

  • 2. Voor de toepassing van het eerste lid is de situatie op de peildatum bepalend.

  • 3. Indien één van de gehuwden op de peildatum is uitgesloten van het recht op langdurigheidstoeslag ingevolge artikel 11 of artikel 13 lid 1 van de wet waardoor slechts één van de gezinsleden recht op de toeslag heeft, komt dit gezinslid in aanmerking voor een langdurigheidstoeslag naar de hoogte die voor hem als alleenstaande of alleenstaande ouder zou gelden.

  • 4. De in het eerste lid genoemde bedragen worden met ingang van 1 januari 2010 jaarlijks aangepast op basis van de consumentenprijsindex.

Hoofdstuk 3 Slotbepalingen

Artikel 6 Overgangsbepaling

  • 1. In afwijking op artikel 1 onder e wordt als overgangsregeling de referteperiode in 2012 gesteld op 48 maanden.

  • 2. Het eerste lid is alleen van toepassin op de belanhebbende, die in 2011 een landurigheidstoeslag heeft ontvangen.

Artikel 7 Onvoorziene gevallen

  • 1. Het college kan met betrekking tot de uitvoering van deze verordening nadere regels stellen.

  • 2. In gevallen die de uitvoering van deze verordening betreffen en waarin deze regeling niet voorziet, beslist het college.

Artikel 8 Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als: Verordening langdurigheidstoeslag Wet werk en bijstand Oostzaan 2009

Artikel 9 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2009.

Ondertekening

Aldus besloten in de openbare vergadering van 30 november 2009
voorzittter,
raadsgriffier